Haagse Feiten

Toegangspoort tot miljoenen parlementaire documenten, nieuwsberichten en tweets.

Log in of
maak nu een gratis account aan.

Registreren

Maak een gratis account aan en vervolgens ontvang je een bevestigingsmail.

Inloggen

  • 2.040 items gevonden

  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1509 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 april 2025 Met deze brief informeert het kabinet de Kamer over de voortgang van de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Kröger en Thijssen inzake het verzoek aan de regering dat per 2028 alle openbare verlichting en alle verlichting van rijksgebouwen bestaat uit ledverlichting 1 ,  2 . Voor de uitvoering van deze motie is de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verantwoordelijk voor de benodigde werkzaamheden van Rijksvastgoedbeheer, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor werkzaamheden op rijkswegen, de Staatssecretaris van Defensie voor defensievastgoed en de gemeenten, provincies en waterschappen voor werkzaamheden op de regionale en lokale wegen en openbare ruimte. Als Minister van Klimaat en Groene Groei ben ik verantwoordelijk voor de wetgeving van de energiebesparingsplicht, waarvan ledverlichting een van de maatregelen is. De urgentie om duurzamer en efficiënter met energie om te gaan blijft onverminderd groot. Energie die we niet gebruiken, hoeven we immers ook niet te produceren, te importeren, te transporteren en te betalen. Door minder energie te verbruiken, hebben we minder ruimte nodig voor opwek van energie. Ook voor onze strategische onafhankelijkheid en de aanpak van netcongestie levert energiebesparing een belangrijke bijdrage. Het kabinet stimuleert bedrijven en particulieren om over te stappen op energiezuinige technieken, zoals ledverlichting, die energie besparen en de CO 2 -uitstoot verminderen. Het Rijk heeft hierin ook een voorbeeldrol en blijft daarom onverminderd werken aan een zo spoedig mogelijke overstap naar ledverlichting, met als streefdoel een nagenoeg volledige realisatie per 2028. In deze brief zijn projecten opgenomen waar ledverlichting het afgelopen half jaar is geïmplementeerd. De implementatie gaat gepaard met enkele uitdagingen op het gebied van techniek, financiën en circulariteit. Deze brief biedt een actuele stand van zaken en wordt de Kamer mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangeboden. Taakgroep Om de implementatie van ledverlichting te versnellen, heeft het kabinet een taakgroep ingesteld met vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW), Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf en de Ministeries van Defensie, Infrastructuur en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Klimaat en Groene Groei. De taakgroep zal in het tweede en derde kwartaal van dit jaar knelpunten in beeld brengen. Daarna wordt geïnventariseerd hoe deze knelpunten opgelost kunnen worden; waar mogelijk worden deze oplossingen direct ingezet. De taakgroep zal op basis van die bevindingen uiterlijk in het vierde kwartaal van 2025 een plan opstellen om uitvoering te geven aan de oplossingen. Zodoende wordt ingezet op maximale realisatie van ledverlichting uiterlijk per 2028 en kan de voortgang worden gemonitord. Stand van zaken openbare ledverlichting en rijksgebouwen Net als in de vorige brief Stand van zaken motie Kröger en Thijssen inzake ledverlichting van 3 september 2024 3 wordt in deze brief onderscheid gemaakt tussen de voortgang bij openbare verlichting en de voortgang bij verlichting voor rijksgebouwen. Openbare verlichting Riikswegen Rijkswaterstaat (RWS) heeft het afgelopen half jaar verschillende projecten opgeleverd zoals de AS en de Al in Noord-Holland, waarvan de laatste tracés in oktober 2024 van ledlampen zijn voorzien. Ook is de verlichting in vier tunnelbuizen van de Drechttunnel vervangen door duurzame ledverlichting in februari/ maart van dit jaar. Het streven is om in 2025 de verlichting op de AS8, NS7, NS9 en N61 in Zeeland te vervangen door ledlampen. De verwachting is dat in 2027 op alle rijkswegen in Zeeland 100% van de lichtmasten van led voorzien zal zijn. Voor alle rijkswegen is de verwachting dat eind 2025 50% van de lichtmasten voorzien zal zijn van ledverlichting. Het streven blijft dat in 2030 minimaal 70% van de rijkswegen ledverlichting heeft. Voor het vervangen van de verlichting wordt aangesloten bij de natuurlijke vervangingsmomenten, waarbij altijd ledverlichting wordt toegepast. Dit is vastgelegd in het basiskwaliteitsniveau van de RWS netwerken. Zoals in de vorige brief aangegeven, gebruikt RWS hiervoor de natuurlijke vervangingsmomenten om kapitaalvernietiging en daarmee aanzienlijke meerkosten te voorkomen en zodoende ook rekening te houden met de uitgangspunten van circulaire economie. Gemeentewegen Uit de eerste reactie op de eerdere uitvraag van de VNG, waarover de Kamer in september is geïnformeerd, blijkt dat gemeenten actief met ledverlichting aan de slag zijn. Door capaciteitsgebrek bij gemeenten is het lastig om een volledig beeld te krijgen, desalniettemin zijn er verschillende inspirerende voorbeelden gerealiseerd. In Enschede is slimme ledverlichting geïntroduceerd die automatisch dimt. Den Haag vervangt 28.000 lampen door slimme ledverlichting en Maastricht verlicht sportvelden met ledverlichting om energie te besparen. Uitvoering op gemeentelijk niveau is qua verantwoordelijkheid een lokale taak waar de Rijksoverheid geen zeggenschap over heeft. Waar mogelijk zal met de instelling van bovengenoemde taakgroep wel worden bekeken hoe ook ledverlichting bij gemeenten en provincies kan worden gestimuleerd. Om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie van ledverlichting is de VNG in samenwerking met de Bank Nederlandse Gemeenten gesprekken gestart met verschillende gemeenten over mogelijkheden voor gunstige financieringsconstructies en technische ondersteuning. De komende tijd wordt gekeken hoe vervolg aan deze gesprekken kan worden gegeven en welke andere stappen nodig zijn. Rijksgebouwen Rijksvastgoed Zoals in september jl. met de Kamer is gecommuniceerd, wordt de verlichting in de meeste rijkskantoren op dit moment geregeld via ledverlichting. In 2024 zijn wederom diverse objecten van ledverlichting voorzien of is deze verlichting verder uitgebreid, wanneer er deels al ledverlichting was aangebracht. In het kantoor en de bedrijfshal van de Domeinen in Hoogeveen, onderdeel van de Belastingdienst, is TL-verlichting vervangen door ledverlichting. Hiermee wordt 75% energie bespaard op verlichting. Daarnaast is de verlichting in rijkskantoor De Resident in Den Haag, vervangen door ledverlichting. Deze vervanging was onderdeel van een bredere verduurzamingsoperatie die ook isolatie en slimme energiemanagementsystemen omvatte. In het historische Belastingkantoor in Arnhem, een rijksmonument, is oude verlichting vervangen door ledlampen die passen bij het monumentale karakter. Andere voorbeelden zijn de verduurzaming van de Justitiële Inrichting Zaanstad en het rijkskantoor op Rijnstraat 8. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zet er vanuit de portefeuilleaanpak – een strategisch meerjarig plan voor verduurzaming via onder andere ledverlichting – op in om uiterlijk eind 2026 te voldoen aan de energiebesparingsplicht en energielabel-C-verplichting voor kantoren. Ook zullen ruim 400 objecten die geen onderdeel uitmaken van de portefeuilleaanpak naar verwachting eind 2026 voldoen aan de energiebesparingsplicht. In de jaaropdrachten die het RVB met klanten afsluit, wordt tot en met 2028 ledverlichting gebudgetteerd. Hiermee is het doel van het RVB om zo de volledige vervanging door ledverlichting in rijkskantoren uiterlijk per 2028 te realiseren. Defensie Het RVB heeft dit jaar de opdracht van het Ministerie van Defensie ontvangen voor energiebesparende maatregelen conform de energiebesparingsplicht en de energielabel-C-verplichting. Toepassing van ledverlichting maakt hier onderdeel van uit. Vanuit het programma Versnellen Verduurzaming Defensie wordt gewerkt aan het aanbrengen van ledverlichting door in lopende instandhoudings- en investeringsprojecten ledverlichting mee te nemen. Het afgelopen half jaar is bij Defensie hard gewerkt aan de verduurzaming door toepassing van ledverlichting. Bij de Korporaal van Oudheusden Kazerne (Hilversum, gebouw 73) en de Bernardkazerne (Amersfoort, gebouw AG) zijn opdrachten verstrekt om plafondspots, wandarmaturen, ingebouwde plafondarmaturen met TL-buizen en noodverlichting te vervangen door duurzame ledverlichting. Ook zijn de TL-buizen vervangen door ledverlichting in de sportzalen van de Korporaal van Oudheusden Kazerne (Hilversum, Gebouw 6) en de Bernhardkazerne (Amersfoort, gebouw BS). Daar waar mogelijk wordt ook ledverlichting aangebracht als onderdeel van verduurzamingsprogramma's voor vastgoed zoals het Strategisch Vastgoedplan 2022 en de Routekaart 2.0. De verwachting is dat per 2030 het merendeel van het defensievastgoed voorzien zal zijn van ledverlichting. Kantoorverlichting in de nacht Bij het commissiedebat energiebesparing van 18 december jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 841 ) heb ik aangegeven terugkoppeling te geven over mijn gesprek met de Franse Minister inzake de Franse verplichting dat kantoorverlichting standaard in de nacht uit is. Aangezien de Franse Minister op het laatste moment verhinderd was is er op ambtelijk niveau contact geweest met Franse collega's. De Franse overheid is gevraagd om meer inzichten te delen over de effectiviteit en handhaafbaarheid van deze verplichting. De verwachting is dat de informatie voor de zomer wordt gedeeld. Het kabinet zal de Kamer hierover voor de zomer informeren. Conclusie en vooruitblik De overstap naar ledverlichting is van groot belang en daarom wordt hard gewerkt aan de implementatie. Met de huidige voortgang blijft 2028 een realistisch doel voor het rijksvastgoed, met uitzondering van de defensielocaties. Via de taakgroep wordt voor eind 2025 in kaart gebracht welke mogelijkheden er zijn om de implementatie van ledverlichting te versnellen, welke knelpunten er nog zijn die dat belemmeren en hoe deze op te lossen, zodat per uiterlijk 2028 uitvoering is gegeven aan de motie. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op samenwerking met alle betrokken partijen en het benutten van natuurlijke vervangingsmomenten om deze transitie efficiënt en duurzaam te voltooien. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans X Noot 1 Kamerstukken II 2023/ 24, 36 410 XIII, nr. 78 X Noot 2 Toezegging TZ202412-143 X Noot 3 Kamerstukken II 2023/ 24, 32 813, nr. 1410 . [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-04-2025 00:08:48 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1508 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14 april 2025 De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de brief van 21 februari 2025 over de uitvoering van de motie van het lid Boucke c.s. over in kaart brengen in welke sectoren, productgroepen en diensten nog geen sprake is van echte prijzen (Kamerstuk 32 813, nr. 1472 ). De vragen en opmerkingen zijn op 25 maart 2025 aan de Minister van Klimaat en Groene Groei voorgelegd. Bij brief van 14 april 2025 zijn de vragen beantwoord. De voorzitter van de commissie, Thijssen Adjunct-griffier van de commissie, Teske Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling het rapport True Pricing van consumptiegoederen gelezen. Deze leden constateren dat een echte kabinetsreactie ontbreekt. Hoe reflecteert de Minister op dit onderzoek? Welke concrete vervolgacties gaat de Minister ondernemen aan de hand van dit rapport? Antwoord Het onderzoek laat zien dat veel van deze producten nog geen echte prijs hebben, wat betekent dat de consument niet betaalt voor de milieuschade die door de consumptie wordt veroorzaakt. Het blijkt dat in bijna alle gevallen de consument niet op de hoogte is van deze echte prijs ondanks een veelheid aan (internationale) keurmerken en labels. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt voor de milieuschade die wordt veroorzaakt. Het kabinet is er dus voorstander van dat de consument de echte prijs betaalt. De afgelopen jaren zijn hier ook verschillende stappen in gezet met bijvoorbeeld de afbouw van fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen. Ook de komende tijd zet het kabinet zich hier (in Europees verband) voor in. Het kabinet vindt het tegelijkertijd ook belangriJk om hierbij oog te hebben voor de gevolgen voor de lasten voor mensen thuis en bedrijven. In het nieuwe Klimaatplan heeft het kabinet daarnaast de start van een aanpak duurzaam leven aangekondigd. In deze aanpak wordt door middel van gedragsinzichten verder onderzocht wat nodig is om, gefaciliteerd door overheid en bedrijven, duurzame keuzes voor de consument mogelijk te maken. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat de afbouw van fossiele subsidies een belangrijk onderdeel is van true pricing . Immers, fossiele subsidies verhinderen rechtstreeks dat de externe kosten van fossiele brandstoffen in de prijs worden verwerkt. Deelt de Minister deze analyse? Wat is de stand van zaken rondom het afbouwen van fossiele subsidies? Antwoord Het kabinet deelt de analyse dat fossiele subsidies kunnen verhinderen dat de externe kosten die gepaard gaan met het gebruik van fossiele brandstoffen in de prijs worden verwerkt. Afbouw van fossiele subsidies kan dan een stap zijn richting het bereiken van true pricing . In de afgelopen jaren zijn diverse stappen gezet om de directe en indirecte beprijzing van de externe kosten van het gebruik van fossiele brandstoffen te verstevigen. Ten eerste is het EU-emissiehandelssysteem aangescherpt en wordt het vanaf 2027 uitgebreid naar onder meer de gebouwde omgeving en de mobiliteitssector (ETS2). Ook op nationaal niveau zijn stappen gezet, waaronder de afbouw van een aantal fossiele subsidies. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn een vastgelegd pad voor jaarlijks oplopende tarieven in de energiebelasting op aardgas, een vastgelegd afbouwpad voor vrijstellingen in de energiebelasting voor elektriciteitsproductie, een vastgelegd afbouwpad voor het verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas voor de glastuinbouwsector in combinatie met de introductie van een CO 2 -heffing, de introductie van een nationale CO 2 -heffing voor de industrie met een vastgelegd pad voor oplopende tarieven en afbouw van dispensatierechten, de afschaffing van vrijstellingen in de kolenbelasting, en de introductie en verhoging van de vliegbelasting. Het kabinet besluit dit voorjaar over alternatief beleid om de klimaatdoelen te halen en kijkt hierbij ook of en hoe extra beprijzing en mogelijke andere maatregelen kunnen bijdragen aan het halen van de doelen, in samenhang met inzet om bestaande belemmeringen weg te nemen en te zorgen dat de randvoorwaarden voor verduurzaming op orde zijn. Zoals opgenomen in het Regeerprogramma zet het kabinet ook in op het in Europees verband afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening, zodat klimaateffecten die gepaard gaan met het gebruik van fossiele brandstoffen Europees beprijsd worden. In een brief aan de Kamer d.d. 3 december jl. 1 is op hoofdlijnen geschetst wat de Europese en internationale instrumenten zijn, wat de ontwikkelingen zijn op het vlak van CO 2 -beprijzing en fossiele subsidies, en wat de inzet van dit kabinet is de komende periode. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de true price gap bij duurzame varianten van consumentengoederen veel kleiner is dan bij niet­ duurzame consumentengoederen, omdat er sprake is van een lagere klimaat- en milieu-impact. Duurzame alternatieven staan hiermee op een achterstand waardoor niet wordt voldaan het vervuiler betaalt -principe. Hoe is de Minister van plan deze achterstand te verkleinen? Antwoord Met het beleid dat een combinatie vormt van beprijzende, subsidiërende en normerende maatregelen worden de kosten van vervuiling steeds meer geïnternaliseerd in de prijs van producten en worden producten met positieve milieueffecten gestimuleerd. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het onderzoek naar true pricing en in welke productgroepen hier wel en geen sprake van is. Zij danken de Minister voor het uitgebreide onderzoek dat is uitgevraagd en de onderzoekers voor het goede en informatieve rapport dat is opgeleverd. Zij hebben hierover nog een aantal vragen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre zij de beweging naar een systeem van true price ondersteunt. Het regeerprogramma besteedt hier namelijk geen aandacht aan. Deze leden vragen om een kabinetsreactie op dit rapport, dat helaas niet bij de aanbieding van het rapport zat. Antwoord Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet graag naar het antwoord op de eerste vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. De leden van de D66-fractie zien als voornaamste conclusie in het rapport dat bij veel productgroepen geen sprake is van true pricing , wat betekent dat de kosten elders worden afgewenteld. Vindt de Minister dit een verrassende conclusie? Hoe reageert de Minister op het feit dat de productgroepen vlees, zuivel, meubels, kleding en apparaten een hoge milieu-impact hebben, maar deze kosten niet in de consumentprijs verwerkt zitten? Deelt de Minister de opvatting dat het betekent dat de consumentenprijzen van deze goederen daarmee eigenlijk kunstmatig laag liggen? Waar denkt de Minister dat de werkelijke kosten van deze productgroepen neerslaan en wie betaalt daarvoor? Kan de Minister ingaan op de vraag hoe eerlijk het is dat anderen opdraaien voor de gemaakte kosten? In hoeverre vindt de Minister dat het principe de vervuiler betaalt breed toegepast zou moeten worden in onze economie? Antwoord Het onderzoek laat zien dat veel van deze producten nog geen echte prijs hebben, wat betekent dat de consument niet betaalt voor de milieuschade die door de consumptie wordt veroorzaakt. Het blijkt dat in bijna alle gevallen de consument niet op de hoogte is van deze echte prijs ondanks een veelheid aan (internationale) keurmerken en labels. De milieukosten die niet in de prijzen tot uitdrukking komen worden veelal op de samenleving als geheel afgewenteld. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt voor de milieuschade die wordt veroorzaakt. Het kabinet is er dus voorstander van dat de consument de echte prijs betaalt. Tevens vragen deze leden hoe de Minister verklaart dat de mate waarin milieukosten zijn geïnternaliseerd en de mate waarin er informatie beschikbaar is voor de consument zo verschillend is tussen de productgroepen (p. 7–8). Hoe kan het dat bij vlees en zuivel geen enkele milieu-impact wordt geïnternaliseerd, terwijl bij alle andere productgroepen op z'n minst sprake is van een oranje kwalificering? Is de Minister bereid om hier acties aan te verbinden, zodat vlees en zuivel op zijn minst een oranje kwalificering kunnen krijgen? Voor energie en elektrische apparaten doen we dat immers ook. Kan de Minister ingaan op de energiebelasting: is die bij toeval vrijwel gelijk aan de externe kosten, of wordt daar doelbewust op gestuurd? Indien het dat laatste is, hoe verklaart de Minister dat, omgerekend naar energetische waarde, de energiebelasting op elektriciteit, dat in Nederland voor 50% hernieuwbaar wordt opgewekt en daarmee een lagere milieu-impact heeft, hoger is dan de energiebelasting op gas? Antwoord Dat de mate waarin er sprake is van beprijzing zo sterk verschilt, volgt uit het feit dat het inprijzen van de milieuschade niet de enige overweging is die een rol speelt bij bijvoorbeeld de hoogte van belastingen. Zo zijn de tarieven voor de energiebelasting niet uitsluitend op de milieu-impact gebaseerd. Daarnaast speelt een rol dat sommige prijzen nationaal worden vastgelegd en andere Europees. Zo zijn bijv. op Europees niveau de milieukosten voor elektrische apparaten geïnternaliseerd. Voor andere producten zoals vlees en zuivel is dat niet het geval. In het Klimaatplan wordt verwezen naar de doelsturing op bedrijfsniveau waardoor de milieukosten geïnternaliseerd worden. De leden van de D66-fractie lezen met interesse hoofdstuk 3 van het onderzoek, waarin verschillende vormen van kosteninternalisatie uiteen worden gezet. Aan welke vorm(en) geeft de Minister de voorkeur? Wat zou er moeten gebeuren, bijvoorbeeld bij de Belastingdienst, maar ook in kennisontwikkeling, om een true pricing -benadering te hanteren? Hoe zou een true pricing -benadering op een rechtvaardige manier kunnen worden vormgegeven? Hoe kan de Minister ervoor zorgen dat er wet sprake is van een true pricing -benadering en het principe dat de vervuiler betaalt, zonder dat dit betekent dat de minst kapitaalkrachtige mensen (die lastiger kunnen verduurzamen) uiteindelijk met de hoogste kosten overblijven? Hoe kijkt de Minister naar vrijwillige internalisatie? Deelt de Minister de opvatting van de onderzoekers en van de leden van de D66-fractie dat het oneerlijk, niet effectief en ongemakkelijk is om de consument voor deze keuze te stellen? Antwoord Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt voor de milieuschade die wordt veroorzaakt. Het kabinet is er dus voorstander van dat de consument de echte prijs betaalt. Daarvoor wordt normerend, beprijzend en subsidiërend beleid ingezet. In het Klimaatplan is medegedeeld dat bij besluitvorming over het klimaatbeleid de komende jaren een aantal rechtvaardigheidsprincipes worden betrokken. De leidende principes zijn: 1) Realisatie klimaatdoelen, 2) Gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid, 3) Bijdrage en ondersteuning naar draagkracht, 4) Vervuiler betaalt. Hiermee houden we oog voor mensen die minder kapitaalkrachtig zijn en houden we zicht op de rol van de vervuiler. De leden van de D66-fractie zijn voorstander van een systeem van true pricing , maar zien ook dat sommige producten daardoor duurder kunnen worden. Dat geldt vooraf voor producten die nu een kunstmatig lage prijs hebben, omdat de kosten worden afgewenteld op mensen in de productieketen, het milieu of toekomstige generaties. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de D66-fractie dat het hanteren van true pricing daarom gepaard moet gaan met drie ontwikkelingen: 1) prijsverlagende maatregelen voor duurzame producten, bijvoorbeeld het verlagen van kosten voor duurzame keurmerken en administratieve lasten, 2) de opbrengsten van true price -belastingen inzetten voor het versterken van de koopkracht van lage inkomens en middeninkomens, en 3) de opbrengsten van true price-belastingen inzetten voor verduurzaming in productketens? Zo ja, kan de Minister ingaan op concrete maatregelen die genomen kunnen worden om deze drie ontwikkelingen te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het kabinet deelt de zorg dat beprijzing van milieuschade ook tot hogere lasten voor bedrijven en mensen thuis kan leiden. Daarom dient dit op een evenwichtige manier te gebeuren en kijkt het kabinet ook naar andere manier om het gebruik van duurzame producten te stimuleren. Nederland hanteert het principe van de scheiding van inkomsten en uitgaven. Het ligt om die reden niet voor de hand de specifieke opbrengsten van belastingen te oormerken voor specifieke bestedingen. Daarnaast geldt dat veel keurmerken private initiatieven betreffen waarvan de overheid de kosten en administratieve lasten beperkt tot niet kan beperken. De leden van de D66-fractie zien dat er ook vraag moet ontstaan naar producten en diensten die werken met true pricing . De overheid zou hierin een launching customer kunnen zijn door middel van inkoop en aanbestedingen. Deze leden hebben hierop ook eerder een toezegging gekregen van de Minister. Hoe staat het met de uitwerking hiervan? Wat zijn de plannen en de doelen hiervoor? Wanneer mogen we verwachten dat de overheid uitsluitend inkoopt bij bedrijven die een eerlijke prijs rekenen? Antwoord De Minister van Economische Zaken heeft in kaart gebracht welke ervaring er al is opgedaan met de toepassing van true pricing bij aanbestedingen. Hiervoor is gesproken met verschillende betrokkenen en experts, zowel intern als extern. De Kamer wordt hierover in de loop van 2025 nader geïnformeerd. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de Minister om voortvarend aan de slag te gaan met het onderwerp true price en om dit rapport het startschot te laten zijn voor beleidsontwikkelingen in de goede richting. Het zou enorm zonde zijn als de nieuwe kennis en inzichten uit dit rapport niet gebruikt worden voor het bouwen aan een sterke, duurzame, eerlijke economie. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister hierop. Antwoord In de voorgaande antwoorden heb ik aangegeven hoe het kabinet hier invulling aan geeft. X Noot 1 Kamerstukken II 2024/ 25, 32 813 nr. 1425 [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-04-2025 00:08:23 | Verslag
  • 29 826 Industriebeleid 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid F 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 april 2025 Nederland heeft een industrie om trots op te zijn. Dat geldt zeker ook voor het energie-intensieve deel van de industrie. De Nederlandse industrie staat internationaal hoog aangeschreven in termen van efficiëntie en hoogwaardigheid van producten. Ook op het vlak van verduurzaming ligt de lat hoog. Al sinds het Klimaatakkoord (2019) en het Energieakkoord (2013) heeft de industrie inzet getoond om de koplopersrol, die Nederland in de verduurzaming ambieert, waar te maken. De inspanningen van afgelopen jaren hebben inmiddels geleid tot concrete en serieuze plannen van Nederlandse bedrijven en industrieclusters om te bouwen aan een sterke, duurzame industrie. Een deel van deze plannen is al omgezet in daadwerkelijke investeringen en realisaties. Zo is de pyrolyse-upgrader van Shell in Moerdijk en de hybride glasoven bij Saint Gobain recent opgeleverd. Daarnaast is de Holland Hydrogen I van Shell op de Maasvlakte in aanbouw, evenals het CO 2 -opslagproject van Yara Sluiskil en de uitbreiding van Neste s biobrandstoffenfabriek. Ook zijn onlangs projecten zoals de elektrolyseprojecten van TotalEnergies en Air Liquide, de Routekaart Chemelot Circulair, de e-kerosinefabriek van Power-2-X en de verduurzamingsplannen van Nobian (maatwerkafspraak) aangekondigd. En dit is slechts een selectie. Deze initiatieven én investeringen laten zien dat de industrie werk maakt van de omschakeling naar een duurzame productie in Nederland, wat wordt bevestigd door recente CBS-cijfers die aantonen dat de industrie in 2023 een CO 2 -eq emissiereductie van 46% ten opzichte van 1990 behaalde 2 . Tegelijkertijd is het duidelijk dat de Nederlandse energie-intensieve industrie het zwaar heeft en dat de verduurzaming zich in een uiterst moeilijke fase bevindt. Bedrijven geven aan dat zij graag in Nederland (blijven) verduurzamen, maar dat dit niet lukt onder de huidige omstandigheden, zoals ook is aangegeven op de industrietop bij VNO-NCW. Dit wordt bevestigd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van afgelopen najaar, waarin het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) meldt dat het reductiedoel voor de industrie (67% CO 2 -emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990) vrijwel zeker niet gehaald wordt, maar naar verwachting uitkomt op 56% CO 2 -emissiereductie in 2030. Bekende belemmerende factoren in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals hoge energiekosten 3 , netcongestie, vertraagde aanleg van infrastructuur, beperkte marktvraag en onzekerheid over vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek 4 , leiden tot het uitstellen of zelf uitblijven van investeringen. Omdat de Nederlandse industrie op meerdere niveaus sterk geïntegreerd en verweven is, waarbij productielocaties concurrentievoordeel halen door verbinding in en tussen clusters, zijn de belangen groot. Het chloorcluster in de Rotterdamse haven is een voorbeeld daarvan, maar ook in Chemelot is het cluster geïntegreerd. Het sluiten van een kernspeler in een cluster kan daarom grote gevolgen hebben voor de bedrijven daaromheen. Het is een reëel risico dat, wanneer verduurzaming niet voldoende rendabel is, (een deel van) de basisindustrie uit Nederland vertrekt, met alle gevolgen van dien – voor de industrieclusters zelf, maar ook voor onze werkgelegenheid en strategische autonomie. Niet alleen de Nederlandse industrie staat onder druk, maar dit geldt breder in Europa. Dat gegeven is des te zorgelijker gezien de huidige geopolitieke situatie en de recente ontwikkelingen tussen Europa, de Verenigde Staten, Rusland en Azië. De toenemende spanningen tussen handelsblokken onderstrepen het belang van invloed kunnen hebben op waardeketens van industriële producten en het borgen van leveringszekerheid door handel met betrouwbare partners. Het is de industrie die zorgt voor leveringszekerheid van basisproducten zoals energie, voedsel en materiaal. Productie dichtbij, van bijvoorbeeld staal, kunstmest (voor voedsel) en brand- en grondstoffen, is cruciaal voor de autonomie van Europa en Nederland. Het is daarom logisch dat versterking van de concurrentiepositie, onder meer via een voortvarende verduurzaming, hoog op de agenda staat van de nieuwe Europese Commissie, en dat Europese initiatieven voor een sterke en duurzame industrie elkaar in hoog tempo opvolgen. In het Regeerprogramma heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om enerzijds te werken aan het halen van de klimaatdoelstellingen en anderzijds te werken aan een beter investeringsklimaat. De inzet van dit kabinet blijft dat bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn. Hiermee wordt voorkomen dat elders op de wereld vanwege productieverplaatsing uit Nederland dezelfde of zelfs een grotere vervuiling optreedt. Het kabinet heeft vertrouwen in de kracht van ondernemers en vraagt de bedrijven bij hun plannen scherp aan te geven waar zij hulp van de overheid bij nodig hebben. Het kabinet voelt de verantwoordelijkheid en de urgentie om werk te (blijven) maken van verbetering van de randvoorwaarden, zodat de industrie sneller investeringsbeslissingen neemt, verduurzamingsplannen realiseert en haar verduurzaming op gang blijft. Nederland behoudt hierdoor een hoogstaande sector die bijdraagt aan onze autonomie en weerbaarheid. Leeswijzer Op korte termijn zal de Kamer in debat gaan over de verduurzaming van de industrie. Ten dienste van dit debat wordt in deze brief ingegaan op de Europese ontwikkelingen (paragraaf 1), de maatwerkaanpak (paragraaf 2), de regionale clusteraanpak maatwerk (paragraaf 3), de toekomstverkenningen van duurzame productieketens, (paragraaf 4), de versterkte aanpak nieuwe industrie (paragraaf 5), Cluster 6 (paragraaf 6), elektrificatie (paragraaf 7), energiebesparing (paragraaf 8) en instrumenten (para graaf 9). Tenslotte wordt er een vooruitblik gegeven op de ontwikkelingen in dit voorjaar, waarbij vanzelfsprekend niet vooruit kan worden gelopen op de voorjaarsbesluitvorming. Ook heeft de Kamer gevraagd een ambtelijk stuk over de verduurzaming van de industrie te delen, waarover een bericht verscheen in NRC 5 . Dit stuk is als bijlage toegevoegd. Naar verwachting zal nog voor de zomer een volgende brief aan de Kamer worden gestuurd, waarbij ook wordt ingegaan op de uitkomsten van de Voorjaarsnota en op de maatwerkaanpak (zie paragraaf 2). 1. Investeringen in verduurzaming van de industrie vergen een nationale én Europese aanpak Om investeringsmogelijkheden te vergroten en de transitie te versnellen, is meer handelingsperspectief voor Nederlandse bedrijven nodig. Uiteraard worden daarbij de aanbevelingen uit het Draghi-rapport meegenomen, zoals in de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen met de Kamer is gedeeld. 6 Versterking van het Europese (industriële) concurrentievermogen is bovendien topprioriteit voor de nieuwe Europese Commissie. Zo is kortgeleden het Competitiveness Compass gepubliceerd 7 , waarin de Commissie haar werkprogramma voor de komende jaren presenteert. Een van de belangrijkste pijlers onder dit Competitiveness Compass is de Clean Industrial Deal (CID), die op 26 februari jl. is gepresenteerd door de voorzitter van de Europese Commissie 8 en die het Europese antwoord is op het Draghi-rapport. De CID is bedoeld om de concurrentiepositie, weerbaarheid en verduurzaming van de Europese (energie-intensieve) industrie te verbeteren. Daarnaast moet de CID het vestigingsklimaat voor nieuwe, innovatieve en groene technologieën en bedrijven (cleantech) verbeteren, waarbij er bijvoorbeeld first mover kansen liggen. Verduurzaming en concurrentievermogen moeten zo hand in hand gaan. De Kamer ontvangt in april een BNC-fiche met een eerste appreciatie van de reeds gepubliceerde mededelingen. Voor het beleid voor toekomstgerichte Europese industrie is het van belang dat inzet gericht en onderbouwd gebeurt, alsook dat energie-intensieve industrie versneld verduurzaamt. De inzet richt zich daarbij op het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen onderdelen van de Europese waardeketens 9 . Het kabinet zet zich volop in om de afhankelijkheid van olie, gas en kolen af te bouwen, zowel in de industrie als voor de samenleving als geheel. In dit verband wordt ingezet op het in Europees verband afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening. Met het Belastingplan 2025 is de vrijstelling in de kolenbelasting voor duaal en non-energetisch gebruik per 1 januari 2027 afgeschaft, conform de toezegging aan het Lid Koekkoek 10 . Er zijn ook geen prijssubsidies voor het gebruik van kolen in de industrie. 2. Maatwerkaanpak De grootste industriële uitstoters komen in aanmerking voor de maatwerkaanpak, omdat de omvang, complexiteit en uniciteit van de verduurzamingsprojecten een gerichte aanpak vergt en deze bedrijven de potentie hebben om veel CO 2 -emissiereductie te realiseren. Met de maatwerkaanpak wordt ingezet op verduurzamingsinvesteringen die bovenwettelijke CO 2 -emissiereductie realiseren en zo mogelijk ook inzetten op stikstofreductie en andere verbeteringen van de leefomgeving. Er wordt dus een extra bijdrage gevraagd van de grootste uitstoters. In de kern is de maatwerkaanpak op dit moment gericht op 2030, maar bij aanvang van de maatwerkaanpak was er al rekening mee gehouden dat vergaande CO 2 -emissiereductie in 2030 mogelijk niet voor alle maatwerkbedrijven haalbaar zou kunnen zijn 11 : Indien een bedrijf fors bijdraagt aan de Nederlandse CO 2 -uitstoot maar tot 2030 aantoonbaar beperkte opties heeft om te verduurzamen, dient het bedrijf een plan te hebben voor een ingrijpende aanpassing van het productieproces richting CO 2 -neutraliteit in 2040/ 2050 om in aanmerking te komen voor maatwerk. Bedrijven die een visie hebben op grootschalige reductie door toepassing van nieuwe, innovatieve, circulaire en schonere technologieën die versneld kunnen worden of in een periode net na 2030 toegepast kunnen worden, kunnen hierover ook afspraken maken. Voor de eventuele financiële ondersteuning van de bedrijven in maatwerkaanpak, wordt eerst gekeken naar generieke financieringsinstrumenten. Mochten deze niet passend zijn, dan wordt gekeken naar maatwerkfinanciering. Het kabinet ziet dat er inmiddels ook maatwerkbedrijven zijn die het moeilijk hebben om eerder in een Expression of Principles (EoP) uitgesproken ambities op tijd te halen. Daarnaast gaat de verdere uitwerking naar concrete verduurzamingprojecten (in een Joint Letter of Intent ) in veel gevallen minder snel dan eerder gehoopt. Een vraag die zich daarmee opdringt, is wat de aanpak moet zijn richting bedrijven die wel concrete verduurzamingsplannen hebben, maar inmiddels niet langer voor 2030 additionele CO 2 -emissiereductie kunnen behalen. Onder meer dit punt is geadresseerd in de ambtelijke notitie waar in het eerdergenoemde NRC-artikel aan gerefereerd werd. Dit stuk is bij deze brief als bijlage gevoegd, conform het verzoek van de Kamer. Veel maatwerkbedrijven worden aangestuurd door buitenlandse moederbedrijven. Hoewel de Nederlandse bedrijven de noodzaak zien om te verduurzamen, is ook voor verduurzamingsprojecten een sluitende businesscase een noodzakelijke voorwaarde om groen licht te krijgen. Daar komt bij dat er binnen deze internationale concerns concurrentie is met (verduurzamings-)investeringen in andere delen van de wereld, waar momenteel veelal een beter rendement is te behalen. Hierdoor ontbreekt momenteel in veel gevallen de prikkel om een investeringsbeslissing ten faveure van Nederland te nemen. Het kabinet betreurt dat, want de Nederlandse productielocaties behoren veelal tot de meest concurrerende van Europa door een combinatie van energie-efficiëntie, grootte en toegang tot grondstoffen. Er ligt dus een grote potentie voor de Nederlandse industrie, ook omdat de basisindustrie een belangrijke schakel is in de transitie naar een duurzame en circulaire economie. De bindende maatwerkafspraak die het kabinet op 19 december jl. heeft gesloten met chemiebedrijf Nobian heeft aangetoond dat de maatwerk aanpak werkt. 12 Met deze bindende maatwerkafspraak worden de verduurzamingsplannen van Nobian met 10 jaar versneld en wordt er in 2030 ruim 0,5 Mton CO 2 uitstoot gereduceerd ten opzichte van 2020, waarmee de CO 2 -emissies van Nobian afnemen tot nagenoeg nihil in 2030. De bindende maatwerkafspraak met Nobian realiseert niet alleen CO 2 - en stikstofreductie, maar biedt ook het gehele Nederlandse chloorcluster een toekomstbestendig vooruitzicht. Ook is Yara Sluiskil in het kader van de maatwerkaanpak ondersteund bij het nemen van versnelde CO 2 -reducerende maatregelen 13 . Door verlening van een subsidie van € 30 miljoen heeft Yara Sluiskil een investeringsbeslissing ten bedrage van € 194 miljoen genomen waardoor een ambitieus CCS-project wordt gerealiseerd (Northern Lights). Met dit project wordt vanaf 2026 jaarlijks 0,8 Mton CO 2 -emissiereductie gerealiseerd, middels het afvangen en ondergronds opslaan van CO 2 uit ammoniakproductie. Ook op het terrein van stikstof zijn maatwerkafspraken gemaakt. Zo heeft Yara Sluiskil eind 2024 € 18,7 miljoen euro subsidie ontvangen voor het realiseren van project WESP bij de Granulatie-4 installatie. Eerder ontving Yara Sluiskil in 2023 € 11,5 miljoen euro voor de Granulatie-3 installatie, dat ook bijdraagt aan stikstofreductie en verbetering van de leefomgeving. In het commissiedebat Verduurzaming Industrie van 17 oktober jl. heeft het kabinet toegezegd helderheid te geven over de maatwerktrajecten met de verschillende bedrijven en of deze worden voortgezet 14 . Op dit moment vinden er nog bepalende gesprekken plaats over de concretisering van enkele maatwerktrajecten. Daarbij komt dat de uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming van invloed kunnen zijn op de verduurzamingsportfolio s en business cases van de bedrijven. Om deze redenen informeert het kabinet de Kamer na de voorjaarsbesluitvorming en nog voor de zomer over het vervolg van individuele maatwerktrajecten. Het is waarschijnlijk dat met een aantal bedrijven de gesprekken niet zullen worden voortgezet en dat de inzet gericht wordt op de bedrijven met voldoende basis voor een vervolg. Zo heeft het kabinet eerder aangegeven dat het maatwerktraject met BP op hun verzoek is gepauzeerd. Overigens betekent het pauzeren of stoppen met maatwerk niet dat deze bedrijven in het geheel geen verduurzamingsprojecten realiseren; de maatwerkaanpak is slechts één van de instrumenten hiertoe. Maatwerkaanpak voor afvalverbrandingsinstallaties In de brief van 17 januari jl. aangaande de beleidsvisie afvalverbranding en maatwerk is de Kamer geïnformeerd over het opstarten van maatwerktrajecten met een tweetal afvalverbrandingsinstallaties (AVI s) 15 . De maatwerkaanpak voor de AVI s is een gezamenlijk traject van de Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat en richt zich in eerste instantie op Afval Energie Bedrijf Amsterdam (AEB) en Afvalverwerking Rijnmond (AVR), conform het advies uit de verkenning van ABDTOPConsult, dat eerder met de Kamer is gedeeld. In die verkenning is gesteld dat de verduurzamingsplannen van voornoemde AVI s geschikt lijken om een maatwerktraject te starten. De eerste gesprekken met de twee AVI s in het kader van de maatwerkaanpak zijn gevoerd. De maatwerkaanpak bij de AVI s ziet toe op concrete verduurzamingsprojecten gericht op additionele CO 2 -emissiereductie in 2030, verbeteringen ten behoeve van een gezonde en veilige leefomgeving en de transitie naar een circulaire economie. Samen met de beide bedrijven wordt intensief gezocht hoe hun verduurzamingsprojecten met de inzet van maatwerk extra kunnen worden ondersteund. Naar verwachting is er voor de zomer zicht op de potentiële bijdrage van het instrument maatwerkaanpak. Het reduceren van CO 2 -emissies bij de AVI s kan substantieel bijdragen aan het bereiken van de industrieopgave in 2030. De inzet om bindende maatwerkafspraken overeen te komen met AVI s is een uitbreiding van de lopende maatwerkaanpak. Voor het maken van maatwerkafspraken met de AVI s is in het Meerjarenprogramma Klimaatfonds € 222 miljoen gereserveerd. 3. Regionale clusteraanpak maatwerk In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen (voor bijvoorbeeld de Botlek en Chemelot) onderzoekt 16 . Met de betrokken bedrijven en het cluster wordt, zoals reeds gemeld in de Kamerbrief voortgang verduurzaming industrie van 10 oktober jl. 17 , verkend welke concrete bedrijfsoverstijgende projecten kunnen bijdragen aan versnelling van de verduurzaming bij de maatwerkbedrijven in aanvulling op gesprekken met de individuele bedrijven. Ook wordt verkend of de bestaande cluster-aanpak, waarin de clusterregisseurs een belangrijke coördinerende rol spelen, verder versterkt kan worden gericht op versnelde investeringen bij het brede bedrijfsleven in het cluster. Daarbij wordt gekeken naar de samenwerking tussen de bedrijven en de rol die de overheid kan spelen in het dichterbij brengen van (gezamenlijke) projecten. Aan beide genoemde clusters is gevraagd om een voorstel te doen voor een regionale aanpak. De gesprekken met de betrokken bedrijven, de clusterorganisatie, clusterregisseur en de provincie Limburg hebben voor het industriecluster Chemelot inmiddels een paar concrete projecten opgeleverd. De projecten dragen bij aan de verduurzaming bij de maatwerkbedrijven in het cluster en leveren een belangrijke bijdrage aan de langere termijn toekomst van Chemelot. Komende periode worden deze projecten verder uitgewerkt. Met het industriecluster Rotterdam-Moerdijk en de clusterregisseur zijn gesprekken gaande om op basis van verschillende voorgedragen projecten te identificeren waar een regionale clusteraanpak meerwaarde kan hebben in het dichterbij brengen van bedrijfsinvesteringen in het cluster. Over het vervolgproces van de regionale clusteraanpak maatwerk, zal het kabinet de Kamer informeren in de eerdergenoemde brief over de maatwerkaanpak die voor de zomer wordt verstuurd. 4. Toekomstverkenningen duurzame productieketens TNO heeft in opdracht van het ministerie onderzoek gedaan naar de effecten die de energie- en grondstoftransitie kan hebben op productieketens in de meest energie-intensieve industrie. Ook biedt dit onderzoek inzicht naar het risico op verplaatsing van onderdelen in deze ketens naar landen waar hernieuwbare elektriciteit en/ of biogrondstoffen ruimer beschikbaar zijn en/ of minder kosten dan in Noordwest-Europa. TNO heeft twee rapporten opgeleverd over staal en kunstmest en over chemie en raffinage. De studies zijn verkennend van aard en geven inzicht in op welke wijze deze bedrijfstakken hun productieketens op termijn kunnen veranderen, onder de aanname dat wereldwijde verduurzaming wordt nagestreefd en relatieve prijzen van groene energie en biogrondstoffen deze routes en locatiekeuzes in belangrijke mate gaan bepalen. De rapporten inclusief samenvatting zijn bij deze brief gevoegd. De belangrijkste uitkomst is dat er weliswaar internationale verschillen zijn in de productiekosten van elektriciteit en (daardoor) groene waterstof, maar dat nog onzeker is hoe groot die verschillen op termijn zullen worden. Ook onzeker is de omvang van de invloed die deze verschillen hebben op de locatiekeuze en in hoeverre factoren als aanwezigheid van kennis en kunde, bestaande assets, infrastructuur en clustersynergievoordelen hierin meewegen. Deze bevindingen sluiten aan bij andere onderzoeken. PwC heeft recent een analyse gedaan van de aantrekkelijkheid om in Noordwest-Europa te investeren in duurzame productiecapaciteit in energie-intensieve waardeketens 18 . Ook deze studie onderschrijft dat toekomstige prijzen van hernieuwbare energie(dragers) de concurrentiepositie van bedrijven in de energie-intensieve industrie negatief kunnen beïnvloeden, maar nog onzeker zijn. Gunstige vestigingsfactoren in Noordwest Europa zijn bovendien: technologische ontwikkelkracht, voordeel van gebruik bestaande infrastructuur, beschikbaarheid hoogopgeleid, kundig personeel, lagere kapitaalkosten en institutionele stabiliteit. Specifiek voor Nederland komt daar de ligging aan de Noordzee bij, met voordelen voor logistiek (waaronder havens en buisleidingen) en een aanzienlijk potentieel aan hernieuwbare energieproductie en CO 2 -opslag 19 . Met name multinationals die voor de keuze staan om te investeren in ombouw of nieuwbouw kennen de verschillende opties goed en zullen zorgvuldig overwegen waar zij het beste welke halffabricaten kunnen maken. PBL geeft in de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 aan dat verplaatsingen van energie-intensieve stappen in industriële productieketens op lange termijn niet ondenkbaar zijn, maar laat deze verder buiten beschouwing. PBL acht het namelijk onwaarschijnlijk dat vóór 2050 elders al zoveel duurzame productiecapaciteit is opgebouwd, dat niet alleen de lokale thuismarkt, maar ook in de Nederlandse vraag kan worden voorzien 20 . Deze studie is een nuttig inzicht waar het kabinet op voort kan bouwen; bij een blik op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland zijn dit bruikbare bouwstenen. Het kabinet wil graag dat de industrie zoveel mogelijk duurzame in vestigingen in Nederland doet, omdat er verdienkansen liggen die economisch voordeel en strategische autonomie koppelen aan lagere milieudruk, energie- en grondstoffengebruik: dit verstaat het kabinet onder Groene Groei. 5. Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie In de afgelopen jaren is sterk en gecoördineerd ingezet op de verduurzaming van de industrie door bestaande industrie te helpen met ombouw. Daarnaast is sinds de start van het Klimaatakkoord ingezet op ontwikkeling en opbouw van nieuwe industrie via bijvoorbeeld instrumenten als de DEI+ en NIKI en via het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI). Immers, het kabinet erkent dat nieuwe industrie een hoeksteen van groene groei vormt. Investeringen in Nederland door Nieuwe Industrie bedrijven komen echter te weinig tot stand. Daarbij worden in Nederland ontwikkelde technieken steeds vaker buiten de landsgrenzen tot commerciële bloei gebracht. Het kabinet zet met de Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie in op het vergroten van de hoeveelheid investeringen in de nieuwe industrie in Nederland. Daarnaast ontwerpt het kabinet conform het Regeerprogramma een vernieuwd topsectorenbeleid, in samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen. In het derde kwartaal van dit jaar zal de Minister van Economische Zaken komen met een vernieuwde aanpak voor het industriebeleid 21 . Hierbij zal het Ministerie van Klimaat en Groene Groei actief samenwerken met het Ministerie van Economische Zaken. De Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie is gericht op investeringen. Hierbij is de vertegenwoordiging van de nieuwe industrie binnen de Rijksoverheid, het stimuleren van kennisopbouw en het verenigen en initiëren van beleidsinitiatieven essentieel. Met een publiek private consultatiegroep zoekt het kabinet vanaf het tweede kwartaal van dit jaar de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven, financiers, dienstverleners en kennisinstellingen. Deze groep werkt onderling samen om knelpunten te adresseren, initiatieven voor te stellen en is een klankbord voor de overheid, in aanvulling op bestaande samenwerkingsverbanden. Tekstbox 1: Wat is Nieuwe Industrie Nieuwe Industrie betreft groene innovatieve industriële bedrijvigheid gerelateerd aan de energie-intensieve industrie. Het betreft scale-ups die doorgroeien naar commerciële schaal, buitenlandse bedrijven die nog niet in Nederland zijn gevestigd alsook bestaande industrie die zeer vergaand wil vergroenen met innovatieve technieken. Nieuwe Industrie kenmerkt zich door: 1. Aanpassingen van de leveringsketens van de industrie en aanpassingen van type bedrijvigheid in de waardeketens, waaronder inzet voor vervanging van fossiele grondstoffen en producten; 2. Fragmentatie over en cross-overs tussen locaties en sectoren. De focus van de versterkte aanpak ligt op Nederlandse groeimarkten op het gebied van groene chemie, innovatieve voedingsmiddelen binnen de chemie en energietechnologie; 3. Hoog technologisch; 4. Passend binnen en bijdragen aan de door het kabinet uitgezette beleidskaders en de voorwaarden voor verduurzaming, zoals de transitie naar een circulaire economie, indirecte en directe CO 2 emissiereductie, valorisatie van innovatie en het behoud van het Nederlands verdienvermogen. Daarnaast wordt er ingezet op de Europese strategische kaders. Zo is groene innovatieve industriële bedrijvigheid een belangrijke pijler binnen de Clean Industrial Deal. Voorts zijn vier programmalijnen opgezet: 1. Marktcreatie: stimuleren van groene eindmarkten in Nederland en Europa, en met name vraagstimulering van producten die passen in de groene gedecarboniseerde circulaire industrie waar binnen de EU naar gestreefd wordt. 2. Financiering: onderzoeken hoe het gat in het huidige instrumentarium bij het commercialiseren van groene producten het beste aangepakt kan worden, inclusief het verbeteren van het bestaande nationale en Europese instrumentarium. 3. Beleid: identificeren en waar wenselijk oplossen van beleidsmatige knelpunten in samenwerking met relevante stakeholders. 4. Fysieke ruimte: met het NPVI identificeren en waar wenselijk aanpakken van knelpunten in de fysieke ruimte, infrastructuur en vergunningen. 6. Cluster 6 Naast de industrie in de vijf geografische clusters, ondersteunt het kabinet ook de ETS-plichtige cluster 6 bedrijven met verduurzamen. Deze bedrijven zijn erg belangrijk voor de regionale werkgelegenheid en economie. Naast de knelpunten die in deze brief benoemd worden, ziet het kabinet dat deze groep bedrijven ook specifieke knelpunten heeft om bedrijfsprocessen te verduurzamen. De eerder genoemde casus van Saint Gobain is hierin een goed voorbeeld. Door goed onderling overleg met RVO, stichting Cluster 6, de clusterregisseur, provincie Noord-Brabant en Enexis is het voor elkaar gekregen om toch de benodigde capaciteit op tijd te krijgen zodat een hybride oven voor productie van glaswol in gebruik genomen kan worden. In april zal er voorafgaand aan het commissiedebat Actieplan Cluster 6 een brief specifiek over Cluster 6 aan de Kamer gestuurd worden. Hierin komt het herziene Actieplan Cluster 6 aan bod, dat onder andere de aanpak bevat die het kabinet voor Cluster 6 heeft. Daarnaast zal de brief ingaan op de specifieke knelpunten die deze bedrijven hebben om te verduurzamen en de oplossingsrichtingen die daarvoor zijn. 7. Elektrificatie Elektrificatie is een belangrijke verduurzamingsroute voor de industrie. De elektrificatie van industriële warmteprocessen is een efficiënte en duurzame route voor industriële verduurzaming 22 , zeker voor het lage- en midden-temperatuursegment. Echter, de mate van elektrificatie blijft achter bij de verwachtingen 23 . De business case voor elektrificatie is momenteel niet voldoende en hierdoor hapert elektrificatie als verduurzamingsroute 24 . Het kabinet onderzoekt hoe het bestaande instrumentarium industriële elektrificatie kan bevorderden. Dit leidt onder andere tot de volgende acties: 1. Het kabinet werkt aan een update van de Routekaart elektrificatie 25 . Deze actieagenda verschijnt in het tweede kwartaal van 2025 en bevat beleidsacties en instrumenten om industriële elektrificatie te versnellen. 2. Zoals in de Kamerbrief van 20 december jl. 26 toegelicht, wordt bij de SDE++ onderzocht hoe elektrificatietechnieken optimaal kunnen worden ondersteund. 3. Momenteel wordt hard gewerkt aan de realisatie van de Routekaart wind op zee (ca. 21 GW in 2032). Daarbij ziet het kabinet dat de business case voor windparkontwikkelaars onder druk staat door toegenomen bouwkosten en achterblijvende elektrificatie ten opzichte van eerdere verwachtingen. Het kabinet informeert de Kamer dit voorjaar over de aanpak voor de aanstaande tenders conform motie Postma c.s. 27 . Het kabinet wil daarnaast onderzoeken welke instrumenten kunnen helpen om de behoeftes van windparkontwikkelaars en industrie beter bij elkaar te brengen. De industrie is namelijk ook geholpen met zekerheid in prijs en volume van groene elektriciteit. Hierbij worden ook de mogelijkheden voor contracts for difference ten behoeve van elektrificatie in de industrie onderzocht, al dan niet in combinatie met Power Purchase Agreements (PPAs). 4. Om vraag en aanbod beter bij elkaar te brengen zijn bij de vormgeving van tenders voor windparken op dit moment criteria opgenomen die de inpassing in het energiesysteem op land stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn criteria rondom systeemintegratie en criteria die zich richten op de inpassing van elektriciteit in het energiesysteem op land. Hiervoor zijn extra punten te verdienen door ontwikkelaars. 5. Het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is opgezet om te onderzoeken welke beleidsopties er zijn om onder andere te bewerkstelligen dat de concurrentiepositie van de industrie kan worden verbeterd om ook elektrificatie van de industrie te stimuleren. De uitkomsten zijn op 7 maart jl. gepubliceerd 28 . De kabinetsreactie volgt in april. Met deze acties wordt ook gekeken hoe, binnen het instrumentarium aan de aanbodzijde, de ontwikkeling van aanbod op een verstandige wijze doorgezet kan worden en hoe de koppeling met vraag kan worden gemaakt, conform de motie. Hiermee wordt invulling gegeven aan motie Boswijk c.s. 29 . Voorts zal worden gemonitord hoe de elektriciteitskosten in Nederland zich verhouden tot de belangrijkste buurlanden. Zoals aangegeven tijdens het debat over de begrotingsbehandeling van november jl. zal de Kamer hierover periodiek worden geïnformeerd. De eerstvolgende keer zal uiterlijk in de energienota 2025 zijn. Ook netcongestie belemmert de elektrificatie en dus verduurzaming van veel bedrijven in Nederland. Het kabinet stuurt later deze maand de voortgangsrapportage van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) naar de Kamer, waarin een stand van zaken en toelichting wordt gegeven op de acties van het LAN, waaronder ook relevante acties voor de industrie. Zo wordt er in deze brief onder andere ingegaan op de rol die gasgestookte installaties kunnen spelen bij het mitigeren van netcongestie en hoe meer transparantie kan worden geboden aan bedrijven die bij een netbeheerder op de wachtlijst staan voor transportcapaciteit. 8. Energiebesparing Energiebesparing zorgt niet alleen voor CO 2 -reductie, maar ook voor minder kosten en belasting van het elektriciteitsnetwerk. In de uitwerking van het vervolg op project P6–25 zijn inmiddels de eerste contouren zichtbaar. Het kabinet verwacht voor de zomer dit voorstel te concretiseren. Het doel is om een meerjarig energiebesparingsprogramma op te zetten dat loopt tot en met 2030, conform de aangenomen motie van Flach c.s 30 . De dekking voor het voornoemde programma is voor 2025 gevonden in de begroting van Klimaat en Groene Groei binnen het instrument voor Verduurzaming Industrie. Voor de overige jaren (tot en met 2030) wordt dit ook gefinancierd vanuit dezelfde dekkingsbron als in 2025. Het programma is gericht op het ondersteunen van energie-intensieve bedrijven via kennisdeling en hen actief te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende maatregelen. De ambitie is om uiteindelijk een 1000-tal energie-intensieve bedrijven te bereiken en te helpen. Hierbij wordt op het gebied van standaardisatie en kennisdeling samengewerkt met de brancheorganisaties, omgevingsdiensten en leveranciers van energiebesparende technieken. Het kabinet verwacht voor het eind van dit jaar met een aantal pilots te starten. 9. Instrumenten Om bedrijven de mogelijkheid te geven om zelf de verduurzamingsslag te maken, biedt het kabinet verschillende instrumenten. De subsidieregelingen Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI) zijn succesvolle regelingen die voorzien in een investeringssubsidie voor innovatieve projecten bij de DEI of investeringen met een lange terugverdientijd bij de VEKI. De DEI regeling steunt veel projecten voor radicale ombouw van processen zoals bijvoorbeeld volledige elektrificatie van steenwol productie en hoge temperatuur warmtepompen. De VEKI regeling richt zich op bewezen technologie maar waarvan de terugverdientijd te lang is. De VEKI wordt goed gebruikt door bedrijven in de voedingssector zoals bakkerijen die warmte terugwinnen uit de schoorsteen en bedrijven die een warmtepomp inzetten voor drogen en verwarmen van processen. Met de subsidie van beide regelingen worden investeringen mogelijk die CO 2 besparen, met name gas besparen en stikstof (NO x ) emissie verminderen door minder gas verbranding. Indicatief heeft de VEKI regeling afgelopen jaren gezorgd voor 1,5 Mton aan jaarlijkse CO 2 -emissie. Ook is er aandacht voor de opschaling van waterstof via de jaarverplichting en vraagsubsidies voor de industrie, de implementatie van de raffinageroute en breder de ontwikkelingen rondom de NIKI. Voorts wordt conform de wens van de Kamer nader onderzoek gedaan naar de inzet van groene waterstof middels de raffinage-route 31 . Over al deze onderwerpen is het kabinet momenteel in gesprek als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten van deze trajecten wordt de Kamer later in het voorjaar geïnformeerd. De NIKI bevindt zich momenteel in de formele notificatiefase. Uit de reacties op de recente internetconsultatie, afkomstig van uiteenlopende partijen zoals maatwerkbedrijven, bedrijven uit cluster-6 en start-ups, blijkt dat de regeling positief wordt ontvangen. Het doel is om de regeling in augustus van dit jaar open te stellen. Specifiek met betrekking tot de SDE++ heeft het kabinet recent aan de Kamer gemeld dat de door het PBL geraamde energie- en CO 2 -prijzen fors lager zijn dan vorig jaar, waardoor de SDE++-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget van € 8 miljard in 2025. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026. Over de precieze kenmerken van de openstellingsronde van 2026 wordt de Kamer begin volgend jaar geïnformeerd, waarbij ook een nieuwe raming zal worden gehanteerd. Vooruitblik Het kabinet heeft aangegeven in het voorjaar met klimaatmaatregelen te komen. In dat kader is aan de Uitvoeringsoverleggen van het Klimaatakkoord gevraagd om te adviseren op alternatieve maatregelen die bijdragen aan de verduurzaming van de industrie en de klimaatdoelstellingen. Inmiddels is het advies ontvangen van het Platform NPVI, dat de rol vervult van het Uitvoeringsoverleg Industrie. Het Platform NPVI doet een aantal voorstellen op het gebied van waterstof, CCS, elektrificatie en circulariteit 32 . Bij circulair beleid is er vanuit het kabinet aandacht voor verduurzamingmaatregelen voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI s). Deze onderwerpen liggen dit voorjaar op tafel. Daarbij zullen de effecten van de circulaire plastic norm en plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen. Ook zal het kabinet op basis van het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur kijken naar concrete beleidsopties die bijdragen aan ons concurrentievermogen en de betaalbaarheid van energie met het oog op verduurzaming. Zoals eerder toegelicht, informeert het kabinet de Kamer na de voorjaarsbesluitvorming over het vervolg van individuele maatwerktrajecten. Verder wordt er ook ingezet op realisatie van belangrijke randvoorwaarden, zoals CCS-infrastructuur en werkt het kabinet aan de stikstofopgave voor de industrie. Deze onderwerpen komen aan bod in de eerder genoemde brief die het kabinet voor de zomer stuurt over de verduurzaming van de industrie. In het commissiedebat Waterstof, groen gas en andere energiedragers van 16 januari jl. is toegezegd terug te komen op de uitkomsten van een onderzoek naar hernieuwbare waterstof in eindproducten, zoals groen staal en groene kunstmest 33 . Het betreft hier een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van Energie-Nederland en Invest-NL 34 dat op 11 februari jl. aan het kabinet is aangeboden. Op deze dag is ook de motie Grinwis c.s. aangenomen die de regering verzoekt om in Europees verband en in de verdere uitwerking van de Clean Industrial Deal te pleiten voor stimulering van de vraagkant, onder meer met normen die het gebruik van hernieuwbare waterstof verderop in de keten bevorderen 35 . Hierop komt het kabinet binnenkort terug in het BNC-fiche over de Clean Industrial Deal aan de Kamer. Het aangeboden onderzoek biedt goede inzichten om met vraagcreatie aan de slag te gaan, bijvoorbeeld op waar in waardeketens een normering kan worden opgelegd met oog voor marktconcentratie, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van de groene eindproducten. Het kabinet werkt graag samen met de industrie aan de verdere uitwerking van vraagcreatie in Europees verband om de markt voor hernieuwbare waterstof en die van andere duurzame grondstoffen en materialen verder te ontwikkelen. Hiermee realiseren we groene groei in Europa en in Nederland. Op 27 februari jl. heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op eigen initiatief het rapport Groene waterstof: de praktische uitdagingen tussen droom en werkelijkheid gepubliceerd 36 . Het kabinet acht het van belang dat PBL de noodzaak van hernieuwbare waterstof voor de klimaatdoelen bevestigt en herkent de zorgen en aanbevelingen van PBL ten aanzien de Europese lidstaatverplichting voor gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie. De voorkeur van het kabinet is om aan deze zorgen tegemoet door te werken aan een hanteerbare implementatie van deze Europese lidstaatverplichting, daarbij de recent aangenomen motie Flach c.s. over het vrijstellen van de ammoniakproductie van de verplichte inzet van hernieuwbare waterstof 37 in acht nemend en voornoemde motie Grinwis c.s. Het kabinet houdt op deze manier rekening met de draagkracht van de industrie. Na de voorjaarsbesluitvorming en voornoemde BNC-fiche over de Clean Industrial Deal zal het kabinet de Kamer hierover nader informeren. Tot slot Om op de lange termijn concurrerend te blijven en de klimaatdoelstellingen te halen, moet de industrie verduurzamen. De industrie is goed op weg, maar de transitie bevindt zich momenteel in een lastige fase. Het verbeteren van de randvoorwaarden en marktcondities voor een sluitende business case zijn hierin cruciaal. Het kabinet blijft zich daarom onverminderd inzetten op zowel de versterking van het verdienvermogen als vergroting van de verduurzamingsmogelijkheden voor bedrijven. Tegelijkertijd vraagt het kabinet de bedrijven zelf de stap te nemen om de verduurzamingsplannen zo snel mogelijk om te zetten in concrete projecten. Alleen zo kunnen de klimaatdoelstellingen worden behaald en ontstaat er een toekomstbestendige, duurzame en concurrerende industrie. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans X Noot 1 De letter F heeft alleen betrekking op 29 826 . X Noot 2 Kamerstuk 2024/ 25, 32 813, nr. 1416 . X Noot 3 Kamerstuk 2024/ 25, 29 023, nr. 553 X Noot 4 Kamerstuk 2024/ 25, 35 334, nr. 332 X Noot 5 Zie Verduurzaming vóór 2030 geen harde voorwaarde meer voor financiële steun industriebedrijven , NRC 29 november 2024. X Noot 6 Kamerstuk 2024/ 25, 21 501-30, nr. 621 . X Noot 7 Kamerstuk 2024/ 25, 22 112, nr. 4004 . X Noot 8 Europese Commissie (2025). The Clean Industrial Deal: A joint roadmap for competitiveness and decarbonisation. X Noot 9 In de kamerbrief EU concurrentievermogen heeft de Minister van Economische Zaken een aantal criteria gepresenteerd om te beoordelen of een sector strategisch is en daarmee industriepolitiek rechtvaardigt. X Noot 10 Betreft een toezegging van de Minister van EZK aan het Lid Koekkoek tijdens het debat over de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2024 d.d. 12 oktober 2023 X Noot 11 Kamerstuk 2021/ 22, 29 826, nr. 148 . X Noot 12 Kamerstuk 2024/ 25, 29 826, nr. 219 . X Noot 13 Kamerstuk 2023/ 24, 29 826, nr. 199 . X Noot 14 Toezegging TZ202410–136 X Noot 15 Kamerstuk 2024/ 25, 30 872, nr. 306 . X Noot 16 Kamerstuk 2024/ 25, 36 471, nr. 96 . X Noot 17 Kamerstuk 2024/ 25, 29 826, nr. 214 . X Noot 18 PWC (2024). The Future of Energy-Intensive Industry in Northwestern Europe: A Balancing Act. X Noot 19 SIL-rapport-Groene-Keuzes-voor-de-Nederlandse-Basisindustrie-juli-2023.pdf X Noot 20 PBL (2024). Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050. X Noot 21 Kamerstuk 2023/ 24, 33 009, nr. 137 X Noot 22 Kamerstuk 2023/ 24, 32 813, nr. 1319 X Noot 23 Kamerstuk 2022/ 23, 29 826, nr. 176 . X Noot 24 Kamerstuk 2024/ 25, 32 813, nr. 1416 . X Noot 25 Kamerstuk 2022/ 23, 32 813, nr. 1089 . X Noot 26 Kamerstuk 2024/ 25, 31 239, nr. 403 . X Noot 27 Kamerstuk 2024/ 25, 33 561, nr. 73 . X Noot 28 Kamerstuk 2024/ 25, 29 023, nr. 553 . X Noot 29 Kamerstuk 2023/ 24, 36 410 XIII, nr. 29 . X Noot 30 Kamerstuk 2024/ 25, 36 600 XXIII, nr. 49 . X Noot 31 Toezegging TZ202501–087 X Noot 32 Advies Platform NPVI Alternatieve maatregelen industrie dec 2024.pdf X Noot 33 Toezegging TZ202501–085 X Noot 34 Het betreft het rapport Mobilizing consumer demand for green hydrogen-based products (Deloitte) https:/ / www.energie-nederland.nl/ vraagstimulering-essentieel-voor-doorbraak-groene-waterstof/ X Noot 35 Kamerstuk 2024/ 25, 31 239, nr. 409 . X Noot 36 Zie: https:/ / www.pbl.nl/ publicaties/ groene-waterstof-de-praktische-uitdagingen-tussen-droom-en-werkelijkheid X Noot 37 Kamerstuk 2024/ 25, 31 239, nr. 419 . [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    02-04-2025 15:29:42 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1507 NADER GEWIJZIGDE MOTIE VAN DE LEDEN KRÖGER EN BECKERMAN TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 1483 Voorgesteld 1 april 2025 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat zonnestroom een belangrijk aandeel van onze schone energie van eigen bodem betreft; overwegende dat veel mensen, zowel huurders als mensen met een koophuis, te goeder trouw zonnepanelen hebben genomen en nu worden geconfronteerd met het feit dat de terugleververgoeding in 2027 instort en nog maar een kwart cent zal bedragen; overwegende dat dit in de praktijk betekent dat de energierekening van mensen met honderden euro s per jaar omhoog kan gaan; overwegende dat aangepast verbruik huishoudens kan helpen om meer te profiteren van de zelf opgewekte energie, maar dat het een deel van de huishoudens aan handelingsperspectief daarvoor ontbreekt; overwegende dat de totstandkoming van terugleverkosten momenteel niet transparant is; constaterende dat de Kamer nog steeds wacht op uitwerking van de mogelijkheden om energie te delen en op wijkniveau op te slaan; verzoekt de regering in kaart te brengen wat deze instorting van het teruglevertarief betekent voor de terugverdientijd van zonnepanelen; verzoekt de regering om de transparantie van de totstandkoming van teruglevertarieven en terugleverkosten te borgen; verzoekt de regering om voor de zomer mogelijke maatregelen aan de Kamer voor te leggen om zonnepanelen aantrekkelijk te houden voor zowel woningbezitters als huurders, en gaat over tot de orde van de dag. Kröger Beckerman [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    01-04-2025 15:04:18 | Motie
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1506 GEWIJZIGDE MOTIE VAN DE LEDEN KRÖGER EN BECKERMAN TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 1483 Voorgesteld 1 april 2025 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat zonnestroom een belangrijk aandeel van onze schone energie van eigen bodem betreft; overwegende dat veel mensen, zowel huurders als mensen met een koophuis, te goeder trouw zonnepanelen hebben genomen en nu worden geconfronteerd met het feit dat de terugleververgoeding in 2027 instort en nog maar een kwart cent zal bedragen; overwegende dat dit in de praktijk betekent dat de energierekening van mensen met honderden euro s per jaar omhoog kan gaan; overwegende dat aangepast verbruik huishoudens kan helpen om meer te profiteren van de zelf opgewekte energie, maar dat het een deel van de huishoudens aan handelingsperspectief daarvoor ontbreekt; overwegende dat de totstandkoming van terugleverkosten momenteel niet transparant is; constaterende dat de Kamer nog steeds wacht op uitwerking van de mogelijkheden om energie te delen en op wijkniveau op te slaan; verzoekt de regering in kaart te brengen wat deze instorting van het teruglevertarief betekent voor de terugverdientijd van zonnepanelen; verzoekt de regering om de transparantie van de totstandkoming van teruglevertarieven en terugleverkosten te borgen; verzoekt de regering om voorafgaand aan de voorjaarsbesluitvorming concrete mogelijke maatregelen aan de Kamer voor te leggen om zonnepanelen aantrekkelijk te houden voor zowel woningbezitters als huurders, en gaat over tot de orde van de dag. Kröger Beckerman [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    01-04-2025 14:44:08 | Motie
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1505 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 maart 2025 Carbon, Capture and Storage (CCS) gaat over het afvangen, transporteren en opslaan van CO 2 . Door CO 2 af te vangen en permanent diep onder de zeebodem geologisch op te slaan, komen deze emissies niet in de atmosfeer. CCS is daarom essentieel voor het behalen van de 2030 CO 2 -reductiedoelstellingen, in het bijzonder voor sectoren waar CO 2 -emissies moeilijk te vermijden zijn, zoals chemische industrie, raffinaderijen en staalproductie. Dit maakt het op de korte termijn mogelijk uitstoot te verminderen, zelfs wanneer volledige elektrificatie of andere emissiearme technieken (nog) niet haalbaar zijn. Op de lange termijn is CCS essentieel voor negatieve emissies en daarmee voor het doel van klimaatneutraal in 2050. Naast het belang van CCS voor CO 2 -reductie draagt CCS bij aan het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie. Voor veel Nederlandse bedrijven betekent de energietransitie een grote uitdaging. Door de gevolgen van CO 2 -uitstoot via CCS te mitigeren zonder direct te hoeven overstappen op nog dure of onvolwassen technologieën helpt CCS de Nederlandse industrie concurrerend te blijven. CCS maakt de overgang naar een duurzame economie mogelijk, ondersteunt het behalen van CO 2 -reductiedoelstellingen en zorgt ervoor dat de Nederlandse industrie haar concurrentievermogen behoudt. De ontwikkeling van CCS draagt ook bij aan de weerbaarheid van Nederland en het behoud van de industrie. Dit maakt CCS een belangrijk instrument voor dit kabinet. De voortgang van CCS in Nederland en Europa De Porthos-partijen en de klanten van Porthos hebben eind 2023 hun finale investeringsbesluit genomen en de bouwwerkzaamheden bij Porthos en bij de klanten van Porthos die hun afvanginstallatie bouwen zijn in volle gang. Porthos blijft daarmee op schema om als eerste CCS-project binnen de Europese Unie in 2026 te starten en de eerste CO 2 op te slaan in Nederland en daarmee bij te dragen aan de Nederlandse CO 2 -reductie. Ook het Northern Lights project in Noorwegen, waar Yara Sluiskil CO 2 gaat opslaan, is gebouwd en klaar om CO 2 te ontvangen. De eerste Nederlandse CO 2 -reductie via CCS gaat dus snel plaatsvinden. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor onder andere het Aramis project en het CO 2 Next project in Nederland in volle gang. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei van het jaar 2025 is een motie van het lid Erkens c.s. 1 aangenomen die de regering verzoekt om ervoor te zorgen dat de benodigde infrastructuur zoals, maar niet alleen, de waterstofbackbone, de Delta Rhine Corridor (DRC) en Aramis, zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd en al het mogelijke te doen om deze cruciale randvoorwaarden tijdig te realiseren en versnelling te verwezenlijken, en daarbij ook ontbundeling van DRC-projecten te overwegen indien dit de snelheid ten goede komt. Ook is de motie Erkens en Vermeer aangenomen die de regering verzoekt alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat Aramis tijdig gerealiseerd wordt; door hiervoor een grotere rol te nemen in de opstartfase indien en gebruik te maken van alle juridische mogelijkheden om Aramis op tijd gereed te hebben. 2 Over de DRC is de Tweede Kamer afgelopen december geïnformeerd dat het kabinet er ten behoeve van de voortgang van waterstof en CO 2 voor kiest om deze buisleidingen als eerste samen te laten aanleggen en te ontbundelen van de gelijkstroomkabels. 3 Daarmee heeft het kabinet de motie-Erkens c.s. voor wat betreft de DRC uitgevoerd. Dit kabinet zet volop in op het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor CCS in Nederland, waarbij het gaat om de keten van afvang, transport en opslag. Een belangrijk project hierbinnen is het Aramis project. Aramis is, na Porthos, het tweede project dat in Nederland in ontwikkeling is en is in omvang een stuk groter: waar Porthos een transportcapaciteit heeft van 2,5 megaton CO 2 per jaar, heeft Aramis een transportcapaciteit van 22 megaton CO 2 per jaar en levert daarmee een enorme bijdrage aan de ambitie van grootschalige CO 2 -opslag in de periode 2030 tot in elk geval 2050. Er is het kabinet veel aan gelegen om Aramis te realiseren. Het kabinet ondersteunt de ontwikkeling van CCS-projecten en daarmee ook indirect de ontwikkeling van Aramis onder meer via de SDE++ subsidie. De SDE++ zal tot 2035 openstaan voor nieuwe aanvragen in de categorie CCS, waarbij wel wordt geborgd dat dit meer duurzame oplossingen niet in de weg staat. Daarmee creëert het kabinet de randvoorwaarden voor partijen om financiële ondersteuning te kunnen aanvragen voor de afvang en permanente geologische opslag van CO 2 . In het kader van het creëren van de juiste randvoorwaarden onderzoekt het kabinet op dit moment ook of er een financiële bijdrage nodig is om het vollooprisico van het terminal- en transportdeel van de Aramis-waardeketen gericht te mitigeren omwille van het 2030 klimaatdoel. Het vollooprisico is het risico dat de infrastructuur reeds wordt aangelegd terwijl nog niet de volledige gebruikscapaciteit is verkocht. Dit loopt mee in de voorjaarsbesluitvorming van de begroting van 2025. Het vorige kabinet heeft een publiek-private taskforce ingesteld die de belangrijkste risico s van bedrijven in de Aramis-waardeketen in kaart heeft gebracht. 4 Op hoofdlijnen zijn de belangrijkste risico s: (1) risico op vertraging door onvoldoende coördinatie tussen de verschillende deelprojecten, (2) risico op vertraging in het vergunningenproces, (3) het vollooprisico en (4) het risico op kostenstijgingen, waardoor de uiteindelijke transport- en opslagtarieven voor een deel van de emittenten te hoog worden voor een sluitende businesscase. Met deze risico s wordt als volgt omgegaan: (1) Private partijen in de transport- en opslagketen hebben in de tussentijd verschillende overlegstructuren opgezet om de coördinatie over technische, commerciële en organisatorische onderwerpen langs de keten te verbeteren; (2) Het vergunningenproces ligt op schema. Om het Aramis initiatief mogelijk te maken zijn, naast een projectbesluit voor de ruimtelijke inpassing, circa twintig uitvoeringsvergunningen nodig. Deze vergunningen worden gefaseerd aangevraagd en de Minister van Klimaat en Groene Groei heeft hierbij de coördinerende bevoegdheid. In de afgelopen tijd is er hard gewerkt aan het tijdig indienen van de benodigde vergunningsaanvragen door de initiatiefnemers en aan het tijdig publiceren van de ontwerp en definitieve besluiten op deze vergunningen. De eerste set met daarin de belangrijkste vergunningen voor dit project, zoals het projectbesluit en de vergunning voor de Natura 2000 activiteit, worden naar verwachting in april 2025 gepubliceerd. Ook de publicatie van alle andere benodigde vergunningen voor het Aramis initiatief zijn allemaal dit jaar voorzien. Behoudens de mogelijkheid van beroep krijgt de initiatiefnemers van Aramis dus nog dit jaar duidelijkheid over de vergunningverlening. (3) Vanuit de overheid wordt gekeken naar de haalbaarheid en wenselijkheid van mitigatie van het vollooprisico van het terminal- en transportdeel van de Aramis-keten om zo mogelijke vertraging bij het niet tijdig bereiken van het benodigde startvolume op het moment van de definitieve investeringsbeslissing, te voorkomen. Hierbij is leidend dat private partijen waar mogelijk zelf alles in het werk stellen om risico s en kosten te reduceren. Tevens verkent het kabinet mogelijkheden om mee te profiteren in de baten in het geval er wel degelijk tijdig (gedeeltelijke) volloop plaatsvindt; (4) Tenslotte biedt de overheid de mogelijkheid aan emittenten die vanwege kostenstijgingen niet meer in staat zijn om op basis van hun huidige SDE++-beschikking hun CCS-project te realiseren om opnieuw SDE++-subsidie aan te vragen. Voorwaarden hiervoor zijn dat de emittent voor het project nog geen onomkeerbare investeringen is aangegaan en dat de oude subsidiebeschikking eerst is ingetrokken. Het kabinet doet hiermee het redelijkerwijs mogelijke om de cruciale randvoorwaarden voor het project Aramis tijdig te realiseren, waarmee ook invulling wordt gegeven aan het Aramis-deel van de motie-Erkens c.s. 5 Ook is het kabinet op deze wijze bezig om de motie Erkens en Vermeer uit te voeren. 6 Naast de projecten in vergevorderde stadia zijn er ook meerdere andere projecten in voorbereiding. Zo heeft Gasunie een CO 2 -transport project genaamd Delta Schelde CO 2 nnection (DSC) in onderzoek: dit is een grote CO 2 -transportleiding tussen de industriegebieden van Antwerpen en Rotterdam, met vanaf Moerdijk een mogelijke verbinding via de Delta Rhine Corridor (DRC). Dit voorgenomen project kent tevens de mogelijkheid om ook CO 2 -uitstoters vanuit het cluster Zeeland-West Brabant aan te sluiten. Het project is in november 2024 geselecteerd als MIEK-project (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat). Daarnaast is er een ander internationaal project, genaamd CO 2 Highway Europe waarin het Noorse energiebedrijf Equinor bezig is met voorbereidingen voor een CO 2 -transportleiding door de Noordzee van Frankrijk (Duinkerke) en België (Zeebrugge) naar permanente opslaglocaties in Noorwegen. Deze leiding doorkruist het Nederlandse deel van de Noordzee. Mogelijkheden voor een verbinding met Nederland worden onderzocht, maar zijn vooralsnog geen onderdeel van het project. De toekomst van CCS In het commissiedebat Carbon, Capture and Storage (CCS) van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Kröger (GroenLinks) toegezegd een brief te sturen over de toekomst van de CCS. 7 CCS is met de hiervoor geschetste ontwikkelingen inmiddels een duidelijk onderdeel geworden van het Nederlandse klimaatbeleid. CCS-projecten in Nederland leveren een concrete en significante bijdrage aan de CO 2 -reductie voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie in 2030. 8 De verdere uitrol van de eerste CCS projecten – zoals Yara Sluiskil, Porthos en Aramis – zijn tegelijkertijd het heden én de toekomst van CCS in Nederland. Hiermee wordt ook de basis gelegd voor een CO 2 -transport en -opslaginfra structuur die meer en meer verbonden wordt aan elkaar. Zo gebruikt het Aramis initiatief een deel van de landzijdige infrastructuur van het Porthos project en zal ook de CO 2 -leiding van de Delta Rhine Corridor in de Rotterdamse haven uitkomen. De huidige bouw van de basisinfrastructuur van CO 2 -transport en -opslag is ook essentieel voor de toekomst van CCS. In de toekomst gaat deze infrastructuur ook gebruikt worden voor het realiseren van koolstofverwijdering. 9 Volgens het IPCC is er sprake van koolstofverwijdering wanneer door menselijke activiteiten CO 2 (direct of indirect) aan de atmosfeer wordt onttrokken en langdurig wordt vastgelegd in geologische land- of oceaanreservoirs of in producten. 10 De techniek en de infrastructuur van CCS zal in de toekomst ook kunnen worden ingezet voor koolstofverwijdering. Koolstofverwijdering is nodig voor het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050 en netto negatieve emissies daarna. De hoeveelheid koolstofverwijdering nodig loopt in scenario s uiteen van circa 10 tot 40 megaton CO 2 per jaar. 11 Koolstofverwijdering compenseert in die scenario s in 2050 restemissies in verschillende sectoren en wordt vrijwel volledig ingevuld door CO 2 permanent geologisch op te slaan (CCS). 12 Het kabinet houdt rekening met een vraag naar koolstofverwijdering van 20 tot 25 megaton CO 2 in de periode 2040–2050. Dit vergt een enorme opschaling van CCS. Ter referentie, de capaciteit van Porthos is 2,5 Megaton per jaar en Aramis – indien volledig ontwikkeld – 22 Megaton per jaar. De opslag van CO 2 kan daarbij ook elders in Europa plaatvinden, maar dat vergt wel opschaling van de Europese CCS-markt. De toekomst van CCS is in toenemende mate ook steeds meer Europees. Enerzijds wordt de CCS markt groter. Waar Porthos nog een voorbeeld was van een CCS project waar zowel de afvang, het transport als ook de opslag van CO 2 allemaal binnen Nederland plaatsvindt, zal de volgende generatie projecten van een grotere en daarmee grensoverschrijdende schaal zijn. Maar niet alleen de markt groeit. Ook wordt er op EU-niveau steeds meer wet- en regelgeving gemaakt op het gebied van CCS. Een recente maatregel is de Net Zero Industry Act 13 (NZIA), die op 29 juni 2024 in werking is getreden. De NZIA introduceert een rechtstreeks werkende verplichting op olie- en gasproducenten in de EU gezamenlijk om voor 2030 50 megaton CO 2 injectiecapaciteit per jaar te realiseren. 14 Deze verplichting wordt berekend naar rato van het aandeel van die entiteiten in de Europese productie tussen 2020 en 2023. De realisatie van de verplichting hoeft niet in dezelfde lidstaat plaats te vinden als waar de olie- of gasproductie plaatsvond. 15 Verder wordt er ingezet op het verzamelen en uitbreiden van informatie over gebieden in Europa waar CO 2 -opslaglocaties op hun grondgebied mogelijk toegestaan zouden kunnen worden. Daarnaast is op 6 februari 2024 de Mededeling van de Europese Commissie over de EU-strategie voor industrieel koolstofbeheer gepresenteerd, samen met de mededeling over het Europese Unie-klimaatdoel 2040. 16 Om het aanbevolen Europese doel voor 2040 en het doel van klimaatneutraliteit in 2050 te behalen, blijkt uit de modellen van het impact assessment dat rond 2040 ongeveer 280 megaton per jaar fossiele en niet-fossiele (biogene) CO 2 moet worden afgevangen. 17 In 2050 gaat dit omhoog naar 450 megaton CO 2 per jaar. Volgens de Europese Commissie zal een deel van deze afgevangen emissies worden hergebruikt voor carbon capture and utilisation (CCU), en een ander deel zal permanent worden opgeslagen (CCS). De Commissie constateert dat er in 2040 jaarlijks ongeveer 250 megaton CO 2 -injectiecapaciteit beschikbaar zou moeten zijn binnen de bredere EER. 18 Verder voorziet de strategie in de ontwikkeling van een EU-wide investment atlas voor CO 2 opslag om de nodige opschaling te stimuleren. In de Kamerbrief van 20 september 2024 ter beantwoording van de motie van het lid Postma is de Kamer geïnformeerd over de inzet van Nederland als het gaat om CCS in relatie tot de Europese mededeling Europese Unie-klimaatdoel 2040. 19 De Europese Commissie heeft aangekondigd in 2026 met voorstellen te komen voor regelgeving omtrent CO 2 -transport met als doel de benodigde opschaling van de CO 2 -infrastructuur te ondersteunen. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in onze buurlanden, vooral op het gebied van CO 2 -transport en met name in Duitsland en België, nauwlettend in de gaten. De Europese Commissie voorziet dat zich op de lange termijn in Europa een netwerk van CO 2 -leidingen en andere transportmodaliteiten gaat ontwikkelingen. In Nederland is infrastructuur in voorbereiding die mede een rol gaat spelen bij de grensoverschrijdende ketens van CO 2 -afvang, -transport en -opslag (Delta Schelde Connectie, Delta Rhine Corridor). Voor een goede afstemming over deze grensoverschrijdende ketens vindt overleg met onze buurlanden plaats. Vanuit Europa komt ook financiële ondersteuning via het Innovation fund en de Connecting Europe Facility (CEF). Zo hebben in 2024 en 2025 het transportdeel van Aramis, de CO 2 Next terminal en ENI respectievelijk 124 miljoen euro, 33 miljoen euro en ruim 55 miljoen euro ontvangen van de Connecting Europe Facility. 20 Voor het uitvoeren van studies voor de Delta Rhine Corridor CO 2 -leidingen is ook een CEF subsidie van meer dan 9 miljoen euro toegewezen. 21 In 2025 hebben TotalEnergies en Shell ook geld ontvangen van de Innovation fund voor de opslaglocaties die zij samen met EBN ontwikkelen voor aansluiting bij Aramis. Naast het feit dat deze financiering een financiële opsteker is, is dit ook een sterk signaal vanuit de Europese Commissie dat er Europees draagvlak is voor deze projecten. Ook CCS projecten elders in Europa krijgen significante steun vanuit de Europese Commissie. Hiermee onderstreept de Europese Commissie zowel beleidsmatig als financieel in toenemende mate het belang van CCS. Een marktordening die past bij de marktontwikkelingen van CCS In het commissiedebat over Carbon, Capture and Storage van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Postma (NSC) toegezegd in deze brief ook in te gaan op hoe de marktordening van CCS in de toekomst geregeld wordt. 22 De CCS-markt is geen gereguleerde markt waar één partij de transportinfrastructuur beheert op een specifiek onderdeel van de keten (transmissie of distributie), zoals bij de gas- en elektriciteitsmarkt het geval is waar sprake is van vele kleinverbruikers. In plaats daarvan is het, ook wat betreft de transportinfrastructuur, een open markt waarin meerdere partijen actief kunnen zijn. Het CCS-beleid in Nederland is erop gericht dat de (Rijks)overheid de gewenste randvoorwaarden creëert waarbinnen de CCS-markt en -infrastructuur zich kan ontwikkelen. De CCS-markt is een markt in ontwikkeling. Om de marktontwikkeling te bespoedigen wordt een aantal overheidsmaatregelen genomen. In de opbouwfase van de CCS-markt nemen de staatsdeelnemingen Gasunie, het Havenbedrijf Rotterdam en EBN in een marktconforme rol deel, met als resultaat dat het eerste CO 2 -opslagproject Porthos ook daadwerkelijk in Nederland gerealiseerd wordt. 23 De ontwikkelingen van vraag en aanbod, het beleid en publieke financiële ondersteuning nationaal en Europees, de ontwikkeling van transport- en opslaginfrastructuur met deelname van staats- en beleidsdeelneming zijn allemaal factoren die niet onveranderlijk zijn in de tijd. Zoals het vorige kabinet heeft aangegeven, ontwikkelt de marktordening van CCS zich met de markt mee. 24 Anno 2025 ziet dit kabinet enerzijds daadwerkelijke doorontwikkeling van de markt in Europa waarbij meerdere projecten nu daadwerkelijk gerealiseerd worden. Anderzijds lijkt de CCS-markt zich ook te kenmerken door veel industriële partijen die interesse tonen voor CCS en transport- en opslagpartijen projecten in voorbereiding hebben, maar het tempo waarin deze projecten daadwerkelijke investeringsbesluiten nemen vindt in een lager tempo plaats dan verwacht. De combinatie van marktwerking, participatie van staats- en beleidsdeelnemingen in de markt en gerichte (financiële) ondersteuning door de overheid, dient nauwgezet te worden afgestemd op het tempo van de marktontwikkeling. In de huidige fase van een markt in opbouw verwacht het kabinet de aankomende jaren vast te houden aan de geschetste marktordening waarbij nadrukkelijk ook naar een gerichte en proportionele ondersteuning vanuit de overheid in deze markt gekeken wordt, zoals dat met de Task force voor Aramis is gebeurd. Op de langere termijn wordt koolstofverwijdering belangrijker. De publieke belangen, de spelers en de manier waarop de business case is opgebouwd verschilt bij koolstofverwijdering. Het nationale en Europese beleidsinstrumentarium hierop is nog in ontwikkeling. Het is voorstelbaar dat de marktordening van CCS zich op termijn door ontwikkelt naar aanleiding van de beleidsontwikkeling op het gebied van koolstofverwijdering. Aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen Tijdens het Commissiedebat van 26 september 2024 is tevens toegezegd aan het Kamerlid Kröger (GroenLinks) om schriftelijk toe te lichten hoe de aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen 25 in het Nederlandse CCS-beleid worden toegepast en hoe de publieke belangen goed worden geborgd bij de belangenafweging binnen de overheid en in de publiek-private samenwerking. 26 Met name aanbeveling 4 (Zorg dat er voldoende geld is voor alle toekomstige kosten), aanbeveling 6 (Vergroot de rol van het publieke belang binnen departementen), aanbeveling 8 (Geef toekomstige publiek-private samenwerking beter vorm) en aanbeveling 10 (stuur op de ruimtelijke inrichting van de ondergrond) uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen zijn relevant voor CCS. Om er voor de zorgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor toekomstige kosten (aanbeveling 4), biedt artikel 47 van de Mijnbouwwet de mogelijkheid dat de CO 2 -opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden voor o.a. het verwijderen van een mijnbouwwerk. Dit artikel wordt toegepast bij het verlenen van de CO 2 -opslagvergunning. Om de rol van het publieke belang binnen de belangenafweging op het gebied van CCS bij departementen te vergroten (aanbeveling 6) wordt voordat de staats- en beleidsdeelnemingen Gasunie en EBN toestemming krijgen voor activiteiten op het gebied van CCS beschreven en gewogen welke publieke belangen hiermee worden gediend. Dit is onderdeel van het toetsingskader voor investeringen dat volgt uit de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022. Ook stelt het kabinet als voorwaarde voor instemming voor de deelname van EBN in CCS-projecten dat bij de samenwerkingsovereenkomst die zij aangaat, EBN opneemt welke publieke belangen hiermee worden gediend en dat de overeenkomsten openbaar worden gemaakt, indien mogelijk (aanbeveling 8). Middels onder meer de Partiële Herziening Noordzee en het Programma Energiehoofdinfrastructuur wordt erop gestuurd dat CCS past binnen de ruimtelijke inrichting van de ondergrond. Een verdere beschrijving hoe deze aanbevelingen worden toegepast bij CCS staat in bijlage 1. Gelijke toegang tot CCS voor cluster 6-bedrijven Ook is in het commissiedebat over Carbon, Capture and Storage van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Postma toegezegd in deze brief toe te lichten hoe gelijke toegang tot CCS-infrastructuur voor cluster-6 bedrijven is geregeld. 27 Nederland telt vijf grote industrieclusters. Daarnaast is er het zgn. cluster 6, dat negen zeer diverse sectoren bevat met bedrijven met een CO 2 -reductieopgave, verspreid door heel Nederland. Ook deze bedrijven zijn nodig om de energietransitie te realiseren. Alle bedrijven in Nederland hebben gelijke toegang tot CO 2 -transport en -opslaginfrastructuur, waar ze ook zijn gevestigd. Dit is geborgd in de Mijnbouwwet die bepaalt dat opslag- en transportpartijen verplicht zijn op voorwaarden die redelijk, transparant en niet-discriminerend zijn voor degene die daarom verzoekt CO 2 in hun opslagvoorkomen op te slaan respectievelijk door hun transportnetwerk te transporteren. Ook aan cluster 6-bedrijven moet dus gelijke toegang worden verschaft tot gerealiseerde CO 2 -opslagvoorkomens en -transportnetwerken. De keuze voor alle bedrijven, inclusief cluster 6-bedrijven, om CCS toe te passen zal ten eerste afhangen van hun productieproces. De bedrijven zullen daarvoor afwegen of er CO 2 kan worden afgevangen en tegen welke kosten dat mogelijk is. Cluster 6-bedrijven hebben doorgaans kleinere volumes CO 2 die na afvang per vrachtwagen of binnenvaartschip kunnen worden getransporteerd voor opslag onder de Noordzee of in het buitenland. Afhankelijk van de vraag of transport per pijpleiding een efficiënte oplossing kan bieden, wat mede afhankelijk is van de locatie van het bedrijf en van de verdere ontwikkeling van de CO 2 -infrastructuur, zal ook transport per pijpleiding in de toekomst mogelijk beschikbaar kunnen komen. Uitvoering van de motie-Teunissen In het tweeminutendebat CCS van 19 december 2024 de motie van het Kamerlid Teunissen (PvdD) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om 1) het onderzoek hoe bij CCS-projecten meer baten naar de Staat voortvloeien, uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 met de Kamer te delen en 2) te waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen. 28 Het rapport van de Algemene Rekenkamer Over winsten onder water 29 geeft het advies om te onderzoeken hoe in de toekomst meer baten van CCS-projecten naar de Staat kunnen vloeien. In haar bestuurlijke reactie heeft het vorige kabinet op een aantal punten aangegeven te onderzoeken hoe er meer baten naar de Staat kunnen vloeien. Dit betreft geen separaat (extern) onderzoek, maar een inventarisatie van de mogelijkheden en het onderzoeken van mogelijke aanpassingen van het bestaande beleidsinstrumentarium zoals de SDE++subsidie. Er wordt op een aantal manieren geborgd dat er baten van CCS naar de Staat vloeien. Zo zijn de commerciële afspraken die de CO 2 -transport en -opslag consortia nu maken met hun klanten gunstiger dan de casus die de Algemene Rekenkamer onderzocht. Bij de casus Porthos was het toentertijd niet mogelijk om de kostenstijging door te berekenen aan de klanten van Porthos omdat dit niet in lijn zou zijn met de commerciële afspraken zoals deze tussen de partijen zijn gemaakt. De commerciële afspraken van de navolgende CCS-projecten bevatten inmiddels commerciële voorwaarden die de problemen zoals deze zich bij Porthos voordeden, moeten voorkomen. Betere voorwaarden vertalen zich weer naar meer baten voor de staats- en beleidsdeelnemingen die in de consortia deelnemen. Ook werken de departementen Klimaat en Groene Groei en Financiën vroegtijdiger en intensiever samen om vanuit een compleet beeld van alle kosten en baten een belangenafweging in CCS-projecten te maken. Naar de toekomst toe bieden een eventuele aanpassing van de SDE++ en een eventuele afdracht bij nieuwe CO 2 -opslagvergunningen mogelijkheden om de baten voor de Staat te vergroten wanneer de marktomstandigheden dit toestaan. Verder geldt dat alle ondernemingen in Nederland, en dus ook de partijen die de CO 2 transporteren en -opslaan, vennootschapsbelasting betalen over hun winst. In Bijlage 2 treft u een totaaloverzicht aan van het interne onderzoek naar de wenselijkheid en manieren waarop baten van CCS (beter) aan de Staat zouden kunnen toekomen. Daarbij wil ik opmerken dat er op dit moment in de meeste gevallen nog subsidie nodig is om de CCS-markt van de grond te krijgen. In antwoord op het deel van de motie-Teunissen dat ziet op het waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen, is het belangrijk te benadrukken dat de Mijnbouwwet reeds de waarborgen bevat om te voorkomen dat risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s door de belastingbetaler worden gedragen. Ten eerste is voor het opslaan van CO 2 in de diepe ondergrond een vergunning nodig. Een vergunning kan onder meer worden geweigerd op grond van technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager, of de manier waarop de aanvrager voornemens is het opslaan van CO 2 te verrichten, zoals de daarbij te gebruiken technieken of een gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin. Een vergunning wordt geweigerd indien bij opslag onder de voorgestelde exploitatievoorwaarden een significant risico van lekkage bestaat of significante milieu of gezondheidsrisico s bestaan of indien niet aan de gestelde eisen van veiligheid kan worden voldaan. Hier wordt dus bij de vergunningverlening op getoetst en de vergunning bevat diverse bepalingen die een veilige en verantwoorde opslag moeten waarborgen, zoals omtrent geschiktheid van de opslaglocatie, risicobeheer, monitoring en corrigerende maatregelen. Ten tweede zijn er diverse verplichtingen voor de vergunninghouder opgenomen in de wet- en regelgeving of de vergunningsvoorwaarden, om te waarborgen dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd en risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s door de vergunninghouder worden gedragen. Zo moet de vergunninghouder financiële zekerheid (kunnen) stellen voor het verwijderen van een mijnbouwwerk en moet de vergunninghouder voor aanvang van de opslagactiviteiten financiële zekerheid stellen voor kosten van een eventuele lekkage, voor uitvoering van het risicobeheerplan, voor het nemen van corrigerende maatregelen, voor uitvoering van het monitoringsplan, voor uitvoering van het afsluitingsplan en de financiële bijdrage voor kosten van beheer en monitoring in de periode na intrekking van de vergunning. Het bedrag dat aan financiële zekerheid moet worden gesteld wordt vastgelegd in de vergunning. De CO 2 -opslagvergunninghouder moet jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en aangehouden. De vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn. Daarnaast kan de vergunning worden gewijzigd of ingetrokken indien, in het onwaarschijnlijke geval zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen, blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of dat er risico is op lekkages of significante onregelmatigheden of indien dit noodzakelijk blijkt op basis van de meest recente wetenschappelijke bevindingen en technologische vooruitgang. Indien gedurende de exploitatiefase van de CO 2 -opslaglocatie de vergunning wordt ingetrokken omdat de vergunninghouder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, zal waarschijnlijk eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen. De verplichtingen komen dan te rusten op de nieuwe CO 2 -opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse faciliteiten opruimen. In dat geval kunnen de kosten worden verhaald op de voormalig vergunninghouder door het aanspreken van de door deze gestelde financiële zekerheid. De bovenstaande wettelijk bepalingen waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler zal worden gedragen. In deze brief zijn de ontwikkelingen van CCS geschetst inclusief een doorkijk naar de toekomstige ontwikkelingen. Tevens zijn met deze brief verscheidene moties en toezeggingen uitgevoerd. 30 Het kabinet zal de Kamer vanzelfsprekend blijven informeren over ontwikkelingen van CCS en de keuzes die daarin gemaakt worden. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans Bijlage 1 – aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen relevant op het gebied van CCS Aanbeveling 4: Zorg dat er voldoende geld is voor alle toekomstige kosten In de brief is in reactie op de motie van lid Teunissen beschreven hoe geborgd is dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen. Hiermee is antwoord gegeven op de vraag hoe de (financiële) risico s zijn afgedekt voor deze onderwerpen en hoe op dit punt er dus voldoende geld is geborgd voor deze toekomstige kosten. De zorg voor voldoende financiële middelen, zoals faillissementen, is geregeld in de Mijnbouwwet. Artikel 47 van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om te bepalen dat de CO 2 -opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden voor het verwijderen van een mijnbouwwerk. Van deze mogelijkheid is in de reeds verleende CO 2 -opslagvergunningen ook gebruik gemaakt. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Mijnbouwwet kan een CO 2 -opslagver gunning worden geweigerd indien onvoldoende verzekerd is dat de aanvrager zal voldoen aan de verplichting om een dergelijke financiële zekerheid te stellen. De verplichting voor de CO 2 -vergunninghouder om na exploitatie de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse voorzieningen te verwijderen is opgenomen in artikel 31i van de Mijnbouwwet. Op grond van artikel 31d, eerste lid, onderdeel n, van de Mijnbouwwet wordt in de vergunning het bedrag aan financiële zekerheid (of een gelijkwaardige voorziening) vastgelegd dat de vergunninghouder moet stellen voordat met de opslag van CO 2 wordt aangevangen. Op grond van artikel 31g, eerste lid, onderdeel c, van de Mijnbouwwet moet de CO 2 -opslag vergunninghouder jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en aangehouden. Op grond van artikel 31h, eerste lid, aanhef en onder d, van de Mijnbouwwet kan de Minister de vergunning wijzigen of intrekken indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn. In geval van faillissement van de vergunninghouder tijdens exploitatie van de CO 2 -opslaglocatie zal waarschijnlijk eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen. De opruimverplichting komt dan te rusten op de nieuwe CO 2 -opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse faciliteiten moeten opruimen (zie artikel 31l, tweede lid, van de Mijnbouwwet). In dat geval kan het bevoegd gezag de kosten van het opruimen verhalen op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde financiële zekerheid (zie artikel 31l, vierde lid, van de Mijnbouwwet). De gestelde financiële zekerheid kan bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie. Voor deze financiële zekerheid geldt dat deze vooraf dient te zijn goedgekeurd door de Minister van Klimaat en Groene Groei, zodat beoordeeld kan worden of de benodigde zekerheden zijn geborgd. In geval van faillissement van de vergunninghouder na exploitatie en tijdens de fase dat het mijnbouwwerk wordt opgeruimd, kunnen de kosten van het afronden van de opruimwerkzaamheden eveneens worden verhaald op de failliete partij door het aanspreken van de (resterende) gestelde financiële zekerheid. Aanbeveling 6: Vergroot de rol van het publieke belang binnen departementen Op dit moment is EBN als beleidsdeelneming betrokken bij alle initiatieven voor CO 2 -transport en -opslagprojecten op de Noordzee. Hieronder vallen het Porthos Project, de Aramis transportleiding en deelname (40%) in de pre-FEED (Front-end Engineering Design) 31 en FEED-studies van meerdere opslagcomplexen. Door deze deelname krijgt EBN een aanzienlijk belang wat ervoor zorgt dat EBN bij de (privaat) geïnitieerde projecten in besluitvorming en governance voldoende invloed heeft. Door deelname van EBN krijgt de Staat meer operationele en kwalitatief betere gegevens dan de gegevens die jaarlijks (achteraf) aan de toezichthouder worden verstrekt. Verder kan EBN haar eigen kennis en ervaring van de ondergrond, van de huidige operaties op zee en de ervaring uit Porthos en Aramis (proactief) inzetten voor een veilige en (kosten)efficiënte CO 2 -opslag. Ook wordt een bijdrage geleverd aan meerdere publieke belangen, waarbij in het bijzonder aandacht is voor het tijdig realiseren van de klimaatdoelstellingen, het vergroten van de mogelijkheden voor de industrie voor het halen van CO 2 -reductiedoelstellingen en de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Staat voor de afgesloten opslagvelden op de lange termijn. De wenselijkheid van EBN-deelname is al eerder besproken in eerdere Kamerbrieven van 5 juli 2021 en 3 oktober 2023. 32 De onderstaande publieke belangen zijn in deze brieven genoemd: A. Tijdigheid CCS-ontwikkeling B. Ruimtelijke inpassing (zie ook aanbeveling 10) C. Veiligheid D. Voorkomen over subsidiëring E. Non-discriminatoire toegang F. Stimuleren hergebruik van infrastructuur Omdat CCS geen wettelijke taak van EBN is, wordt voor elk project een afzonderlijk instemmingsbesluit genomen om te waarborgen dat de deelname binnen de wettelijke kaders en het publieke belang past. De publieke belangen worden dus aan de voorkant van de projecten gewogen. Verder zijn er meerdere stappen tijdens de levensduur van een project waarvoor EBN een instemmingsbesluit moet vragen, zoals de pre-FEED, FEED en deelname. EBN heeft instemming voor deelname aan projecten om het publieke belang te borgen en niet om de commerciële belangen bij projectontwikkeling te borgen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid voor realisatie van de werkzaamheden of (eind)resultaten ligt bij de initiatiefnemers van het project, en niet bij EBN. Ook voor deelname van de Staatsdeelneming Gasunie bij CO 2 -transportprojecten geldt dat de publieke belangen van tevoren worden beschreven en gewogen. Voordat Gasunie aandeelhoudersgoedkeuring krijgt van de Minister van Financiën voor investeringen in CO 2 -transportinfrastructuur, vindt er ambtelijk afstemming plaats met vertegenwoordigers van de Minister van Klimaat en Groene Groei waarbij de publieke belangen die worden gediend met deelname van Gasunie worden beschreven en gewogen, conform de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 en het daaruit voortvloeiende Handboek Investeringen. 33 Hiernaast stelt het kabinet als voorwaarde voor instemming voor de deelname van EBN in CCS-projecten dat EBN, conform de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen en de kabinetsreactie daarop, in de samenwerkingsovereenkomsten die EBN aangaat in het kader van de opslagprojecten opneemt welke publieke belangen EBN hiermee dient en dat zij samenwerkingsovereenkomsten openbaar maakt indien mogelijk. Aanbeveling 8: Geef toekomstige publiek-private samenwerkingen beter vorm. EBN neemt deel aan opslagprojecten zolang dit noodzakelijk is voor de borging van publieke belangen. Om dit proces te ondersteunen, heeft EBN haar strategie aangescherpt, waarbij publieke belangen een centralere rol hebben gekregen. Daarnaast wordt een overzicht gepubliceerd van alle bestaande overeenkomsten en worden alle nieuwe overeenkomsten actief openbaar gemaakt, indien dit mogelijk is. Ook heeft EBN een verklaring maatschappelijk verantwoord ondernemen uitgebracht en wordt het toetsingskader voor investeringsvoorstellen herzien. Dit toetsingskader zal beter vastleggen hoe publieke belangen worden meegewogen bij de beoordeling van projecten. Aangezien verdere betrokkenheid na de pre-FEED-fase een nieuw besluit vereist, moeten samenwerkingsovereenkomsten expliciet voorzien in een exit-strategie. Deze strategie moet vastleggen onder welke voorwaarden en op welke wijze EBN zich kan terugtrekken uit een project na afronding van de pre-FEED-fase of een kleiner aandeel zal hebben in het vervolg van het opslagproject. Deze exit-strategie zal in overleg met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei worden afgestemd om zowel het publieke belang als de continuïteit van de projecten te waarborgen. Aanbeveling 10: Stuur op de ruimtelijke inrichting van de ondergrond Momenteel wordt er gewerkt aan de Partiële Herziening Programma Noordzee welke eind 2025 gepland staat voor oplevering. Dit Programma beschrijft het kader voor de ruimtelijke ordening die uit de verschillende inhoudelijke beleidsvoornemens voortvloeit en presenteert een richting voor ruimtelijke inrichting van de Noordzee. Op land wordt CO 2 -transportinfrastructuur meegenomen in de ruimtelijke planning van het Programma energiehoofdinfrastructuur. Door het beleid op ruimtelijk ordening en door deelname van EBN wordt de ruimtelijke inrichting van de ondergrond, fasering en afstemming met andere functies met ruimtebeslag gewaarborgd. Bijlage 2: Uitvoering van de motie-Teunissen In het rapport van de Algemene Rekenkamer over CCS over winsten onder water heeft de Algemene Rekenkamer aangegeven dat er meer baten naar de staat zouden kunnen vloeien dan in de onderzochte casus Porthos het geval is. In de bestuurlijke reactie heeft het vorige kabinet aangegeven de aanbevelingen van mogelijke heffingen op basis van de Mijnbouwwet en een aanpassing van de SDE++ voor meer baten (c.q. minder uitgaven) aan de Staat te onderzoeken. Ook heeft het vorige kabinet aangegeven te onderzoeken hoe de departementen in samenwerking tussen aandeelhouder en beleidsdepartement ervoor kunnen zorgen dat er vooraf een compleet beeld wordt gevormd van alle kosten en baten van CCS voor het Rijk. De uitkomsten van het interne onderzoek hiernaar volgen hier. Voorts wordt ook ingegaan op de mogelijkheden die er zijn voor meer baten via de deelname van staats- en beleidsdeelnemingen in CCS-projecten die volgen op het Porthos project. Mijnbouwwet De Algemene Rekenkamer heeft de mogelijkheid geschetst om op basis van de Mijnbouwwet een afdracht op te nemen in de CO 2 -opslagvergunning. In het geval van het Porthos-project is van deze mogelijkheid bewust geen gebruik gemaakt, omdat de ontwikkeling van het project en het op gang brengen van de markt prioriteit kregen. Een afdracht werkt kostenverhogend, wat zou leiden tot een hogere SDE++-subsidie indien deze afdracht zou zijn opgenomen in de SDE++ regeling. Het vorige kabinet heeft in de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer aangegeven een afdracht op basis van de Mijnbouwwet een mogelijkheid is die open wordt gehouden voor de toekomst. Voor olie- en gaswinning is een aantal specifieke afdrachten in de Mijnbouwwet opgenomen. Zo moeten bedrijven oppervlakterecht betalen, waardoor er een prikkel bestaat om niet onnodig areaal onbenut te laten. Daarnaast is er een grondslag voor cijns opgenomen, zodat er in het geval van hoge gasprijzen extra inkomsten naar de Staat kunnen vloeien naast de al geldende vennootschapsbelasting, het winstaandeel en de gasbaten die via EBN naar de Staat vloeien. Bij de winning van zout of aardwarmte is ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bij de vergunningverlening een afdracht in de vergunning op te nemen. De grondslag voor de mogelijkheid voor afdrachten is er niet op gericht om vermeden ETS-kosten te kunnen afromen, zoals de Rekenkamer suggereerde. De afdracht wordt namelijk neergelegd bij de exploitant van de opslagvergunninghouder. Deze partij weet bij het aanvragen van de opslagvergunning vaak nog niet welke partij CO 2 zal leveren, en wat de ETS-prijs voor CO 2 zal zijn in de toekomst. Daarnaast verschillen ook de kosten per bedrijf. Nader onderzoek betekent in dit geval het opnieuw bezien of de grondslag of de marktomstandigheden zodanig zijn veranderd dat het opnemen van een afdracht bij nieuwe CO 2 -opslagvergunningen wel aan de orde is. Op dit moment zal een afdracht in de CO 2 -opslagvergunning de ontwikkeling van de CO 2 -opslagprojecten en ontwikkelingen van de beginnende CCS-markt afremmen. Anno 2025 staat de CCS-markt in Nederland nog aan het begin. Na de start van Aramis kunnen er vervolgens meer opslaglocaties worden aangesloten op de transportinfrastructuur. Ook komen er parallel mogelijk andere concepten tot ontwikkeling. In de toekomstige situatie waarbij Aramis van start is, wordt opnieuw bezien of de introductie van de afdracht bij opslagvergunning aan de orde is. SDE++ Met de SDE++ kunnen emittenten de onrendabele top van CCS ten opzichte van de ETS-prijs vergoed krijgen. De reguliere SDE++ werkt zo dat in jaren waarin de ETS-prijs onder de kostprijs van CCS ligt, emittenten het verschil gesubsidieerd krijgen. In jaren dat de ETS-prijs boven de kostprijs van CCS ligt, wordt geen subsidie uitgekeerd. De onrendabele top van CCS zal naarmate het ETS-plafond lager wordt en de ETS-prijs stijgt voor veel van de SDE++-categorieën verdwijnen. Hierdoor bestaat het risico dat CCS-projecten over de gehele subsidieperiode bezien meer dan de onrendabele top gesubsidieerd krijgen. Aangezien een vergelijkbaar vraagstuk bij de stimulering van zon-PV en windenergie aan de orde is, geldt sinds de 2024 SDE++-ronde voor deze technieken dat subsidie in jaren van lage marktprijzen wordt verrekend met inkomsten in jaren van hoge marktprijzen. Het kabinet gaat onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hetzelfde mechanisme op nieuwe SDE++-beschikkingen voor CCS toe te passen. Voor CCS zou dit mechanisme inhouden dat in jaren waarin de ETS-prijs (een bepaalde mate) hoger is dan de kostprijs van CCS, dit verschil wordt verrekend met de subsidie die is uitgekeerd in jaren dat de ETS-prijs onder de kostprijs van CCS lag. Zie figuur 1 hieronder voor een schematische weergave. Zoals in de Kamerbrief over de toekomst van de SDE++ is aangegeven informeert het kabinet de Kamer in het najaar van 2025 over de mogelijkheid en wenselijkheid van het al dan niet toepassen van dit mechanisme op nieuwe beschikkingen in de SDE++. 34 Figuur 1: Compleet beeld van alle kosten en baten van CCS voor het Rijk De door de Algemene Rekenkamer onderzochte casus Porthos was een first-of-it s-kind project waar de eerste lessen en adviezen uit zijn gekomen. Dit geldt ook voor de analyse van het totaal aan kosten en baten voor de Staat. Naar aanleiding van het adviesrapport van de Algemene Rekenkamer is de afstemming over CCS-projecten tussen het beleidsdepartement en de aandeelhouders van de verschillende beleid- en staatsdeelnemingen vervroegd en geïntensiveerd. Het Aramis project bevindt zich nu in een fase waarin de verschillende aspecten van kosten- en baten spelen nog voordat er aandeelhoudersgoedkeuring aan de beleids- en staatsdeelnemingen moet worden gegeven. Dit geeft de gelegenheid om de kosten van de SDE++, de eventuele kosten van het mitigeren van een vollooprisico en de investeringen en baten bij beleids- en staatsdeelnemingen in samenhang te bezien. Het beleidsdepartement en de aandeelhouders bekijken deze verschillende kosten dan ook integraal bij onder meer de besluitvorming over het Klimaatfonds. Meer baten naar de Staat via staats- en beleidsdeelnemingen De Algemene Rekenkamer heeft terecht geconstateerd dat het Porthos-project niet voldoet aan de rendementsindicatoren van staatsdeelnemingen voor dit soort projecten. De belangrijkste oorzaak hiervan is de vertraging van het project en de hoge inflatie. Hierdoor zijn de kosten voor het project substantieel gestegen. Het was toentertijd niet mogelijk om de kostenstijging door te berekenen aan de klanten van Porthos omdat dit niet in lijn zou zijn met de commerciële afspraken zoals deze tussen de partijen zijn gemaakt. Deze kostenstijging is vervolgens geabsorbeerd in het rendement van de staats- en beleidsdeelnemingen die initiatiefnemer zijn van het Porthos project. Er is een reëel scenario dat het rendement van het Porthos-project verbetert, wanneer additionele CCS-projecten op de Porthos-infrastructuur aansluiten. De vooruitzichten hierop zijn gunstig. Ook zijn er verschillen tussen het Porthos en navolgende projecten die reden geven om aan te nemen dat de verwachte rendementen voor de initiatiefnemers van CO 2 -transport en -opslagprojecten beter zijn dan het rendement in de casus die de Algemene Rekenkamer heeft onderzocht. Een voldoende rendement is voor de Minister van Klimaat en Groene Groei en de Minister van Financiën ook een voorwaarde voor de aandeelhoudersgoedkeuring van navolgende CCS-projecten. De redenen waarom volgende projecten verschillen van het Porthos-project zijn onder meer: 1) de commerciële contracten verschillen van het Porthos project; 2) de extreme inflatie waarmee Porthos geconfronteerd werd, is casus specifiek, 3) bij verschillende onderdelen van de Aramis keten wordt samengewerkt met een commerciële partijen, zoals EBN dat tezamen met een commerciële partij CO 2 -opslagen ontwikkelt. Het is aannemelijk dat het investeringsvoorstel voor volgende CCS-projecten een hoger rendement met zich meebrengt en daarbovenop is het een vereiste voor aandeelhoudersgoedkeuring door de Staat. Op deze wijze wordt via de deelname van staats- en beleidsdeelnemingen ook geborgd dat er meer baten naar de Staat vloeien dan in de door de Rekenkamer onderzochte casus. X Noot 1 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27 . X Noot 2 Kamerstuk 32 813, nr. 1481 . X Noot 3 Kamerstuk 29 826, nr. 216 . X Noot 4 Kamerstuk 32 813, nr. 1375 . X Noot 5 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27 . X Noot 6 Kamerstuk 32 813, nr. 1481 . X Noot 7 Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409-087. X Noot 8 Met het Porthos project wordt 2,5 megaton CO 2 -reductie per jaar vanaf 2026 bereikt. Met het Yara Sluiskil project wordt 0,8 megaton CO 2 -reductie per jaar vanaf 2026 bereikt. Met de start van het Aramis project wordt 7,5 megaton CO 2 -reductie per jaar (het startvolume ) vanaf 2028 bereikt. Tezamen is dit 10,8 megaton CO 2 -reductie per jaar in de Nederlandse industrie. De overheid stuurt voor de industrie op 66% emissiereductie, of circa 56,8 megaton, in 2030 ten opzichte van 1990. Hiervan was in 2021 reeds 33,2 megaton gereduceerd. Om het 2030 doel te halen moet de industrie daarom nog 23,6 megaton CO 2 -reductie realiseren. 10,8 megaton t.o.v. 23,6 megaton is zeer significant. X Noot 9 Kamerstuk 32 813, nr. 1500 . X Noot 10 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) Sixth Assessment Report (AR6) WGIII: CDR; Kamerstuk 32 813, nr. 1501 , bijlage p. 50. X Noot 11 Kamerstuk 32 813, nr. 1500 , bijlage p. 13; PBL (2024) Traject verkenning klimaatneutraal 2050, Klimaatneutraal wegverkeer in 2050; Een verkenning van eindbeelden en paden daar naartoe, Den Haag 2024. PBL Publicatienummer 5223 en TNO-nummer TNO 2024 P10378, 8; Transitie naar duurzaam en gezond voedselsysteem – WUR. X Noot 12 Kamerstuk 32 813, nr. 1501 , bijlage, p. 51; Kamerstuk 32 813, nr. 1500 , bijlage, p. 37. X Noot 13 Verordening (EU) 2024/ 1735 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/ 1724 (Net Zero Industry Act). X Noot 14 De injectiecapaciteit is de jaarlijkse hoeveelheid CO 2 die geïnjecteerd kan worden in een operationele opslaglocatie, met als doel CO 2 -reductie of koolstofverwijdering. X Noot 15 Conform de CCS-richtlijn hebben lidstaten het recht om CCS op delen van hun grondgebied al dan niet toe te staan, en de gebieden te bepalen waarbinnen opslaglocaties kunnen worden geselecteerd (Richtlijn 2009/ 31/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide). X Noot 16 Kamerstuk 22 112, nr. 3917 . De Kamer is separaat geïnformeerd over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de EU-strategie voor industriële koolstofbeheer middels een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3916 ). X Noot 17 Europese Commissie, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio s Naar een ambitieuzer beheer van koolstof in de EU , (COM (2024), 62 final). X Noot 18 Ibid. X Noot 19 Kamerstuk 31 793, nr. 273 . X Noot 20 Europese Commisie. Persbericht: CEF Energy: CINEA has signed grant agreements with 8 awarded projects under the PCI 2023 Call. 12 juni 2024. X Noot 21 Europese Commissie. Persbericht: EU invests over € 1.2 billion in cross-border infrastructure contributing to build our Energy Union and to boost competitiveness. 30 januari 2025. X Noot 22 Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409-087. X Noot 23 Kamerstuk 32 813, nr. 1298 ; Kamerstuk 32 813, nr. 1375 . X Noot 24 Kamerstuk 32 813, nr. 1298 . X Noot 25 Parlementaire Enquêtecommissie aardgaswinning Groningen . Groningers boven gas . Februari 2023. (Kamerstuk 33 561, nrs. 5 t/ m 11) X Noot 26 Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409-086. X Noot 27 Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409-087. X Noot 28 Kamerstuk 32 813, nr. 1461 . X Noot 29 Algemene Rekenkamer; CO 2 -opslag onder de Noordzee: over winsten onder water. Maart 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1371 ); De Minister van Economische Zaken en Klimaat, Reactie Minister van EZK op het rapport CO 2 -opslag onder de Noordzee . Maart 2024. X Noot 30 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27 ; Kamerstuk 32 813, nr. 1461 ; Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409–087; Kamerstuk 32 813, nr. 1421 : toezegging TZ202409–086. X Noot 31 FEED = Front End Engineering and Design. X Noot 32 Kamerstuk 32 813, nr. 758 ; Kamerstuk 32 813, nr. 1298 . X Noot 33 Handboeken | Staatsdeelnemingen | Rijksoverheid.nl ( www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/ staatsdeelnemingen/ dashboard-staatsdeelnemingen/ handboeken) X Noot 34 Kamerstuk 31 239 nr. 403 . [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-03-2025 13:54:03 | Brief
  • 32813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1505 Brief van de minister van Klimaat en Groene Groei Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 maart 2025 Carbon, Capture and Storage (CCS) gaat over het afvangen, transporteren en opslaan van CO2. Door CO2 af te vangen en permanent diep onder de zeebodem geologisch op te slaan, komen deze emissies niet in de atmosfeer. CCS is daarom essentieel voor het behalen van de 2030 CO2-reductiedoelstellingen, in het bijzonder voor sectoren waar CO2-emissies moeilijk te vermijden zijn, zoals chemische industrie, raffinaderijen en staalproductie. Dit maakt het op de korte termijn mogelijk uitstoot te verminderen, zelfs wanneer volledige elektrificatie of andere emissiearme technieken (nog) niet haalbaar zijn. Op de lange termijn is CCS essentieel voor negatieve emissies en daarmee voor het doel van klimaatneutraal in 2050. Naast het belang van CCS voor CO2-reductie draagt CCS bij aan het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie. Voor veel Nederlandse bedrijven betekent de energietransitie een grote uitdaging. Door de gevolgen van CO2-uitstoot via CCS te mitigeren zonder direct te hoeven overstappen op nog dure of onvolwassen technologieën helpt CCS de Nederlandse industrie concurrerend te blijven. CCS maakt de overgang naar een duurzame economie mogelijk, ondersteunt het behalen van CO2-reductiedoelstellingen en zorgt ervoor dat de Nederlandse industrie haar concurrentievermogen behoudt. De ontwikkeling van CCS draagt ook bij aan de weerbaarheid van Nederland en het behoud van de industrie. Dit maakt CCS een belangrijk instrument voor dit kabinet. De voortgang van CCS in Nederland en Europa De Porthos-partijen en de klanten van Porthos hebben eind 2023 hun finale investeringsbesluit genomen en de bouwwerkzaamheden bij Porthos en bij de klanten van Porthos die hun afvanginstallatie bouwen zijn in volle gang. Porthos blijft daarmee op schema om als eerste CCS-project binnen de Europese Unie in 2026 te starten en de eerste CO2 op te slaan in Nederland en daarmee bij te dragen aan de Nederlandse CO2-reductie. Ook het Northern Lights project in Noorwegen, waar Yara Sluiskil CO2 gaat opslaan, is gebouwd en klaar om CO2 te ontvangen. De eerste Nederlandse CO2-reductie via CCS gaat dus snel plaatsvinden. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor onder andere het Aramis project en het CO2Next project in Nederland in volle gang. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Klimaat en Groene Groei van het jaar 2025 is een motie van het lid Erkens c.s.1 aangenomen die de regering verzoekt om ervoor te zorgen dat de benodigde infrastructuur zoals, maar niet alleen, de waterstofbackbone, de Delta Rhine Corridor (DRC) en Aramis, zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd en al het mogelijke te doen om deze cruciale randvoorwaarden tijdig te realiseren en versnelling te verwezenlijken, en daarbij ook ontbundeling van DRC-projecten te overwegen indien dit de snelheid ten goede komt. Ook is de motie Erkens en Vermeer aangenomen die de regering verzoekt alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat Aramis tijdig gerealiseerd wordt; door hiervoor een grotere rol te nemen in de opstartfase indien en gebruik te maken van alle juridische mogelijkheden om Aramis op tijd gereed te hebben.2 Over de DRC is de Tweede Kamer afgelopen december geïnformeerd dat het kabinet er ten behoeve van de voortgang van waterstof en CO2 voor kiest om deze buisleidingen als eerste samen te laten aanleggen en te ontbundelen van de gelijkstroomkabels.3 Daarmee heeft het kabinet de motie-Erkens c.s. voor wat betreft de DRC uitgevoerd. Dit kabinet zet volop in op het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor CCS in Nederland, waarbij het gaat om de keten van afvang, transport en opslag. Een belangrijk project hierbinnen is het Aramis project. Aramis is, na Porthos, het tweede project dat in Nederland in ontwikkeling is en is in omvang een stuk groter: waar Porthos een transportcapaciteit heeft van 2,5 megaton CO2 per jaar, heeft Aramis een transportcapaciteit van 22 megaton CO2 per jaar en levert daarmee een enorme bijdrage aan de ambitie van grootschalige CO2-opslag in de periode 2030 tot in elk geval 2050. Er is het kabinet veel aan gelegen om Aramis te realiseren. Het kabinet ondersteunt de ontwikkeling van CCS- projecten en daarmee ook indirect de ontwikkeling van Aramis onder meer via de SDE++ subsidie. De SDE++ zal tot 2035 openstaan voor nieuwe aanvragen in de categorie CCS, waarbij wel wordt geborgd dat dit meer duurzame oplossingen niet in de weg staat. Daarmee creëert het kabinet de randvoorwaarden voor partijen om financiële ondersteuning te kunnen aanvragen voor de 1 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27. 2 Kamerstuk 32 813, nr. 1481. 3 Kamerstuk 29 826, nr. 216. afvang en permanente geologische opslag van CO2. In het kader van het creëren van de juiste randvoorwaarden onderzoekt het kabinet op dit moment ook of er een financiële bijdrage nodig is om het vollooprisico van het terminal- en transportdeel van de Aramis- waardeketen gericht te mitigeren omwille van het 2030 klimaatdoel. Het vollooprisico is het risico dat de infrastructuur reeds wordt aangelegd terwijl nog niet de volledige gebruikscapaciteit is verkocht. Dit loopt mee in de voorjaarsbesluitvorming van de begroting van 2025. Het vorige kabinet heeft een publiek-private taskforce ingesteld die de belangrijkste risico s van bedrijven in de Aramis-waardeketen in kaart heeft gebracht.4 Op hoofdlijnen zijn de belangrijkste risico s: (1) risico op vertraging door onvoldoende coördinatie tussen de verschillende deelprojecten, (2) risico op vertraging in het vergunningenproces, (3) het vollooprisico en (4) het risico op kostenstijgingen, waardoor de uiteindelijke transport- en opslagtarieven voor een deel van de emittenten te hoog worden voor een sluitende businesscase. Met deze risico s wordt als volgt omgegaan: (1) Private partijen in de transport- en opslagketen hebben in de tussentijd verschillende overlegstructuren opgezet om de coördinatie over technische, commerciële en organisatorische onderwerpen langs de keten te verbeteren; (2) Het vergunningenproces ligt op schema. Om het Aramis initiatief mogelijk te maken zijn, naast een projectbesluit voor de ruimtelijke inpassing, circa twintig uitvoeringsvergunningen nodig. Deze vergunningen worden gefaseerd aangevraagd en de minister van Klimaat en Groene Groei heeft hierbij de coördinerende bevoegdheid. In de afgelopen tijd is er hard gewerkt aan het tijdig indienen van de benodigde vergunningsaanvragen door de initiatiefnemers en aan het tijdig publiceren van de ontwerp- en definitieve besluiten op deze vergunningen. De eerste set met daarin de belangrijkste vergunningen voor dit project, zoals het projectbesluit en de vergunning voor de Natura 2000 activiteit, worden naar verwachting in april 2025 gepubliceerd. Ook de publicatie van alle andere benodigde vergunningen voor het Aramis initiatief zijn allemaal dit jaar voorzien. Behoudens de mogelijkheid van beroep krijgt de initiatiefnemers van Aramis dus nog dit jaar duidelijkheid over de vergunningverlening. (3) Vanuit de overheid wordt gekeken naar de haalbaarheid en wenselijkheid van mitigatie van het vollooprisico van het terminal- en transportdeel van de Aramis-keten om zo mogelijke vertraging bij het niet tijdig bereiken van het benodigde startvolume op het moment van de definitieve investeringsbeslissing, te voorkomen. Hierbij is leidend dat 4 Kamerstuk 32 813, nr. 1375. private partijen waar mogelijk zelf alles in het werk stellen om risico s en kosten te reduceren. Tevens verkent het kabinet mogelijkheden om mee te profiteren in de baten in het geval er wel degelijk tijdig (gedeeltelijke) volloop plaatsvindt; (4) Tenslotte biedt de overheid de mogelijkheid aan emittenten die vanwege kostenstijgingen niet meer in staat zijn om op basis van hun huidige SDE++-beschikking hun CCS-project te realiseren om opnieuw SDE++-subsidie aan te vragen. Voorwaarden hiervoor zijn dat de emittent voor het project nog geen onomkeerbare investeringen is aangegaan en dat de oude subsidiebeschikking eerst is ingetrokken. Het kabinet doet hiermee het redelijkerwijs mogelijke om de cruciale randvoorwaarden voor het project Aramis tijdig te realiseren, waarmee ook invulling wordt gegeven aan het Aramis- deel van de motie-Erkens c.s.5 Ook is het kabinet op deze wijze bezig om de motie Erkens en Vermeer uit te voeren.6 Naast de projecten in vergevorderde stadia zijn er ook meerdere andere projecten in voorbereiding. Zo heeft Gasunie een CO2- transport project genaamd Delta Schelde CO2nnection (DSC)” in onderzoek: dit is een grote CO2-transportleiding tussen de industriegebieden van Antwerpen en Rotterdam, met vanaf Moerdijk een mogelijke verbinding via de Delta Rhine Corridor (DRC). Dit voorgenomen project kent tevens de mogelijkheid om ook CO2-uitstoters vanuit het cluster Zeeland-West Brabant aan te sluiten. Het project is in november 2024 geselecteerd als MIEK- project (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat). Daarnaast is er een ander internationaal project, genaamd CO2 Highway Europe” waarin het Noorse energiebedrijf Equinor bezig is met voorbereidingen voor een CO2-transportleiding door de Noordzee van Frankrijk (Duinkerke) en België (Zeebrugge) naar permanente opslaglocaties in Noorwegen. Deze leiding doorkruist het Nederlandse deel van de Noordzee. Mogelijkheden voor een verbinding met Nederland worden onderzocht, maar zijn vooralsnog geen onderdeel van het project. De toekomst van CCS In het commissiedebat Carbon, Capture and Storage (CCS) van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Kröger (GroenLinks) toegezegd een brief te sturen over de toekomst van de CCS. 7 CCS is met de hiervoor geschetste ontwikkelingen inmiddels een 5 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27. 6 Kamerstuk 32 813, nr. 1481. 7 Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-087. duidelijk onderdeel geworden van het Nederlandse klimaatbeleid. CCS-projecten in Nederland leveren een concrete en significante bijdrage aan de CO2-reductie voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie in 2030.8 De verdere uitrol van de eerste CCS projecten - zoals Yara Sluiskil, Porthos en Aramis - zijn tegelijkertijd het heden én de toekomst van CCS in Nederland. Hiermee wordt ook de basis gelegd voor een CO2-transport en - opslaginfrastructuur die meer en meer verbonden wordt aan elkaar. Zo gebruikt het Aramis initiatief een deel van de landzijdige infrastructuur van het Porthos project en zal ook de CO2-leiding van de Delta Rhine Corridor in de Rotterdamse haven uitkomen. De huidige bouw van de basisinfrastructuur van CO2-transport en - opslag is ook essentieel voor de toekomst van CCS. In de toekomst gaat deze infrastructuur ook gebruikt worden voor het realiseren van koolstofverwijdering.9 Volgens het IPCC is er sprake van koolstofverwijdering wanneer door menselijke activiteiten CO2 (direct of indirect) aan de atmosfeer wordt onttrokken en langdurig wordt vastgelegd in geologische land- of oceaanreservoirs of in producten.10 De techniek en de infrastructuur van CCS zal in de toekomst ook kunnen worden ingezet voor koolstofverwijdering. Koolstofverwijdering is nodig voor het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050 en netto negatieve emissies daarna. De hoeveelheid koolstofverwijdering nodig loopt in scenario s uiteen van circa 10 tot 40 megaton CO2 per jaar.11 Koolstofverwijdering compenseert in die scenario s in 2050 restemissies in verschillende sectoren en wordt vrijwel volledig ingevuld door CO2 permanent geologisch op te slaan (CCS).12 Het kabinet houdt rekening met een 8 Met het Porthos project wordt 2,5 megaton CO2-reductie per jaar vanaf 2026 bereikt. Met het Yara Sluiskil project wordt 0,8 megaton CO2-reductie per jaar vanaf 2026 bereikt. Met de start van het Aramis project wordt 7,5 megaton CO2-reductie per jaar (het startvolume”) vanaf 2028 bereikt. Tezamen is dit 10,8 megaton CO2-reductie per jaar in de Nederlandse industrie. De overheid stuurt voor de industrie op 66% emissiereductie, of circa 56,8 megaton, in 2030 ten opzichte van 1990. Hiervan was in 2021 reeds 33,2 megaton gereduceerd. Om het 2030 doel te halen moet de industrie daarom nog 23,6 megaton CO2-reductie realiseren. 10,8 megaton t.o.v. 23,6 megaton is zeer significant. 9 Kamerstuk 32 813, nr. 1500. 10 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) Sixth Assessment Report (AR6) WGIII: CDR; Kamerstuk 32 813, nr. 1501, bijlage p. 50. 11Kamerstuk 32 813, nr. 1500, bijlage p.13; PBL (2024) Traject verkenning klimaatneutraal 2050, Klimaatneutraal wegverkeer in 2050; Een verkenning van eindbeelden en paden daar naartoe, Den Haag 2024. PBL Publicatienummer 5223 en TNO-nummer TNO 2024 P10378, 8; Transitie naar duurzaam en gezond voedselsysteem – WUR. 12 Kamerstuk 32 813, nr. 1501, bijlage, p. 51; Kamerstuk 32 813, nr. 1500, bijlage, p. 37. vraag naar koolstofverwijdering van 20 tot 25 megaton CO2 in de periode 2040-2050. Dit vergt een enorme opschaling van CCS. Ter referentie, de capaciteit van Porthos is 2,5 Megaton per jaar en Aramis - indien volledig ontwikkeld - 22 Megaton per jaar. De opslag van CO2 kan daarbij ook elders in Europa plaatvinden, maar dat vergt wel opschaling van de Europese CCS-markt. De toekomst van CCS is in toenemende mate ook steeds meer Europees. Enerzijds wordt de CCS markt groter. Waar Porthos nog een voorbeeld was van een CCS project waar zowel de afvang, het transport als ook de opslag van CO2 allemaal binnen Nederland plaatsvindt, zal de volgende generatie projecten van een grotere en daarmee grensoverschrijdende schaal zijn. Maar niet alleen de markt groeit. Ook wordt er op EU-niveau steeds meer wet- en regelgeving gemaakt op het gebied van CCS. Een recente maatregel is de Net Zero Industry Act13 (NZIA), die op 29 juni 2024 in werking is getreden. De NZIA introduceert een rechtstreeks werkende verplichting op olie- en gasproducenten in de EU gezamenlijk om voor 2030 50 megaton CO2 injectiecapaciteit per jaar te realiseren.14 Deze verplichting wordt berekend naar rato van het aandeel van die entiteiten in de Europese productie tussen 2020 en 2023. De realisatie van de verplichting hoeft niet in dezelfde lidstaat plaats te vinden als waar de olie- of gasproductie plaatsvond.15 Verder wordt er ingezet op het verzamelen en uitbreiden van informatie over gebieden in Europa waar CO2- opslaglocaties op hun grondgebied mogelijk toegestaan zouden kunnen worden. Daarnaast is op 6 februari 2024 de Mededeling van de Europese Commissie over de EU-strategie voor industrieel koolstofbeheer gepresenteerd, samen met de mededeling over het Europese Unie- klimaatdoel 2040.16 Om het aanbevolen Europese doel voor 2040 13 Verordening (EU) 2024/ 1735 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/ 1724 (Net Zero Industry Act). 14 De ‘injectiecapaciteit is de jaarlijkse hoeveelheid CO2 die geïnjecteerd kan worden in een operationele opslaglocatie, met als doel CO2-reductie of koolstofverwijdering. 15 Conform de CCS-richtlijn hebben lidstaten het recht om CCS op delen van hun grondgebied al dan niet toe te staan, en de gebieden te bepalen waarbinnen opslaglocaties kunnen worden geselecteerd (Richtlijn 2009/ 31/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide). 16 Kamerstuk 22 112, nr. 3917. De Kamer is separaat geïnformeerd over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de EU-strategie voor en het doel van klimaatneutraliteit in 2050 te behalen, blijkt uit de modellen van het impact assessment dat rond 2040 ongeveer 280 megaton per jaar fossiele en niet-fossiele (biogene) CO2 moet worden afgevangen.17 In 2050 gaat dit omhoog naar 450 megaton CO2 per jaar. Volgens de Europese Commissie zal een deel van deze afgevangen emissies worden hergebruikt voor carbon capture and utilisation (CCU), en een ander deel zal permanent worden opgeslagen (CCS). De Commissie constateert dat er in 2040 jaarlijks ongeveer 250 megaton CO2-injectiecapaciteit beschikbaar zou moeten zijn binnen de bredere EER.18 Verder voorziet de strategie in de ontwikkeling van een ‘EU-wide investment atlas voor CO2 opslag om de nodige opschaling te stimuleren. In de Kamerbrief van 20 september 2024 ter beantwoording van de motie van het lid Postma is de Kamer geïnformeerd over de inzet van Nederland als het gaat om CCS in relatie tot de Europese mededeling Europese Unie-klimaatdoel 2040.19 De Europese Commissie heeft aangekondigd in 2026 met voorstellen te komen voor regelgeving omtrent CO2-transport met als doel de benodigde opschaling van de CO2-infrastructuur te ondersteunen. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in onze buurlanden, vooral op het gebied van CO2-transport en met name in Duitsland en België, nauwlettend in de gaten. De Europese Commissie voorziet dat zich op de lange termijn in Europa een netwerk van CO2-leidingen en andere transportmodaliteiten gaat ontwikkelingen. In Nederland is infrastructuur in voorbereiding die mede een rol gaat spelen bij de grensoverschrijdende ketens van CO2-afvang, -transport en -opslag (Delta Schelde Connectie, Delta Rhine Corridor). Voor een goede afstemming over deze grensoverschrijdende ketens vindt overleg met onze buurlanden plaats. Vanuit Europa komt ook financiële ondersteuning via het Innovation fund en de Connecting Europe Facility (CEF). Zo hebben in 2024 en 2025 het transportdeel van Aramis, de CO2Next terminal en ENI respectievelijk 124 miljoen euro, 33 miljoen euro en ruim 55 industriële koolstofbeheer middels een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3916). 17 Europese Commissie, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio s ‘Naar een ambitieuzer beheer van koolstof in de EU , (COM (2024), 62 final). 18 Ibid. 19 Kamerstuk 31 793, nr. 273. miljoen euro ontvangen van de Connecting Europe Facility.20 Voor het uitvoeren van studies voor de Delta Rhine Corridor CO2- leidingen is ook een CEF subsidie van meer dan 9 miljoen euro toegewezen.21 In 2025 hebben TotalEnergies en Shell ook geld ontvangen van de Innovation fund voor de opslaglocaties die zij samen met EBN ontwikkelen voor aansluiting bij Aramis. Naast het feit dat deze financiering een financiële opsteker is, is dit ook een sterk signaal vanuit de Europese Commissie dat er Europees draagvlak is voor deze projecten. Ook CCS projecten elders in Europa krijgen significante steun vanuit de Europese Commissie. Hiermee onderstreept de Europese Commissie zowel beleidsmatig als financieel in toenemende mate het belang van CCS. Een marktordening die past bij de marktontwikkelingen van CCS In het commissiedebat over Carbon, Capture and Storage van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Postma (NSC) toegezegd in deze brief ook in te gaan op hoe de marktordening van CCS in de toekomst geregeld wordt.22 De CCS-markt is geen gereguleerde markt waar één partij de transportinfrastructuur beheert op een specifiek onderdeel van de keten (transmissie of distributie), zoals bij de gas- en elektriciteitsmarkt het geval is waar sprake is van vele kleinverbruikers. In plaats daarvan is het, ook wat betreft de transportinfrastructuur, een open markt waarin meerdere partijen actief kunnen zijn. Het CCS-beleid in Nederland is erop gericht dat de (Rijks)overheid de gewenste randvoorwaarden creëert waarbinnen de CCS-markt en -infrastructuur zich kan ontwikkelen. De CCS-markt is een markt in ontwikkeling. Om de marktontwikkeling te bespoedigen wordt een aantal overheidsmaatregelen genomen. In de opbouwfase van de CCS- markt nemen de staatsdeelnemingen Gasunie, het Havenbedrijf Rotterdam en EBN in een marktconforme rol deel, met als resultaat dat het eerste CO2-opslagproject Porthos ook daadwerkelijk in Nederland gerealiseerd wordt.23 De ontwikkelingen van vraag en aanbod, het beleid en publieke financiële ondersteuning nationaal en Europees, de ontwikkeling 20 Europese Commisie. Persbericht: CEF Energy: CINEA has signed grant agreements with 8 awarded projects under the PCI 2023 Call. 12 juni 2024. 21 Europese Commissie. Persbericht: EU invests over €1.2 billion in cross- border infrastructure contributing to build our Energy Union and to boost competitiveness. 30 januari 2025. 22 Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-087. 23 Kamerstuk 32 813, nr. 1298; Kamerstuk 32 813, nr. 1375. van transport- en opslaginfrastructuur met deelname van staats- en beleidsdeelneming zijn allemaal factoren die niet onveranderlijk zijn in de tijd. Zoals het vorige kabinet heeft aangegeven, ontwikkelt de marktordening van CCS zich met de markt mee.24 Anno 2025 ziet dit kabinet enerzijds daadwerkelijke doorontwikkeling van de markt in Europa waarbij meerdere projecten nu daadwerkelijk gerealiseerd worden. Anderzijds lijkt de CCS-markt zich ook te kenmerken door veel industriële partijen die interesse tonen voor CCS en transport- en opslagpartijen projecten in voorbereiding hebben, maar het tempo waarin deze projecten daadwerkelijke investeringsbesluiten nemen vindt in een lager tempo plaats dan verwacht. De combinatie van marktwerking, participatie van staats- en beleidsdeelnemingen in de markt en gerichte (financiële) ondersteuning door de overheid, dient nauwgezet te worden afgestemd op het tempo van de marktontwikkeling. In de huidige fase van een markt in opbouw verwacht het kabinet de aankomende jaren vast te houden aan de geschetste marktordening waarbij nadrukkelijk ook naar een gerichte en proportionele ondersteuning vanuit de overheid in deze markt gekeken wordt, zoals dat met de Task force voor Aramis is gebeurd. Op de langere termijn wordt koolstofverwijdering belangrijker. De publieke belangen, de spelers en de manier waarop de business case is opgebouwd verschilt bij koolstofverwijdering. Het nationale en Europese beleidsinstrumentarium hierop is nog in ontwikkeling. Het is voorstelbaar dat de marktordening van CCS zich op termijn door ontwikkelt naar aanleiding van de beleidsontwikkeling op het gebied van koolstofverwijdering. Aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen Tijdens het Commissiedebat van 26 september 2024 is tevens toegezegd aan het Kamerlid Kröger (GroenLinks) om schriftelijk toe te lichten hoe de aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen25 in het Nederlandse CCS-beleid worden toegepast en hoe de publieke belangen goed worden geborgd bij de belangenafweging binnen de overheid en in de publiek-private samenwerking.26 Met name aanbeveling 4 (Zorg dat er voldoende geld is voor alle toekomstige kosten), aanbeveling 6 (Vergroot de rol van het publieke belang binnen departementen), aanbeveling 8 (Geef toekomstige publiek-private samenwerking beter vorm) en aanbeveling 10 (stuur op de ruimtelijke inrichting van de 24 Kamerstuk 32 813, nr. 1298. 25 Parlementaire Enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. Groningers boven gas. Februari 2023. (Kamerstuk 33 561, nrs. 5 t/ m 11) 26 Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-086. ondergrond) uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen zijn relevant voor CCS. Om er voor de zorgen dat er voldoende financiële middelen zijn voor toekomstige kosten (aanbeveling 4), biedt artikel 47 van de Mijnbouwwet de mogelijkheid dat de CO2- opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden voor o.a. het verwijderen van een mijnbouwwerk. Dit artikel wordt toegepast bij het verlenen van de CO2-opslagvergunning. Om de rol van het publieke belang binnen de belangenafweging op het gebied van CCS bij departementen te vergroten (aanbeveling 6) wordt voordat de staats- en beleidsdeelnemingen Gasunie en EBN toestemming krijgen voor activiteiten op het gebied van CCS beschreven en gewogen welke publieke belangen hiermee worden gediend. Dit is onderdeel van het toetsingskader voor investeringen dat volgt uit de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022. Ook stelt het kabinet als voorwaarde voor instemming voor de deelname van EBN in CCS- projecten dat bij de samenwerkingsovereenkomst die zij aangaat, EBN opneemt welke publieke belangen hiermee worden gediend en dat de overeenkomsten openbaar worden gemaakt, indien mogelijk (aanbeveling 8). Middels onder meer de Partiële Herziening Noordzee en het Programma Energiehoofdinfrastructuur wordt erop gestuurd dat CCS past binnen de ruimtelijke inrichting van de ondergrond. Een verdere beschrijving hoe deze aanbevelingen worden toegepast bij CCS staat in bijlage 1. Gelijke toegang tot CCS voor cluster 6-bedrijven Ook is in het commissiedebat over Carbon, Capture and Storage van 26 september 2024 is aan het Kamerlid Postma toegezegd in deze brief toe te lichten hoe gelijke toegang tot CCS-infrastructuur voor cluster-6 bedrijven is geregeld.27 Nederland telt vijf grote industrieclusters. Daarnaast is er het zgn. cluster 6, dat negen zeer diverse sectoren bevat met bedrijven met een CO2-reductieopgave, verspreid door heel Nederland. Ook deze bedrijven zijn nodig om de energietransitie te realiseren. Alle bedrijven in Nederland hebben gelijke toegang tot CO2-transport en -opslaginfrastructuur, waar ze ook zijn gevestigd. Dit is geborgd in de Mijnbouwwet die bepaalt dat opslag- en transportpartijen verplicht zijn op voorwaarden die redelijk, transparant en niet- discriminerend zijn voor degene die daarom verzoekt CO2 in hun opslagvoorkomen op te slaan respectievelijk door hun transportnetwerk te transporteren. Ook aan cluster 6-bedrijven 27 Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-087. moet dus gelijke toegang worden verschaft tot gerealiseerde CO2- opslagvoorkomens en -transportnetwerken. De keuze voor alle bedrijven, inclusief cluster 6-bedrijven, om CCS toe te passen zal ten eerste afhangen van hun productieproces. De bedrijven zullen daarvoor afwegen of er CO2 kan worden afgevangen en tegen welke kosten dat mogelijk is. Cluster 6- bedrijven hebben doorgaans kleinere volumes CO2 die na afvang per vrachtwagen of binnenvaartschip kunnen worden getransporteerd voor opslag onder de Noordzee of in het buitenland. Afhankelijk van de vraag of transport per pijpleiding een efficiënte oplossing kan bieden, wat mede afhankelijk is van de locatie van het bedrijf en van de verdere ontwikkeling van de CO2- infrastructuur, zal ook transport per pijpleiding in de toekomst mogelijk beschikbaar kunnen komen. Uitvoering van de motie-Teunissen In het tweeminutendebat CCS van 19 december 2024 de motie van het Kamerlid Teunissen (PvdD) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering om 1) het onderzoek hoe bij CCS-projecten meer baten naar de Staat voortvloeien, uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 met de Kamer te delen en 2) te waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen.28 Het rapport van de Algemene Rekenkamer Over winsten onder water29 geeft het advies om te onderzoeken hoe in de toekomst meer baten van CCS-projecten naar de Staat kunnen vloeien. In haar bestuurlijke reactie heeft het vorige kabinet op een aantal punten aangegeven te onderzoeken hoe er meer baten naar de Staat kunnen vloeien. Dit betreft geen separaat (extern) onderzoek, maar een inventarisatie van de mogelijkheden en het onderzoeken van mogelijke aanpassingen van het bestaande beleidsinstrumentarium zoals de SDE++subsidie. Er wordt op een aantal manieren geborgd dat er baten van CCS naar de Staat vloeien. Zo zijn de commerciële afspraken die de 28 Kamerstuk 32 813, nr. 1461. 29 Algemene Rekenkamer; CO2-opslag onder de Noordzee: over winsten onder water. Maart 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1371); De minister van Economische Zaken en Klimaat, Reactie minister van EZK op het rapport CO2-opslag onder de Noordzee. Maart 2024. CO2-transport en -opslag consortia nu maken met hun klanten gunstiger dan de casus die de Algemene Rekenkamer onderzocht. Bij de casus Porthos was het toentertijd niet mogelijk om de kostenstijging door te berekenen aan de klanten van Porthos omdat dit niet in lijn zou zijn met de commerciële afspraken zoals deze tussen de partijen zijn gemaakt. De commerciële afspraken van de navolgende CCS-projecten bevatten inmiddels commerciële voorwaarden die de problemen zoals deze zich bij Porthos voordeden, moeten voorkomen. Betere voorwaarden vertalen zich weer naar meer baten voor de staats- en beleidsdeelnemingen die in de consortia deelnemen. Ook werken de departementen Klimaat en Groene Groei en Financiën vroegtijdiger en intensiever samen om vanuit een compleet beeld van alle kosten en baten een belangenafweging in CCS-projecten te maken. Naar de toekomst toe bieden een eventuele aanpassing van de SDE++ en een eventuele afdracht bij nieuwe CO2-opslagvergunningen mogelijkheden om de baten voor de Staat te vergroten wanneer de marktomstandigheden dit toestaan. Verder geldt dat alle ondernemingen in Nederland, en dus ook de partijen die de CO2 transporteren en -opslaan, vennootschapsbelasting betalen over hun winst. In Bijlage 2 treft u een totaaloverzicht aan van het interne onderzoek naar de wenselijkheid en manieren waarop baten van CCS (beter) aan de Staat zouden kunnen toekomen. Daarbij wil ik opmerken dat er op dit moment in de meeste gevallen nog subsidie nodig is om de CCS-markt van de grond te krijgen. In antwoord op het deel van de motie-Teunissen dat ziet op het waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen, is het belangrijk te benadrukken dat de Mijnbouwwet reeds de waarborgen bevat om te voorkomen dat risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s door de belastingbetaler worden gedragen. Ten eerste is voor het opslaan van CO2 in de diepe ondergrond een vergunning nodig. Een vergunning kan onder meer worden geweigerd op grond van technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager, of de manier waarop de aanvrager voornemens is het opslaan van CO2 te verrichten, zoals de daarbij te gebruiken technieken of een gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin. Een vergunning wordt geweigerd indien bij opslag onder de voorgestelde exploitatievoorwaarden een significant risico van lekkage bestaat of significante milieu- of gezondheidsrisico s bestaan of indien niet aan de gestelde eisen van veiligheid kan worden voldaan. Hier wordt dus bij de vergunningverlening op getoetst en de vergunning bevat diverse bepalingen die een veilige en verantwoorde opslag moeten waarborgen, zoals omtrent geschiktheid van de opslaglocatie, risicobeheer, monitoring en corrigerende maatregelen. Ten tweede zijn er diverse verplichtingen voor de vergunninghouder opgenomen in de wet- en regelgeving of de vergunningsvoorwaarden, om te waarborgen dat de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd en risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s door de vergunninghouder worden gedragen. Zo moet de vergunninghouder financiële zekerheid (kunnen) stellen voor het verwijderen van een mijnbouwwerk en moet de vergunninghouder voor aanvang van de opslagactiviteiten financiële zekerheid stellen voor kosten van een eventuele lekkage, voor uitvoering van het risicobeheerplan, voor het nemen van corrigerende maatregelen, voor uitvoering van het monitoringsplan, voor uitvoering van het afsluitingsplan en de financiële bijdrage voor kosten van beheer en monitoring in de periode na intrekking van de vergunning. Het bedrag dat aan financiële zekerheid moet worden gesteld wordt vastgelegd in de vergunning. De CO2-opslagvergunninghouder moet jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en aangehouden. De vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn. Daarnaast kan de vergunning worden gewijzigd of ingetrokken indien, in het onwaarschijnlijke geval zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen, blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of dat er risico is op lekkages of significante onregelmatigheden of indien dit noodzakelijk blijkt op basis van de meest recente wetenschappelijke bevindingen en technologische vooruitgang. Indien gedurende de exploitatiefase van de CO2-opslaglocatie de vergunning wordt ingetrokken omdat de vergunninghouder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, zal waarschijnlijk eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen. De verplichtingen komen dan te rusten op de nieuwe CO2- opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse faciliteiten opruimen. In dat geval kunnen de kosten worden verhaald op de voormalig vergunninghouder door het aanspreken van de door deze gestelde financiële zekerheid. De bovenstaande wettelijk bepalingen waarborgen dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler zal worden gedragen. In deze brief zijn de ontwikkelingen van CCS geschetst inclusief een doorkijk naar de toekomstige ontwikkelingen. Tevens zijn met deze brief verscheidene moties en toezeggingen uitgevoerd.30 Het kabinet zal de Kamer vanzelfsprekend blijven informeren over ontwikkelingen van CCS en de keuzes die daarin gemaakt worden. De minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans 30 Kamerstuk 36 600 XXIII, nr. 27; Kamerstuk 32 813, nr. 1461; Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-087; Kamerstuk 32 813, nr. 1421: toezegging TZ202409-086. Bijlage 1 – aanbevelingen uit het Parlementaire Enquêterapport Groningen relevant op het gebied van CCS Aanbeveling 4: Zorg dat er voldoende geld is voor alle toekomstige kosten In de brief is in reactie op de motie van lid Teunissen beschreven hoe geborgd is dat de risico s en kosten van mogelijke lekkage of andere milieurisico s niet door de belastingbetaler worden gedragen. Hiermee is antwoord gegeven op de vraag hoe de (financiële) risico s zijn afgedekt voor deze onderwerpen en hoe op dit punt er dus voldoende geld is geborgd voor deze toekomstige kosten. De zorg voor voldoende financiële middelen, zoals faillissementen, is geregeld in de Mijnbouwwet. Artikel 47 van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om te bepalen dat de CO2-opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden voor het verwijderen van een mijnbouwwerk. Van deze mogelijkheid is in de reeds verleende CO2-opslagvergunningen ook gebruik gemaakt. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Mijnbouwwet kan een CO2-opslagvergunning worden geweigerd indien onvoldoende verzekerd is dat de aanvrager zal voldoen aan de verplichting om een dergelijke financiële zekerheid te stellen. De verplichting voor de CO2-vergunninghouder om na exploitatie de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse voorzieningen te verwijderen is opgenomen in artikel 31i van de Mijnbouwwet. Op grond van artikel 31d, eerste lid, onderdeel n, van de Mijnbouwwet wordt in de vergunning het bedrag aan financiële zekerheid (of een gelijkwaardige voorziening) vastgelegd dat de vergunninghouder moet stellen voordat met de opslag van CO2 wordt aangevangen. Op grond van artikel 31g, eerste lid, onderdeel c, van de Mijnbouwwet moet de CO2-opslagvergunninghouder jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en aangehouden. Op grond van artikel 31h, eerste lid, aanhef en onder d, van de Mijnbouwwet kan de minister de vergunning wijzigen of intrekken indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn. In geval van faillissement van de vergunninghouder tijdens exploitatie van de CO2-opslaglocatie zal waarschijnlijk eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen. De opruimverplichting komt dan te rusten op de nieuwe CO2- opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse faciliteiten moeten opruimen (zie artikel 31l, tweede lid, van de Mijnbouwwet). In dat geval kan het bevoegd gezag de kosten van het opruimen verhalen op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde financiële zekerheid (zie artikel 31l, vierde lid, van de Mijnbouwwet). De gestelde financiële zekerheid kan bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie. Voor deze financiële zekerheid geldt dat deze vooraf dient te zijn goedgekeurd door de Minister van Klimaat en Groene Groei, zodat beoordeeld kan worden of de benodigde zekerheden zijn geborgd. In geval van faillissement van de vergunninghouder na exploitatie en tijdens de fase dat het mijnbouwwerk wordt opgeruimd, kunnen de kosten van het afronden van de opruimwerkzaamheden eveneens worden verhaald op de failliete partij door het aanspreken van de (resterende) gestelde financiële zekerheid. Aanbeveling 6: Vergroot de rol van het publieke belang binnen departementen Op dit moment is EBN als beleidsdeelneming betrokken bij alle initiatieven voor CO2-transport en -opslagprojecten op de Noordzee. Hieronder vallen het Porthos Project, de Aramis transportleiding en deelname (40%) in de pre-FEED (Front-end Engineering Design)31 en FEED-studies van meerdere opslagcomplexen. Door deze deelname krijgt EBN een aanzienlijk belang wat ervoor zorgt dat EBN bij de (privaat) geïnitieerde projecten in besluitvorming en governance voldoende invloed heeft. Door deelname van EBN krijgt de Staat meer operationele en kwalitatief betere gegevens dan de gegevens die jaarlijks (achteraf) aan de toezichthouder worden verstrekt. Verder kan EBN haar eigen kennis en ervaring van de ondergrond, van de huidige operaties op zee en de ervaring uit Porthos en Aramis (proactief) inzetten voor een veilige en (kosten)efficiënte CO2-opslag. Ook wordt een bijdrage geleverd aan meerdere publieke belangen, waarbij in het bijzonder aandacht is voor het tijdig realiseren van de klimaatdoelstellingen, het vergroten van de mogelijkheden voor de industrie voor het halen van CO2-reductiedoelstellingen en de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Staat voor de afgesloten 31 FEED = Front End Engineering and Design. opslagvelden op de lange termijn. De wenselijkheid van EBN- deelname is al eerder besproken in eerdere Kamerbrieven van 5 juli 2021 en 3 oktober 2023.32 De onderstaande publieke belangen zijn in deze brieven genoemd: A. Tijdigheid CCS-ontwikkeling B. Ruimtelijke inpassing (zie ook aanbeveling 10) C. Veiligheid D. Voorkomen over subsidiëring E. Non-discriminatoire toegang F. Stimuleren hergebruik van infrastructuur Omdat CCS geen wettelijke taak van EBN is, wordt voor elk project een afzonderlijk instemmingsbesluit genomen om te waarborgen dat de deelname binnen de wettelijke kaders en het publieke belang past. De publieke belangen worden dus aan de voorkant van de projecten gewogen. Verder zijn er meerdere stappen tijdens de levensduur van een project waarvoor EBN een instemmingsbesluit moet vragen, zoals de pre-FEED, FEED en deelname. EBN heeft instemming voor deelname aan projecten om het publieke belang te borgen en niet om de commerciële belangen bij projectontwikkeling te borgen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid voor realisatie van de werkzaamheden of (eind)resultaten ligt bij de initiatiefnemers van het project, en niet bij EBN. Ook voor deelname van de Staatsdeelneming Gasunie bij CO2-transportprojecten geldt dat de publieke belangen van tevoren worden beschreven en gewogen. Voordat Gasunie aandeelhoudersgoedkeuring krijgt van de minister van Financiën voor investeringen in CO2-transportinfrastructuur, vindt er ambtelijk afstemming plaats met vertegenwoordigers van de minister van Klimaat en Groene Groei waarbij de publieke belangen die worden gediend met deelname van Gasunie worden beschreven en gewogen, conform de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 en het daaruit voortvloeiende Handboek Investeringen.33 Hiernaast stelt het kabinet als voorwaarde voor instemming voor de deelname van EBN in CCS-projecten dat EBN, conform de aanbevelingen van de Parlementaire Enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen en de kabinetsreactie daarop, in de samenwerkingsovereenkomsten die EBN aangaat in het kader van 32 Kamerstuk 32 813, nr. 758; Kamerstuk 32 813, nr. 1298. 33 Handboeken | Staatsdeelnemingen | Rijksoverheid.nl (www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/ staatsdeelnemingen/ dashboard- staatsdeelnemingen/ handboeken) https:/ / www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/ staatsdeelnemingen/ dashboard-staatsdeelnemingen/ handboeken de opslagprojecten opneemt welke publieke belangen EBN hiermee dient en dat zij samenwerkingsovereenkomsten openbaar maakt indien mogelijk. Aanbeveling 8: Geef toekomstige publiek-private samenwerkingen beter vorm. EBN neemt deel aan opslagprojecten zolang dit noodzakelijk is voor de borging van publieke belangen. Om dit proces te ondersteunen, heeft EBN haar strategie aangescherpt, waarbij publieke belangen een centralere rol hebben gekregen. Daarnaast wordt een overzicht gepubliceerd van alle bestaande overeenkomsten en worden alle nieuwe overeenkomsten actief openbaar gemaakt, indien dit mogelijk is. Ook heeft EBN een verklaring maatschappelijk verantwoord ondernemen uitgebracht en wordt het toetsingskader voor investeringsvoorstellen herzien. Dit toetsingskader zal beter vastleggen hoe publieke belangen worden meegewogen bij de beoordeling van projecten. Aangezien verdere betrokkenheid na de pre-FEED-fase een nieuw besluit vereist, moeten samenwerkingsovereenkomsten expliciet voorzien in een exit-strategie. Deze strategie moet vastleggen onder welke voorwaarden en op welke wijze EBN zich kan terugtrekken uit een project na afronding van de pre-FEED-fase of een kleiner aandeel zal hebben in het vervolg van het opslagproject. Deze exit-strategie zal in overleg met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei worden afgestemd om zowel het publieke belang als de continuïteit van de projecten te waarborgen. Aanbeveling 10: Stuur op de ruimtelijke inrichting van de ondergrond Momenteel wordt er gewerkt aan de Partiële Herziening Programma Noordzee welke eind 2025 gepland staat voor oplevering. Dit Programma beschrijft het kader voor de ruimtelijke ordening die uit de verschillende inhoudelijke beleidsvoornemens voortvloeit en presenteert een richting voor ruimtelijke inrichting van de Noordzee. Op land wordt CO2-transportinfrastructuur meegenomen in de ruimtelijke planning van het Programma energiehoofdinfrastructuur. Door het beleid op ruimtelijk ordening en door deelname van EBN wordt de ruimtelijke inrichting van de ondergrond, fasering en afstemming met andere functies met ruimtebeslag gewaarborgd. Bijlage 2: Uitvoering van de motie-Teunissen In het rapport van de Algemene Rekenkamer over CCS over winsten onder water” heeft de Algemene Rekenkamer aangegeven dat er meer baten naar de staat zouden kunnen vloeien dan in de onderzochte casus Porthos het geval is. In de bestuurlijke reactie heeft het vorige kabinet aangegeven de aanbevelingen van mogelijke heffingen op basis van de Mijnbouwwet en een aanpassing van de SDE++ voor meer baten (c.q. minder uitgaven) aan de Staat te onderzoeken. Ook heeft het vorige kabinet aangegeven te onderzoeken hoe de departementen in samenwerking tussen aandeelhouder en beleidsdepartement ervoor kunnen zorgen dat er vooraf een compleet beeld wordt gevormd van alle kosten en baten van CCS voor het Rijk. De uitkomsten van het interne onderzoek hiernaar volgen hier. Voorts wordt ook ingegaan op de mogelijkheden die er zijn voor meer baten via de deelname van staats- en beleidsdeelnemingen in CCS- projecten die volgen op het Porthos project. Mijnbouwwet De Algemene Rekenkamer heeft de mogelijkheid geschetst om op basis van de Mijnbouwwet een afdracht op te nemen in de CO2- opslagvergunning. In het geval van het Porthos-project is van deze mogelijkheid bewust geen gebruik gemaakt, omdat de ontwikkeling van het project en het op gang brengen van de markt prioriteit kregen. Een afdracht werkt kostenverhogend, wat zou leiden tot een hogere SDE++-subsidie indien deze afdracht zou zijn opgenomen in de SDE++ regeling. Het vorige kabinet heeft in de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer aangegeven een afdracht op basis van de Mijnbouwwet een mogelijkheid is die open wordt gehouden voor de toekomst. Voor olie- en gaswinning is een aantal specifieke afdrachten in de Mijnbouwwet opgenomen. Zo moeten bedrijven oppervlakterecht betalen, waardoor er een prikkel bestaat om niet onnodig areaal onbenut te laten. Daarnaast is er een grondslag voor cijns opgenomen, zodat er in het geval van hoge gasprijzen extra inkomsten naar de Staat kunnen vloeien naast de al geldende vennootschapsbelasting, het winstaandeel en de gasbaten die via EBN naar de Staat vloeien. Bij de winning van zout of aardwarmte is ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bij de vergunningverlening een afdracht in de vergunning op te nemen. De grondslag voor de mogelijkheid voor afdrachten is er niet op gericht om vermeden ETS-kosten te kunnen afromen, zoals de Rekenkamer suggereerde. De afdracht wordt namelijk neergelegd bij de exploitant van de opslagvergunninghouder. Deze partij weet bij het aanvragen van de opslagvergunning vaak nog niet welke partij CO2 zal leveren, en wat de ETS-prijs voor CO2 zal zijn in de toekomst. Daarnaast verschillen ook de kosten per bedrijf. Nader onderzoek betekent in dit geval het opnieuw bezien of de grondslag of de marktomstandigheden zodanig zijn veranderd dat het opnemen van een afdracht bij nieuwe CO2-opslagvergunningen wel aan de orde is. Op dit moment zal een afdracht in de CO2- opslagvergunning de ontwikkeling van de CO2-opslagprojecten en ontwikkelingen van de beginnende CCS-markt afremmen. Anno 2025 staat de CCS-markt in Nederland nog aan het begin. Na de start van Aramis kunnen er vervolgens meer opslaglocaties worden aangesloten op de transportinfrastructuur. Ook komen er parallel mogelijk andere concepten tot ontwikkeling. In de toekomstige situatie waarbij Aramis van start is, wordt opnieuw bezien of de introductie van de afdracht bij opslagvergunning aan de orde is. SDE++ Met de SDE++ kunnen emittenten de onrendabele top van CCS ten opzichte van de ETS-prijs vergoed krijgen. De reguliere SDE++ werkt zo dat in jaren waarin de ETS-prijs onder de kostprijs van CCS ligt, emittenten het verschil gesubsidieerd krijgen. In jaren dat de ETS-prijs boven de kostprijs van CCS ligt, wordt geen subsidie uitgekeerd. De onrendabele top van CCS zal naarmate het ETS- plafond lager wordt en de ETS-prijs stijgt voor veel van de SDE++- categorieën verdwijnen. Hierdoor bestaat het risico dat CCS- projecten over de gehele subsidieperiode bezien meer dan de onrendabele top gesubsidieerd krijgen. Aangezien een vergelijkbaar vraagstuk bij de stimulering van zon- PV en windenergie aan de orde is, geldt sinds de 2024 SDE++- ronde voor deze technieken dat subsidie in jaren van lage marktprijzen wordt verrekend met inkomsten in jaren van hoge marktprijzen. Het kabinet gaat onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hetzelfde mechanisme op nieuwe SDE++- beschikkingen voor CCS toe te passen. Voor CCS zou dit mechanisme inhouden dat in jaren waarin de ETS-prijs (een bepaalde mate) hoger is dan de kostprijs van CCS, dit verschil wordt verrekend met de subsidie die is uitgekeerd in jaren dat de ETS-prijs onder de kostprijs van CCS lag. Zie figuur 1 hieronder voor een schematische weergave. Zoals in de Kamerbrief over de toekomst van de SDE++ is aangegeven informeert het kabinet de Kamer in het najaar van 2025 over de mogelijkheid en wenselijkheid van het al dan niet toepassen van dit mechanisme op nieuwe beschikkingen in de SDE++.34 Figuur 1: Compleet beeld van alle kosten en baten van CCS voor het Rijk De door de Algemene Rekenkamer onderzochte casus Porthos was een first-of-it s-kind project waar de eerste lessen en adviezen uit zijn gekomen. Dit geldt ook voor de analyse van het totaal aan kosten en baten voor de Staat. Naar aanleiding van het adviesrapport van de Algemene Rekenkamer is de afstemming over CCS-projecten tussen het beleidsdepartement en de aandeelhouders van de verschillende beleid- en staatsdeelnemingen vervroegd en geïntensiveerd. Het Aramis project bevindt zich nu in een fase waarin de verschillende aspecten van kosten- en baten spelen nog voordat er aandeelhoudersgoedkeuring aan de beleids- en staatsdeelnemingen moet worden gegeven. Dit geeft de gelegenheid om de kosten van de SDE++, de eventuele kosten van het mitigeren van een vollooprisico en de investeringen en baten bij beleids- en staatsdeelnemingen in samenhang te bezien. Het beleidsdepartement en de aandeelhouders bekijken deze 34 Kamerstuk 31 239 nr. 403. verschillende kosten dan ook integraal bij onder meer de besluitvorming over het Klimaatfonds. Meer baten naar de Staat via staats- en beleidsdeelnemingen De Algemene Rekenkamer heeft terecht geconstateerd dat het Porthos-project niet voldoet aan de rendementsindicatoren van staatsdeelnemingen voor dit soort projecten. De belangrijkste oorzaak hiervan is de vertraging van het project en de hoge inflatie. Hierdoor zijn de kosten voor het project substantieel gestegen. Het was toentertijd niet mogelijk om de kostenstijging door te berekenen aan de klanten van Porthos omdat dit niet in lijn zou zijn met de commerciële afspraken zoals deze tussen de partijen zijn gemaakt. Deze kostenstijging is vervolgens geabsorbeerd in het rendement van de staats- en beleidsdeelnemingen die initiatiefnemer zijn van het Porthos project. Er is een reëel scenario dat het rendement van het Porthos-project verbetert, wanneer additionele CCS-projecten op de Porthos- infrastructuur aansluiten. De vooruitzichten hierop zijn gunstig. Ook zijn er verschillen tussen het Porthos en navolgende projecten die reden geven om aan te nemen dat de verwachte rendementen voor de initiatiefnemers van CO2-transport en -opslagprojecten beter zijn dan het rendement in de casus die de Algemene Rekenkamer heeft onderzocht. Een voldoende rendement is voor de minister van Klimaat en Groene Groei en de minister van Financiën ook een voorwaarde voor de aandeelhoudersgoedkeuring van navolgende CCS-projecten. De redenen waarom volgende projecten verschillen van het Porthos-project zijn onder meer: 1) de commerciële contracten verschillen van het Porthos project; 2) de extreme inflatie waarmee Porthos geconfronteerd werd, is casus specifiek, 3) bij verschillende onderdelen van de Aramis keten wordt samengewerkt met een commerciële partijen, zoals EBN dat tezamen met een commerciële partij CO2-opslagen ontwikkelt. Het is aannemelijk dat het investeringsvoorstel voor volgende CCS-projecten een hoger rendement met zich meebrengt en daarbovenop is het een vereiste voor aandeelhoudersgoedkeuring door de Staat. Op deze wijze wordt via de deelname van staats- en beleidsdeelnemingen ook geborgd dat er meer baten naar de Staat vloeien dan in de door de Rekenkamer onderzochte casus. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-03-2025 00:12:35 | Brief regering
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1504 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID BONTENBAL C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 1497 Voorgesteld 25 maart 2025 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de hybride warmtepomp in veel situaties de meest betaalbare optie is om de woning te verduurzamen en voor bewoners een gemiddelde gasbesparing van 75% oplevert; verzoekt de regering met de woningcorporaties in gesprek te gaan over de toepassing van de hybride warmtepomp bij vervanging van een gasketel, en gaat over tot de orde van de dag. Bontenbal Grinwis Flach [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    25-03-2025 00:10:33 | Motie
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1504 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID BONTENBAL C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 1497 Voorgesteld 25 maart 2025 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de hybride warmtepomp in veel situaties de meest betaalbare optie is om de woning te verduurzamen en voor bewoners een gemiddelde gasbesparing van 75% oplevert; verzoekt de regering met de woningcorporaties in gesprek te gaan over de toepassing van de hybride warmtepomp bij vervanging van een gasketel, en gaat over tot de orde van de dag. Bontenbal Grinwis Flach [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    25-03-2025 00:10:23 | Motie
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1503 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 17 maart 2025 In de Europese Verordening inzake de Governance van de Energie Unie en Klimaat Actie is vastgelegd dat de lidstaten elke tien jaar een Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) opstellen met daarin hun klimaat- en energiedoelstellingen, beleid en maatregelen. Het totaalbeeld uit de INEK s van alle lidstaten moet invulling geven aan de Europese klimaat- en energiedoelen en de ambities van de Energie-Unie volgens vijf dimensies: – Decarbonisatie (waaronder hernieuwbare energie) – Energie-efficiëntie – Energiezekerheid – Interne energiemarkt – Onderzoek, innovatie en concurrentievermogen In 2019 heeft Nederland het definitieve INEK 2021–2030 ingediend bij de Europese Commissie 1 en in 2024 heeft Nederland de definitieve update van het INEK ingediend. 2 Hierin zijn doelen, streefwaarden en ambities van Nederland en het te voeren beleid opgenomen als bijdrage om aan de Europese 2030 klimaat- en energiedoelen te voldoen. In de Governance Verordening is tevens vastgelegd dat lidstaten uiterlijk 15 maart 2023 en daarna elke twee jaar een voortgangsrapportage moeten indienen over de uitvoering van hun INEK. De eerste voortgangsrapportage is in maart 2023 ingediend 3 . Bijgevoegd vindt u de tweede voortgangsrapportage, bestaande uit een Excel-tabellenbestand in het Engels (voorgeschreven format van de Europese Commissie). De tabellen worden digitaal ingediend op de rapportageplatforms van de Europese Commissie. De Europese Commissie zal deze analyseren en kwaliteitscontroles uitvoeren, waarna deze wordt gepubliceerd op de website van de Commissie. De voortgangsrapportages van de lidstaten worden door de Commissie gebruikt voor de jaarlijkse State of the Energy Union die is voorzien aanstaande oktober. Voor het opstellen van de rapportage is gebruik gemaakt van reeds openbare gegevens, zoals energiecijfers van het CBS, emissiecijfers het RIVM en projecties uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 van het PBL 4 . Het bevat geen beleidsvoornemens die niet eerder aan de Kamer zijn gecommuniceerd. In het INEK-proces zullen EU-lidstaten uiterlijk 15 maart 2027 de derde INEK-voortgangsrapportage moeten indienen. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans X Noot 1 Kamerstuk 32813, nr. 406 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen X Noot 2 Kamerstuk 32 813, nr. 1407 . X Noot 3 Kamerbrief over 1e voortgangsrapportage Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021–2030 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl X Noot 4 Klimaat- en Energieverkenning 2024 | Tweede Kamer der Staten-Generaal [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    17-03-2025 00:29:43 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1503 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 17 maart 2025 In de Europese Verordening inzake de Governance van de Energie Unie en Klimaat Actie is vastgelegd dat de lidstaten elke tien jaar een Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) opstellen met daarin hun klimaat- en energiedoelstellingen, beleid en maatregelen. Het totaalbeeld uit de INEK s van alle lidstaten moet invulling geven aan de Europese klimaat- en energiedoelen en de ambities van de Energie-Unie volgens vijf dimensies: – Decarbonisatie (waaronder hernieuwbare energie) – Energie-efficiëntie – Energiezekerheid – Interne energiemarkt – Onderzoek, innovatie en concurrentievermogen In 2019 heeft Nederland het definitieve INEK 2021–2030 ingediend bij de Europese Commissie 1 en in 2024 heeft Nederland de definitieve update van het INEK ingediend. 2 Hierin zijn doelen, streefwaarden en ambities van Nederland en het te voeren beleid opgenomen als bijdrage om aan de Europese 2030 klimaat- en energiedoelen te voldoen. In de Governance Verordening is tevens vastgelegd dat lidstaten uiterlijk 15 maart 2023 en daarna elke twee jaar een voortgangsrapportage moeten indienen over de uitvoering van hun INEK. De eerste voortgangsrapportage is in maart 2023 ingediend 3 . Bijgevoegd vindt u de tweede voortgangsrapportage, bestaande uit een Excel-tabellenbestand in het Engels (voorgeschreven format van de Europese Commissie). De tabellen worden digitaal ingediend op de rapportageplatforms van de Europese Commissie. De Europese Commissie zal deze analyseren en kwaliteitscontroles uitvoeren, waarna deze wordt gepubliceerd op de website van de Commissie. De voortgangsrapportages van de lidstaten worden door de Commissie gebruikt voor de jaarlijkse State of the Energy Union die is voorzien aanstaande oktober. Voor het opstellen van de rapportage is gebruik gemaakt van reeds openbare gegevens, zoals energiecijfers van het CBS, emissiecijfers het RIVM en projecties uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 van het PBL 4 . Het bevat geen beleidsvoornemens die niet eerder aan de Kamer zijn gecommuniceerd. In het INEK-proces zullen EU-lidstaten uiterlijk 15 maart 2027 de derde INEK-voortgangsrapportage moeten indienen. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans X Noot 1 Kamerstuk 32813, nr. 406 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen X Noot 2 Kamerstuk 32 813, nr. 1407 . X Noot 3 Kamerbrief over 1e voortgangsrapportage Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021–2030 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl X Noot 4 Klimaat- en Energieverkenning 2024 | Tweede Kamer der Staten-Generaal [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    17-03-2025 00:29:42 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid BH BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 We werken toe naar een duurzaam en schoon Nederland, met een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening. In het kader van onze veiligheid en weerbaarheid wil Nederland minder afhankelijk zijn van onbetrouwbare landen voor de levering van energie. De huidige onzekere tijden onderstrepen het belang van het verbeteren van onze energieonafhankelijkheid. Daarom vindt het kabinet het zeer belangrijk stevig door te pakken. Dit doet Nederland samen met haar Europese partners. In de komende periode zet het kabinet belangrijke stappen in de transitie naar een betrouwbare en onafhankelijke energievoorziening. We investeren dan ook fors in onze energievoorziening. Tegelijkertijd zijn we er nog niet. De transitie vergt samenhang in beleid en investeringen zodat we een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat creëren waarin bedrijven en burgers met vertrouwen kunnen bijdragen aan een haalbare, betaalbare en eerlijke transitie. Met deze brief biedt het kabinet de Kamer het definitieve ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 (hierna: Klimaatplan) aan. Dit Klimaatplan gaat in op de langetermijnstrategie naar klimaatneutraliteit in 2050 en agendeert de beleidsrichtingen en-keuzes die hieruit volgen voor de periode 2025–2035. In het Klimaatplan staat daarmee centraal welke stappen cruciaal zijn voor een schoon, veilig en economisch sterk Nederland voor ons en toekomstige generaties. Dit Klimaatplan agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes vooral voor de periode ná 2030. Het Klimaatplan beschouwt het bestaande beleid en de afspraken over het klimaatbeleid voor 2030 als gegeven en bevat geen appreciatie van de voortgang naar het 2030-doel of voorstel voor alternatief beleid. Dit gebeurt in de jaarlijkse Klimaatnota en de voorjaarsbesluitvorming. Publieke consultatie en advies Raad van State Het Klimaatplan is voorbereid volgens de in de Klimaatwet voorgeschreven procedure. Een ontwerp van het Klimaatplan is ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende deze periode de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. In totaal zijn 1.171 zienswijzen ingediend. In de nota van antwoord (zie Bijlage 2) licht het kabinet toe hoe het met deze zienswijzen is omgegaan en zijn de wijzigingen toegelicht die in het Klimaatplan zijn gedaan. Ook heeft de Raad van State een beschouwing gegeven over het ontwerp-Klimaatplan en de nota van antwoord (zie Bijlage 3). In het nader rapport (zie Bijlage 4) reageert het kabinet op dit advies, inclusief een toelichting op de wijzigingen die in het Klimaatplan zijn gedaan. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:29:05 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid BH BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 We werken toe naar een duurzaam en schoon Nederland, met een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening. In het kader van onze veiligheid en weerbaarheid wil Nederland minder afhankelijk zijn van onbetrouwbare landen voor de levering van energie. De huidige onzekere tijden onderstrepen het belang van het verbeteren van onze energieonafhankelijkheid. Daarom vindt het kabinet het zeer belangrijk stevig door te pakken. Dit doet Nederland samen met haar Europese partners. In de komende periode zet het kabinet belangrijke stappen in de transitie naar een betrouwbare en onafhankelijke energievoorziening. We investeren dan ook fors in onze energievoorziening. Tegelijkertijd zijn we er nog niet. De transitie vergt samenhang in beleid en investeringen zodat we een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat creëren waarin bedrijven en burgers met vertrouwen kunnen bijdragen aan een haalbare, betaalbare en eerlijke transitie. Met deze brief biedt het kabinet de Kamer het definitieve ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 (hierna: Klimaatplan) aan. Dit Klimaatplan gaat in op de langetermijnstrategie naar klimaatneutraliteit in 2050 en agendeert de beleidsrichtingen en-keuzes die hieruit volgen voor de periode 2025–2035. In het Klimaatplan staat daarmee centraal welke stappen cruciaal zijn voor een schoon, veilig en economisch sterk Nederland voor ons en toekomstige generaties. Dit Klimaatplan agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes vooral voor de periode ná 2030. Het Klimaatplan beschouwt het bestaande beleid en de afspraken over het klimaatbeleid voor 2030 als gegeven en bevat geen appreciatie van de voortgang naar het 2030-doel of voorstel voor alternatief beleid. Dit gebeurt in de jaarlijkse Klimaatnota en de voorjaarsbesluitvorming. Publieke consultatie en advies Raad van State Het Klimaatplan is voorbereid volgens de in de Klimaatwet voorgeschreven procedure. Een ontwerp van het Klimaatplan is ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende deze periode de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. In totaal zijn 1.171 zienswijzen ingediend. In de nota van antwoord (zie Bijlage 2) licht het kabinet toe hoe het met deze zienswijzen is omgegaan en zijn de wijzigingen toegelicht die in het Klimaatplan zijn gedaan. Ook heeft de Raad van State een beschouwing gegeven over het ontwerp-Klimaatplan en de nota van antwoord (zie Bijlage 3). In het nader rapport (zie Bijlage 4) reageert het kabinet op dit advies, inclusief een toelichting op de wijzigingen die in het Klimaatplan zijn gedaan. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:29:04 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1500 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 Hierbij ontvangt u de Routekaart Koolstofverwijdering. Koolstofverwijdering – menselijke activiteiten om CO 2 uit de atmosfeer te verwijderen en langdurig op te slaan – is een relatief nieuw beleidsterrein en zal naast emissiereductie een tweede spoor in het klimaatbeleid vormen. De Routekaart Koolstofverwijdering geeft een beeld van de noodzaak, vraag naar en het aanbod van koolstofverwijdering. Op basis daarvan biedt het stuk belangrijke randvoorwaarden en uitgangspunten om tot een robuuste integratie van koolstofverwijdering in klimaatbeleid te komen. Daarop voortbouwend geeft het een beleidsagenda voor de komende jaren en initiatieven die bij kunnen dragen aan verdere techniekontwikkeling en opschaling van koolstofverwijdering in Nederland en het benutten van de economische kansen die koolstofverwijdering op termijn biedt. Het kabinet zet zich proactief in om het Europese klimaatbeleid op het gebied van koolstofverwijdering te beïnvloeden. De Kamer ontvangt parallel met de Routekaart een non-paper waarmee het kabinet bijdraagt aan de gedachtevorming over Europese beleidsinstrumenten voor koolstofverwijdering. Besluitvorming over de Nederlandse positie t.a.v. toekomstige internationale en Europese voorstellen, nationale vraagstukken en de uitwerking van instrumentering vindt doorlopend plaats. Hierbij wordt via gebruikelijke kanalen interdepartementaal afgestemd. Het kabinet zal de routekaart daarbij als uitgangspunt nemen. Met deze routekaart geeft het kabinet tot slot invulling aan moties van de leden Bontenbal en Erkens 1 , 2 en Teunissen en Kröger 3 , en reageert het op het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad over koolstofverwijdering 4 . Ter invulling van het Regeerprogramma zal de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een onderzoek uitzetten naar de mogelijkheid om rekening te houden met een correctiefactor voor de onttrekking van CO 2 aan de atmosfeer in gras en voedergewassen/ voedsel in de korte koolstofkringloop. Zij zal de resultaten hiervan met de Kamer delen zodra deze beschikbaar zijn. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans X Noot 1 Motie van de leden Bontenbal en Erkens over uitwerken welke rol negatieve emissies kunnen spelen bij het bereiken van de klimaatdoelstellingen op de lange termijn, Kamerstuk 29 826, nr. 144 . X Noot 2 Motie van de leden Bontenbal en Erkens over nog dit jaar een routekaart voor negatieve emissies ontwikkelen, Kamerstuk 32 813, nr. 1243 . X Noot 3 Motie van de leden Teunissen en Kröger over er voor pleiten om in de uitwerking van de klimaatdoelen transparant te zijn over respectievelijk het aandeel emissiereductie landgebruik en CCS CCU, Kamerstuk 31 793, nr 259 . X Noot 4 WKR (2024). De lucht klaren? Advies over uitgangspunten en beleid voor sturing op CO 2 -verwijdering uit de atmosfeer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:24:26 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid BG BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 Hierbij ontvangt u de Routekaart Koolstofverwijdering. Koolstofverwijdering – menselijke activiteiten om CO 2 uit de atmosfeer te verwijderen en langdurig op te slaan – is een relatief nieuw beleidsterrein en zal naast emissiereductie een tweede spoor in het klimaatbeleid vormen. De Routekaart Koolstofverwijdering geeft een beeld van de noodzaak, vraag naar en het aanbod van koolstofverwijdering. Op basis daarvan biedt het stuk belangrijke randvoorwaarden en uitgangspunten om tot een robuuste integratie van koolstofverwijdering in klimaatbeleid te komen. Daarop voortbouwend geeft het een beleidsagenda voor de komende jaren en initiatieven die bij kunnen dragen aan verdere techniekontwikkeling en opschaling van koolstofverwijdering in Nederland en het benutten van de economische kansen die koolstofverwijdering op termijn biedt. Het kabinet zet zich proactief in om het Europese klimaatbeleid op het gebied van koolstofverwijdering te beïnvloeden. De Kamer ontvangt parallel met de Routekaart een non-paper waarmee het kabinet bijdraagt aan de gedachtevorming over Europese beleidsinstrumenten voor koolstofverwijdering. Besluitvorming over de Nederlandse positie t.a.v. toekomstige internationale en Europese voorstellen, nationale vraagstukken en de uitwerking van instrumentering vindt doorlopend plaats. Hierbij wordt via gebruikelijke kanalen interdepartementaal afgestemd. Het kabinet zal de routekaart daarbij als uitgangspunt nemen. Met deze routekaart geeft het kabinet tot slot invulling aan de toezegging aan het lid Prins 1 en reageert het op het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad over koolstofverwijdering 2 . Ter invulling van het Regeerprogramma zal de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een onderzoek uitzetten naar de mogelijkheid om rekening te houden met een correctiefactor voor de onttrekking van CO 2 aan de atmosfeer in gras en voedergewassen/ voedsel in de korte koolstofkringloop. Zij zal de resultaten hiervan met de Kamer delen zodra deze beschikbaar zijn. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans X Noot 1 Toezegging T03788 Suggesties meenemen uitwerking routekaart negatieve emissies. X Noot 2 WKR (2024). De lucht klaren? Advies over uitgangspunten en beleid voor sturing op CO 2 -verwijdering uit de atmosfeer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:22:05 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid BG BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 Hierbij ontvangt u de Routekaart Koolstofverwijdering. Koolstofverwijdering – menselijke activiteiten om CO 2 uit de atmosfeer te verwijderen en langdurig op te slaan – is een relatief nieuw beleidsterrein en zal naast emissiereductie een tweede spoor in het klimaatbeleid vormen. De Routekaart Koolstofverwijdering geeft een beeld van de noodzaak, vraag naar en het aanbod van koolstofverwijdering. Op basis daarvan biedt het stuk belangrijke randvoorwaarden en uitgangspunten om tot een robuuste integratie van koolstofverwijdering in klimaatbeleid te komen. Daarop voortbouwend geeft het een beleidsagenda voor de komende jaren en initiatieven die bij kunnen dragen aan verdere techniekontwikkeling en opschaling van koolstofverwijdering in Nederland en het benutten van de economische kansen die koolstofverwijdering op termijn biedt. Het kabinet zet zich proactief in om het Europese klimaatbeleid op het gebied van koolstofverwijdering te beïnvloeden. De Kamer ontvangt parallel met de Routekaart een non-paper waarmee het kabinet bijdraagt aan de gedachtevorming over Europese beleidsinstrumenten voor koolstofverwijdering. Besluitvorming over de Nederlandse positie t.a.v. toekomstige internationale en Europese voorstellen, nationale vraagstukken en de uitwerking van instrumentering vindt doorlopend plaats. Hierbij wordt via gebruikelijke kanalen interdepartementaal afgestemd. Het kabinet zal de routekaart daarbij als uitgangspunt nemen. Met deze routekaart geeft het kabinet tot slot invulling aan de toezegging aan het lid Prins 1 en reageert het op het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad over koolstofverwijdering 2 . Ter invulling van het Regeerprogramma zal de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een onderzoek uitzetten naar de mogelijkheid om rekening te houden met een correctiefactor voor de onttrekking van CO 2 aan de atmosfeer in gras en voedergewassen/ voedsel in de korte koolstofkringloop. Zij zal de resultaten hiervan met de Kamer delen zodra deze beschikbaar zijn. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans X Noot 1 Toezegging T03788 Suggesties meenemen uitwerking routekaart negatieve emissies. X Noot 2 WKR (2024). De lucht klaren? Advies over uitgangspunten en beleid voor sturing op CO 2 -verwijdering uit de atmosfeer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:22:05 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1501 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 We werken toe naar een duurzaam en schoon Nederland, met een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening. In het kader van onze veiligheid en weerbaarheid wil Nederland minder afhankelijk zijn van onbetrouwbare landen voor de levering van energie. De huidige onzekere tijden onderstrepen het belang van het verbeteren van onze energieonafhankelijkheid. Daarom vindt het kabinet het zeer belangrijk stevig door te pakken. Dit doet Nederland samen met haar Europese partners. In de komende periode zet het kabinet belangrijke stappen in de transitie naar een betrouwbare en onafhankelijke energievoorziening. We investeren dan ook fors in onze energievoorziening. Tegelijkertijd zijn we er nog niet. De transitie vergt samenhang in beleid en investeringen zodat we een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat creëren waarin bedrijven en burgers met vertrouwen kunnen bijdragen aan een haalbare, betaalbare en eerlijke transitie. Met deze brief biedt het kabinet de Kamer het definitieve ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 (hierna: Klimaatplan) aan. Dit Klimaatplan gaat in op de langetermijnstrategie naar klimaatneutraliteit in 2050 en agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes die hieruit volgen voor de periode 2025–2035. In het Klimaatplan staat daarmee centraal welke stappen cruciaal zijn voor een schoon, veilig en economisch sterk Nederland voor ons en toekomstige generaties. Dit Klimaatplan agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes vooral voor de periode ná 2030. Het Klimaatplan beschouwt het bestaande beleid en de afspraken over het klimaatbeleid voor 2030 als gegeven en bevat geen appreciatie van de voortgang naar het 2030-doel of voorstel voor alternatief beleid. Dit gebeurt in de jaarlijkse Klimaatnota en de voorjaarsbesluitvorming. Moties en toezeggingen Met dit Klimaatplan worden ook een aantal eerdere moties en toezeggingen afgedaan. Een overzicht hiervan is opgenomen in hoofdstuk 7.4 van het Klimaatplan. Publieke consultatie en advies Raad van State Het Klimaatplan is voorbereid volgens de in de Klimaatwet voorgeschreven procedure. Een ontwerp van het Klimaatplan is ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende deze periode de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. In totaal zijn 1.171 zienswijzen ingediend. In de nota van antwoord (zie Bijlage 2) licht het kabinet toe hoe het met deze zienswijzen is omgegaan en zijn de wijzigingen toegelicht die in het Klimaatplan zijn gedaan. Ook heeft de Raad van State een beschouwing gegeven over het ontwerp-Klimaatplan en de nota van antwoord (zie Bijlage 3). In het nader rapport (zie Bijlage 4) reageert het kabinet op dit advies, inclusief een toelichting op de wijzigingen die in het Klimaatplan zijn gedaan. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:11:16 | Brief
  • 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid Nr. 1501 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 maart 2025 We werken toe naar een duurzaam en schoon Nederland, met een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening. In het kader van onze veiligheid en weerbaarheid wil Nederland minder afhankelijk zijn van onbetrouwbare landen voor de levering van energie. De huidige onzekere tijden onderstrepen het belang van het verbeteren van onze energieonafhankelijkheid. Daarom vindt het kabinet het zeer belangrijk stevig door te pakken. Dit doet Nederland samen met haar Europese partners. In de komende periode zet het kabinet belangrijke stappen in de transitie naar een betrouwbare en onafhankelijke energievoorziening. We investeren dan ook fors in onze energievoorziening. Tegelijkertijd zijn we er nog niet. De transitie vergt samenhang in beleid en investeringen zodat we een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat creëren waarin bedrijven en burgers met vertrouwen kunnen bijdragen aan een haalbare, betaalbare en eerlijke transitie. Met deze brief biedt het kabinet de Kamer het definitieve ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 (hierna: Klimaatplan) aan. Dit Klimaatplan gaat in op de langetermijnstrategie naar klimaatneutraliteit in 2050 en agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes die hieruit volgen voor de periode 2025–2035. In het Klimaatplan staat daarmee centraal welke stappen cruciaal zijn voor een schoon, veilig en economisch sterk Nederland voor ons en toekomstige generaties. Dit Klimaatplan agendeert de beleidsrichtingen en -keuzes vooral voor de periode ná 2030. Het Klimaatplan beschouwt het bestaande beleid en de afspraken over het klimaatbeleid voor 2030 als gegeven en bevat geen appreciatie van de voortgang naar het 2030-doel of voorstel voor alternatief beleid. Dit gebeurt in de jaarlijkse Klimaatnota en de voorjaarsbesluitvorming. Moties en toezeggingen Met dit Klimaatplan worden ook een aantal eerdere moties en toezeggingen afgedaan. Een overzicht hiervan is opgenomen in hoofdstuk 7.4 van het Klimaatplan. Publieke consultatie en advies Raad van State Het Klimaatplan is voorbereid volgens de in de Klimaatwet voorgeschreven procedure. Een ontwerp van het Klimaatplan is ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende deze periode de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. In totaal zijn 1.171 zienswijzen ingediend. In de nota van antwoord (zie Bijlage 2) licht het kabinet toe hoe het met deze zienswijzen is omgegaan en zijn de wijzigingen toegelicht die in het Klimaatplan zijn gedaan. Ook heeft de Raad van State een beschouwing gegeven over het ontwerp-Klimaatplan en de nota van antwoord (zie Bijlage 3). In het nader rapport (zie Bijlage 4) reageert het kabinet op dit advies, inclusief een toelichting op de wijzigingen die in het Klimaatplan zijn gedaan. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:08:47 | Brief
  • 29 826 Industriebeleid 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid E 1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14�maart 2025 De vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei 2 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de voortgang verduurzaming van de industrie . Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit: ? De uitgaande brief van 5�december 2024. ? De antwoordbrief van 11�maart 2025. De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei, Karthaus BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN / KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Minister van Klimaat en Groene Groei Den Haag, 5�december 2024 De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 24�oktober 2024 over de voortgang van de verduurzaming van de industrie. 3 De leden van de fracties van de BBB, ChristenUnie en PvdD hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen. De vragen van de leden van de fractie van de PvdD zijn mede namens de fractieleden van de SP ingediend. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB Naar aanleiding van uw brief hebben de fractieleden van de BBB een aantal vragen. De brief spreekt over de industrie , echter de Nederlandse industrie bestaat uit diverse soorten industrie�n die in hun activiteit, omvang en impact op economie en klimaat sterk van elkaar verschillen. De fractieleden van de BBB vragen of u voornemens bent om een gediversifieerd klimaatbeleid vorm te geven die rekening houdt met deze dynamiek. De fractieleden van de BBB lezen: We hebben de afgelopen jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO 2 -uitstoot daalde. 4 De fractieleden van de BBB vragen of u dit nader kunt duiden met cijfermatige onderbouwing. De uitstoot van de industrie is in de afgelopen jaren substantieel gedaald (4,2 Mton CO 2 -equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021). Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. 5 De fractieleden van de BBB vragen hoe deze constatering zich verhoudt tot de voornoemde stelling dat de economie bleef groeien en de CO 2 -uitstoot daalde. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de lagere productie? Kan er naast verduurzaming ook worden ingezet op een lagere productie om de klimaatdoelstellingen te realiseren? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. De ambitie voor CO 2 -reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030. 6 De fractieleden van de BBB vragen of het uw intentie is om het beleid van het vorige kabinet op gelijke wijze door te zetten op alle onderdelen. Zo nee, welke onderdelen zullen opnieuw worden herijkt en waarom? In uw brief wordt geconstateerd dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis �n dat de opgelopen rente voor investeringen, de hoge energieprijzen en nettarieven en de onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur beschikbaar is, ervoor zorgen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Ook wordt gerefereerd aan haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. 7 De fractieleden van de BBB vragen of u inzicht kunt geven in de ontwikkelingen van rente, energieprijzen en nettarieven in de ons omliggende landen. Kunt u duiding geven aan de bestaande verschillen? Kunt u aangeven of in de verdere vormgeving van de klimaatplannen er voor deze componenten flankerend beleid wordt overwogen? De fractieleden van de BBB vragen of er inzicht is in de aantallen en omvang van energie-intensieve bedrijven welke de afgelopen jaren Nederland qua productie hebben verlaten of voornemens zijn in te wisselen voor een locatie met lagere energieprijzen en lagere, eenvoudiger, goedkopere duurzaamheidseisen.Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze wetsvoorstellen op het gebied van verduurzaming van de industrie ter goedkeuring zullen worden aangeboden met een duidelijk toetsingskader op het gebied van haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid? In de brief refereert u aan het Draghi-rapport en het belang van een Europese aanpak. Tegelijkertijd stelt u dat Nederland niet kan wachten op Europese voorstellen. 8 De fractieleden van de BBB vragen hoe u denkt dit te doen zonder het gevaar te lopen dat we een extra kop bovenop de Europese voorstellen zetten. Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm, die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht om duurzame bio-grondstoffen en/ of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen. Ook heeft het vorige kabinet in totaal ?�267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat. 9 De fractieleden van de BBB stellen dat inmiddels de eerste plasticbedrijven al failliet zijn. Bij andere bedrijven wordt de productie overgebracht naar landen waar deze norm niet geldt. Herkent u dit probleem? Bent u het met de fractieleden van de BBB eens dat dit wordt veroorzaakt door koppen op Europese regelgeving? Wat gaat u doen om voor onze industrie een gelijk speelveld te cre�ren? Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden. 10 De fractieleden van de BBB vragen of u kunt aangeven wat niet significant uit de pas lopen betekent. Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting. Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie, waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse innovatie in groene technieken en producten. 11 De fractieleden van de BBB vragen of u kunt duiden of defini�ren wat verstaan wordt onder nieuwe industrie en groene technieken . Wat zijn de te verwachten gevolgen van deze verschoven aandacht voor de oude industrie in termen van het vestigingsklimaat, de economie en de werkgelegenheid? In de brief zet u de dynamiek uiteen met betrekking tot maatwerkfinanciering voor verduurzamingsprojecten van maatwerkbedrijven. 12 De fractieleden van de BBB constateren dat dat arbeidsintensief klinkt. Hoe denkt u versnelling in het afhandelingsproces te brengen? Kunt u ons informeren over de vorderingen? In de brief verwijst u naar financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium, begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio s. 13 De fractieleden van de BBB vragen of dit betekent dat er geen nieuw instrumentarium wordt overwogen. Is dit voldoende effectief? Hoe gaat u invloed uitoefenen of sturen op de toekenning door de genoemde organisaties die elk hun eigen investeringsbeleid en toezicht kennen? In de brief verwijst u naar verschillen in kostencompensatie binnen Europa door verschillende overheden. Tevens vermeldt u dat in mei een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is gestart en dat het kabinet in de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het IBO terugkomt. 14 De fractieleden van de BBB vragen zich af waarom u niet overweegt om tussentijds een noodmaatregel in het leven te roepen. Tussen oprichting van het initiatief, bespreking in de Kamers en invoeren van wetgeving ligt dan immers minimaal anderhalf jaar, hetgeen te laat kan blijken voor cruciale bedrijven. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Vanuit het Nationaal Groeifonds is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers, zonnepanelen en batterijen gepubliceerd. 15 Ondertussen wordt de salderingsregeling voor consumenten versneld be�indigd, omdat deze nadelig zou zijn voor de netcongestie. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt uitleggen wat de gevolgen van deze opschaling zullen zijn voor het net. De overgrote meerderheid van de bedrijven blijkt verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies. 16 De fractieleden van de BBB vragen wat u gaat doen om dit negatieve sentiment bij de industrie weg te nemen. In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. 17 Als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor concrete investeringen in Nederland, wordt op afzienbare termijn gestopt met maatwerkgesprekken en de vrijkomende capaciteit ingezet bij de bedrijven waar dat wel het geval is. 18 De fractieleden van de BBB vragen of dat ook geldt voor de genoemde regio s. Als er geen animo blijkt te zijn kiest u dan voor een andere regio? En als blijkt dat de aanpak wel aanslaat komen dan ook andere regio s in aanmerking voor deze clusteraanpak? Zo ja, welke regio s? Voor de verduurzaming van de industrie wordt gewerkt met een zogenaamde clusteraanpak. Wanneer vertraging dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde actie bespreekbaar te maken. 19 De fractieleden van de BBB vragen of een dergelijke aanpak ook mogelijk is voor de agrarische sector. Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken in samenwerking met de Minister van LNV? Zo nee, waarom niet? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Het aandeel van de industrie aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca.�2,5% in 2021. 20 De fractieleden van de BBB vragen of er ook meer recente gegevens beschikbaar zijn. Zo ja, kunt u die deze leden doen toekomen? De fractieleden van de BBB constateren dat er 19�piekbelasters zijn. In hoeverre hebben die hun stikstofuitstoot gereduceerd? De ge�ffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk maken van woningbouw en/ of andere urgente maatschappelijke opgaven. 21 De fractieleden van de BBB vragen waarom de stikstofruimte wordt ingezet om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Zou er niet als eerste een einde gemaakt moeten worden aan de onzekere situatie waar PAS-melders al jaren inzitten? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Naast het feit dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1�januari 2024; voor bestaande bedrijven vanaf 1�januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industri�le installaties, zoals in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. 22 De fractieleden van de BBB vragen of hiervoor voldoende vergunning-capaciteit voorhanden is. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. In de media hebben de fractieleden van de BBB gelezen dat datacenters wellicht willen vergroenen door de inzet van kleine kerncentrales. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt ingaan op de rol die u ziet voor kernenergie bij de vergroening van de industrie. Bent u bereid de Eerste Kamer met enige regelmaat te informeren over de vorderingen op het gebied van de verduurzaming van de industrie? Zo ja, wanneer kunnen wij een volgende brief verwachten en neemt u daarin de mogelijke rol van kernenergie mee? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie Uit cijfers van het PBL blijkt dat de industrie onvoldoende CO 2 -reductie behaalt en Nederland de klimaatdoelen voor 2030 waarschijnlijk niet gaat halen. 23 De fractieleden van de ChristenUnie vragen welke extra maatregelen u overweegt om deze achterstand in te halen, en hoe zorgt de overheid ervoor dat de industrie een eerlijke maar ook grotere bijdrage levert. De inzameldoelen voor plastic worden niet gehaald, terwijl deze cruciaal zijn voor de transitie naar (meer) circulair plastic. 24 De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u de inzameling en recycling gaat aanscherpen, zodat normeren, stimuleren en beprijzen daadwerkelijk leiden tot een circulaire markt. Met betrekking tot stikstof stellen de fractieleden van de ChristenUnie dat de huidige maatregelen zich vooral richten op grote ammoniak-uitstoters. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u ervoor gaat zorgen dat ook andere stikstofvormen en sectoren binnen de industrie ambitieuzer bijdragen aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD De fractieleden van de PvdD hebben met interesse kennisgenomen van uw brief. Naar aanleiding hiervan hebben deze fractieleden een aantal vragen. De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen. 25 Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat de middelen die in kunstmatige CO 2 -opslag onder de Noordzee worden ge�nvesteerd beter in de ontwikkeling van natuurlijke CO 2 -opslag kunnen worden ge�nvesteerd? De fractieleden van de PvdD ontvangen hierop graag een toelichting. De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen u onderzoekt om meer natuurlijke CO 2 -opslag te realiseren. Indien u hier geen onderzoek naar doet, ontvangen de fractieleden van de PvdD graag een toelichting waarom dit niet gebeurt. Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling voor de industrie in 2030 te realiseren. 26 De fractieleden van de PvdD vragen wat u hieraan gaat doen, zodat bedrijven deze investeringsbeslissingen niet voor zich uit zullen schuiven. De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen u gaat nemen om deze cruciale sectordoelstellingen alsnog te behalen. Er wordt gesproken over alternatief beleid. Welk beleid is dit? De fractieleden van de PvdD vragen welke concrete stappen u gaat zetten om zo snel mogelijk af te stappen van onze afhankelijkheid van olie, kolen en gas. Het Kabinet zegt te werken aan klimaatafspraken met de twintig grootste vervuilers, maar na jarenlang onderhandelen is nog met geen enkel bedrijf een definitieve afspraak gemaakt over een verduurzamingspad. 27 De fractieleden van de PvdD vragen of u kunt toelichten welke cruciale fouten er zijn gemaakt waardoor er geen enkel verduurzamingspad op tafel ligt met de twintig grootste uitstoters van Nederland. De fractieleden van de PvdD vragen waarom het kabinet heeft besloten om 4,5 miljard euro m��r fossiele subsidies uit te geven dan in de plannen van het vorige kabinet. Hoe valt deze beslissing te verantwoorden in een tijd waarin het cruciaal is om alles op alles te zetten om in 2030 minstens 55% CO 2 -reductie te realiseren, zo vragen de fractieleden van de PvdD. 28 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet kaders wil stellen voor de ontwikkeling van circulair plastic door middel van normeren, beprijzen en stimuleren. 29 De fractieleden van de PvdD vragen of u concreet kunt toelichten wat normeren, beprijzen en stimuleren inhoudt. De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen het kabinet gaat zetten om zo snel mogelijk naar een circulaire economie toe te werken. Bent u voornemens een nationaal plan op te stellen met concrete doelstellingen om de productie en consumptie van goederen te verminderen? Zo ja, welke stappen zet u hiertoe? Zo nee, waarom niet? De fractieleden van de PvdD vragen of u voornemens bent om duurzame opties meer aan te moedigen die de consument kan terugzien in het (lager) beprijzen. Zo ja, graag een toelichting op welke manier u dit gaat concretiseren. Zo nee, waarom niet? U geeft aan een visie te gaan ontwikkelen voor het gebruik van duurzame koolstof als grondstof. 30 De fractieleden van de PvdD vragen welke definitie u hanteert voor duurzame koolstof. Welke duurzame koolstofbronnen wilt u gaan gebruiken voor duurzame koolstof? In welke verhoudingen? Een bron die genoemd wordt voor duurzame koolstof is onder andere het verbranden van biomassa. 31 De fractieleden van de PvdD vragen of u op de hoogte bent van het feit dat het verbranden van biomassa vervuilender is dan het verbranden van kolen. 32 Waarom zet u, ondanks deze kennis, alsnog stappen richting het gebruik en opschaling van biomassa? De fractieleden van de PvdD vragen hoe u tegenover principi�le keuzes staat over de vraag welke Top 20 industrie�n wel/ niet/ een aangepaste toekomst hebben in een duurzame economie. De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent sancties in te stellen tegen de Top 20 industrie�n/ bedrijven die er niet in slagen hun bedrijfsvoering te verduurzamen. De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent te onderzoeken welke bijdrage de Top 20 industrie�n leveren aan brede welvaart in Nederland en elders, in plaats van alleen te kijken naar de bijdrage aan het Nederlandse BBP. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vier weken na dagtekening van deze brief. Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei, S.M. Kluit BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11�maart 2025 Hierbij zendt het kabinet u de antwoorden op de vragen van de fracties BBB, ChristenUnie en PvdD, mede namens de SP 33 , over de voortgangsbrief verduurzaming industrie van 24�oktober jl., ingezonden 5�december 2024. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans 175973.01U Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB 1 De brief spreekt over de industrie , echter de Nederlandse industrie bestaat uit diverse soorten industrie�n die in hun activiteit, omvang en impact op economie en klimaat sterk van elkaar verschillen. De fractieleden van de BBB vragen of u voornemens bent om een gediversifieerd klimaatbeleid vorm te geven die rekening houdt met deze dynamiek. Antwoord De industrie is een sector met een grote diversiteit aan bedrijven en activiteiten. Daar wordt dan ook rekening mee gehouden door een combinatie van generiek en specifiek beleid. Het generieke beleid bestaat uit een combinatie van normerend, beprijzend en subsidi�rend beleid. Binnen de verschillende subsidieregelingen (SDE++, VEKI, DEI+, NIKI) worden er ook specifieke voorwaarden gesteld gericht op specifieke verduurzamingstechnieken en doelgroepen. Ook binnen het EU-beleid wordt er binnen het generieke beleid rekening gehouden met diverse verduurzamingspaden. Zo is het EU-ETS handelssysteem zo ingericht dat bedrijven die moeilijker kunnen verduurzamen uitstootrechten kunnen kopen bij bedrijven die makkelijker verduurzamen. Het specifieke beleid betreft bijvoorbeeld de maatwerkaanpak voor de grootste uitstoters, de clusterregisseurs voor de zes industrieclusters en ondersteuning voor het mkb. Op deze manier wordt er zowel binnen het generieke als het specifieke beleid rekening gehouden met de diversiteit van de industrie. 2 De fractieleden van de BBB lezen: We hebben de afgelopen jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO 2 -uitstoot daalde. De fractieleden van de BBB vragen of u dit nader kunt duiden met cijfermatige onderbouwing. Antwoord Op nationaal niveau zijn de broeikasgasemissies (in CO 2 -equivalenten; CO 2 -eq.) van 228,1�Mton in 1990 gedaald tot 146,8 Mton in 2023. Dit is een reductie van bijna 36%. Deze reductie komt voort uit emissiereductie bij verschillende klimaatsectoren. Tegelijkertijd groeide de economie (in termen van BBP, in prijsniveau 2021) van 1995 tot 2021 met bijna 62%. Ditzelfde patroon is zichtbaar voor de klimaatsector industrie. Over de periode 1990 tot en met 2023 zijn de broeikasgasemissies binnen de industrie van 86,8 Mton CO 2 -eq. afgenomen tot 46,6 Mton CO 2 -eq. Dit is een reductie van ruim 46%. Tegelijkertijd groeide de bruto toegevoegde waarde van de klimaatsector industrie met ongeveer 28% (deze stijging is inclusief de afbouw van de gaswinning in Groningen). Hetzelfde patroon is eveneens zichtbaar in de emissie-intensiteit van de klimaatsector industrie die, gedefinieerd als kilo CO 2 -eq. per euro toegevoegde waarde, over de afgelopen jaren (2015 tot en met 2022) met bijna 22% is afgenomen (zie ook de Monitor Verduurzaming Industrie 2023 die jaarlijks door het CBS wordt opgesteld). Alleen in de meest recente jaren (2022 en 2023) zien we een daling in productie bij de energie-intensieve industrie, onder andere door de sterk gestegen energieprijzen en onderhoud, en de daarmee gepaard gaande daling in broeikasgasemissies (dit betreft een groot deel van de meest recente daling van 7 Mton). Bij verder normaliserende energieprijzen zal de productie zich naar verwachting verder herstellen (conform uitgangspunten van het PBL ten aanzien van de puntschatting in de KEV 2024) 34 en zal de uitstoot weer toenemen. Dit doet echter niet af aan het algemene patroon van de afgelopen perioden dat emissiereductie gepaard is gegaan met een toename in economische activiteit en bedrijvigheid. Tenslotte heeft dit kabinet nadrukkelijk als doel om emissiereductie te realiseren binnen de industrie zonder dat dit ten koste gaat van productie. Juist door de productie hier te houden hebben we grip op de wijze waarop wordt geproduceerd en kan worden gestuurd op schonere productiemethoden. Afschalen van productie in Nederland zal voorlopig leiden tot een toename van productie in het buitenland waar mogelijk meer CO 2 -emissies bij vrijkomen. Dit leidt tot economische schade zonder dat dit het klimaat ten goede komt. 3 De uitstoot van de industrie is in de afgelopen jaren substantieel gedaald (4,2 Mton CO 2 -equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021). Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. De fractieleden van de BBB vragen hoe deze constatering zich verhoudt tot de voornoemde stelling dat de economie bleef groeien en de CO 2 -uitstoot daalde. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de lagere productie? Kan er naast verduurzaming ook worden ingezet op een lagere productie om de klimaatdoelstellingen te realiseren? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Zie het antwoord op vraag 2. 4 De ambitie voor CO 2 -reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030. De fractieleden van de BBB vragen of het uw intentie is om het beleid van het vorige kabinet op gelijke wijze door te zetten op alle onderdelen. Zo nee, welke onderdelen zullen opnieuw worden herijkt en waarom? Antwoord Conform het regeerprogramma houden we vast aan de (sectorale) klimaatdoelen voor 2030. Alleen als we de doelen niet halen, maken we alternatief beleid. In het najaar bleek uit de KEV 2024 35 dat we niet op koers liggen om de doelen te halen. Op dit moment werkt het kabinet dan ook aan een pakket met alternatief beleid om de doelen binnen bereik te krijgen. Hierover wordt de Kamer in het voorjaar 2025 ge�nformeerd. 5 In uw brief wordt geconstateerd dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis �n dat de opgelopen rente voor investeringen, de hoge energieprijzen en nettarieven en de onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur beschikbaar is, ervoor zorgen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Ook wordt gerefereerd aan haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. De fractieleden van de BBB vragen of u inzicht kunt geven in de ontwikkelingen van rente, energieprijzen en nettarieven in de ons omliggende landen. Kunt u duiding geven aan de bestaande verschillen? Kunt u aangeven of in de verdere vormgeving van de klimaatplannen er voor deze componenten flankerend beleid wordt overwogen? Antwoord E-bridge heeft afgelopen jaar onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse grote afnemers zich verhouden tot de kosten in Duitsland, Belgi� en Frankrijk 36 . De verschillen in elektriciteitskosten voor elektriciteit intensieve industrie worden met name veroorzaakt doordat in buurlanden meer kortingen en subsidies worden gegeven op deze kosten. In het IBO Bekostiging elektriciteitsinfrastructuur worden beleidsopties onderzocht die bijdragen aan de concurrentiepositie en de betaalbaarheid. Aan de hand van de beleidsaanbevelingen uit dit in februari 2025 op te leveren IBO zal het kabinet maatregelen hieromtrent in overweging nemen. 6 De fractieleden van de BBB vragen of er inzicht is in de aantallen en omvang van energie-intensieve bedrijven welke de afgelopen jaren Nederland qua productie hebben verlaten of voornemens zijn in te wisselen voor een locatie met lagere energieprijzen en lagere, eenvoudiger, goedkopere duurzaamheidseisen. Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze wetsvoorstellen op het gebied van verduurzaming van de industrie ter goedkeuring zullen worden aangeboden met een duidelijk toetsingskader op het gebied van haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid? Antwoord Ten aanzien van de vestigings- en productiebeslissing van energie-intensieve bedrijven spelen een verscheidenheid van factoren een rol, waaronder de energiekosten. De monitor Ondernemingsklimaat 2024 onderschrijft dit. Het wordt niet bijgehouden wat het aantal en omvang van bedrijven is dat de afgelopen jaren Nederland heeft verlaten vanwege lagere energieprijzen en goedkopere of eenvoudigere duurzaamheidseisen. Voornemens van bedrijven om zich elders te vestigen evenmin. Wel zijn er voorbeelden dat de energieprijzen een effect hebben gehad op de levensvatbaarheid van een aantal energie-intensieve bedrijven in onder andere de metaalsector. Er is geen speciaal toetsingskader opgesteld voor de wetsvoorstellen op het gebied van de verduurzaming van de industrie. Deze wetsvoorstellen doorlopen het reguliere wetgevingsproces, waarbij standaard een uitvoeringstoets wordt uitgevoerd en waarbij de financi�le en niet-financi�le gevolgen voor bedrijven worden toegelicht in de memorie van toelichting. 7 In de brief refereert u aan het Draghi-rapport en het belang van een Europese aanpak. Tegelijkertijd stelt u dat Nederland niet kan wachten op Europese voorstellen. De fractieleden van de BBB vragen hoe u denkt dit te doen zonder het gevaar te lopen dat we een extra kop bovenop de Europese voorstellen zetten. Antwoord Voor de verduurzaming van de industrie is het van belang om het gelijk speelveld te bewaken en te zorgen voor een goed investeringsklimaat. Met de maatregelen, zoals de maatwerkaanpak of maatwerksubsidies voor stikstofreductie, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 24�oktober jl. gaan we zo snel mogelijk aan de slag en hoeven we niet te wachten op Europese voorstellen. In het voorjaar zal het kabinet een alternatief beleidspakket presenteren waarbij nadrukkelijk ook aandacht is voor concurrentiekracht. Daarnaast zetten we ook Europees in op een gelijk speelveld, bijvoorbeeld door harmonisatie van nettarieven. 8 Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm, die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht om duurzame bio-grondstoffen en/ of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen. Ook heeft het vorige kabinet in totaal ?�267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat. De fractieleden van de BBB stellen dat inmiddels de eerste plasticbedrijven al failliet zijn. Bij andere bedrijven wordt de productie overgebracht naar landen waar deze norm niet geldt. Herkent u dit probleem? Bent u het met de fractieleden van de BBB eens dat dit wordt veroorzaakt door koppen op Europese regelgeving? Wat gaat u doen om voor onze industrie een gelijk speelveld te cre�ren? Antwoord Het kabinet herkent dat de mondiale concurrentiepositie van de Europese plasticmarkt onder druk staat bij zowel de productie van virgin plastic als de recycling van plastic afval. De oorzaken van faillissement verschillen per bedrijf. Er is wel een aantal hoofdlijnen aan te wijzen, zoals de concurrentie van recyclaat met goedkoop, nieuw (virgin) plastic uit de VS en Azi�. Aangaande de plastic norm, die momenteel in ontwikkeling is, zal er in het voorjaar van 2025 een weging plaatsvinden in relatie tot economische impact; de plastic norm en de in het regeerakkoord aangekondigde plasticheffing worden daarbij in samenhang bezien. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in nauwe samenwerking met andere betrokken departementen aan maatregelen voor structurele verandering aan de markt voor circulair plastic op alle niveaus. Op Europees niveau spant het kabinet zich in voor beleid voor duurzame koolstof (recyclaat, duurzame biogrondstoffen en CO 2 ) in de chemie. Ook bespreekt het kabinet met de Europese Commissie welke mogelijkheden er zijn om de polymeer- en recyclaatproductie beter te ontwikkelen en te beschermen. De Europese Commissie komt naar verwachting op korte termijn met de Clean Industrial Deal, die onder andere strekt tot verduurzaming en versterking van de (chemische) industrie in de EU. Daarnaast pleit dit kabinet op Europees niveau voor recyclaateisen in verschillende productverordeningen. 9 Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt aangeven wat niet significant uit de pas lopen betekent. Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Afgelopen jaar is door E-bridge onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse industri�le grootverbruikers zich verhouden tot die in buurlanden en hoe deze zich naar verwachting ontwikkelen richting 2030 37 . Hieruit blijkt dat de elektriciteitskosten flink uit de pas lopen met ons omringende landen. Zodanig dat deze kosten de doorslag kunnen geven voor een bedrijf om productie dan wel verduurzamingsinvesteringen naar het buitenland te verplaatsen. Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven met bedrijven in buurlanden. In dat licht betekent niet significant uit de pas lopen dat er altijd verschillen zullen zijn in elektriciteitskosten tussen landen, maar dat deze niet van doorslaggevende invloed zijn op de concurrentiepositie van bedrijven. 10 Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie, waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse innovatie in groene technieken en producten. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt duiden of defini�ren wat verstaan wordt onder nieuwe industrie en groene technieken . Wat zijn de te verwachten gevolgen van deze verschoven aandacht voor de oude industrie in termen van het vestigingsklimaat, de economie en de werkgelegenheid? Antwoord Het gaat bij nieuwe industrie om nieuwe innovatieve groene bedrijvigheid (start-ups, scale-ups & buitenlandse bedrijven die zich vestigen in Nederland) en om bestaande industrie die met nieuwe innovatieve technieken verduurzaamt. Dit leidt tot bedrijvigheid met nieuwe groene technieken zoals nieuwe grondstoffen, nieuwe productiemethoden en/ of nieuwe groene eindproducten. Hiervoor wordt aangesloten bij de kansrijke groeimarkten voor Nederland zoals die met de Kamer zijn gedeeld in december 2023 38 . De opbouw van nieuwe industrie geeft Nederland de mogelijkheid om concurrerend en welvarend te blijven, werkgelegenheid te behouden en het risico op stilstand en achteruitgang te voorkomen. Hierbij is geen sprake van verschuiving van de aandacht van oud naar nieuw, maar van een verbreding van de doelgroep, waarbij er ook oog is voor nieuwe spelers. 11 In de brief verwijst u naar financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium, begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio s. De fractieleden van de BBB vragen of dit betekent dat er geen nieuw instrumentarium wordt overwogen. Is dit voldoende effectief? Hoe gaat u invloed uitoefenen of sturen op de toekenning door de genoemde organisaties die elk hun eigen investeringsbeleid en toezicht kennen? Antwoord De financieringsmarkt en het huidige financieringsinstrumentarium functioneert op hoofdlijnen goed, desondanks is er een tekort aan durfkapitaal voor latere groeifasen van innovatieve scale-ups geconstateerd 39 . In de kabinetsreactie op het IBO-bedrijfsfinanciering, zoals op 6�december jl. met de Tweede Kamer gedeeld 40 , wordt ingegaan op de oplossingsrichtingen. Desondanks blijven we alert op het risico dat nieuwe groene bedrijven zich buiten Nederland vestigen bij knelpunten in de latere groeifasen van nieuwe industrie in Nederland. Daarmee zou zogenoemde groene weglek kunnen ontstaan. Vanuit het ministerie worden momenteel al op projectmatige basis investeringen actief begeleid door bijvoorbeeld de structurering van de financieringsvragen en verbinden met financi�le partijen. Het departement blijft zich de komende jaren, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, sterk maken om de door de Kamer genoemde partijen zo effectief mogelijk in te zetten bij investeringsvraagstukken. Dit zal ook onderdeel zijn van de aanpak voor nieuwe industrie. Verder wijst het kabinet bij andere financiers, zij het publiek of privaat, op het toekomstpotentieel van de nieuwe groene industrie. 12 In de brief verwijst u naar verschillen in kostencompensatie binnen Europa door verschillende overheden. Tevens vermeldt u dat in mei een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is gestart en dat het kabinet in de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het IBO terugkomt. De fractieleden van de BBB vragen zich af waarom u niet overweegt om tussentijds een noodmaatregel in het leven te roepen. Tussen oprichting van het initiatief, bespreking in de Kamers en invoeren van wetgeving ligt dan immers minimaal anderhalf jaar, hetgeen te laat kan blijken voor cruciale bedrijven. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Voor de korte termijn heeft het kabinet in 2024 besloten om de indirecte kostencompensatie over 2023 eenmalig opnieuw open te stellen; daar is ook geen wettelijke aanpassing voor nodig en geldt derhalve ook geen lange implementatieperiode. Voor de langere termijn wil het kabinet een integraal afgewogen beslissing nemen aan de hand van de beleidsopties die uit het IBO zullen komen. Bedrijven die willen verduurzamen hebben immers behoefte aan langjarige zekerheid om investeringsbeslissingen te kunnen nemen. 13 Vanuit het Nationaal Groeifonds is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers, zonnepanelen en batterijen gepubliceerd. Ondertussen wordt de salderingsregeling voor consumenten versneld be�indigd, omdat deze nadelig zou zijn voor de netcongestie. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt uitleggen wat de gevolgen van deze opschaling zullen zijn voor het net. Antwoord De IMKE-regeling is gericht op het stimuleren van investeringen in productielijnen voor het produceren van (noodzakelijke onderdelen voor) elektrolysers, batterijen en zonnepanelen. Hiermee draagt de IMKE-regeling bij aan het versterken van het Nederlands verdienvermogen op het gebied van deze duurzame technologie�n. De producten die via deze productielijnen worden geproduceerd zijn niet enkel voor de Nederlandse markt bedoeld en kunnen naar markten over de hele wereld worden ge�xporteerd. De gevolgen van deze opschaling voor netcongestie in Nederland zijn daarom beperkt. 14 De overgrote meerderheid van de bedrijven blijkt verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies. De fractieleden van de BBB vragen wat u gaat doen om dit negatieve sentiment bij de industrie weg te nemen. Antwoord Het negatieve sentiment en de onzekerheid bij de industrie zijn zorgwekkend, maar ook begrijpelijk. In het Regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven dat het van het grootste belang is dat de industrie en het bedrijfsleven investeringszekerheid geboden worden. De inzet is dan ook gericht op zo snel mogelijke uitvoering van geagendeerd beleid. Op die manier moeten de knelpunten opgelost worden zodat bedrijven kunnen verduurzamen. Daarnaast zet het Kabinet in op groene groei door verduurzaming en concurrentiekracht aan elkaar te verbinden. In het voorjaar zal het kabinet een alternatief beleidspakket presenteren, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor de randvoorwaarden en het investeringsklimaat. Daarvoor zal onder andere geput worden uit het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur ten behoeve van concurrerende elektriciteitsprijzen. Het kabinet zal ook op zo kort mogelijke termijn meer duidelijkheid bieden t.a.v. de implementatie van de REDIII richtlijn wat betreft groene waterstof en komt in het voorjaar met een routekaart koolstofverwijdering voor meer duidelijkheid over de rol van negatieve emissies. 15 In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. Als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor concrete investeringen in Nederland, wordt op afzienbare termijn gestopt met maatwerkgesprekken en de vrijkomende capaciteit ingezet bij de bedrijven waar dat wel het geval is. De fractieleden van de BBB vragen of dat ook geldt voor de genoemde regio s. Als er geen animo blijkt te zijn kiest u dan voor een andere regio? En als blijkt dat de aanpak wel aanslaat komen dan ook andere regio s in aanmerking voor deze clusteraanpak? Zo ja, welke regio s? Antwoord Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord is een verkenning gestart met als doel om de concrete opties voor versnelde reductie van CO 2 in 2030, aanvullend op de lopende maatwerkaanpak, te inventariseren. Op dit moment loopt de verkenning naar bedrijfsoverstijgende uitdagingen in relatie tot versnelde CO 2 reductie in Botlek en op Chemelot. In deze industrieclusters zijn meerdere maatwerkbedrijven gevestigd en spelen diverse onderlinge afhankelijkheden tussen bedrijven. De Tweede Kamer wordt in de reguliere voortgangsbrief Verduurzaming Industrie in het eerste kwartaal van 2025 ge�nformeerd over de uitkomst van deze verkenning. In het geval er concrete, aanvullende opties zijn die bijdragen aan de doelstellingen van de maatwerkaanpak, ligt het voor de hand om te bezien of die opties er ook in de overige industrieclusters zijn. Vastgesteld kan worden dat er in de huidige maatwerkaanpak geen drempel is om bindende, wederkerige afspraken te maken met meer dan 1 bedrijf over versnelde reductie van CO 2 in 2030. 16 Voor de verduurzaming van de industrie wordt gewerkt met een zogenaamde clusteraanpak. Wanneer vertraging dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde actie bespreekbaar te maken. De fractieleden van de BBB vragen of een dergelijke aanpak ook mogelijk is voor de agrarische sector. Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken in samenwerking met de Minister van LNV? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Hieraan voldoen is een opgave en het behouden van voortgang is noodzakelijk. Contact houden met agrarische ondernemers en andere stakeholders is essentieel om die voortgang te behouden en hen goed te kunnen helpen in het maken van keuzes die bijdragen aan het halen van onze internationale verplichtingen. Daarom zet de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN) in op aanvullend gebiedsgericht beleid in gebieden met een grote opgave. De contouren van deze aanpak zijn op 29�november gedeeld met de Kamer 41 . Onderdeel van de aanpak RLN is het concentreren van de Rijksinzet, het beleid en instrumenten op gebieden waar de opgaven en urgentie het grootst zijn. Zo dragen we gericht en effici�nt bij aan doelbereik. Evenals de clusteraanpak binnen de industrie, is de RLN een gebiedsaanpak. Hier bestaat een parallel tussen beide aanpakken. De Rijksinzet van de RLN in deze gebieden is, waar nodig, ondernemersgericht. Dit houdt in dat de inzet bijvoorbeeld kan bestaan uit zaakbegeleiding op het boerenerf bij complexe opgaven. Via zaakbegeleiders kunnen agrarische ondernemers diverse vraagstukken over de realisatie van opgaven bij de overheid adresseren. De Minister van LVVN werkt de Rijksinzet in gebieden en op het boerenerf in samenspraak met overheden en andere partijen momenteel verder uit. Onderdeel van de aanpak RLN is ook het verbinden van beleid en de uitvoering in de praktijk. In dit spoor wil de Minister van LVVN via contact met individuele ondernemers en de sector bestaande knelpunten in regelgeving in gebieden ophalen en aanpakken. In het gericht adresseren van knelpunten ziet het kabinet ook een parallel met de clusteraanpak voor de verduurzaming van de industrie. Ik ben altijd bereid om met de Minister van LVVN in gesprek te gaan over de lessen van de clusteraanpak. 17 Het aandeel van de industrie aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca. 2,5% in 2021. De fractieleden van de BBB vragen of er ook meer recente gegevens beschikbaar zijn. Zo ja, kunt u die deze leden doen toekomen? De fractieleden van de BBB constateren dat er 19�piekbelasters zijn. In hoeverre hebben die hun stikstofuitstoot gereduceerd? Antwoord Recent publiceerde het RIVM de nieuwste editie van de Monitor Stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 42 . De industrie en energiesector zijn in dit rapport samengevoegd, en hun depositie-bijdrage op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden in 2022 is ca. 2,17% van de totale stikstofdepositie (tabel 8). Dit is een bijdrage van 31 mol/ ha/ jaar ten opzichte van de totale depositie op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden van 1427 mol/ ha/ jaar. De cijfers voor 2023 en 2024 zijn nog niet beschikbaar. Specifieke emissiecijfers van de 19 industri�le bedrijven die voorkomen op de RIVM lijst van 3000�piekbelasters zijn te vinden in het openbare elektronische milieujaarverslag 43 . Op 2�december is de regeling Beperking ammoniakuitstoot bij industri�le piekbelasters (BAIP) geopend. Daarnaast zijn de in de voortgangsbrief gemelde maatwerkafspraken gemaakt. Deze maatregelen zijn gericht op bovenwettelijke reductie van ammoniak. Bedrijven die in aanmerking (willen) komen werken momenteel plannen uit, die resulteren in vermindering van ammoniakemissie wanneer de installaties operationeel zijn. Naar verwachting zal tussen 2026 en 2028 de vermindering bij de bedrijven optreden. 18 De ge�ffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk maken van woningbouw en/ of andere urgente maatschappelijke opgaven. De fractieleden van de BBB vragen waarom de stikstofruimte wordt ingezet om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Zou er niet als eerste een einde gemaakt moeten worden aan de onzekere situatie waar PAS-melders al jaren inzitten? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Waar mogelijk moeten PAS-melders inderdaad worden gelegaliseerd. Hier wordt actief naar gekeken. In de brief van 24�oktober jl. wordt toegelicht dat in 2023 voor Yara Sluiskil een maatwerksubsidie is goedgekeurd ten behoeve van de installatie van een bovenwettelijke, ammoniakreducerende maatregel op ��n van de granulatiefabrieken. Hierbij is actief bekeken of de provincie Zeeland PAS-melders kan legaliseren. Er lijken enkele mogelijkheden tot legalisatie te zijn, die ook worden uitgewerkt. Wel blijft relevant dat de depositiereducties die kunnen worden ingezet voor PAS-melders zich beperken tot een straal van 25km rond het emissiepunt van de fabriek. Uit geldende rechtspraak volgt dat stikstofruimte alleen kan worden ingezet voor vergunningen indien deze ruimte niet nodig is om de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied te bereiken. Wanneer de ruimte niet voor vergunningen kan worden gebruikt, heeft de gerealiseerde stikstofreductie wel een positief effect voor (economische) activiteiten rond het betreffende Natura 2000-gebied. Elke stikstofdaling versnelt immers het moment dat gemakkelijker een vergunning kan worden verleend, omdat de natuur er beter voor staat. De benutting van eventueel vrijvallende stikstofruimte is aan het bevoegd gezag (provincies). In de voortgangsbrief heeft het kabinet aangegeven de komende periode met de relevante bevoegde gezagen en andere belanghebbenden te bekijken welke mogelijkheden er zijn. 19 Naast het feit dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1�januari 2024; voor bestaande bedrijven vanaf 1�januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industri�le installaties, zoals in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. De fractieleden van de BBB vragen of hiervoor voldoende vergunning-capaciteit voorhanden is. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Provincies en gemeenten vormen het bevoegd gezag en zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van omgevingsvergunningen van bedrijven. Deze taken worden in opdracht van deze provincies en gemeenten verricht door Omgevingsdiensten. Deze voeren verplicht minimaal het basistakenpakket uit. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag als eigenaren van de omgevingsdiensten om ervoor te zorgen dat deze organisaties in staat zijn voldoende personeel te werven. Bij het wijzigen van regelgeving worden de extra lasten voor vergunningverlening, handhaving en toezicht onderzocht. Het is waar dat veel omgevingsdiensten al langer met personeelstekorten kampen. De arbeidsmarkt is krap. Daarom zijn dit jaar alle omgevingsdiensten met inzet van middelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gestart met een grootschalige wervingscampagne. Specifiek voor de zes grote Omgevingsdiensten is extra budget beschikbaar gesteld van in totaal 35 miljoen euro voor de vergunningverlening rond de maatwerkbedrijven. 20 In de media hebben de fractieleden van de BBB gelezen dat datacenters wellicht willen vergroenen door de inzet van kleine kerncentrales. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt ingaan op de rol die u ziet voor kernenergie bij de vergroening van de industrie. Bent u bereid de Eerste Kamer met enige regelmaat te informeren over de vorderingen op het gebied van de verduurzaming van de industrie? Zo ja, wanneer kunnen wij een volgende brief verwachten en neemt u daarin de mogelijke rol van kernenergie mee? Antwoord Onder het SMR programma (Small Modular Reactors) zoekt het kabinet uit wat voor potentie kleine kerncentrales hebben voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie. Allereerst kijkt het kabinet naar de lokale en regionale vraag, door middel van de Cluster Energie Strategie�n 3.0. Ook is het kabinet in gesprek met de industrieclusters over mogelijke interesse in SMR s. De eerste conclusies uit deze gesprekken verwacht het kabinet in het voorjaar van 2025 met de Kamer te kunnen delen. Het kabinet rapporteert elk half jaar de voortgang van de verduurzaming van de industrie aan de Tweede Kamer. Het kabinet zal hierbij afschriften van de voortgangsbrieven ook aan de Eerste Kamer sturen. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie 21 Uit cijfers van het PBL blijkt dat de industrie onvoldoende CO 2 -reductie behaalt en Nederland de klimaatdoelen voor 2030 waarschijnlijk niet gaat halen. De fractieleden van de ChristenUnie vragen welke extra maatregelen u overweegt om deze achterstand in te halen, en hoe zorgt de overheid ervoor dat de industrie een eerlijke maar ook grotere bijdrage levert. Antwoord In het voorjaar zal het kabinet een pakket aan maatregelen met alternatief beleid presenteren om het klimaatdoel van 2030 binnen bereik te brengen. In de KEV 2024 44 staat dat de industrie naar verwachting in 2030 een emissiereductie van 56% zal hebben gerealiseerd. Dat is veel, maar nog onvoldoende om het reductiedoel van de industrie te bereiken. In de praktijk blijkt de uitvoering hardnekkig en is het voor bedrijven niet altijd mogelijk om te verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden en een ongelijk internationaal speelveld. Voor deze bedrijven zet het kabinet in op zo snel mogelijke realisatie van randvoorwaarden zoals energie-infrastructuur, waarbij er ook aandacht is voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. 22 De inzameldoelen voor plastic worden niet gehaald, terwijl deze cruciaal zijn voor de transitie naar (meer) circulair plastic. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u de inzameling en recycling gaat aanscherpen, zodat normeren, stimuleren en beprijzen daadwerkelijk leiden tot een circulaire markt. Antwoord In antwoorden op Kamervragen door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ? Openbaar Vervoer en Milieu (I&W) van 7�oktober�jl. 45 is aangegeven dat de wettelijke inzameldoelstelling voor plastic flessen van 90% nog niet wordt gehaald. De recycle- en hergebruikdoelstellingen voor onder andere plastic verpakkingen worden wel gehaald. In 2023 werd 49% van de plastic verpakkingen gerecycled 46 . Dat is 5% boven de gestelde doelstelling van 44% voor 2023. De gecombineerde recycle- en hergebruikdoelstelling, die naast recycling ook hergebruik meeneemt, wordt zelfs ruimschoots gehaald: een resultaat van 82% ten opzichte van de vereiste 44%. Momenteel worden de regelingen voor zowel plastic flessen als verpakkingen ge�valueerd. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te bepalen of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Over de resultaten van de evaluatie wordt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2025 ge�nformeerd door de Staatssecretaris van I&W. Tot slot stelt de aankomende Europese Verpakkingenverordening veel nieuwe eisen aan (kunststof) verpakkingen, zoals dat ze recyclebaar moeten zijn en ook op schaal gerecycled moeten worden. Ook wordt het verplicht kunststofrecyclaat toe te passen in kunststofverpakkingen. Hiermee wordt een gelijk speelveld gecre�erd en de recycling gestimuleerd. 23 Met betrekking tot stikstof stellen de fractieleden van de ChristenUnie dat de huidige maatregelen zich vooral richten op grote ammoniak-uitstoters. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u ervoor gaat zorgen dat ook andere stikstofvormen en sectoren binnen de industrie ambitieuzer bijdragen aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Antwoord De industrie stoot zowel ammoniak (NH 3 ) als stikstofoxide (NO x ) uit. De inzet van het kabinet is om ook NO x -uitstoot bij de industrie verder te verlagen. Vanwege de samenhang met het Klimaatbeleid en het Milieubeleid (integrale benadering) wordt daarbij aangehaakt op twee bestaande ambitieuze sporen, namelijk enerzijds bestaande milieuwetgeving waarbij wordt voldaan aan strengere emissiegrenswaarden binnen de bandbreedte van de Best Beschikbare Technieken (BBT) en anderzijds algehele verduurzaming door vermindering van fossiel gebruik, waarbij geldt dat CO 2 reductie ook leidt tot minder emissies van stikstofoxides. Het feit dat het kabinet heeft gekozen om de beperkte middelen voor de Aanpak Piekbelasters Industrie in te zetten voor ammoniakreductie is gelegen in het feit dat de hiervoor genoemde beleidsprikkels niet of minder werken voor ammoniak-emisises bij een beperkt aantal grote installaties en er mogelijkheden zijn om relatief kosteneffectief een aanzienlijke hoeveelheid ammoniak-emissie bovenwettelijk te reduceren, waardoor een betekenisvolle bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Daarbij wordt ook in ogenschouw genomen dat als gevolg van het verschil in eigenschappen en verspreidingskarakter tussen NO x en NH 3 , de reductie van stikstofoxiden een lager effect heeft op de depositiedaling op Natura 2000-gebieden dan ammoniak. Het effect is ook afhankelijk van de bronkenmerken, zoals de uitstoothoogte en de afstand tot Natura 2000-gebieden. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD 24 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen. Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat de middelen die in kunstmatige CO 2 -opslag onder de Noordzee worden ge�nvesteerd beter in de ontwikkeling van natuurlijke CO 2 -opslag kunnen worden ge�nvesteerd? De fractieleden van de PvdD ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Om te klimaatdoelen te realiseren zullen we zowel permanente geologische opslag als natuurlijke koolstofopslag nodig hebben. Er wordt in beide ontwikkelingen ge�nvesteerd. Op termijn is CCS ook nodig voor het bewerkstelligen van negatieve emissies (koolstofverwijdering) ten behoeve van klimaatneutraliteit. Er wordt momenteel gewerkt aan een Routekaart Koolstofverwijdering. Deze routekaart zal onder andere ingaan op de rol van permanente en tijdelijke koolstofverwijdering-technologie�n (waar permanente geologische opslag respectievelijk natuurlijke opslag onder vallen). De Routekaart Koolstofverwijdering zal naar verwachting in de eerste helft van 2025 naar de Tweede Kamer verstuurd worden. 25 De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen u onderzoekt om meer natuurlijke CO 2 -opslag te realiseren. Indien u hier geen onderzoek naar doet, ontvangen de fractieleden van de PvdD graag een toelichting waarom dit niet gebeurt. Antwoord In het kader van de klimaatopgave voor landgebruik worden maatregelen voor het vergroten van koolstofopslag in bodems, bomen, landschapselementen en natte natuur onderzocht. Een voorbeeld hiervan voor minerale bodems is meer blijvend grasland. Er zijn verschillende onderzoeksprogramma s, zoals Slim Landgebruik 47 . Effectief bevonden maatregelen, voortkomende uit deze onderzoeksprogramma s, worden ge�mplementeerd. 26 Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling voor de industrie in 2030 te realiseren. De fractieleden van de PvdD vragen wat u hieraan gaat doen, zodat bedrijven deze investeringsbeslissingen niet voor zich uit zullen schuiven. Antwoord Er is op dit moment al een uitgebreid beleidsinstrumentarium aanwezig om bedrijven te stimuleren om te verduurzamen en hiervoor investeringsbeslissingen te laten nemen. Dit bestaat uit normering, beprijzing en stimulering, zoals de CO 2 -heffing industrie en de maatwerkaanpak. Daarnaast borgt ook het Europese ETS emissiereductie van de industrie. In de praktijk blijkt de uitvoering hardnekkig en is het voor bedrijven niet altijd mogelijk om te verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden en een ongelijk internationaal speelveld. Voor deze bedrijven zet het kabinet in op zo snel mogelijke realisatie van randvoorwaarden zoals energie-infrastructuur waarbij er ook aandacht is voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. 27 De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen u gaat nemen om deze cruciale sectordoelstellingen alsnog te behalen. Er wordt gesproken over alternatief beleid. Welk beleid is dit? Antwoord In het voorjaar zal het kabinet een pakket aan maatregelen met alternatief beleid presenteren om het klimaatdoel van 2030 binnen bereik te brengen. Daarbij wordt breed gekeken naar alle mogelijkheden, zowel de uitvoering van bestaand beleid, het oplossen van knelpunten in de uitvoering en nieuwe maatregelen, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor de realisatie van randvoorwaarden, zoals energie-infrastructuur. Daarnaast zet het kabinet in op maatregelen voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. Er zal hiervoor onder andere geput worden uit het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur ten behoeve van concurrerende elektriciteitsprijzen. 28 De fractieleden van de PvdD vragen welke concrete stappen u gaat zetten om zo snel mogelijk af te stappen van onze afhankelijkheid van olie, kolen en gas. Antwoord Het kabinet zet zich volop in om de afhankelijkheid van olie, gas en kolen af te bouwen, zowel in de industrie als voor de samenleving als geheel. De twee hoofdsporen hiervoor zijn alle maatregelen om toe te werken naar een klimaatneutrale samenleving, zoals weergegeven in het concept-Klimaatplan 2025?2035 dat op 24�oktober aan de Tweede Kamer is aangeboden, en alle maatregelen voor de gelijktijdige opbouw van een klimaatneutraal energiesysteem zoals weergegeven in het Nationaal plan energiesysteem (NPE) ter vervanging van olie, gas en kolen. Het uitgangspunt van het kabinet in het NPE is om het fossiele koolstofgebruik te minimaliseren richting 2050. De fundamentele aanpassingen die hiervoor nodig zijn in zowel de gebruikssectoren ? zoals voor productieprocessen in de industrie ? als de aanbodkant van energie ? zoals de opschaling van elektriciteit, waterstof en duurzame koolstoffen ? vragen een grote gezamenlijke inzet. Het kabinet werkt hieraan met vele betrokken partijen. In het tweede kwartaal van 2025 zal het kabinet in een Kamerbrief specifiek ingaan op de verantwoorde afbouw van fossiel in het energiesysteem, en op olie, gas en kolen binnen het geheel. Olie en gas zijn, naast brandstoffen voor energie, ook belangrijke grondstoffen voor de industrie. Het is cruciaal om ? parallel aan de energietransitie ? te werken aan de transitie van fossiele naar duurzame grondstoffen. Samen met de Staatssecretaris van I&W wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Er wordt beoogd dit in juli 2025 naar de Tweede Kamer te sturen. 29 Het kabinet zegt te werken aan klimaatafspraken met de twintig grootste vervuilers, maar na jarenlang onderhandelen is nog met geen enkel bedrijf een definitieve afspraak gemaakt over een verduurzamingspad. De fractieleden van de PvdD vragen of u kunt toelichten welke cruciale fouten er zijn gemaakt waardoor er geen enkel verduurzamingspad op tafel ligt met de twintig grootste uitstoters van Nederland. Antwoord Het kabinet heeft niet de indruk dat er cruciale fouten zijn gemaakt bij de maatwerkaanpak. Het gaat bij de maatwerkaanpak om enorm grote investeringen en ingrijpende veranderingen bij bedrijven. Om de transitie naar een duurzame bedrijfsvoering te maken, is er veel nodig: een groene business case met een keuze voor een verduurzamingsroute, tijdige groene energie en infrastructuur, een vergunning en tijdige duidelijkheid over wetgeving. Bovendien zijn de omstandigheden er de afgelopen twee jaar niet makkelijker op geworden: hoge energieprijzen; zware internationale concurrentie onder andere door de Inflation Reduction Act en hoge inflatie plus oplopende rentes. Ondertussen zijn er al wel belangrijke stappen gezet. Met 13 bedrijven zijn ambitiedocumenten ( Expressions of Principles ) getekend en met Nobian is op 19�december�jl. een bindende maatwerkafspraak getekend 48 . Tot slot is het van grote waarde dat door de maatwerkaanpak diepgaand inzicht is verkregen in de verschillende verduurzamingsstrategie�n van deze bedrijven, en de dilemma s waar zij mee worstelen. 30 De fractieleden van de PvdD vragen waarom het kabinet heeft besloten om 4,5 miljard euro m��r fossiele subsidies uit te geven dan in de plannen van het vorige kabinet. Hoe valt deze beslissing te verantwoorden in een tijd waarin het cruciaal is om alles op alles te zetten om in 2030 minstens 55% CO 2 -reductie te realiseren, zo vragen de fractieleden van de PvdD. Antwoord De vraag doelt op het verschil tussen het totaal van de reeds ingezette en voorgenomen afbouw fossiele subsidies uit de Miljoenennota 2024 ad.�ca.�?�6,2 miljard 49 en de Miljoenennota 2025 ad.�ca.�?�1,7 miljard 50 . De in de Miljoenennota 2024 berekende afbouw van fossiele subsidies is met de aanbieding van het Belastingplan 2024 gecorrigeerd naar ?�4,8 miljard, omdat de afname van de degressiviteit in de energiebelasting verkeerd was berekend. Het verschil in afbouwbedrag zoals berekend in het Belastingplan 2024 en in de Miljoenennota voor 2025, kan grotendeels worden verklaard door een andere manier van presenteren: Ten eerste liet het overzicht in 2024 de totale toekomstige afbouw van fossiele subsidies ten opzichte van het overzicht in de Miljoenennota 2024 zien. In de Miljoenennota 2025 is de methode verfijnd en wordt de afbouw in twee categorie�n getoond. De eerste categorie is de afbouw in 2024 ten opzichte van 2023. Het verschil is een afbouw van fossiele subsidies van ?�3,9 miljard euro, wat al is meegenomen in het overzicht van de Miljoenennota 2025 (onderste gedeelte tabel 23.1). De tweede categorie is de afbouw n� 2024 en dus ten opzichte van het overzicht in de Miljoenennota 2025. Het gaat om een bedrag van ?�1,7 miljard (bovenste gedeelte tabel 23.1). 31 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet kaders wil stellen voor de ontwikkeling van circulair plastic door middel van normeren, beprijzen en stimuleren. De fractieleden van de PvdD vragen of u concreet kunt toelichten wat normeren, beprijzen en stimuleren inhoudt. Antwoord Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). Er wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast (normeren). Tot slot stelt het kabinet in totaal ?�267 miljoen subsidies vanuit het Klimaatfonds, en ?�220 miljoen stimulering via het Nationaal Groeifonds programma Circular Plastics NL beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen. Aangaande de plastic norm, die momenteel in ontwikkeling is, zal er in het voorjaar van 2025 een weging plaatsvinden in relatie tot economische impact; de plastic norm en de in het regeerakkoord aangekondigde plasticheffing worden daarbij in samenhang bezien. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Ook worden circulaire plastic bedrijven waar mogelijk gesteund in hun onderzoek en ontwikkeling met regelingen als DEI+ en VEKI (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen. 32 De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen het kabinet gaat zetten om zo snel mogelijk naar een circulaire economie toe te werken. Bent u voornemens een nationaal plan op te stellen met concrete doelstellingen om de productie en consumptie van goederen te verminderen? Zo ja, welke stappen zet u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) 51 beschrijft de inzet van het kabinet bij het toewerken naar een Circulaire Economie. De Staatssecretaris van I&W is hiervoor co�rdinerend bewindspersoon. Het NPCE bevat lange termijn doelstellingen, concretere doelstellingen per prioritaire productgroep (zoals kunststoffen en textiel) en maatregelen die bijdragen aan het realiseren van deze doelen. In de Gedragsstrategie Burgers en Circulaire Economie en bijvoorbeeld het recent gepubliceerde Beleidsprogramma Circulair Textiel 2025?2030 52 worden maatregelen verkend voor minder productie en consumptie. In de actualisatie van het NPCE die in september 2025 met de Kamer gedeeld wordt, zullen onder meer de nationale doelen verder geconcretiseerd worden op het niveau van de vier circulaire strategie�n (verminderen van grondstofgebruik, substitutie, levensduurverlening, en hoogwaardige verwerking). 33 De fractieleden van de PvdD vragen of u voornemens bent om duurzame opties meer aan te moedigen die de consument kan terugzien in het (lager) beprijzen. Zo ja, graag een toelichting op welke manier u dit gaat concretiseren. Zo nee, waarom niet? Antwoord Beprijzing van broeikasgasemissies is een belangrijk beleidsinstrument van het kabinet om de klimaatdoelen te halen en partijen een verduurzamingsprikkel te geven. Het is een robuuste en voorspelbare instrumentvorm waarmee tevens invulling wordt gegeven aan het principe de vervuiler betaalt . Adequate beprijzing van broeikasgasemissies zorgt ervoor dat duurzame producten goedkoper worden voor consumenten dan het fossiele alternatief. Beprijzing van broeikasgasemissies is in de weglekgevoelige sectoren ? zoals de energie-intensieve industrie en de elektriciteitssector ? daarom het meest effectief als de maatvoering in internationaal verband wordt afgestemd en in de vormgeving van de beprijzing rekening wordt gehouden met het internationale speelveld. In de Kamerbrief over de kabinetsinzet afbouw fossiele subsidies van 3�december jl. heeft het kabinet aangeven hoe zij inzet op verstevigen van beprijzing in Nederland en Europa. 53 34 U geeft aan een visie te gaan ontwikkelen voor het gebruik van duurzame koolstof als grondstof. De fractieleden van de PvdD vragen welke definitie u hanteert voor duurzame koolstof. Welke duurzame koolstofbronnen wilt u gaan gebruiken voor duurzame koolstof? In welke verhoudingen? Antwoord De definitie van duurzame koolstof zal worden uitgeschreven in de visie die in ontwikkeling is. Vooralsnog werken we met de volgende afbakening; duurzame koolstof omvat alle koolstofbronnen die het gebruik van extra fossiele koolstof uit de geosfeer vervangen. Dit betekent dat duurzame koolstof afkomstig kan zijn uit de biosfeer, economie of atmosfeer. Met het verbouwen van (duurzame) biogrondstoffen, koolstof terugwinnen middels recycling of zelfs door bijvoorbeeld CO 2 af te vangen uit de atmosfeer kan een circulaire koolstofkringloop worden gecre�erd. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er drie duurzame koolstofbronnen zijn: secundaire grondstoffen (recyclaat), duurzame biogrondstoffen en (fossiele, biogene of atmosferische) CO 2 als grondstof. In het opstellen van de visie wordt onderzoek gedaan naar wat de mogelijke verhoudingen tussen de verschillende koolstofbronnen kunnen zijn voor een duurzame chemische industrie. 35 Een bron die genoemd wordt voor duurzame koolstof is onder andere het verbranden van biomassa. De fractieleden van de PvdD vragen of u op de hoogte bent van het feit dat het verbranden van biomassa vervuilender is dan het verbranden van kolen. Waarom zet u, ondanks deze kennis, alsnog stappen richting het gebruik en opschaling van biomassa? Antwoord Duurzame biogrondstoffen zijn ��n van de bronnen voor duurzame koolstof, naast secundaire grondstoffen (recyclaat) en CO 2 . Duurzame biogrondstoffen zijn nodig om weg te kunnen bewegen van fossiele grondstoffen in de chemische industrie. Er wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Deze visie en het transitiepad beperken zich tot de inzet van duurzame koolstof als grondstof voor de chemie en hebben geen betrekking op het verbranden van biogrondstoffen voor energetische toepassingen. Er gelden zowel in Nederland als in de EU strenge duurzaamheidseisen voor het gebruik van (houtige) biogrondstoffen om aangemerkt te worden als duurzame energiebron. Voor de inzet van dit kabinet op het duurzaamheidskader biogrondstoffen verwijs ik naar de Kamerbrief Voortgang duurzaamheidskader biogrondstoffen 54 . Om in de toekomst genoeg aanbod te hebben aan duurzame koolstof zet het kabinet zich in om deze duurzame koolstofbronnen en bijbehorende technologie�n verder te ontwikkelen, waaronder ook duurzame biogrondstoffen. Zo ondersteunt het kabinet innovatie rondom het gebruik van biogrondstoffen als grondstof via het Nationaal Groeifonds Programma Biobased Circular. 36 De fractieleden van de PvdD vragen hoe u tegenover principi�le keuzes staat over de vraag welke Top�20�industrie�n wel/ niet/ een aangepaste toekomst hebben in een duurzame economie. Antwoord Het is niet aan de overheid om principi�le keuzes te maken over het voortbestaan van individuele bedrijven. Dat is aan de bedrijven zelf, binnen de kaders en randvoorwaarden die de overheid stelt, zoals klimaatneutraliteit in 2050 en toewerken naar circulariteit. Hierdoor kunnen bedrijven die willen verduurzamen in Nederland de noodzakelijke investeringsbeslissingen nemen. Het verbeteren van het investeringsklimaat heeft dan ook prioriteit. Het klimaat is er namelijk niet bij gebaat als de Nederlandse fabrieken moeten sluiten, terwijl de productie van fabrieken elders in de wereld wordt opgeschroefd en daarmee meer CO 2 uitgestoten zal worden dan bij productie in Nederland. 37 De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent sancties in te stellen tegen de Top 20 industrie�n/ bedrijven die er niet in slagen hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Antwoord Met het Europese ETS-systeem is er al een stok achter de deur om te zorgen dat alle ETS-plichtige bedrijven op termijn geen uitstootrechten meer kunnen verkrijgen, en dus moeten verduurzamen. Bovendien kent Nederland hier bovenop nog een nationale CO 2 -heffing. Het verder sanctioneren van bedrijven is dus niet nodig; ook zijn het mondiale klimaat en het Nederlandse vestigingsklimaat hier niet mee geholpen. Uit de top 60-rapportage van RVO blijkt dat de overgrote meerderheid van die bedrijven verduurzaming als sterk noodzakelijk ziet voor hun toekomstperspectief. Dit toekomstperspectief wil dit kabinet de bedrijven graag bieden. Daarom wordt ingezet op een verbetering van het Nederlands vestigingsklimaat, met de noodzakelijke randvoorwaarden om de verduurzaming van de industrie te faciliteren en een gelijk speelveld met buurlanden te cre�ren. Beprijzingsmechanismen zoals de nationale CO 2 -heffing en het ETS-systeem vormen daarbij zoals gezegd een belangrijke stok achter de deur, omdat CO 2 -uitstoot hierdoor steeds duurder wordt voor bedrijven die niet tijdig verduurzamen. 38 De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent te onderzoeken welke bijdrage de Top 20 industrie�n leveren aan brede welvaart in Nederland en elders, in plaats van alleen te kijken naar de bijdrage aan het Nederlandse BBP. Antwoord De doelgroep voor de maatwerkaanpak zijn de grootste CO 2 uitstoters. Met deze aanpak wil het kabinet bedrijven ondersteunen die concrete, zeer ambitieuze verduurzamingsplannen hebben waar het reguliere instrumentarium onvoldoende soelaas biedt. Het primaire doel is om bij deze bedrijven bovenwettelijke CO 2 reductie te realiseren. De maatwerkaanpak richt zich daarnaast ook op andere beleidsdoelen, zoals de verbetering van de leefomgeving (waaronder stikstofreductie), de gezondheid van de omwonenden, energie- en gasbesparing en restwarmtebenutting. De adviescommissie binnen de maatwerkaanpak toetst dan onder andere ook op deze doelen bij de beoordeling van de intentieovereenkomsten ( Joint letter of Intents), die worden gesloten met de bedrijven. Het gaat dus niet zozeer om de bijdrage van de bedrijven aan het Nederlandse BBP, maar om hun bijdrage aan de verbetering van het klimaat en daarmee de brede welvaart. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de grootste industri�le CO 2 uitstoters een extra inspanning verrichten om te verduurzamen. Daarmee wordt bijgedragen aan een brede welvaart, omdat het klimaat en leefomgeving worden verbeterd en de economie versterkt. X Noot 1 De letter E heeft alleen betrekking op 29�826 . X Noot 2 Samenstelling: Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter) , Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter) , Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL) X Noot 3 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D . X Noot 4 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 1. X Noot 5 Ibidem. X Noot 6 Ibidem. X Noot 7 Ibidem. X Noot 8 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 9 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 10 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 11 Ibidem. X Noot 12 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3?4. X Noot 13 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 14 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5?6. X Noot 15 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 16 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3. X Noot 17 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 18 Ibidem. X Noot 19 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 7. X Noot 20 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 11. X Noot 21 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 12. X Noot 22 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 13. X Noot 23 PBL, Klimaat- en Energieverkenning 2024. X Noot 24 ILT, ILT waarschuwt Afvalfonds Verpakkingen om inzameldoel plastic flessen Nieuwsbericht geraadpleegd op: https:/ / www.ilent.nl/ actueel/ nieuws/ 2023/ 09/ 08/ ilt-waarschuwt-afvalfonds-verpakkingen-om-inzameldoel-plastic-flessen . X Noot 25 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 26 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3. X Noot 27 Uitstoot van industrie vooral omlaag door krimp, verduurzaming komt niet op gag , NU.nl. X Noot 28 Experts teleurgesteld over Nederlandse coalitie tegen fossiele subsidies , NOS.nl X Noot 29 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 30 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 6. X Noot 31 Duurzame koolstof, de sleutel tot een duurzame chemische industrie , BioBasedPress.eu X Noot 32 Onderzoek: biomassa zorgt voor hogere uitstoot dan kolen , AD.nl X Noot 33 Kenmerk�175973.01U X Noot 34 Klimaat- en Energieverkenning 2024 | Planbureau voor de Leefomgeving (pbl.nl) X Noot 35 Kamerstuk 32�813, nr.�1416 . X Noot 36 Electricity cost assessment for large industry in the Netherlands, Belgium, Germany and France: Final report | Rapport | Rijksoverheid.nl X Noot 37 Kamerstuk 32�813, nr.�1372 . X Noot 38 Kamerstuk 33�009, nr.�137 . X Noot 39 Kamerstuk 32�637, nr.�646 . X Noot 40 Kamerstuk 32�637, nr.�658 . X Noot 41 Kamerstuk 36�600, nr.�XIV-66 . X Noot 42 Monitor stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 2024 | RIVM X Noot 43 Alle emissiegegevens op ��n plek | Emissieregistratie X Noot 44 Kamerstuk 32�813, nr.�1416 . X Noot 45 Kenmerk 2024Z13454 X Noot 46 https:/ / www.verpact.nl/ nl/ onze-recycleresultaten X Noot 47 Slim Landgebruik | Home X Noot 48 Kamerstuk 29�826, nr.�219 . X Noot 49 Zie: Box 24.1 van Bijlage 25 bij de Miljoenennota 2024 X Noot 50 Zie: Tabel 23.1 van bijlage 23 bij de Miljoenennota 2025 X Noot 51 Kamerstuk 32�852, nr.�225 . X Noot 52 Kamerstuk 32�852, nr.�321 X Noot 53 Kamerstuk 32�813, nr.�1425 . X Noot 54 Kenmerk 2024Z21983 [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:04:03 | Verslag
  • 29 826 Industriebeleid 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid E 1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14�maart 2025 De vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei 2 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de voortgang verduurzaming van de industrie . Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit: ? De uitgaande brief van 5�december 2024. ? De antwoordbrief van 11�maart 2025. De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei, Karthaus BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN / KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Minister van Klimaat en Groene Groei Den Haag, 5�december 2024 De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 24�oktober 2024 over de voortgang van de verduurzaming van de industrie. 3 De leden van de fracties van de BBB, ChristenUnie en PvdD hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen. De vragen van de leden van de fractie van de PvdD zijn mede namens de fractieleden van de SP ingediend. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB Naar aanleiding van uw brief hebben de fractieleden van de BBB een aantal vragen. De brief spreekt over de industrie , echter de Nederlandse industrie bestaat uit diverse soorten industrie�n die in hun activiteit, omvang en impact op economie en klimaat sterk van elkaar verschillen. De fractieleden van de BBB vragen of u voornemens bent om een gediversifieerd klimaatbeleid vorm te geven die rekening houdt met deze dynamiek. De fractieleden van de BBB lezen: We hebben de afgelopen jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO 2 -uitstoot daalde. 4 De fractieleden van de BBB vragen of u dit nader kunt duiden met cijfermatige onderbouwing. De uitstoot van de industrie is in de afgelopen jaren substantieel gedaald (4,2 Mton CO 2 -equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021). Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. 5 De fractieleden van de BBB vragen hoe deze constatering zich verhoudt tot de voornoemde stelling dat de economie bleef groeien en de CO 2 -uitstoot daalde. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de lagere productie? Kan er naast verduurzaming ook worden ingezet op een lagere productie om de klimaatdoelstellingen te realiseren? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. De ambitie voor CO 2 -reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030. 6 De fractieleden van de BBB vragen of het uw intentie is om het beleid van het vorige kabinet op gelijke wijze door te zetten op alle onderdelen. Zo nee, welke onderdelen zullen opnieuw worden herijkt en waarom? In uw brief wordt geconstateerd dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis �n dat de opgelopen rente voor investeringen, de hoge energieprijzen en nettarieven en de onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur beschikbaar is, ervoor zorgen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Ook wordt gerefereerd aan haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. 7 De fractieleden van de BBB vragen of u inzicht kunt geven in de ontwikkelingen van rente, energieprijzen en nettarieven in de ons omliggende landen. Kunt u duiding geven aan de bestaande verschillen? Kunt u aangeven of in de verdere vormgeving van de klimaatplannen er voor deze componenten flankerend beleid wordt overwogen? De fractieleden van de BBB vragen of er inzicht is in de aantallen en omvang van energie-intensieve bedrijven welke de afgelopen jaren Nederland qua productie hebben verlaten of voornemens zijn in te wisselen voor een locatie met lagere energieprijzen en lagere, eenvoudiger, goedkopere duurzaamheidseisen.Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze wetsvoorstellen op het gebied van verduurzaming van de industrie ter goedkeuring zullen worden aangeboden met een duidelijk toetsingskader op het gebied van haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid? In de brief refereert u aan het Draghi-rapport en het belang van een Europese aanpak. Tegelijkertijd stelt u dat Nederland niet kan wachten op Europese voorstellen. 8 De fractieleden van de BBB vragen hoe u denkt dit te doen zonder het gevaar te lopen dat we een extra kop bovenop de Europese voorstellen zetten. Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm, die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht om duurzame bio-grondstoffen en/ of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen. Ook heeft het vorige kabinet in totaal ?�267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat. 9 De fractieleden van de BBB stellen dat inmiddels de eerste plasticbedrijven al failliet zijn. Bij andere bedrijven wordt de productie overgebracht naar landen waar deze norm niet geldt. Herkent u dit probleem? Bent u het met de fractieleden van de BBB eens dat dit wordt veroorzaakt door koppen op Europese regelgeving? Wat gaat u doen om voor onze industrie een gelijk speelveld te cre�ren? Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden. 10 De fractieleden van de BBB vragen of u kunt aangeven wat niet significant uit de pas lopen betekent. Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting. Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie, waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse innovatie in groene technieken en producten. 11 De fractieleden van de BBB vragen of u kunt duiden of defini�ren wat verstaan wordt onder nieuwe industrie en groene technieken . Wat zijn de te verwachten gevolgen van deze verschoven aandacht voor de oude industrie in termen van het vestigingsklimaat, de economie en de werkgelegenheid? In de brief zet u de dynamiek uiteen met betrekking tot maatwerkfinanciering voor verduurzamingsprojecten van maatwerkbedrijven. 12 De fractieleden van de BBB constateren dat dat arbeidsintensief klinkt. Hoe denkt u versnelling in het afhandelingsproces te brengen? Kunt u ons informeren over de vorderingen? In de brief verwijst u naar financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium, begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio s. 13 De fractieleden van de BBB vragen of dit betekent dat er geen nieuw instrumentarium wordt overwogen. Is dit voldoende effectief? Hoe gaat u invloed uitoefenen of sturen op de toekenning door de genoemde organisaties die elk hun eigen investeringsbeleid en toezicht kennen? In de brief verwijst u naar verschillen in kostencompensatie binnen Europa door verschillende overheden. Tevens vermeldt u dat in mei een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is gestart en dat het kabinet in de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het IBO terugkomt. 14 De fractieleden van de BBB vragen zich af waarom u niet overweegt om tussentijds een noodmaatregel in het leven te roepen. Tussen oprichting van het initiatief, bespreking in de Kamers en invoeren van wetgeving ligt dan immers minimaal anderhalf jaar, hetgeen te laat kan blijken voor cruciale bedrijven. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Vanuit het Nationaal Groeifonds is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers, zonnepanelen en batterijen gepubliceerd. 15 Ondertussen wordt de salderingsregeling voor consumenten versneld be�indigd, omdat deze nadelig zou zijn voor de netcongestie. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt uitleggen wat de gevolgen van deze opschaling zullen zijn voor het net. De overgrote meerderheid van de bedrijven blijkt verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies. 16 De fractieleden van de BBB vragen wat u gaat doen om dit negatieve sentiment bij de industrie weg te nemen. In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. 17 Als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor concrete investeringen in Nederland, wordt op afzienbare termijn gestopt met maatwerkgesprekken en de vrijkomende capaciteit ingezet bij de bedrijven waar dat wel het geval is. 18 De fractieleden van de BBB vragen of dat ook geldt voor de genoemde regio s. Als er geen animo blijkt te zijn kiest u dan voor een andere regio? En als blijkt dat de aanpak wel aanslaat komen dan ook andere regio s in aanmerking voor deze clusteraanpak? Zo ja, welke regio s? Voor de verduurzaming van de industrie wordt gewerkt met een zogenaamde clusteraanpak. Wanneer vertraging dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde actie bespreekbaar te maken. 19 De fractieleden van de BBB vragen of een dergelijke aanpak ook mogelijk is voor de agrarische sector. Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken in samenwerking met de Minister van LNV? Zo nee, waarom niet? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Het aandeel van de industrie aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca.�2,5% in 2021. 20 De fractieleden van de BBB vragen of er ook meer recente gegevens beschikbaar zijn. Zo ja, kunt u die deze leden doen toekomen? De fractieleden van de BBB constateren dat er 19�piekbelasters zijn. In hoeverre hebben die hun stikstofuitstoot gereduceerd? De ge�ffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk maken van woningbouw en/ of andere urgente maatschappelijke opgaven. 21 De fractieleden van de BBB vragen waarom de stikstofruimte wordt ingezet om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Zou er niet als eerste een einde gemaakt moeten worden aan de onzekere situatie waar PAS-melders al jaren inzitten? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Naast het feit dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1�januari 2024; voor bestaande bedrijven vanaf 1�januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industri�le installaties, zoals in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. 22 De fractieleden van de BBB vragen of hiervoor voldoende vergunning-capaciteit voorhanden is. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. In de media hebben de fractieleden van de BBB gelezen dat datacenters wellicht willen vergroenen door de inzet van kleine kerncentrales. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt ingaan op de rol die u ziet voor kernenergie bij de vergroening van de industrie. Bent u bereid de Eerste Kamer met enige regelmaat te informeren over de vorderingen op het gebied van de verduurzaming van de industrie? Zo ja, wanneer kunnen wij een volgende brief verwachten en neemt u daarin de mogelijke rol van kernenergie mee? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie Uit cijfers van het PBL blijkt dat de industrie onvoldoende CO 2 -reductie behaalt en Nederland de klimaatdoelen voor 2030 waarschijnlijk niet gaat halen. 23 De fractieleden van de ChristenUnie vragen welke extra maatregelen u overweegt om deze achterstand in te halen, en hoe zorgt de overheid ervoor dat de industrie een eerlijke maar ook grotere bijdrage levert. De inzameldoelen voor plastic worden niet gehaald, terwijl deze cruciaal zijn voor de transitie naar (meer) circulair plastic. 24 De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u de inzameling en recycling gaat aanscherpen, zodat normeren, stimuleren en beprijzen daadwerkelijk leiden tot een circulaire markt. Met betrekking tot stikstof stellen de fractieleden van de ChristenUnie dat de huidige maatregelen zich vooral richten op grote ammoniak-uitstoters. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u ervoor gaat zorgen dat ook andere stikstofvormen en sectoren binnen de industrie ambitieuzer bijdragen aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD De fractieleden van de PvdD hebben met interesse kennisgenomen van uw brief. Naar aanleiding hiervan hebben deze fractieleden een aantal vragen. De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen. 25 Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat de middelen die in kunstmatige CO 2 -opslag onder de Noordzee worden ge�nvesteerd beter in de ontwikkeling van natuurlijke CO 2 -opslag kunnen worden ge�nvesteerd? De fractieleden van de PvdD ontvangen hierop graag een toelichting. De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen u onderzoekt om meer natuurlijke CO 2 -opslag te realiseren. Indien u hier geen onderzoek naar doet, ontvangen de fractieleden van de PvdD graag een toelichting waarom dit niet gebeurt. Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling voor de industrie in 2030 te realiseren. 26 De fractieleden van de PvdD vragen wat u hieraan gaat doen, zodat bedrijven deze investeringsbeslissingen niet voor zich uit zullen schuiven. De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen u gaat nemen om deze cruciale sectordoelstellingen alsnog te behalen. Er wordt gesproken over alternatief beleid. Welk beleid is dit? De fractieleden van de PvdD vragen welke concrete stappen u gaat zetten om zo snel mogelijk af te stappen van onze afhankelijkheid van olie, kolen en gas. Het Kabinet zegt te werken aan klimaatafspraken met de twintig grootste vervuilers, maar na jarenlang onderhandelen is nog met geen enkel bedrijf een definitieve afspraak gemaakt over een verduurzamingspad. 27 De fractieleden van de PvdD vragen of u kunt toelichten welke cruciale fouten er zijn gemaakt waardoor er geen enkel verduurzamingspad op tafel ligt met de twintig grootste uitstoters van Nederland. De fractieleden van de PvdD vragen waarom het kabinet heeft besloten om 4,5 miljard euro m��r fossiele subsidies uit te geven dan in de plannen van het vorige kabinet. Hoe valt deze beslissing te verantwoorden in een tijd waarin het cruciaal is om alles op alles te zetten om in 2030 minstens 55% CO 2 -reductie te realiseren, zo vragen de fractieleden van de PvdD. 28 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet kaders wil stellen voor de ontwikkeling van circulair plastic door middel van normeren, beprijzen en stimuleren. 29 De fractieleden van de PvdD vragen of u concreet kunt toelichten wat normeren, beprijzen en stimuleren inhoudt. De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen het kabinet gaat zetten om zo snel mogelijk naar een circulaire economie toe te werken. Bent u voornemens een nationaal plan op te stellen met concrete doelstellingen om de productie en consumptie van goederen te verminderen? Zo ja, welke stappen zet u hiertoe? Zo nee, waarom niet? De fractieleden van de PvdD vragen of u voornemens bent om duurzame opties meer aan te moedigen die de consument kan terugzien in het (lager) beprijzen. Zo ja, graag een toelichting op welke manier u dit gaat concretiseren. Zo nee, waarom niet? U geeft aan een visie te gaan ontwikkelen voor het gebruik van duurzame koolstof als grondstof. 30 De fractieleden van de PvdD vragen welke definitie u hanteert voor duurzame koolstof. Welke duurzame koolstofbronnen wilt u gaan gebruiken voor duurzame koolstof? In welke verhoudingen? Een bron die genoemd wordt voor duurzame koolstof is onder andere het verbranden van biomassa. 31 De fractieleden van de PvdD vragen of u op de hoogte bent van het feit dat het verbranden van biomassa vervuilender is dan het verbranden van kolen. 32 Waarom zet u, ondanks deze kennis, alsnog stappen richting het gebruik en opschaling van biomassa? De fractieleden van de PvdD vragen hoe u tegenover principi�le keuzes staat over de vraag welke Top 20 industrie�n wel/ niet/ een aangepaste toekomst hebben in een duurzame economie. De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent sancties in te stellen tegen de Top 20 industrie�n/ bedrijven die er niet in slagen hun bedrijfsvoering te verduurzamen. De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent te onderzoeken welke bijdrage de Top 20 industrie�n leveren aan brede welvaart in Nederland en elders, in plaats van alleen te kijken naar de bijdrage aan het Nederlandse BBP. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vier weken na dagtekening van deze brief. Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei, S.M. Kluit BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11�maart 2025 Hierbij zendt het kabinet u de antwoorden op de vragen van de fracties BBB, ChristenUnie en PvdD, mede namens de SP 33 , over de voortgangsbrief verduurzaming industrie van 24�oktober jl., ingezonden 5�december 2024. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans 175973.01U Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB 1 De brief spreekt over de industrie , echter de Nederlandse industrie bestaat uit diverse soorten industrie�n die in hun activiteit, omvang en impact op economie en klimaat sterk van elkaar verschillen. De fractieleden van de BBB vragen of u voornemens bent om een gediversifieerd klimaatbeleid vorm te geven die rekening houdt met deze dynamiek. Antwoord De industrie is een sector met een grote diversiteit aan bedrijven en activiteiten. Daar wordt dan ook rekening mee gehouden door een combinatie van generiek en specifiek beleid. Het generieke beleid bestaat uit een combinatie van normerend, beprijzend en subsidi�rend beleid. Binnen de verschillende subsidieregelingen (SDE++, VEKI, DEI+, NIKI) worden er ook specifieke voorwaarden gesteld gericht op specifieke verduurzamingstechnieken en doelgroepen. Ook binnen het EU-beleid wordt er binnen het generieke beleid rekening gehouden met diverse verduurzamingspaden. Zo is het EU-ETS handelssysteem zo ingericht dat bedrijven die moeilijker kunnen verduurzamen uitstootrechten kunnen kopen bij bedrijven die makkelijker verduurzamen. Het specifieke beleid betreft bijvoorbeeld de maatwerkaanpak voor de grootste uitstoters, de clusterregisseurs voor de zes industrieclusters en ondersteuning voor het mkb. Op deze manier wordt er zowel binnen het generieke als het specifieke beleid rekening gehouden met de diversiteit van de industrie. 2 De fractieleden van de BBB lezen: We hebben de afgelopen jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO 2 -uitstoot daalde. De fractieleden van de BBB vragen of u dit nader kunt duiden met cijfermatige onderbouwing. Antwoord Op nationaal niveau zijn de broeikasgasemissies (in CO 2 -equivalenten; CO 2 -eq.) van 228,1�Mton in 1990 gedaald tot 146,8 Mton in 2023. Dit is een reductie van bijna 36%. Deze reductie komt voort uit emissiereductie bij verschillende klimaatsectoren. Tegelijkertijd groeide de economie (in termen van BBP, in prijsniveau 2021) van 1995 tot 2021 met bijna 62%. Ditzelfde patroon is zichtbaar voor de klimaatsector industrie. Over de periode 1990 tot en met 2023 zijn de broeikasgasemissies binnen de industrie van 86,8 Mton CO 2 -eq. afgenomen tot 46,6 Mton CO 2 -eq. Dit is een reductie van ruim 46%. Tegelijkertijd groeide de bruto toegevoegde waarde van de klimaatsector industrie met ongeveer 28% (deze stijging is inclusief de afbouw van de gaswinning in Groningen). Hetzelfde patroon is eveneens zichtbaar in de emissie-intensiteit van de klimaatsector industrie die, gedefinieerd als kilo CO 2 -eq. per euro toegevoegde waarde, over de afgelopen jaren (2015 tot en met 2022) met bijna 22% is afgenomen (zie ook de Monitor Verduurzaming Industrie 2023 die jaarlijks door het CBS wordt opgesteld). Alleen in de meest recente jaren (2022 en 2023) zien we een daling in productie bij de energie-intensieve industrie, onder andere door de sterk gestegen energieprijzen en onderhoud, en de daarmee gepaard gaande daling in broeikasgasemissies (dit betreft een groot deel van de meest recente daling van 7 Mton). Bij verder normaliserende energieprijzen zal de productie zich naar verwachting verder herstellen (conform uitgangspunten van het PBL ten aanzien van de puntschatting in de KEV 2024) 34 en zal de uitstoot weer toenemen. Dit doet echter niet af aan het algemene patroon van de afgelopen perioden dat emissiereductie gepaard is gegaan met een toename in economische activiteit en bedrijvigheid. Tenslotte heeft dit kabinet nadrukkelijk als doel om emissiereductie te realiseren binnen de industrie zonder dat dit ten koste gaat van productie. Juist door de productie hier te houden hebben we grip op de wijze waarop wordt geproduceerd en kan worden gestuurd op schonere productiemethoden. Afschalen van productie in Nederland zal voorlopig leiden tot een toename van productie in het buitenland waar mogelijk meer CO 2 -emissies bij vrijkomen. Dit leidt tot economische schade zonder dat dit het klimaat ten goede komt. 3 De uitstoot van de industrie is in de afgelopen jaren substantieel gedaald (4,2 Mton CO 2 -equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021). Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. De fractieleden van de BBB vragen hoe deze constatering zich verhoudt tot de voornoemde stelling dat de economie bleef groeien en de CO 2 -uitstoot daalde. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de lagere productie? Kan er naast verduurzaming ook worden ingezet op een lagere productie om de klimaatdoelstellingen te realiseren? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Zie het antwoord op vraag 2. 4 De ambitie voor CO 2 -reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030. De fractieleden van de BBB vragen of het uw intentie is om het beleid van het vorige kabinet op gelijke wijze door te zetten op alle onderdelen. Zo nee, welke onderdelen zullen opnieuw worden herijkt en waarom? Antwoord Conform het regeerprogramma houden we vast aan de (sectorale) klimaatdoelen voor 2030. Alleen als we de doelen niet halen, maken we alternatief beleid. In het najaar bleek uit de KEV 2024 35 dat we niet op koers liggen om de doelen te halen. Op dit moment werkt het kabinet dan ook aan een pakket met alternatief beleid om de doelen binnen bereik te krijgen. Hierover wordt de Kamer in het voorjaar 2025 ge�nformeerd. 5 In uw brief wordt geconstateerd dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis �n dat de opgelopen rente voor investeringen, de hoge energieprijzen en nettarieven en de onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur beschikbaar is, ervoor zorgen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Ook wordt gerefereerd aan haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. De fractieleden van de BBB vragen of u inzicht kunt geven in de ontwikkelingen van rente, energieprijzen en nettarieven in de ons omliggende landen. Kunt u duiding geven aan de bestaande verschillen? Kunt u aangeven of in de verdere vormgeving van de klimaatplannen er voor deze componenten flankerend beleid wordt overwogen? Antwoord E-bridge heeft afgelopen jaar onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse grote afnemers zich verhouden tot de kosten in Duitsland, Belgi� en Frankrijk 36 . De verschillen in elektriciteitskosten voor elektriciteit intensieve industrie worden met name veroorzaakt doordat in buurlanden meer kortingen en subsidies worden gegeven op deze kosten. In het IBO Bekostiging elektriciteitsinfrastructuur worden beleidsopties onderzocht die bijdragen aan de concurrentiepositie en de betaalbaarheid. Aan de hand van de beleidsaanbevelingen uit dit in februari 2025 op te leveren IBO zal het kabinet maatregelen hieromtrent in overweging nemen. 6 De fractieleden van de BBB vragen of er inzicht is in de aantallen en omvang van energie-intensieve bedrijven welke de afgelopen jaren Nederland qua productie hebben verlaten of voornemens zijn in te wisselen voor een locatie met lagere energieprijzen en lagere, eenvoudiger, goedkopere duurzaamheidseisen. Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze wetsvoorstellen op het gebied van verduurzaming van de industrie ter goedkeuring zullen worden aangeboden met een duidelijk toetsingskader op het gebied van haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid? Antwoord Ten aanzien van de vestigings- en productiebeslissing van energie-intensieve bedrijven spelen een verscheidenheid van factoren een rol, waaronder de energiekosten. De monitor Ondernemingsklimaat 2024 onderschrijft dit. Het wordt niet bijgehouden wat het aantal en omvang van bedrijven is dat de afgelopen jaren Nederland heeft verlaten vanwege lagere energieprijzen en goedkopere of eenvoudigere duurzaamheidseisen. Voornemens van bedrijven om zich elders te vestigen evenmin. Wel zijn er voorbeelden dat de energieprijzen een effect hebben gehad op de levensvatbaarheid van een aantal energie-intensieve bedrijven in onder andere de metaalsector. Er is geen speciaal toetsingskader opgesteld voor de wetsvoorstellen op het gebied van de verduurzaming van de industrie. Deze wetsvoorstellen doorlopen het reguliere wetgevingsproces, waarbij standaard een uitvoeringstoets wordt uitgevoerd en waarbij de financi�le en niet-financi�le gevolgen voor bedrijven worden toegelicht in de memorie van toelichting. 7 In de brief refereert u aan het Draghi-rapport en het belang van een Europese aanpak. Tegelijkertijd stelt u dat Nederland niet kan wachten op Europese voorstellen. De fractieleden van de BBB vragen hoe u denkt dit te doen zonder het gevaar te lopen dat we een extra kop bovenop de Europese voorstellen zetten. Antwoord Voor de verduurzaming van de industrie is het van belang om het gelijk speelveld te bewaken en te zorgen voor een goed investeringsklimaat. Met de maatregelen, zoals de maatwerkaanpak of maatwerksubsidies voor stikstofreductie, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 24�oktober jl. gaan we zo snel mogelijk aan de slag en hoeven we niet te wachten op Europese voorstellen. In het voorjaar zal het kabinet een alternatief beleidspakket presenteren waarbij nadrukkelijk ook aandacht is voor concurrentiekracht. Daarnaast zetten we ook Europees in op een gelijk speelveld, bijvoorbeeld door harmonisatie van nettarieven. 8 Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm, die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht om duurzame bio-grondstoffen en/ of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen. Ook heeft het vorige kabinet in totaal ?�267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat. De fractieleden van de BBB stellen dat inmiddels de eerste plasticbedrijven al failliet zijn. Bij andere bedrijven wordt de productie overgebracht naar landen waar deze norm niet geldt. Herkent u dit probleem? Bent u het met de fractieleden van de BBB eens dat dit wordt veroorzaakt door koppen op Europese regelgeving? Wat gaat u doen om voor onze industrie een gelijk speelveld te cre�ren? Antwoord Het kabinet herkent dat de mondiale concurrentiepositie van de Europese plasticmarkt onder druk staat bij zowel de productie van virgin plastic als de recycling van plastic afval. De oorzaken van faillissement verschillen per bedrijf. Er is wel een aantal hoofdlijnen aan te wijzen, zoals de concurrentie van recyclaat met goedkoop, nieuw (virgin) plastic uit de VS en Azi�. Aangaande de plastic norm, die momenteel in ontwikkeling is, zal er in het voorjaar van 2025 een weging plaatsvinden in relatie tot economische impact; de plastic norm en de in het regeerakkoord aangekondigde plasticheffing worden daarbij in samenhang bezien. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in nauwe samenwerking met andere betrokken departementen aan maatregelen voor structurele verandering aan de markt voor circulair plastic op alle niveaus. Op Europees niveau spant het kabinet zich in voor beleid voor duurzame koolstof (recyclaat, duurzame biogrondstoffen en CO 2 ) in de chemie. Ook bespreekt het kabinet met de Europese Commissie welke mogelijkheden er zijn om de polymeer- en recyclaatproductie beter te ontwikkelen en te beschermen. De Europese Commissie komt naar verwachting op korte termijn met de Clean Industrial Deal, die onder andere strekt tot verduurzaming en versterking van de (chemische) industrie in de EU. Daarnaast pleit dit kabinet op Europees niveau voor recyclaateisen in verschillende productverordeningen. 9 Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt aangeven wat niet significant uit de pas lopen betekent. Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Afgelopen jaar is door E-bridge onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse industri�le grootverbruikers zich verhouden tot die in buurlanden en hoe deze zich naar verwachting ontwikkelen richting 2030 37 . Hieruit blijkt dat de elektriciteitskosten flink uit de pas lopen met ons omringende landen. Zodanig dat deze kosten de doorslag kunnen geven voor een bedrijf om productie dan wel verduurzamingsinvesteringen naar het buitenland te verplaatsen. Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven met bedrijven in buurlanden. In dat licht betekent niet significant uit de pas lopen dat er altijd verschillen zullen zijn in elektriciteitskosten tussen landen, maar dat deze niet van doorslaggevende invloed zijn op de concurrentiepositie van bedrijven. 10 Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie, waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse innovatie in groene technieken en producten. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt duiden of defini�ren wat verstaan wordt onder nieuwe industrie en groene technieken . Wat zijn de te verwachten gevolgen van deze verschoven aandacht voor de oude industrie in termen van het vestigingsklimaat, de economie en de werkgelegenheid? Antwoord Het gaat bij nieuwe industrie om nieuwe innovatieve groene bedrijvigheid (start-ups, scale-ups & buitenlandse bedrijven die zich vestigen in Nederland) en om bestaande industrie die met nieuwe innovatieve technieken verduurzaamt. Dit leidt tot bedrijvigheid met nieuwe groene technieken zoals nieuwe grondstoffen, nieuwe productiemethoden en/ of nieuwe groene eindproducten. Hiervoor wordt aangesloten bij de kansrijke groeimarkten voor Nederland zoals die met de Kamer zijn gedeeld in december 2023 38 . De opbouw van nieuwe industrie geeft Nederland de mogelijkheid om concurrerend en welvarend te blijven, werkgelegenheid te behouden en het risico op stilstand en achteruitgang te voorkomen. Hierbij is geen sprake van verschuiving van de aandacht van oud naar nieuw, maar van een verbreding van de doelgroep, waarbij er ook oog is voor nieuwe spelers. 11 In de brief verwijst u naar financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium, begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio s. De fractieleden van de BBB vragen of dit betekent dat er geen nieuw instrumentarium wordt overwogen. Is dit voldoende effectief? Hoe gaat u invloed uitoefenen of sturen op de toekenning door de genoemde organisaties die elk hun eigen investeringsbeleid en toezicht kennen? Antwoord De financieringsmarkt en het huidige financieringsinstrumentarium functioneert op hoofdlijnen goed, desondanks is er een tekort aan durfkapitaal voor latere groeifasen van innovatieve scale-ups geconstateerd 39 . In de kabinetsreactie op het IBO-bedrijfsfinanciering, zoals op 6�december jl. met de Tweede Kamer gedeeld 40 , wordt ingegaan op de oplossingsrichtingen. Desondanks blijven we alert op het risico dat nieuwe groene bedrijven zich buiten Nederland vestigen bij knelpunten in de latere groeifasen van nieuwe industrie in Nederland. Daarmee zou zogenoemde groene weglek kunnen ontstaan. Vanuit het ministerie worden momenteel al op projectmatige basis investeringen actief begeleid door bijvoorbeeld de structurering van de financieringsvragen en verbinden met financi�le partijen. Het departement blijft zich de komende jaren, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, sterk maken om de door de Kamer genoemde partijen zo effectief mogelijk in te zetten bij investeringsvraagstukken. Dit zal ook onderdeel zijn van de aanpak voor nieuwe industrie. Verder wijst het kabinet bij andere financiers, zij het publiek of privaat, op het toekomstpotentieel van de nieuwe groene industrie. 12 In de brief verwijst u naar verschillen in kostencompensatie binnen Europa door verschillende overheden. Tevens vermeldt u dat in mei een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is gestart en dat het kabinet in de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het IBO terugkomt. De fractieleden van de BBB vragen zich af waarom u niet overweegt om tussentijds een noodmaatregel in het leven te roepen. Tussen oprichting van het initiatief, bespreking in de Kamers en invoeren van wetgeving ligt dan immers minimaal anderhalf jaar, hetgeen te laat kan blijken voor cruciale bedrijven. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Voor de korte termijn heeft het kabinet in 2024 besloten om de indirecte kostencompensatie over 2023 eenmalig opnieuw open te stellen; daar is ook geen wettelijke aanpassing voor nodig en geldt derhalve ook geen lange implementatieperiode. Voor de langere termijn wil het kabinet een integraal afgewogen beslissing nemen aan de hand van de beleidsopties die uit het IBO zullen komen. Bedrijven die willen verduurzamen hebben immers behoefte aan langjarige zekerheid om investeringsbeslissingen te kunnen nemen. 13 Vanuit het Nationaal Groeifonds is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers, zonnepanelen en batterijen gepubliceerd. Ondertussen wordt de salderingsregeling voor consumenten versneld be�indigd, omdat deze nadelig zou zijn voor de netcongestie. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt uitleggen wat de gevolgen van deze opschaling zullen zijn voor het net. Antwoord De IMKE-regeling is gericht op het stimuleren van investeringen in productielijnen voor het produceren van (noodzakelijke onderdelen voor) elektrolysers, batterijen en zonnepanelen. Hiermee draagt de IMKE-regeling bij aan het versterken van het Nederlands verdienvermogen op het gebied van deze duurzame technologie�n. De producten die via deze productielijnen worden geproduceerd zijn niet enkel voor de Nederlandse markt bedoeld en kunnen naar markten over de hele wereld worden ge�xporteerd. De gevolgen van deze opschaling voor netcongestie in Nederland zijn daarom beperkt. 14 De overgrote meerderheid van de bedrijven blijkt verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies. De fractieleden van de BBB vragen wat u gaat doen om dit negatieve sentiment bij de industrie weg te nemen. Antwoord Het negatieve sentiment en de onzekerheid bij de industrie zijn zorgwekkend, maar ook begrijpelijk. In het Regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven dat het van het grootste belang is dat de industrie en het bedrijfsleven investeringszekerheid geboden worden. De inzet is dan ook gericht op zo snel mogelijke uitvoering van geagendeerd beleid. Op die manier moeten de knelpunten opgelost worden zodat bedrijven kunnen verduurzamen. Daarnaast zet het Kabinet in op groene groei door verduurzaming en concurrentiekracht aan elkaar te verbinden. In het voorjaar zal het kabinet een alternatief beleidspakket presenteren, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor de randvoorwaarden en het investeringsklimaat. Daarvoor zal onder andere geput worden uit het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur ten behoeve van concurrerende elektriciteitsprijzen. Het kabinet zal ook op zo kort mogelijke termijn meer duidelijkheid bieden t.a.v. de implementatie van de REDIII richtlijn wat betreft groene waterstof en komt in het voorjaar met een routekaart koolstofverwijdering voor meer duidelijkheid over de rol van negatieve emissies. 15 In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. Als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor concrete investeringen in Nederland, wordt op afzienbare termijn gestopt met maatwerkgesprekken en de vrijkomende capaciteit ingezet bij de bedrijven waar dat wel het geval is. De fractieleden van de BBB vragen of dat ook geldt voor de genoemde regio s. Als er geen animo blijkt te zijn kiest u dan voor een andere regio? En als blijkt dat de aanpak wel aanslaat komen dan ook andere regio s in aanmerking voor deze clusteraanpak? Zo ja, welke regio s? Antwoord Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord is een verkenning gestart met als doel om de concrete opties voor versnelde reductie van CO 2 in 2030, aanvullend op de lopende maatwerkaanpak, te inventariseren. Op dit moment loopt de verkenning naar bedrijfsoverstijgende uitdagingen in relatie tot versnelde CO 2 reductie in Botlek en op Chemelot. In deze industrieclusters zijn meerdere maatwerkbedrijven gevestigd en spelen diverse onderlinge afhankelijkheden tussen bedrijven. De Tweede Kamer wordt in de reguliere voortgangsbrief Verduurzaming Industrie in het eerste kwartaal van 2025 ge�nformeerd over de uitkomst van deze verkenning. In het geval er concrete, aanvullende opties zijn die bijdragen aan de doelstellingen van de maatwerkaanpak, ligt het voor de hand om te bezien of die opties er ook in de overige industrieclusters zijn. Vastgesteld kan worden dat er in de huidige maatwerkaanpak geen drempel is om bindende, wederkerige afspraken te maken met meer dan 1 bedrijf over versnelde reductie van CO 2 in 2030. 16 Voor de verduurzaming van de industrie wordt gewerkt met een zogenaamde clusteraanpak. Wanneer vertraging dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde actie bespreekbaar te maken. De fractieleden van de BBB vragen of een dergelijke aanpak ook mogelijk is voor de agrarische sector. Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken in samenwerking met de Minister van LNV? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Hieraan voldoen is een opgave en het behouden van voortgang is noodzakelijk. Contact houden met agrarische ondernemers en andere stakeholders is essentieel om die voortgang te behouden en hen goed te kunnen helpen in het maken van keuzes die bijdragen aan het halen van onze internationale verplichtingen. Daarom zet de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN) in op aanvullend gebiedsgericht beleid in gebieden met een grote opgave. De contouren van deze aanpak zijn op 29�november gedeeld met de Kamer 41 . Onderdeel van de aanpak RLN is het concentreren van de Rijksinzet, het beleid en instrumenten op gebieden waar de opgaven en urgentie het grootst zijn. Zo dragen we gericht en effici�nt bij aan doelbereik. Evenals de clusteraanpak binnen de industrie, is de RLN een gebiedsaanpak. Hier bestaat een parallel tussen beide aanpakken. De Rijksinzet van de RLN in deze gebieden is, waar nodig, ondernemersgericht. Dit houdt in dat de inzet bijvoorbeeld kan bestaan uit zaakbegeleiding op het boerenerf bij complexe opgaven. Via zaakbegeleiders kunnen agrarische ondernemers diverse vraagstukken over de realisatie van opgaven bij de overheid adresseren. De Minister van LVVN werkt de Rijksinzet in gebieden en op het boerenerf in samenspraak met overheden en andere partijen momenteel verder uit. Onderdeel van de aanpak RLN is ook het verbinden van beleid en de uitvoering in de praktijk. In dit spoor wil de Minister van LVVN via contact met individuele ondernemers en de sector bestaande knelpunten in regelgeving in gebieden ophalen en aanpakken. In het gericht adresseren van knelpunten ziet het kabinet ook een parallel met de clusteraanpak voor de verduurzaming van de industrie. Ik ben altijd bereid om met de Minister van LVVN in gesprek te gaan over de lessen van de clusteraanpak. 17 Het aandeel van de industrie aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca. 2,5% in 2021. De fractieleden van de BBB vragen of er ook meer recente gegevens beschikbaar zijn. Zo ja, kunt u die deze leden doen toekomen? De fractieleden van de BBB constateren dat er 19�piekbelasters zijn. In hoeverre hebben die hun stikstofuitstoot gereduceerd? Antwoord Recent publiceerde het RIVM de nieuwste editie van de Monitor Stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 42 . De industrie en energiesector zijn in dit rapport samengevoegd, en hun depositie-bijdrage op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden in 2022 is ca. 2,17% van de totale stikstofdepositie (tabel 8). Dit is een bijdrage van 31 mol/ ha/ jaar ten opzichte van de totale depositie op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden van 1427 mol/ ha/ jaar. De cijfers voor 2023 en 2024 zijn nog niet beschikbaar. Specifieke emissiecijfers van de 19 industri�le bedrijven die voorkomen op de RIVM lijst van 3000�piekbelasters zijn te vinden in het openbare elektronische milieujaarverslag 43 . Op 2�december is de regeling Beperking ammoniakuitstoot bij industri�le piekbelasters (BAIP) geopend. Daarnaast zijn de in de voortgangsbrief gemelde maatwerkafspraken gemaakt. Deze maatregelen zijn gericht op bovenwettelijke reductie van ammoniak. Bedrijven die in aanmerking (willen) komen werken momenteel plannen uit, die resulteren in vermindering van ammoniakemissie wanneer de installaties operationeel zijn. Naar verwachting zal tussen 2026 en 2028 de vermindering bij de bedrijven optreden. 18 De ge�ffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk maken van woningbouw en/ of andere urgente maatschappelijke opgaven. De fractieleden van de BBB vragen waarom de stikstofruimte wordt ingezet om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Zou er niet als eerste een einde gemaakt moeten worden aan de onzekere situatie waar PAS-melders al jaren inzitten? De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Waar mogelijk moeten PAS-melders inderdaad worden gelegaliseerd. Hier wordt actief naar gekeken. In de brief van 24�oktober jl. wordt toegelicht dat in 2023 voor Yara Sluiskil een maatwerksubsidie is goedgekeurd ten behoeve van de installatie van een bovenwettelijke, ammoniakreducerende maatregel op ��n van de granulatiefabrieken. Hierbij is actief bekeken of de provincie Zeeland PAS-melders kan legaliseren. Er lijken enkele mogelijkheden tot legalisatie te zijn, die ook worden uitgewerkt. Wel blijft relevant dat de depositiereducties die kunnen worden ingezet voor PAS-melders zich beperken tot een straal van 25km rond het emissiepunt van de fabriek. Uit geldende rechtspraak volgt dat stikstofruimte alleen kan worden ingezet voor vergunningen indien deze ruimte niet nodig is om de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied te bereiken. Wanneer de ruimte niet voor vergunningen kan worden gebruikt, heeft de gerealiseerde stikstofreductie wel een positief effect voor (economische) activiteiten rond het betreffende Natura 2000-gebied. Elke stikstofdaling versnelt immers het moment dat gemakkelijker een vergunning kan worden verleend, omdat de natuur er beter voor staat. De benutting van eventueel vrijvallende stikstofruimte is aan het bevoegd gezag (provincies). In de voortgangsbrief heeft het kabinet aangegeven de komende periode met de relevante bevoegde gezagen en andere belanghebbenden te bekijken welke mogelijkheden er zijn. 19 Naast het feit dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1�januari 2024; voor bestaande bedrijven vanaf 1�januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industri�le installaties, zoals in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. De fractieleden van de BBB vragen of hiervoor voldoende vergunning-capaciteit voorhanden is. De fractieleden van de BBB ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Provincies en gemeenten vormen het bevoegd gezag en zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van omgevingsvergunningen van bedrijven. Deze taken worden in opdracht van deze provincies en gemeenten verricht door Omgevingsdiensten. Deze voeren verplicht minimaal het basistakenpakket uit. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag als eigenaren van de omgevingsdiensten om ervoor te zorgen dat deze organisaties in staat zijn voldoende personeel te werven. Bij het wijzigen van regelgeving worden de extra lasten voor vergunningverlening, handhaving en toezicht onderzocht. Het is waar dat veel omgevingsdiensten al langer met personeelstekorten kampen. De arbeidsmarkt is krap. Daarom zijn dit jaar alle omgevingsdiensten met inzet van middelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gestart met een grootschalige wervingscampagne. Specifiek voor de zes grote Omgevingsdiensten is extra budget beschikbaar gesteld van in totaal 35 miljoen euro voor de vergunningverlening rond de maatwerkbedrijven. 20 In de media hebben de fractieleden van de BBB gelezen dat datacenters wellicht willen vergroenen door de inzet van kleine kerncentrales. De fractieleden van de BBB vragen of u kunt ingaan op de rol die u ziet voor kernenergie bij de vergroening van de industrie. Bent u bereid de Eerste Kamer met enige regelmaat te informeren over de vorderingen op het gebied van de verduurzaming van de industrie? Zo ja, wanneer kunnen wij een volgende brief verwachten en neemt u daarin de mogelijke rol van kernenergie mee? Antwoord Onder het SMR programma (Small Modular Reactors) zoekt het kabinet uit wat voor potentie kleine kerncentrales hebben voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie. Allereerst kijkt het kabinet naar de lokale en regionale vraag, door middel van de Cluster Energie Strategie�n 3.0. Ook is het kabinet in gesprek met de industrieclusters over mogelijke interesse in SMR s. De eerste conclusies uit deze gesprekken verwacht het kabinet in het voorjaar van 2025 met de Kamer te kunnen delen. Het kabinet rapporteert elk half jaar de voortgang van de verduurzaming van de industrie aan de Tweede Kamer. Het kabinet zal hierbij afschriften van de voortgangsbrieven ook aan de Eerste Kamer sturen. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie 21 Uit cijfers van het PBL blijkt dat de industrie onvoldoende CO 2 -reductie behaalt en Nederland de klimaatdoelen voor 2030 waarschijnlijk niet gaat halen. De fractieleden van de ChristenUnie vragen welke extra maatregelen u overweegt om deze achterstand in te halen, en hoe zorgt de overheid ervoor dat de industrie een eerlijke maar ook grotere bijdrage levert. Antwoord In het voorjaar zal het kabinet een pakket aan maatregelen met alternatief beleid presenteren om het klimaatdoel van 2030 binnen bereik te brengen. In de KEV 2024 44 staat dat de industrie naar verwachting in 2030 een emissiereductie van 56% zal hebben gerealiseerd. Dat is veel, maar nog onvoldoende om het reductiedoel van de industrie te bereiken. In de praktijk blijkt de uitvoering hardnekkig en is het voor bedrijven niet altijd mogelijk om te verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden en een ongelijk internationaal speelveld. Voor deze bedrijven zet het kabinet in op zo snel mogelijke realisatie van randvoorwaarden zoals energie-infrastructuur, waarbij er ook aandacht is voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. 22 De inzameldoelen voor plastic worden niet gehaald, terwijl deze cruciaal zijn voor de transitie naar (meer) circulair plastic. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u de inzameling en recycling gaat aanscherpen, zodat normeren, stimuleren en beprijzen daadwerkelijk leiden tot een circulaire markt. Antwoord In antwoorden op Kamervragen door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ? Openbaar Vervoer en Milieu (I&W) van 7�oktober�jl. 45 is aangegeven dat de wettelijke inzameldoelstelling voor plastic flessen van 90% nog niet wordt gehaald. De recycle- en hergebruikdoelstellingen voor onder andere plastic verpakkingen worden wel gehaald. In 2023 werd 49% van de plastic verpakkingen gerecycled 46 . Dat is 5% boven de gestelde doelstelling van 44% voor 2023. De gecombineerde recycle- en hergebruikdoelstelling, die naast recycling ook hergebruik meeneemt, wordt zelfs ruimschoots gehaald: een resultaat van 82% ten opzichte van de vereiste 44%. Momenteel worden de regelingen voor zowel plastic flessen als verpakkingen ge�valueerd. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te bepalen of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Over de resultaten van de evaluatie wordt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2025 ge�nformeerd door de Staatssecretaris van I&W. Tot slot stelt de aankomende Europese Verpakkingenverordening veel nieuwe eisen aan (kunststof) verpakkingen, zoals dat ze recyclebaar moeten zijn en ook op schaal gerecycled moeten worden. Ook wordt het verplicht kunststofrecyclaat toe te passen in kunststofverpakkingen. Hiermee wordt een gelijk speelveld gecre�erd en de recycling gestimuleerd. 23 Met betrekking tot stikstof stellen de fractieleden van de ChristenUnie dat de huidige maatregelen zich vooral richten op grote ammoniak-uitstoters. De fractieleden van de ChristenUnie vragen hoe u ervoor gaat zorgen dat ook andere stikstofvormen en sectoren binnen de industrie ambitieuzer bijdragen aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Antwoord De industrie stoot zowel ammoniak (NH 3 ) als stikstofoxide (NO x ) uit. De inzet van het kabinet is om ook NO x -uitstoot bij de industrie verder te verlagen. Vanwege de samenhang met het Klimaatbeleid en het Milieubeleid (integrale benadering) wordt daarbij aangehaakt op twee bestaande ambitieuze sporen, namelijk enerzijds bestaande milieuwetgeving waarbij wordt voldaan aan strengere emissiegrenswaarden binnen de bandbreedte van de Best Beschikbare Technieken (BBT) en anderzijds algehele verduurzaming door vermindering van fossiel gebruik, waarbij geldt dat CO 2 reductie ook leidt tot minder emissies van stikstofoxides. Het feit dat het kabinet heeft gekozen om de beperkte middelen voor de Aanpak Piekbelasters Industrie in te zetten voor ammoniakreductie is gelegen in het feit dat de hiervoor genoemde beleidsprikkels niet of minder werken voor ammoniak-emisises bij een beperkt aantal grote installaties en er mogelijkheden zijn om relatief kosteneffectief een aanzienlijke hoeveelheid ammoniak-emissie bovenwettelijk te reduceren, waardoor een betekenisvolle bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Daarbij wordt ook in ogenschouw genomen dat als gevolg van het verschil in eigenschappen en verspreidingskarakter tussen NO x en NH 3 , de reductie van stikstofoxiden een lager effect heeft op de depositiedaling op Natura 2000-gebieden dan ammoniak. Het effect is ook afhankelijk van de bronkenmerken, zoals de uitstoothoogte en de afstand tot Natura 2000-gebieden. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD 24 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen. Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat de middelen die in kunstmatige CO 2 -opslag onder de Noordzee worden ge�nvesteerd beter in de ontwikkeling van natuurlijke CO 2 -opslag kunnen worden ge�nvesteerd? De fractieleden van de PvdD ontvangen hierop graag een toelichting. Antwoord Om te klimaatdoelen te realiseren zullen we zowel permanente geologische opslag als natuurlijke koolstofopslag nodig hebben. Er wordt in beide ontwikkelingen ge�nvesteerd. Op termijn is CCS ook nodig voor het bewerkstelligen van negatieve emissies (koolstofverwijdering) ten behoeve van klimaatneutraliteit. Er wordt momenteel gewerkt aan een Routekaart Koolstofverwijdering. Deze routekaart zal onder andere ingaan op de rol van permanente en tijdelijke koolstofverwijdering-technologie�n (waar permanente geologische opslag respectievelijk natuurlijke opslag onder vallen). De Routekaart Koolstofverwijdering zal naar verwachting in de eerste helft van 2025 naar de Tweede Kamer verstuurd worden. 25 De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen u onderzoekt om meer natuurlijke CO 2 -opslag te realiseren. Indien u hier geen onderzoek naar doet, ontvangen de fractieleden van de PvdD graag een toelichting waarom dit niet gebeurt. Antwoord In het kader van de klimaatopgave voor landgebruik worden maatregelen voor het vergroten van koolstofopslag in bodems, bomen, landschapselementen en natte natuur onderzocht. Een voorbeeld hiervan voor minerale bodems is meer blijvend grasland. Er zijn verschillende onderzoeksprogramma s, zoals Slim Landgebruik 47 . Effectief bevonden maatregelen, voortkomende uit deze onderzoeksprogramma s, worden ge�mplementeerd. 26 Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling voor de industrie in 2030 te realiseren. De fractieleden van de PvdD vragen wat u hieraan gaat doen, zodat bedrijven deze investeringsbeslissingen niet voor zich uit zullen schuiven. Antwoord Er is op dit moment al een uitgebreid beleidsinstrumentarium aanwezig om bedrijven te stimuleren om te verduurzamen en hiervoor investeringsbeslissingen te laten nemen. Dit bestaat uit normering, beprijzing en stimulering, zoals de CO 2 -heffing industrie en de maatwerkaanpak. Daarnaast borgt ook het Europese ETS emissiereductie van de industrie. In de praktijk blijkt de uitvoering hardnekkig en is het voor bedrijven niet altijd mogelijk om te verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden en een ongelijk internationaal speelveld. Voor deze bedrijven zet het kabinet in op zo snel mogelijke realisatie van randvoorwaarden zoals energie-infrastructuur waarbij er ook aandacht is voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. 27 De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen u gaat nemen om deze cruciale sectordoelstellingen alsnog te behalen. Er wordt gesproken over alternatief beleid. Welk beleid is dit? Antwoord In het voorjaar zal het kabinet een pakket aan maatregelen met alternatief beleid presenteren om het klimaatdoel van 2030 binnen bereik te brengen. Daarbij wordt breed gekeken naar alle mogelijkheden, zowel de uitvoering van bestaand beleid, het oplossen van knelpunten in de uitvoering en nieuwe maatregelen, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor de realisatie van randvoorwaarden, zoals energie-infrastructuur. Daarnaast zet het kabinet in op maatregelen voor het internationaal gelijk speelveld en concurrentiekracht. Er zal hiervoor onder andere geput worden uit het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur ten behoeve van concurrerende elektriciteitsprijzen. 28 De fractieleden van de PvdD vragen welke concrete stappen u gaat zetten om zo snel mogelijk af te stappen van onze afhankelijkheid van olie, kolen en gas. Antwoord Het kabinet zet zich volop in om de afhankelijkheid van olie, gas en kolen af te bouwen, zowel in de industrie als voor de samenleving als geheel. De twee hoofdsporen hiervoor zijn alle maatregelen om toe te werken naar een klimaatneutrale samenleving, zoals weergegeven in het concept-Klimaatplan 2025?2035 dat op 24�oktober aan de Tweede Kamer is aangeboden, en alle maatregelen voor de gelijktijdige opbouw van een klimaatneutraal energiesysteem zoals weergegeven in het Nationaal plan energiesysteem (NPE) ter vervanging van olie, gas en kolen. Het uitgangspunt van het kabinet in het NPE is om het fossiele koolstofgebruik te minimaliseren richting 2050. De fundamentele aanpassingen die hiervoor nodig zijn in zowel de gebruikssectoren ? zoals voor productieprocessen in de industrie ? als de aanbodkant van energie ? zoals de opschaling van elektriciteit, waterstof en duurzame koolstoffen ? vragen een grote gezamenlijke inzet. Het kabinet werkt hieraan met vele betrokken partijen. In het tweede kwartaal van 2025 zal het kabinet in een Kamerbrief specifiek ingaan op de verantwoorde afbouw van fossiel in het energiesysteem, en op olie, gas en kolen binnen het geheel. Olie en gas zijn, naast brandstoffen voor energie, ook belangrijke grondstoffen voor de industrie. Het is cruciaal om ? parallel aan de energietransitie ? te werken aan de transitie van fossiele naar duurzame grondstoffen. Samen met de Staatssecretaris van I&W wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Er wordt beoogd dit in juli 2025 naar de Tweede Kamer te sturen. 29 Het kabinet zegt te werken aan klimaatafspraken met de twintig grootste vervuilers, maar na jarenlang onderhandelen is nog met geen enkel bedrijf een definitieve afspraak gemaakt over een verduurzamingspad. De fractieleden van de PvdD vragen of u kunt toelichten welke cruciale fouten er zijn gemaakt waardoor er geen enkel verduurzamingspad op tafel ligt met de twintig grootste uitstoters van Nederland. Antwoord Het kabinet heeft niet de indruk dat er cruciale fouten zijn gemaakt bij de maatwerkaanpak. Het gaat bij de maatwerkaanpak om enorm grote investeringen en ingrijpende veranderingen bij bedrijven. Om de transitie naar een duurzame bedrijfsvoering te maken, is er veel nodig: een groene business case met een keuze voor een verduurzamingsroute, tijdige groene energie en infrastructuur, een vergunning en tijdige duidelijkheid over wetgeving. Bovendien zijn de omstandigheden er de afgelopen twee jaar niet makkelijker op geworden: hoge energieprijzen; zware internationale concurrentie onder andere door de Inflation Reduction Act en hoge inflatie plus oplopende rentes. Ondertussen zijn er al wel belangrijke stappen gezet. Met 13 bedrijven zijn ambitiedocumenten ( Expressions of Principles ) getekend en met Nobian is op 19�december�jl. een bindende maatwerkafspraak getekend 48 . Tot slot is het van grote waarde dat door de maatwerkaanpak diepgaand inzicht is verkregen in de verschillende verduurzamingsstrategie�n van deze bedrijven, en de dilemma s waar zij mee worstelen. 30 De fractieleden van de PvdD vragen waarom het kabinet heeft besloten om 4,5 miljard euro m��r fossiele subsidies uit te geven dan in de plannen van het vorige kabinet. Hoe valt deze beslissing te verantwoorden in een tijd waarin het cruciaal is om alles op alles te zetten om in 2030 minstens 55% CO 2 -reductie te realiseren, zo vragen de fractieleden van de PvdD. Antwoord De vraag doelt op het verschil tussen het totaal van de reeds ingezette en voorgenomen afbouw fossiele subsidies uit de Miljoenennota 2024 ad.�ca.�?�6,2 miljard 49 en de Miljoenennota 2025 ad.�ca.�?�1,7 miljard 50 . De in de Miljoenennota 2024 berekende afbouw van fossiele subsidies is met de aanbieding van het Belastingplan 2024 gecorrigeerd naar ?�4,8 miljard, omdat de afname van de degressiviteit in de energiebelasting verkeerd was berekend. Het verschil in afbouwbedrag zoals berekend in het Belastingplan 2024 en in de Miljoenennota voor 2025, kan grotendeels worden verklaard door een andere manier van presenteren: Ten eerste liet het overzicht in 2024 de totale toekomstige afbouw van fossiele subsidies ten opzichte van het overzicht in de Miljoenennota 2024 zien. In de Miljoenennota 2025 is de methode verfijnd en wordt de afbouw in twee categorie�n getoond. De eerste categorie is de afbouw in 2024 ten opzichte van 2023. Het verschil is een afbouw van fossiele subsidies van ?�3,9 miljard euro, wat al is meegenomen in het overzicht van de Miljoenennota 2025 (onderste gedeelte tabel 23.1). De tweede categorie is de afbouw n� 2024 en dus ten opzichte van het overzicht in de Miljoenennota 2025. Het gaat om een bedrag van ?�1,7 miljard (bovenste gedeelte tabel 23.1). 31 De fractieleden van de PvdD lezen dat het kabinet kaders wil stellen voor de ontwikkeling van circulair plastic door middel van normeren, beprijzen en stimuleren. De fractieleden van de PvdD vragen of u concreet kunt toelichten wat normeren, beprijzen en stimuleren inhoudt. Antwoord Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). Er wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast (normeren). Tot slot stelt het kabinet in totaal ?�267 miljoen subsidies vanuit het Klimaatfonds, en ?�220 miljoen stimulering via het Nationaal Groeifonds programma Circular Plastics NL beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen. Aangaande de plastic norm, die momenteel in ontwikkeling is, zal er in het voorjaar van 2025 een weging plaatsvinden in relatie tot economische impact; de plastic norm en de in het regeerakkoord aangekondigde plasticheffing worden daarbij in samenhang bezien. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Ook worden circulaire plastic bedrijven waar mogelijk gesteund in hun onderzoek en ontwikkeling met regelingen als DEI+ en VEKI (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen. 32 De fractieleden van de PvdD vragen welke stappen het kabinet gaat zetten om zo snel mogelijk naar een circulaire economie toe te werken. Bent u voornemens een nationaal plan op te stellen met concrete doelstellingen om de productie en consumptie van goederen te verminderen? Zo ja, welke stappen zet u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord Het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) 51 beschrijft de inzet van het kabinet bij het toewerken naar een Circulaire Economie. De Staatssecretaris van I&W is hiervoor co�rdinerend bewindspersoon. Het NPCE bevat lange termijn doelstellingen, concretere doelstellingen per prioritaire productgroep (zoals kunststoffen en textiel) en maatregelen die bijdragen aan het realiseren van deze doelen. In de Gedragsstrategie Burgers en Circulaire Economie en bijvoorbeeld het recent gepubliceerde Beleidsprogramma Circulair Textiel 2025?2030 52 worden maatregelen verkend voor minder productie en consumptie. In de actualisatie van het NPCE die in september 2025 met de Kamer gedeeld wordt, zullen onder meer de nationale doelen verder geconcretiseerd worden op het niveau van de vier circulaire strategie�n (verminderen van grondstofgebruik, substitutie, levensduurverlening, en hoogwaardige verwerking). 33 De fractieleden van de PvdD vragen of u voornemens bent om duurzame opties meer aan te moedigen die de consument kan terugzien in het (lager) beprijzen. Zo ja, graag een toelichting op welke manier u dit gaat concretiseren. Zo nee, waarom niet? Antwoord Beprijzing van broeikasgasemissies is een belangrijk beleidsinstrument van het kabinet om de klimaatdoelen te halen en partijen een verduurzamingsprikkel te geven. Het is een robuuste en voorspelbare instrumentvorm waarmee tevens invulling wordt gegeven aan het principe de vervuiler betaalt . Adequate beprijzing van broeikasgasemissies zorgt ervoor dat duurzame producten goedkoper worden voor consumenten dan het fossiele alternatief. Beprijzing van broeikasgasemissies is in de weglekgevoelige sectoren ? zoals de energie-intensieve industrie en de elektriciteitssector ? daarom het meest effectief als de maatvoering in internationaal verband wordt afgestemd en in de vormgeving van de beprijzing rekening wordt gehouden met het internationale speelveld. In de Kamerbrief over de kabinetsinzet afbouw fossiele subsidies van 3�december jl. heeft het kabinet aangeven hoe zij inzet op verstevigen van beprijzing in Nederland en Europa. 53 34 U geeft aan een visie te gaan ontwikkelen voor het gebruik van duurzame koolstof als grondstof. De fractieleden van de PvdD vragen welke definitie u hanteert voor duurzame koolstof. Welke duurzame koolstofbronnen wilt u gaan gebruiken voor duurzame koolstof? In welke verhoudingen? Antwoord De definitie van duurzame koolstof zal worden uitgeschreven in de visie die in ontwikkeling is. Vooralsnog werken we met de volgende afbakening; duurzame koolstof omvat alle koolstofbronnen die het gebruik van extra fossiele koolstof uit de geosfeer vervangen. Dit betekent dat duurzame koolstof afkomstig kan zijn uit de biosfeer, economie of atmosfeer. Met het verbouwen van (duurzame) biogrondstoffen, koolstof terugwinnen middels recycling of zelfs door bijvoorbeeld CO 2 af te vangen uit de atmosfeer kan een circulaire koolstofkringloop worden gecre�erd. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er drie duurzame koolstofbronnen zijn: secundaire grondstoffen (recyclaat), duurzame biogrondstoffen en (fossiele, biogene of atmosferische) CO 2 als grondstof. In het opstellen van de visie wordt onderzoek gedaan naar wat de mogelijke verhoudingen tussen de verschillende koolstofbronnen kunnen zijn voor een duurzame chemische industrie. 35 Een bron die genoemd wordt voor duurzame koolstof is onder andere het verbranden van biomassa. De fractieleden van de PvdD vragen of u op de hoogte bent van het feit dat het verbranden van biomassa vervuilender is dan het verbranden van kolen. Waarom zet u, ondanks deze kennis, alsnog stappen richting het gebruik en opschaling van biomassa? Antwoord Duurzame biogrondstoffen zijn ��n van de bronnen voor duurzame koolstof, naast secundaire grondstoffen (recyclaat) en CO 2 . Duurzame biogrondstoffen zijn nodig om weg te kunnen bewegen van fossiele grondstoffen in de chemische industrie. Er wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Deze visie en het transitiepad beperken zich tot de inzet van duurzame koolstof als grondstof voor de chemie en hebben geen betrekking op het verbranden van biogrondstoffen voor energetische toepassingen. Er gelden zowel in Nederland als in de EU strenge duurzaamheidseisen voor het gebruik van (houtige) biogrondstoffen om aangemerkt te worden als duurzame energiebron. Voor de inzet van dit kabinet op het duurzaamheidskader biogrondstoffen verwijs ik naar de Kamerbrief Voortgang duurzaamheidskader biogrondstoffen 54 . Om in de toekomst genoeg aanbod te hebben aan duurzame koolstof zet het kabinet zich in om deze duurzame koolstofbronnen en bijbehorende technologie�n verder te ontwikkelen, waaronder ook duurzame biogrondstoffen. Zo ondersteunt het kabinet innovatie rondom het gebruik van biogrondstoffen als grondstof via het Nationaal Groeifonds Programma Biobased Circular. 36 De fractieleden van de PvdD vragen hoe u tegenover principi�le keuzes staat over de vraag welke Top�20�industrie�n wel/ niet/ een aangepaste toekomst hebben in een duurzame economie. Antwoord Het is niet aan de overheid om principi�le keuzes te maken over het voortbestaan van individuele bedrijven. Dat is aan de bedrijven zelf, binnen de kaders en randvoorwaarden die de overheid stelt, zoals klimaatneutraliteit in 2050 en toewerken naar circulariteit. Hierdoor kunnen bedrijven die willen verduurzamen in Nederland de noodzakelijke investeringsbeslissingen nemen. Het verbeteren van het investeringsklimaat heeft dan ook prioriteit. Het klimaat is er namelijk niet bij gebaat als de Nederlandse fabrieken moeten sluiten, terwijl de productie van fabrieken elders in de wereld wordt opgeschroefd en daarmee meer CO 2 uitgestoten zal worden dan bij productie in Nederland. 37 De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent sancties in te stellen tegen de Top 20 industrie�n/ bedrijven die er niet in slagen hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Antwoord Met het Europese ETS-systeem is er al een stok achter de deur om te zorgen dat alle ETS-plichtige bedrijven op termijn geen uitstootrechten meer kunnen verkrijgen, en dus moeten verduurzamen. Bovendien kent Nederland hier bovenop nog een nationale CO 2 -heffing. Het verder sanctioneren van bedrijven is dus niet nodig; ook zijn het mondiale klimaat en het Nederlandse vestigingsklimaat hier niet mee geholpen. Uit de top 60-rapportage van RVO blijkt dat de overgrote meerderheid van die bedrijven verduurzaming als sterk noodzakelijk ziet voor hun toekomstperspectief. Dit toekomstperspectief wil dit kabinet de bedrijven graag bieden. Daarom wordt ingezet op een verbetering van het Nederlands vestigingsklimaat, met de noodzakelijke randvoorwaarden om de verduurzaming van de industrie te faciliteren en een gelijk speelveld met buurlanden te cre�ren. Beprijzingsmechanismen zoals de nationale CO 2 -heffing en het ETS-systeem vormen daarbij zoals gezegd een belangrijke stok achter de deur, omdat CO 2 -uitstoot hierdoor steeds duurder wordt voor bedrijven die niet tijdig verduurzamen. 38 De fractieleden van de PvdD vragen of u bereid bent te onderzoeken welke bijdrage de Top 20 industrie�n leveren aan brede welvaart in Nederland en elders, in plaats van alleen te kijken naar de bijdrage aan het Nederlandse BBP. Antwoord De doelgroep voor de maatwerkaanpak zijn de grootste CO 2 uitstoters. Met deze aanpak wil het kabinet bedrijven ondersteunen die concrete, zeer ambitieuze verduurzamingsplannen hebben waar het reguliere instrumentarium onvoldoende soelaas biedt. Het primaire doel is om bij deze bedrijven bovenwettelijke CO 2 reductie te realiseren. De maatwerkaanpak richt zich daarnaast ook op andere beleidsdoelen, zoals de verbetering van de leefomgeving (waaronder stikstofreductie), de gezondheid van de omwonenden, energie- en gasbesparing en restwarmtebenutting. De adviescommissie binnen de maatwerkaanpak toetst dan onder andere ook op deze doelen bij de beoordeling van de intentieovereenkomsten ( Joint letter of Intents), die worden gesloten met de bedrijven. Het gaat dus niet zozeer om de bijdrage van de bedrijven aan het Nederlandse BBP, maar om hun bijdrage aan de verbetering van het klimaat en daarmee de brede welvaart. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de grootste industri�le CO 2 uitstoters een extra inspanning verrichten om te verduurzamen. Daarmee wordt bijgedragen aan een brede welvaart, omdat het klimaat en leefomgeving worden verbeterd en de economie versterkt. X Noot 1 De letter E heeft alleen betrekking op 29�826 . X Noot 2 Samenstelling: Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter) , Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter) , Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL) X Noot 3 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D . X Noot 4 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 1. X Noot 5 Ibidem. X Noot 6 Ibidem. X Noot 7 Ibidem. X Noot 8 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 9 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 10 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 11 Ibidem. X Noot 12 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3?4. X Noot 13 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 14 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5?6. X Noot 15 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 16 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3. X Noot 17 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 18 Ibidem. X Noot 19 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 7. X Noot 20 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 11. X Noot 21 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 12. X Noot 22 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 13. X Noot 23 PBL, Klimaat- en Energieverkenning 2024. X Noot 24 ILT, ILT waarschuwt Afvalfonds Verpakkingen om inzameldoel plastic flessen Nieuwsbericht geraadpleegd op: https:/ / www.ilent.nl/ actueel/ nieuws/ 2023/ 09/ 08/ ilt-waarschuwt-afvalfonds-verpakkingen-om-inzameldoel-plastic-flessen . X Noot 25 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 2. X Noot 26 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 3. X Noot 27 Uitstoot van industrie vooral omlaag door krimp, verduurzaming komt niet op gag , NU.nl. X Noot 28 Experts teleurgesteld over Nederlandse coalitie tegen fossiele subsidies , NOS.nl X Noot 29 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 5. X Noot 30 Kamerstukken I 2024/ 25, 32�813/ 29�826,�D , p. 6. X Noot 31 Duurzame koolstof, de sleutel tot een duurzame chemische industrie , BioBasedPress.eu X Noot 32 Onderzoek: biomassa zorgt voor hogere uitstoot dan kolen , AD.nl X Noot 33 Kenmerk�175973.01U X Noot 34 Klimaat- en Energieverkenning 2024 | Planbureau voor de Leefomgeving (pbl.nl) X Noot 35 Kamerstuk 32�813, nr.�1416 . X Noot 36 Electricity cost assessment for large industry in the Netherlands, Belgium, Germany and France: Final report | Rapport | Rijksoverheid.nl X Noot 37 Kamerstuk 32�813, nr.�1372 . X Noot 38 Kamerstuk 33�009, nr.�137 . X Noot 39 Kamerstuk 32�637, nr.�646 . X Noot 40 Kamerstuk 32�637, nr.�658 . X Noot 41 Kamerstuk 36�600, nr.�XIV-66 . X Noot 42 Monitor stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 2024 | RIVM X Noot 43 Alle emissiegegevens op ��n plek | Emissieregistratie X Noot 44 Kamerstuk 32�813, nr.�1416 . X Noot 45 Kenmerk 2024Z13454 X Noot 46 https:/ / www.verpact.nl/ nl/ onze-recycleresultaten X Noot 47 Slim Landgebruik | Home X Noot 48 Kamerstuk 29�826, nr.�219 . X Noot 49 Zie: Box 24.1 van Bijlage 25 bij de Miljoenennota 2024 X Noot 50 Zie: Tabel 23.1 van bijlage 23 bij de Miljoenennota 2025 X Noot 51 Kamerstuk 32�852, nr.�225 . X Noot 52 Kamerstuk 32�852, nr.�321 X Noot 53 Kamerstuk 32�813, nr.�1425 . X Noot 54 Kenmerk 2024Z21983 [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    14-03-2025 00:04:02 | Verslag
© Political Inzights B.V., Almere.