-
4.542 items gevonden
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie JM VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 6 mei 2025 De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat 1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Klimaat en Groene Groei over het Europees actieplan voor windenergie. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit: • De uitgaande brief van 2 oktober 2024. • De uitstelbrief van 13 november 2024. • De antwoordbrief van 29 april 2025. De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei, Karthaus BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT Aan de Minister van Klimaat en Groene Groei Den Haag, 2 oktober 2024 De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben met belangstelling kennisgenomen van uw beantwoording op de vragen naar aanleiding van de mededeling van de Europese Commissie over het Europees actieplan voor windenergie. 2 De leden van de fracties van BBB en JA21 hebben naar aanleiding daarvan een aantal nadere vragen en opmerkingen. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB Wat is uw zienswijze nu er steeds meer bekend wordt over de energie(in)efficiëntie van windenergie en de onbalans die het veroorzaakt in het elektriciteitsnetwerk? Wat betekent dit voor de netcongestie? Wat doet u om dit op te lossen? Ziet u ook mogelijkheden voor eventuele andere energiebronnen om de klimaatdoelstelling van CO 2 -neutraal in 2050 te behalen? Zo vragen de leden van de fractie van de BBB . Op 5 oktober 2014 was er een NOS-item over een rapport dat in opdracht van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken was geschreven met de duiding van de (maatschappelijke) kosten en baten van windenergie op zee. 3 Toentertijd kwam de kosten-batenanalyseberekening uit op ongeveer 5,1 miljard Euro aan kosten. Inmiddels is gebleken dat onder andere de stekkers op zee duurder uitvallen dan eerder begroot. 4 Zou u, met de inzichten van de laatste tien jaar sinds het rapport, inzicht kunnen geven in de huidige totale netto kosten-batenanalyse? Staat u nog achter de routekaart windenergie en/ of welke aanpassing voorziet u met betrekking tot de planning en stimulering van windenergie op land en op zee? 5 De EU heeft na ondertekening van het Parijs-akkoord, de doelstelling (met kop) vertaald naar een doelstelling voor de lidstaten. 6 Hiermee is het aan de lidstaten om te bepalen hoe deze doelstelling van CO 2 -neutraal in 2050 gehaald wordt. Wat is uw zienswijze op het Europees actieplan voor windenergie, waarmee de EU de lidstaten lijkt te sturen in de richting van windenergie als (enig) middel om deze doelstelling te halen? Windenergie op zee beperkt de ruimte voor natuurontwikkeling en visserij. In uw brief zijn maatregelen vermeld om de natuur te compenseren. Voor de visserij wordt gewezen op een transitiefonds. 7 Betekent dit dat de visserij opgeofferd wordt ten bate van wind en natuur? Als alle (Europese en Nederlandse) plannen doorgaan, hoeveel ruimte blijft er dan nog over voor de visserij? Om te kunnen concurreren met niet-Europese aanbieders zou bij de aanbesteding van windmolenparken minder naar prijs moeten worden gekeken en meer naar kwaliteit, stelt u in uw brief. 8 Hoe ziet u dit met de kostenneutraliteit van uw plannen? U stelt dat we voor sommige onderdelen van de windmolens afhankelijk zijn van grondstoffen uit andere landen, zoals China. 9 In hoeverre is dat wenselijk gezien de huidige geopolitieke situatie? De esthetische impact op het landschap, de ecologische gevolgschade en de impact op de natuur op land en in zee worden steeds duidelijker. Hoe ziet u de voortgang in aanleg en vervanging van windmolens in de komende jaren en behoort een pauze als moment voor een evaluatie van huidige realisatie en plannen tot de mogelijkheden om te bezien of het beleid eventueel aanpassing behoeft, tot de mogelijkheden? Met de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) gaat de overheid verplichtingen aan voor de duur van ongeveer 15 jaar en de garantie van een minimumprijs voor elektriciteit (7–8 ct voor wind?). 10 Een voordeel is dat private ondernemingen zo worden aangemoedigd te investeren in windmolens. Nadelen zijn dat vooraf niet bekend is of de opgewekte elektriciteit wordt geëxporteerd (en dit dus indirecte subsidie voor het buitenland is) en of er gedurende de looptijd (van bijvoorbeeld 15 jaar) geen energiebronnen komen die goedkopere energie kunnen leveren. Op basis hiervan, voorziet u aanpassingen in de SDE++- subsidieregeling? Met de plaatsing van windmolens op land (vaak op grond met bestemming landbouw) of in zee (natuurgebied), wordt de grond / bodem gebruikt voor de industrie (energieproductie). Is het daarmee niet logisch om met de plaatsing van windmolens, de bestemmingsplannen aan te passen naar industrie (voor de oppervlakte van de windmolens en de eventuele toegangswegen naar de molens)? De windmolens zijn aan het einde van de technische levensduur, momenteel nog moeilijk te recyclen, wat een afvalprobleem kan veroorzaken. Steunt u het idee van een verplichte bijdrage in een recyclefonds per geleverd kilowattuur (KwH), door de eigenaar van de windmolen, om zo het onderzoek en de innovatie van de verwerking van afgedankte windmolens mogelijk te maken? In de afgelopen jaren is al veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de vogelsterfte door windmolens. Steeds opnieuw komt naar voren dat er weldegelijk een serieus probleem is. In een onderzoek in 2018 in opdracht van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken geven onderzoekers van de Universiteit van Wageningen referenties naar een groot aantal van dit soort studies. 11 Vrijwel allemaal bevestigen ze dat windmolens voor een aantal vogelsoorten een direct gevaar opleveren. Enkele (van de vele) voorbeelden zijn hier samengevat. Bent u bekend met dit onderzoek en welke conclusies zijn hier aan te verbinden? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21 U rept in de beantwoording over een gezonde en concurrerende markt, maar wijst er tegelijkertijd op dat de marktomstandigheden zijn verslechterd waardoor businesscases onder druk staan. 12 Betekent dit, daar overheden de onrendabele windenergie-industrie ondersteunen, uiteindelijk dat er een concurrentiestrijd met belastinggeld wordt gevoerd (tegen andere Europese aanbieders en overheden)? En financiert de Nederlandse belastingbetaler deze concurrentiestrijd met een blanco cheque, of is er een bovengrens aan de financiering? U schrijft dat signalen over mogelijke gezondheidsrisico's serieus worden genomen, maar dat op dit moment geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot slaapverstoring, en dat er onvoldoende bewijs is voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en mentale gezondheidsklachten. 13 De fractieleden van JA21 ontvangen graag een overzicht van de wetenschappelijke literatuur waarop uw standpunt is gebaseerd. Uw bewering dat er geen eenduidige wetenschappelijke conclusies bestaan over gezondheidsklachten zou, in het kader van het voorzorgsbeginsel, toch juist moeten leiden tot terughoudendheid bij verdere investeringen in windturbines? Kunt u hierop, in het bijzonder op het al dan niet respecteren van het voorzorgsbeginsel, reflecteren? De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 30 oktober 2024. Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, S.M. Kluit BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 november 2024 De nadere Kamervragen van de fracties van de BBB en JA21 met betrekking tot het Europees actieplan voor windenergie (175234.03U) kunnen niet voor de gevraagde datum van 30 oktober 2024 beantwoord worden. Voor de beantwoording is meer tijd nodig omdat de afstemming met andere departementen meer tijd vraagt. Ik zal uw Kamer de antwoorden zo spoedig mogelijk doen toekomen. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 april 2025 Hierbij zend ik u de antwoorden op de nadere vragen van de fractieleden van BBB en JA21 over het Europees actieplan voor windenergie. Deze beantwoording is onverhoopt verlaat naar de Kamer verzonden, mede vanwege de benodigde afstemming. Mijn excuses voor de vertraagde aanlevering van de antwoorden. De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans Vragen en opmerkingen van de fractieleden van BBB 1 Wat is uw zienswijze nu er steeds meer bekend wordt over de energie(in)efficiëntie van windenergie en de onbalans die het veroorzaakt in het elektriciteitsnetwerk? Wat betekent dit voor de netcongestie? Wat doet u om dit op te lossen? Ziet u ook mogelijkheden voor eventuele andere energiebronnen om de klimaatdoelstelling van CO 2 -neutraal in 2050 te behalen? Antwoord Windenergie speelt een cruciale rol in het Nederlandse energiesysteem om de doelstelling van klimaatneutraal in 2050 te kunnen behalen. In het Nationaal Plan Energiesysteem wordt voor de verschillende duurzame bronnen uitgegaan van een maximaal uitrolpad. Hierdoor is een eventuele lagere groei van windenergie niet te compenseren met meer groei van andere bronnen. Daarnaast zal windenergie, waarvan het grootste productiepotentieel op zee ligt, meer dan de helft van het totale aanbod in 2050 vertegenwoordigen. Dit betekent dat het verlagen van windenergieambities leidt tot meer importafhankelijkheid, tenzij op de lange termijn de elektriciteitsvraag minder sterk doorgroeit dan waar nu in alle scenario s vanuit wordt gegaan. Een robuuste beslissing over het naar beneden bijstellen van ambities op basis van achterblijvende vraagontwikkeling kan pas op een later moment in de tijd worden genomen als duidelijk(er) wordt in welke vraag de (industriële) energietransitie zich daadwerkelijk ontwikkelt. In verhouding tot zon-PV heeft windenergie een relatief beperkte impact op netcongestie. Het combineren van zon-PV en wind op dezelfde aansluiting kan echter wel leiden tot betere benutting van de netcapaciteit. Ook het lokaal combineren van opwek uit wind en zon én elektriciteitsvraag wordt steeds belangrijker om de schaarse netcapaciteit zo goed mogelijk te benutten. In de energienota en bijbehorende beleidsagenda 14 worden de meest recente ontwikkelingen en de inzet van het kabinet op dit gebied nader toegelicht. Ook in de vergunningverlening voor windparken op zee stimuleert het kabinet dat het elektriciteitsnet op land wordt ontlast door middel van vraagstimulering. Daarnaast vermijdt de aanlanding van de op zee opgewekte energie nabij de industriële clusters op land belasting van het elektriciteitsnet op land. In de toekomst is voorzien dat productie van groene waterstof op zee met behulp van de aldaar opgewekte elektriciteit kan bijdragen aan het ontzien van het elektriciteitsnet. Door dit soort ontwikkelingen wordt het efficiënt benutten van het energiesysteem gestimuleerd en onbalans voorkomen. 2 Zou u, met de inzichten van de laatste tien jaar, sinds een kosten-batenanalyse berekening uitgevoerd in 2013/ 14 in opdracht van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken 15 , inzicht kunnen geven in de huidige totale netto kosten-batenanalyse? Staat u nog achter de routekaart windenergie en/ of welke aanpassing voorziet u met betrekking tot de planning en stimulering van windenergie op land en op zee? 16 In de afgelopen 10 jaar heeft windenergie op zee een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Dat maakt dat de kosten-batenanalyse die destijds is uitgevoerd niet meer representatief is voor de situatie nu. Een heel groot verschil is dat de kosten van de productie van windenergie op zee sinds 2014 enorm zijn afgenomen. Destijds was er voor de productie van windenergie op zee subsidie nodig, die in de toenmalige kosten-batenanalyse zwaar meewoog. In tegenstelling tot hetgeen het CPB destijds als te optimistisch bestempelde, namelijk een kostendaling van 40% in 10 jaar, constateerde de Algemene Rekenkamer in 2018 dat de kosten tussen 2013 en 2018 met 71% waren afgenomen 17 . Sinds dat jaar wordt er bij de vergunningenprocedures geen subsidie meer verleend voor de productie van windenergie op zee. Recent, sinds de Russische inval in Oekraïne en het einde van de Covid-pandemie, zijn de rente, grondstofprijzen en krapte in de toeleverketen toegenomen. Hierdoor zijn de kosten van windenergie op zee weer gestegen, hoewel deze zich nog onder het oorspronkelijke niveau bevinden, en is de businesscase onder druk komen te staan. Ondanks de recente kostenstijgingen blijft wind op zee een relatief goedkope bron van duurzame energie. De reactie die in 2014 is gegeven op het door u aangehaald NOS-artikel, namelijk dat windparken op zee nodig zijn om voldoende capaciteit te hebben om op een duurzame manier energie op te wekken, geldt nog steeds. Die energie is nodig om onze industrie en huishoudens voldoende energie te kunnen leveren en een afdoende energie-onafhankelijkheid van ons land te borgen. Het kabinet heeft daarom in zijn Regeerprogramma aangegeven de huidige routekaart windenergie op zee onverkort uit te voeren en ruimte te zoeken voor een doorgroei in de verdere toekomst om de ambitie van 50 gigawatt (GW) in 2040 te realiseren. 3 Wat is uw zienswijze op het Europees actieplan voor windenergie, waarmee de EU de lidstaten lijkt te sturen in de richting van windenergie als (enig) middel om de doelstelling van CO 2 -neutraal in 2050 te halen? Antwoord Het Europees actieplan voor windenergie is een aanvulling op het bredere Europese regelgevend kader voor klimaat en energie dat erop is gericht om de energiesector bij te laten dragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Hierbij wordt breed ingezet op de opschaling van alle vormen van hernieuwbare energie – dus niet alleen windenergie – om het Europese doel van 42,5% hernieuwbare energie in 2030, uit het Fit-for-55-pakket, te realiseren. Dit sluit aan bij de lijn van het kabinet dat ingezet wordt op de opschaling van verschillende vormen van hernieuwbare energie, met een aanvullende rol voor kernenergie, om onze klimaat- en energiedoelstellingen te behalen. Het actieplan is expliciet een reactie op de uitdagende marktsituatie waarin de Europese windketen zich bevindt. De uitdagingen in de sector zijn onder andere het gevolg van hoge inflatie, hoge rente, toenemende (oneerlijke) concurrentie uit derde landen, vertragingen in de projecten door beperkte capaciteit in de toeleveringsketen, technische problemen die zijn ontstaan bij het opschalen van de windturbines en onzekerheid over de elektrificatieplannen van de industrie. 4 Windenergie op zee beperkt de ruimte voor natuurontwikkeling en visserij. In uw brief zijn maatregelen vermeld om de natuur te compenseren. Voor de visserij wordt gewezen op een transitiefonds. 18 Betekent dit dat de visserij opgeofferd wordt ten bate van wind en natuur? Als alle (Europese en Nederlandse) plannen doorgaan, hoeveel ruimte blijft er dan nog over voor de visserij? Om te kunnen concurreren met niet-Europese aanbieders zou bij de aanbesteding van windmolenparken minder naar prijs moeten worden gekeken en meer naar kwaliteit, stelt u in uw brief. 19 Hoe ziet u dit met de kostenneutraliteit van uw plannen? Antwoord Windparken beslaan op dit moment ongeveer 1,3% van het Nederlandse deel van de Noordzee. Bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden maakt het kabinet een belangenafweging. Daarbij is er oog voor de impact op alle gebruikers op de Noordzee en kijkt het kabinet eerst naar de ruimte voor visserij om zo rekening te houden met het sociaaleconomische en culturele belang van voedsel uit zee. Windparken worden niet gebouwd in natuurgebieden. Verder worden natuurwaarden onderzocht bij de aanwijzing van windenergiegebieden en kunnen kavelbesluiten alleen worden genomen wanneer aantoonbaar de ecologische grenzen niet worden overschreden. Ook worden belangrijke visgronden zoveel mogelijk ontzien. Voor de ondersteuning van innovaties en aanpassing aan de veranderingen op de Noordzee zijn middelen ter beschikking gesteld voor de visserij in het kader van het Noordzeeakkoord en in het kader van het aanwijzen van nieuwe gebieden voor windenergie in het Programma Noordzee 2022–2027 20 De uitbreiding van duurzame energie in Nederland en Europa betekent ook een uitbreiding van windenergie op zee. Als er in 2050 voor 70 GW aan wind op zee zou staan, dan betekent dit dat 12 tot 13% van de Nederlandse Noordzee wordt beslagen door windparken. De ruimte binnen windparken is beschikbaar voor medegebruik. Dit betreft natuurherstel en -ontwikkeling, andere vormen van hernieuwbare energieopwekking en -opslag, aquacultuur en passieve visserij. De Staatssecretaris van LVVN verkent momenteel of actieve visserij als medegebruik haalbaar, uitvoerbaar en veilig is in toekomstige windparken als basis voor een mogelijke herziening van het beleid voor medegebruik van windparken 21 . Wat betreft de focus op kwaliteit is het voor de verdere uitrol van de routekaart voor windenergie op zee van belang dat er ook maatregelen worden genomen op het gebied van ecologie en de stimulering van de vraag naar elektriciteit. Hierbij wordt erop gelet dat investeringen in deze maatregelen passen binnen de businesscase van windparkontwikkelaars, waardoor de windparken door middel van een zogenoemde vergelijkende toets met financieel bod kunnen worden vergund. In de vergunningverlening van windparken op zee zet het kabinet daarmee in op de combinatie van kwaliteit en betaalbaarheid. 5 U stelt dat we voor sommige onderdelen van de windmolens afhankelijk zijn van grondstoffen uit andere landen, zoals China. 22 In hoeverre is dat wenselijk gezien de huidige geopolitieke situatie? Antwoord China is een belangrijke handelspartner. Er is inderdaad een afhankelijkheid in de EU van China in de waardeketen voor windparken op zee. De EU en het kabinet hebben het verminderen van strategische afhankelijkheden dan ook hoog op de agenda staan. Onderdelen hiervan zijn (de implementatie van) de Net Zero Industry Act en de Critical Raw Material Act. In deze laatstgenoemde staan streefdoelen genoemd voor lidstaten, bijvoorbeeld over mijnbouw, het verfijnen van ruwe materialen en de recyclingscapaciteit, met de intentie om de afhankelijkheid van derde landen op den duur te verminderen. In Nederland dragen we hier verder aan bij door circulariteit als criterium op te nemen in de vergunningsverlening voor windparken op zee, zodat de markt wordt uitgedaagd en gestimuleerd om te bewegen naar een meer circulaire windindustrie. Als materialen worden hergebruikt wordt de afhankelijkheid van derde landen voor grondstoffen direct minder. Daarnaast werkt het kabinet aan het opzetten van een routekaart circulaire windparken op zee. Hiermee worden doelen gesteld voor een geleidelijke overgang naar steeds meer circulaire bouw van windparken op zee. Ook hiermee wordt de afhankelijk van derde landen afgebouwd. 6 De esthetische impact op het landschap, de ecologische gevolgschade en de impact op de natuur op land en in zee worden steeds duidelijker. Hoe ziet u de voortgang in aanleg en vervanging van windmolens in de komende jaren en behoort een pauze als moment voor een evaluatie van huidige realisatie en plannen tot de mogelijkheden om te bezien of het beleid eventueel aanpassing behoeft, tot de mogelijkheden? Antwoord Als Nederland de doelstellingen voor CO 2 -reductie en energieonafhankelijkheid wil halen, is zowel wind op land als wind op zee nodig. Het kabinet zet in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), gezien de onzekerheid van de vraagontwikkeling en de mogelijke sterke groei van de elektriciteitsvraag, in op maximale haalbare opschaling van het aanbod en de infrastructuur voor de verschillende technieken, uiteraard binnen de geldende randvoorwaarden voor ruimtelijke inpassing en ecologische impact. De uitrol van windenergie op zee is al een jaar vertraagd ten opzichte van het in het NPE geschetste pad. Daarnaast zijn de richtwaarden voor wind op land, met de huidige projecten die al gepland zijn én de vervanging van bestaande windturbines op land, al uitdagend om te behalen. Met een pauze voor wind op land raakt het realiseren van voldoende CO 2 -vrij elektriciteitsaanbod – en daarmee een tijdige en betaalbare energietransitie – verder uit beeld. In de huidige praktijk voor wind op land is toestemming op grond van de Omgevingswet vereist voor een windproject. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt een ecologische toets uitgevoerd naar de effecten op populaties van vogels en vleermuizen. Bij het verlenen van vergunningen worden in voorkomende gevallen mitigerende maatregelen, zoals stilstandvoorzieningen voor bepaalde windturbines, voorgeschreven. Voor windenergie op zee geldt dat de windparken die de aankomende tijd vergund gaan worden, niet meer te zien zijn vanaf de kust omdat zij ver op zee worden geplaatst. In de vergunningverlening worden veel maatregelen opgenomen om de ecologische gevolgschade te beperken, zoals een stilstandvoorziening voor grote groepen trekvogels en stillere heitechnieken. Daarnaast kunnen windparken, wanneer deze op de juiste manier worden aangelegd, ook bijdragen aan de ecologische draagkracht voor de Noordzee en een stimulans geven aan de biodiversiteit. Zo kunnen deze dienen als een kraamkamer voor vissen en kunnen oesterriffen zich herstellen. Momenteel kan al 85% van de windturbine worden gerecycled. Daarnaast zet de sector significante stappen op weg naar een volledig circulaire windindustrie. Een pauzemoment voor een evaluatie wordt op deze onderwerpen niet nodig geacht. Er moet juist vaart gemaakt worden met de energietransitie om klimaatverandering – die ook grote ecologische schade aan de natuur van de Noordzee aanricht – tegen te gaan en de energieonafhankelijkheid van Nederland te vergroten. 7 Met de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) gaat de overheid verplichtingen aan voor de duur van ongeveer 15 jaar en de garantie van een minimumprijs voor elektriciteit (7–8 ct voor wind?) 23 . Een voordeel is dat private ondernemingen zo worden aangemoedigd te investeren in windmolens. Nadelen zijn dat vooraf niet bekend is of de opgewekte elektriciteit wordt geëxporteerd (en dit dus indirecte subsidie voor het buitenland is) en of er gedurende de looptijd (van bijvoorbeeld 15 jaar) geen energiebronnen komen die goedkopere energie kunnen leveren. Op basis hiervan, voorziet u aanpassingen in de SDE++- subsidieregeling? Antwoord De SDE++ subsidieert verscheidene technieken die CO 2 -reductie realiseren, waaronder windenergie op land. Producenten ontvangen gedurende de looptijd van een project alleen subsidie voor de onrendabele top, dat wil zeggen wanneer de marktopbrengsten te laag zijn om de kostprijs te dekken. De onrendabele top van windenergie is in de meeste gevallen beperkt, ook wordt er in sommige gevallen verwacht dat over de gehele looptijd geen subsidie uitgekeerd zal worden. De inkomenszekerheid die geboden wordt door de SDE++ is noodzakelijk voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten om de financieringskosten en daardoor de totale kosten laag te houden. Windenergie behoort, evenals zon-PV, tot de meest kostenefficiënte manieren om energie op te wekken. Daarom maken ze op dit moment het meeste kans op subsidie. Hoewel er waarschijnlijk in de nabije toekomst geen efficiëntere of goedkopere technieken komen om hernieuwbare energie op te wekken, zouden deze technieken op dat moment meer kans op een subsidiebeschikking maken. Het kabinet voorziet op dit punt geen aanpassingen aan de SDE++. Waar de specifieke elektriciteit die wordt opgewekt door een windmolen wordt gebruikt, is niet vast te stellen. Er is in een toenemende mate sprake van interconnectie tussen nationale energiesystemen, waardoor er zowel sprake is van export en import. Wel is bekend dat Nederland en omringende landen de komende jaren nog veel productie van hernieuwbare energie moeten realiseren om tot een hernieuwbaar energiesysteem te komen, en dat daarvoor ook nog windparken op land nodig zijn. 8 Met de plaatsing van windmolens op land (vaak op grond met bestemming landbouw) of in zee (natuurgebied), wordt de grond / bodem gebruikt voor de industrie (energieproductie). Is het daarmee niet logisch om met de plaatsing van windmolens, de bestemmingsplannen aan te passen naar industrie (voor de oppervlakte van de windmolens en de eventuele toegangswegen naar de molens)? Antwoord Het is in principe aan gemeenten om te bezien welk gebruiksdoel (= bestemming of onder de Omgevingswet: functie) passend is voor een locatie waar windmolens op land staan. De functie van een locatie vormt in het omgevingsplan een hulpmiddel om vervolgens regels over activiteiten op die locatie te kunnen ordenen. De toekenning van een functie als zodanig heeft geen juridische betekenis. Voor een goed begrip van het omgevingsplan sluit de naamgeving van een functie bij voorkeur zo goed mogelijk aan bij het toegestaan gebruik van gronden. In de praktijk kiezen gemeenten bijvoorbeeld voor gronden met windmolens vaak voor een benaming waarin tot uitdrukking komt dat op die locatie energieopwekking plaatsvindt, zoals bedrijf – windturbinepark of energievoorziening . Uit de regels die aan de functie gekoppeld worden, blijkt vervolgens dat de gronden gebruikt kunnen worden voor, in dit geval, de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines. De wat algemener benaming industrie lijkt wat dat betreft minder passend. Wat betreft de plaatsing van windmolens op zee geldt dat dit gebeurt buiten het gemeentelijk ingedeeld gebied. Buiten gemeentelijk ingedeeld gebied worden geen omgevingsplannen vastgesteld en dus ook geen bestemmingen of functies aangewezen. Het kabinet wijst windenergiegebieden aan in het Programma Noordzee, dat onderdeel is van het Nationaal Waterprogramma. In het Noordzeeakkoord is daarbij afgesproken dat windenergiegebieden niet in natuurgebieden op zee worden aangewezen. Het kabinet acht het niet logisch de benaming windenergiegebied aan te passen, omdat de naam de lading goed dekt. 9 Steunt u het idee van een verplichte bijdrage in een recyclefonds per geleverd kilowattuur (KwH), door de eigenaar van de windmolen, om zo het onderzoek en de innovatie van de verwerking van afgedankte windmolens mogelijk te maken? Antwoord Momenteel kan al 85% van de turbine worden gerecycled. De laatste jaren zijn er door de sector veel stappen gezet om rotorbladen steeds hoogwaardiger te recyclen op weg naar volledig circulaire windturbines. Deze ontwikkeling stimuleert het kabinet op dit moment via beleidsinstrumenten zoals de vergunningsverleningsprocedure voor wind op zee en innovatiemiddelen als de MOOI en EKOO regelingen. Het kabinet is voornemens om deze stimulering te continueren. Zo worden bij de nieuwe vergunningsprocedures voor windparken op zee circulariteitscriteria meegenomen. Recyclen is slechts een onderdeel van een bredere circulaire aanpak. Daarmee committeert de windparkontwikkelaar zich vooraf (financieel) aan een meer circulair windpark. Onderzoek en innovatie blijven belangrijk, maar het is net zo belangrijk – zo niet belangrijker – dat de markt het geld besteedt aan het opschalen van bestaande innovaties. Gezien alle zaken die al vanuit de sector gebeuren en de stimulans die de overheid al in de vergunningen doet, is een recyclefonds nu niet nodig. 10 Bent u bekend met het onderzoek van de Universiteit Wageningen 24 in opdracht van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken uit 2018 en welke conclusies zijn hier aan te verbinden? Antwoord Bij publicatie van dit rapport in 2018 is daar kennis van genomen. Destijds was de conclusie dat het rapport weinig nieuwe inzichten bood, maar vooral een overzicht van de stand van de kennis op dat moment. Bij de realisatie van windparken op zee, projecten voor netaansluiting van zee naar land en hoogspanningsverbindingen op land heeft het kabinet voortdurend aandacht voor natuur en wordt getoetst op de effecten van deze projecten aan de wettelijke kaders voor natuurbescherming. Indien nodig worden verplichte maatregelen voorgeschreven. Voorbeelden van mitigerende maatregelen bij windparken op zee zijn het stopzetten van windparken op zee tijdens massale vogeltrek (de start-stop-regeling), een stilstandvoorziening om effecten op vleermuizen te beperken en een norm voor onderwatergeluid bij de aanleg van de windparken op zee en de bijbehorende TenneT-platforms om effecten op zeezoogdieren te beperken. Daarnaast worden zowel bij windparken op zee als bij de netaansluiting maatregelen voorgeschreven ten behoeve van natuur-inclusief bouwen. Via het wind op zee ecologisch onderzoeksprogramma (Wozep) doet de overheid onderzoek om kennisleemten over de effecten van windparken op zee te verminderen. Vragen en opmerkingen van de fractieleden van JA21 11 U rept in de beantwoording over een gezonde en concurrerende markt, maar wijst er tegelijkertijd op dat de marktomstandigheden zijn verslechterd waardoor businesscases onder druk staan 25 . Betekent dit, daar overheden de onrendabele windenergie-industrie ondersteunen, uiteindelijk dat er een concurrentiestrijd met belastinggeld wordt gevoerd (tegen andere Europese aanbieders en overheden)? En financiert de Nederlandse belastingbetaler deze concurrentiestrijd met een blanco cheque, of is er een bovengrens aan de financiering? Antwoord Nee. In juni 2024 zijn de windparken IJmuiden Ver Alpha en Beta vergund via een vergelijkende toets met financieel bod. Met het windpark zelf is dus op dit moment geen subsidie gemoeid, sterker nog: met het financiële bod ontvangt de staat inkomsten. Ook de windparken IJmuiden Ver Gamma en Nederwiek zullen via een vergelijkende toets met financieel bod in de markt worden gezet 26 . 12 U schrijft dat signalen over mogelijke gezondheidsrisico's serieus worden genomen, maar dat op dit moment geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot slaapverstoring, en dat er onvoldoende bewijs is voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en mentale gezondheidsklachten 27 . De fractieleden van JA21 ontvangen graag een overzicht van de wetenschappelijke literatuur waarop uw standpunt is gebaseerd. Uw bewering dat er geen eenduidige wetenschappelijke conclusies bestaan over gezondheidsklachten zou, in het kader van het voorzorgsbeginsel, toch juist moeten leiden tot terughoudendheid bij verdere investeringen in windturbines? Kunt u hierop, in het bijzonder op het al dan niet respecteren van het voorzorgsbeginsel, reflecteren? Antwoord Voor toepassing van het voorzorgbeginsel geldt dat er gegronde redenen moeten zijn om te vrezen dat activiteiten effecten hebben met wezenlijke risico s voor de gezondheid. Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen voor effecten op hinder en (hoewel niet eenduidig) op slaapverstoring en deze spelen een rol in de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat opgestelde regelgeving voor windturbines. Maar voor andere gezondheidseffecten is onvoldoende bewijs. Dit standpunt is gebaseerd op uitgebreid literatuuronderzoek door het RIVM 28 waarin de meest relevante wetenschappelijke artikelen uit de periode 2017–2020 zijn geanalyseerd en beoordeeld. Het RIVM houdt, in opdracht van het Ministerie van KGG, de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid via https:/ / www.rivm.nl/ windenergie/ literatuur-windturbines-en-gezondheid . X Noot 1 Samenstelling: Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter) , Oplaat (BBB), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter) , Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL) X Noot 2 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL ; COM(2023)668; COM(2023)669. X Noot 3 NOS, NOS nieuws , 5 miljard schade door windmolens (5 oktober 2014), website: https:/ / nos.nl/ artikel/ 706554-5-miljard-schade-door-windmolens , geraadpleegd op: 26 september 2024. Bijlage MKBA Windenergie binnen de 12-mijlszone bij: Kamerstukken I/ II 2014/ 15, 33 561, A/ 11 herdruk. X Noot 4 NOS, NOS Nieuws, Stroom op zee tientallen miljarden duurder dan verwacht (17 oktober 2023), website: https:/ / nos.nl/ artikel/ 2494399-stroom-op-zee-tientallen-miljarden-duurder-dan-verwacht , geraadpleegd op: 27 september 2024; Kamerstukkken II 2023/ 24, 33 561, nr. 59 . X Noot 5 Kamerstukken II 2021/ 22, 33 561, nr. 53 ; Kamerstukken II 2023/ 34, 33 561, nr. 61 . X Noot 6 Overeenkomst van Parijs, Parijs 12 december 2015 ( Trb. 2016, 94 ), website: https:/ / wetten.overheid.nl/ BWBV0006603/ 2017-08-27#Verdrag_2 , geraadpleegd op: 27 september 2024. X Noot 7 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 8. X Noot 8 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5. X Noot 9 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5. X Noot 10 Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie; Kamerstukken II 2023/ 24, 31 239, nr. 387 . X Noot 11 Ralph Buij, Ruud Jongbloed, Steve Geelhoed et al., Kwetsbare soorten voor energie-infrastructuur in Nederland: overzicht van effecten van hernieuwbare energie-infrastructuur en hoogspanningslijnen op de kwetsbare soorten vogels, vleermuizen, zeezoogdieren en vissen, en oplossingsrichtingen voor een natuurinclusieve energietransitie, (Wageningen, 2018), website: https:/ / research.wur.nl/ en/ publications/ kwetsbare-soorten-voor-energie-infrastructuur-in-nederland-overzi geraadpleegd op: 26 september 2024. X Noot 12 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5, 9. X Noot 13 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 10. X Noot 14 Kamerstukken II 2024 32 813, nr. 1416 X Noot 15 Kamerstukken I/ II 2014/ 15, 33 561, A/ 11 herdruk X Noot 16 Kamerstukken II 2021/ 22, 33 561, nr. 53 ; Kamerstukken II 2023/ 34, 33 561, nr. 61 X Noot 17 Focus op kosten windenergie op zee. Algemene Rekenkamer. 27 september 2018. X Noot 18 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 8. X Noot 19 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5 X Noot 20 Kamerstukken II 2023/ 24, 29 675 X Noot 21 Motie van der Plas 21 501-32-1492 X Noot 22 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5. X Noot 23 Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie; Kamerstukken II 2023/ 24, 31 239, nr. 387 X Noot 24 Ralph Buij, Ruud Jongbloed, Steve Geelhoed et al., Kwetsbare soorten voor energie-infrastructuur in Nederland: overzicht van effecten van hernieuwbare energie-infrastructuur en hoogspanningslijnen op de kwetsbare soorten vogels, vleermuizen, zeezoogdieren en vissen, en oplossingsrichtingen voor een natuurinclusieve energietransitie, (Wageningen, 2018). X Noot 25 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 5, 9. X Noot 26 Kamerstukken II, nr. 33 561-62 . X Noot 27 Kamerstukken I 2023/ 24, 22 112, JL , p. 10 X Noot 28 https:/ / www.rivm.nl/ publicaties/ gezondheidseffecten-van-windturbinegeluid [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
06-05-2025 00:10:11 | Verslag
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4028 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 april 2025 Hierbij meld ik u dat het BNC-fiche inzake het Commissievoorstel COM(2025)95 over de Mededeling Actieplan voor de Europese auto-industrie niet binnen de daarvoor geldende zes weken termijn naar uw Kamer kan worden verzonden. Dit om ruimte te geven voor nadere afstemming. Het fiche zal op een zo kort mogelijke termijn worden toegezonden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, Ch.A. Jansen [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
14-04-2025 00:00:23 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4024 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie (Kamerstuk 22 112, nr. 4023 ) Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 4025 ) Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven (Kamerstuk 22 112, nr. 4026 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 92/ 43/ EEG van de Raad wat betreft de beschermingsstatus van de wolf (Canis lupus) b) Datum ontvangst Commissiedocument 7 maart 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 106 final d) EUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=celex% 3A52025PC0106 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Milieuraad g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur h) Rechtsbasis Artikel 192, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Dit voorstel is gepubliceerd naar aanleiding van de aanpassing van de beschermde status van de wolf van strikt beschermd naar beschermd onder het Verdrag van Bern. Op basis van diepgaande analyse over de situatie van de wolf in de Europese Unie, 1 heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een initiatiefvoorstel opgesteld om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen van strikt beschermd naar beschermd . 2 Op 26 september 2024 heeft de Raad van Concurrentievermogen ingestemd met dit voorstel, waarna deze is geagendeerd op de jaarlijkse besluitvormende vergadering van het Verdrag van Bern. Op 3 december 2024 is het voorstel van de Commissie om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen aangenomen. 3 Sinds 7 maart 2025 is de verlaging de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern officieel van kracht. 4 In reactie op deze aanpassing onder het Verdrag van Bern, is de Commissie op 7 maart 2025 met het voorstel gekomen om de beschermde status van de wolf in de Habitatrichtlijn aan te passen. Dit voorstel betreft alleen een aanpassing van de beschermde status van de wolf om de Habitatrichtlijn in lijn te brengen met de aanpassingen van de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern. In het voorstel wordt de wolf verplaatst van bijlage IV (Dier- en plantsoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd) naar bijlage V (Dier- en plantsoorten van communautair belang waarvoor het onttrekken aan de natuur en exploitatie aan beheersmaatregelen kunnen worden onderworpen) van de Habitatrichtlijn. Met de voorgestelde wijziging van de beschermde status vervalt voor de wolf de in artikel 12 van de Habitatrichtlijn opgenomen bescherming. Artikel 12 is een gebodsbepaling die lidstaten verplicht de nodige nationale wet- en regelgeving te maken die plant- en diersoorten beschermt die zijn opgenomen in bijlage IV. De wolf zal gaan vallen onder de in artikel 14 genoemde bescherming. Volgens artikel 14 van de Habitatrichtlijn moeten lidstaten de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van wolven verenigbaar zijn met het behoud van die soorten in een gunstige staat van instandhouding. Net zoals met artikel 12 kan, kunnen lidstaten ook van de bescherming in artikel 14 afwijken, wanneer zij voldoen aan de in artikel 16 genoemde vereisten. b) Impact assessment Commissie Er is voor dit voorstel geen impact assessment uitgevoerd door de Commissie. Doordat de Commissie geen impact assessment heeft uitgevoerd voor dit voorstel is de impact van het voorstel voor Nederland niet in kaart gebracht. Het kabinet is in principe van mening dat een impact assessment van de Commissie bij elk voorstel wenselijk is. Echter heeft het kabinet er begrip voor dat er in dit geval het wetgevingsproces versneld wordt doorlopen, en het uitvoeren van een impact assessment verdere vertraging in het proces veroorzaakt. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Sinds de terugkeer van de wolf in Nederland in 2015 zijn er in toenemende mate aanvallen van wolven op vee, en zijn er ook incidenten geweest met wolven en huisdieren en mensen. Het kabinet erkent de impact van de wolf in Nederland op vee, huisdieren en mensen, en wil graag adequaat optreden zodat verdere incidenten met wolven zoveel mogelijk worden voorkomen. Het kabinet ziet dat het draagvlak voor de hervestiging van de wolf in Nederland is afgenomen en dat mensen in toenemende mate mensen bezorgd zijn over de wolf in Nederland. 5 Daarom is samen met provincies de Landelijke Aanpak Wolven (hierna: LAW) opgesteld, die op 17 december 2024 met uw Kamer is gedeeld. 6 In de LAW hebben het Ministerie van LVVN en de provincies gezamenlijk acties geformuleerd om de urgente situatie met betrekking tot wolven in Nederland het hoofd te bieden. De landelijke aanpak heeft tot doel om wolvenaanvallen op mensen, huisdieren en vee beter te voorkomen en om in die gevallen dat aanvallen toch plaatsvinden, effectief op te kunnen treden. De aanpak heeft ook tot doel het adresseren van de toenemende maatschappelijke onrust en het toewerken naar kaders voor de wolf die passend zijn voor Nederland als klein en dichtbevolkt land. In de LAW staan verschillende activiteiten opgenomen ter bevordering van preventie, kennis en informatiedeling, verbetering van incidentenbestrijding en een internationale aanpak. Het voorstel van de Commissie om de beschermde status van de wolf in de Habitatrichtlijn aan te passen is in lijn met de Nederlandse beleidsinzet in de LAW om de beschermde status van de wolf te verlagen. Het kabinet heeft in gesprekken met de Commissie en andere lidstaten de afgelopen periode benadrukt dat een aanpassing van de beschermde status van de wolf belangrijk is voor Nederland. De verlaging van de beschermde status van de wolf biedt op termijn meer zicht op handelingsperspectief om maatregelen te nemen met betrekking tot de wolf. De bescherming onder bijlage V vraagt nog wel dat eventuele beheermaatregelen verenigbaar zijn met het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de wolf. Natuurbeleid in Nederland is gedecentraliseerd, provincies zijn bevoegd gezag (Omgevingswet) voor de bescherming van de wolf met alle daarbij behorende verplichtingen. De posities van provincies ten aanzien van de wolf verschillen. Er is echter onder provincies breed steun voor het verlagen van de beschermde status van de wolf, 7 zoals beoogd met het voorstel van de Commissie. Enkele provincies hebben hun positie ten aanzien van het verlagen van de beschermde status ook opgenomen in eigen beleidsstukken. 8 b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor de verlaging van de beschermde status van de wolf. Het kabinet ziet de verlaging van de beschermde status van de wolf in de Habitatrichtlijn als een belangrijke stap om op termijn maatregelen te kunnen nemen en verdere incidenten met wolven zoveel mogelijk te voorkomen. De inzet van het kabinet is om het voorstel van de Commissie om de beschermde status van de wolf aan te passen zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Nederland zal zich actief inzetten om snelle besluitvorming over het voorstel te bevorderen. c) Eerste inschatting van krachtenveld Het voorstel betreft een gerichte en relatief eenvoudige aanpassing van de Habitatrichtlijn. Lidstaten hebben zich eerder over het onderwerp kunnen uitspreken naar aanleiding van het voorstel van de Commissie om de beschermde status van de wolf te verlagen onder het Verdrag van Bern. Omdat dat Commissievoorstel al afgelopen jaar is besproken en aangenomen, is de eerste inschatting dat het in lijn brengen van de Habitatrichtlijn met het verdrag van Bern op steun van een meerderheid aan lidstaten kan rekenen. Ook het Europees Parlement zal zich uitspreken over het voorstel. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192, eerste lid, VWEU. Artikel 192, eerste lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van activiteiten stellen ter behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, ter bescherming van de gezondheid van de mens, voor een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en ter bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van milieu (waaronder natuur) is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, tweede lid, onderdeel e, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De aanpassing van de Habitatrichtlijn heeft tot doel de beschermde status van de wolf in deze richtlijn aan te passen zodat deze overeenkomt met de recent aangepaste beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern. Gezien het grensoverschrijdende karakter van de bescherming van wolven en het feit dat de wijziging plaatsvindt binnen de bestaande context van de habitatrichtlijn kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak wel nodig. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan bovendien slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De aanpassing van de Habitatrichtlijn heeft tot doel de beschermde status van de wolf in de Habitatrichtlijn in overeenstemming te brengen met de recent aangepaste beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat het voorstel uitvoering geeft op EU-niveau aan de wijziging van de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk omdat het voorstel zich beperkt tot de wijziging van de beschermde status van de wolf in de EU in overeenstemming met de wijziging onder het Verdrag van Bern. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting Het voorstel heeft geen consequenties voor de EU-begroting. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. Voor de provincies zijn er mogelijk financiële consequenties aan dit voorstel. Het gaat hierbij onder andere om uitvoering van vergunningverlening als er vanwege dit voorstel op termijn meer verzoeken binnenkomen bij provincies. Dit gaat gepaard met punt 7. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Voor het huidige voorstel is geen impact assessment uitgevoerd. Het kabinet is in principe van mening dat een impact assessment van de Commissie bij elk voorstel wenselijk is. De aanpassing van de Habitatrichtlijn kan leiden tot een verhoging van regeldruk, bij bijvoorbeeld de vergunningverlening en schadeloosstelling. Bij de implementatie van deze wijziging in nationale wetgeving brengt LVVN de gevolgen voor Nederland in beeld. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het voorstel heeft geen gevolgen voor de concurrentiekracht. Het voorstel kan mogelijk wel negatieve gevolgen hebben voor Europees voorbeeldfunctie in derde landen, doordat de Europese omgang met grote carnivoren een voorbeeld kan zijn voor de omgang met grote carnivoren in derde landen. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Naar aanleiding van de verplaatsing van de wolf van bijlage IV naar bijlage V van de Habitatrichtlijn, wijzigt de nationale bescherming. Dit betekent dat de wolf opgenomen moet worden op de lijst van andere beschermde soorten , bijlage IX bij het Besluit activiteiten leefomgeving. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Niet van toepassing. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid De voorgestelde implementatietermijn is 18 maanden, die haalbaar lijkt voor het kabinet. De voorbereiding voor het aanpassen van de nationale wet- en regelgeving is reeds in gang gezet. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Niet van toepassing. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Mogelijk komen er op termijn meer verzoeken om de wolf te beheren bij provincies. Dit heeft gevolgen voor de uitvoering en de handhaving moet toezien dat de handelingen in lijn zijn met de Europese wetgeving. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Er zijn geen implicaties voor ontwikkelingslanden. X Noot 1 The situation of the wolf (canis lupus) in the European union – Publications Office of the EU X Noot 2 a01988e1-3be9-427b-ac48-281964590da0_en X Noot 3 https:/ / www.coe.int/ en/ web/ portal/ -/ bern-convention-standing-committee-approves-eu-proposal-to-modify-wolf-protection X Noot 4 Natuurbeleid (33 576); brief regering; Uitkomst stemming verlaging beschermde status wolf onder Verdrag van Bern (TK, 404) – Eerste Kamer der Staten-Generaal ; https:/ / www.coe.int/ en/ web/ bern-convention/ -/ modification-of-wolf-protection-under-the-bern-convention-enters-into-force . X Noot 5 Maatschappelijk draagvlak wolf in Nederland 2023 | Rapport | Rijksoverheid.nl X Noot 6 https:/ / www.rijksoverheid.nl/ documenten/ rapporten/ 2024/ 12/ 17/ landelijke-aanpak-wolven X Noot 7 https:/ / www.ipo.nl/ media/ rjfdvg4d/ position-paper-wolf-voor-plenair-debat-25-maart.pdf X Noot 8 https:/ / media.gelderland.nl/ Grenzen_aan_de_wolf_Gelders_wolvenbeleid_2024_ae42626af7.pdf [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
11-04-2025 00:09:42 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4026 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie (Kamerstuk 22 112, nr. 4023 ) Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4024 ) Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 5025 ) Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven 1. Algemene gegevens a) Council Regulation establishing the Security Action for Europe (SAFE) through the reinforcement of European defence industry instrument b) Datum ontvangst Commissiedocument 19 maart 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 122 d) EUR-lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=CELEX% 3A52025PC0122&qid=1742761081454 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld. f) Behandelingstraject Raad Raad Economische en Financiële Zaken (ECOFIN) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. h) Rechtsbasis Artikel 122, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement N.v.t. 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Op 19 maart 2025 publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) een wetgevend voorstel voor oprichting van het Veiligheidsactie voor Europa -instrument ( Security Action for Europe through the reinforcement of European defence industry instrument ; hierna: SAFE). Dit voorstel dient ter oprichting van een tijdelijk noodinstrument ter financiële ondersteuning van lidstaten op basis van Artikel 122 VWEU en wordt gegarandeerd binnen de bestaande headroom van de Europese begroting; dit is het verschil tussen het jaarlijks maximum voor de eigen middelen die de Unie op mag vragen bij de lidstaten (vastgelegd in het Eigenmiddelenbesluit, EMB) en het maximale jaarlijkse uitgavenplafond van de EU (vastgelegd in het Meerjarig Financieel Kader, MFK). Nederland staat reeds garant voor het Nederlandse aandeel in de headroom , via het EMB dat in 2021 door beide Kamers is geratificeerd en omgezet in nationale wetgeving. Middels het voorgestelde SAFE-instrument kunnen leningen worden verstrekt voor gezamenlijke defensie-uitgaven. Het voorstel is onderdeel van een breder pakket, waar ook het White Paper for European Defence- Readiness 2030 1 (hierna: Witboek) onderdeel van uit maakt. Het Witboek zet de plannen van de Commissie ten aanzien van Europese defensie uiteen; hiervan zal een aparte kabinetsappreciatie met uw Kamer gedeeld worden. Doelstelling van deze plannen is om de lidstaten van de Europese Unie (EU) te helpen volledig militair gereed te zijn tegen 2030. In het Witboek worden voorstellen gedaan voor de financiering van deze plannen, het ReArm Europe Plan/ Readiness 2030; het SAFE-voorstel is één van de financieringsvoorstellen, als onderdeel van ReArm Europe Plan/ Readiness 2030. De Commissie geeft aan dat de veiligheidscontext van de EU drastisch is verslechterd. Hieraan ten grondslag ligt de aanhoudende dreiging vanuit Rusland, de intensivering van de Russische oorlogseconomie en de oorlog in Oekraïne. Daarbij wijst de Commissie naar de veranderende geopolitieke situatie en het toenemende dreigingsniveau voor de EU. Om defensie zelfstandig te kunnen waarborgen worden significante inspanningen gevraagd van de Unie: lidstaten moeten dringend aanvullende overheidsuitgaven doen om de Europese defensie technologische en industriële basis (hierna: EDTIB) te versterken. Als gevolg hiervan neemt volgens de Commissie ook de noodzaak toe om, in een geest van solidariteit, lidstaten te helpen met het op korte termijn beschikbaar maken van de hiervoor benodigde financiële middelen. Dit in het bijzonder voor de lidstaten wier begrotingen reeds onder druk staan en die waarschijnlijk in financiële moeilijkheden zullen komen als gevolg van de omvang en snelheid waarmee aanvullende overheidsinvesteringen plaats dienen te vinden. Daarbij constateert de Commissie dat het gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten heeft geleid tot inefficiëntie en een veelvoud aan defensiesystemen van hetzelfde type binnen de Unie. Hierdoor wordt de doelstelling van bescherming van het grondgebied van de Unie die met de overeenkomstige nationale investeringen wordt nagestreefd, ondermijnd. Ook leidt dit volgens de Commissie tot versnippering van, en gebrek aan schaal in, aanzienlijke delen van de EDTIB. Met het SAFE-voorstel is de Commissie voornemens om lidstaten de mogelijkheid te geven bij de Commissie leningen aan te gaan tot een maximum van in totaal 150 miljard euro. Hiervoor zal de Commissie namens de EU middelen lenen op de kapitaalmarkt en deze doorlenen aan lidstaten. Deelname is vrijwillig. Lidstaten die gebruikmaken van de leningen zijn zelf verantwoordelijk voor de terugbetaling, inclusief de rentelasten. Aan de leningen worden voorwaarden gesteld: de leningen dienen ingezet te worden voor gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel en andere producten en diensten voor defensiedoeleinden. De Commissie geeft daarbij aan dat het instrument complementair dient te zijn aan de overige Unie-instrumenten en de inspanningen van lidstaten op het gebied van defensie. Lidstaten die gebruik willen maken van het instrument moeten binnen twee maanden na inwerkintreding van de verordening hun interesse kenbaar maken aan de Commissie. Binnen twee weken na afloop van deze indieningstermijn zal de Commissie de lidstaten op de hoogte stellen van de voorlopige allocatie van de leningen. Om aanspraak te maken op leningen moeten lidstaten vervolgens binnen zes maanden na inwerkingtreding van de verordening een verzoek indienen bij de Commissie, met daarbij een zogenaamd European defence industry investment plan (hierna: defensie-investeringsplan). Dit defensie-investeringsplan bevat een overzicht van de behoeften van de lidstaat in een aantal, door de Europese Raad geïdentificeerde, prioritaire categorieën defensieproducten. 2 Deze categorieën zijn: munitie en raketten, artilleriesystemen, drones en anti-drone systemen, bescherming van kritieke infrastructuur, cyber, militaire mobiliteit, lucht- en raketverdediging, strategische enablers 3 , bescherming van ruimtemiddelen, kunstmatige intelligentie en elektronische oorlogsvoering. Deze categorieën worden door de lidstaten en de Commissie beschouwd als meest essentieel voor Europese gereedstelling van de krijgsmachten. Ook moeten lidstaten een omschrijving van de activiteiten, uitgaven en maatregelen opnemen waarmee deze behoeften door middel van gezamenlijke aanschaf geadresseerd worden. Daarnaast dient het defensie-investeringsplan, waar relevant, synergiën met de defensie-investeringsplannen van andere lidstaten te identificeren en dient het plan aan te geven hoe het toegang tot de defensiemarkt voor het midden- en kleinbedrijf en nieuwe toetreders faciliteert. De Commissie beoordeelt vervolgens het defensie-investeringsplan van lidstaten en neemt op basis hiervan een besluit over het verzoek. De laatst mogelijke datum voor het aannemen van een dergelijk uitvoeringsbesluit is 30 juni 2027. Uitbetaling van de leningen dient voor 31 december 2030 plaats te vinden. De Commissie heeft daarbij de mogelijkheid om een voorstel te doen voor verlenging van het instrument. De lengte van een mogelijke verlenging is onbepaald in het voorstel. De omvang van leningen waar een lidstaat aanspraak op kan maken is gemaximeerd; de drie lidstaten die de meeste leningen ontvangen mogen gezamenlijk niet meer dan 60 procent van de beschikbare hoeveelheid leningen ontvangen. Na goedkeuring van het defensie-investeringsplan wordt een leenovereenkomst afgesproken tussen de lidstaat die gebruik wil maken van de lening en de Commissie. Hierin wordt de uitbetaling van de tranches van de lening gekoppeld aan de geboekte voortgang in het defensie-investeringsplan. Lidstaten dienen hiervoor elke zes maanden een voortgangsrapportage in bij de Commissie. Een lidstaat kan een verzoek voor uitbetaling van de volgende tranche van de lening alleen indienen indien gekoppeld aan een dergelijke voortgangsrapportage. Een lidstaat mag hierbij maximaal twee keer per jaar een betalingsverzoek indienen. Als de Commissie tot het oordeel komt dat de voortgangsrapportage onvoldoende is, dient zij de uitbetaling van (een deel van) de lening op te schorten. De aangevraagde leningen hebben een looptijd van maximaal 45 jaar. Lidstaten moeten de lening aan het einde van deze periode volledig hebben terugbetaald. Lidstaten kunnen 15 procent van hun aangevraagde lening ontvangen als voorfinanciering. Indien lidstaten hier gebruik van willen maken, moeten ze dit aangeven in hun defensie-investeringsplan. Gezamenlijke aanschaf onder het instrument dient plaats te vinden door minimaal twee landen, waarbij één van deze landen een EU-lidstaat moet zijn die aanspraak maakt op een lening onder het instrument. Het andere land waarmee gezamenlijk wordt aangeschaft, hoeft geen aanspraak te maken op de leningen, en kan naast een EU-lidstaat ook een lid van de Europese Vrijhandelsassociatie zijn dat lid is van de Europese Economische Ruimte (EER/ ERVA-leden) 4 , of Oekraïne zijn. Verder kunnen ook kandidaat-lidstaten, 5 potentiële kandidaat-lidstaten 6 en landen waarmee de EU een veiligheid- en defensie-partnerschap heeft 7 participeren in de gezamenlijke aanschaf onder dit instrument. De deelnemende landen die geen EU-lidstaat zijn, kunnen geen aanspraak maken op de leningen uit het instrument. Om de EDTIB te versterken moeten landen via dit instrument defensieproducten aanschaffen bij bedrijven die in de EU, EER/ ERVA of Oekraïne gevestigd zijn. Ook toeleveranciers van de eindproducenten die meer dan 15 procent van de contractwaarde vertegenwoordigen en kritieke inputs leveren moeten in de EU, EER/ ERVA of Oekraïne gevestigd zijn. Dit kunnen bedrijven zijn die onder controle staan van een moederbedrijf van buiten de EU, EER/ ERVA of Oekraïne, zij het onder voorwaarden en met goedkeuring van de lidstaat waarin het bedrijf gevestigd is. De Unie kan bilaterale en multilaterale overeenkomsten sluiten met kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen waarmee de EU een veiligheid en defensiepartnerschap heeft om bedrijven uit die landen ook in staat te stellen om producten af te zetten via gezamenlijke aanschaf onder het instrument. Daarnaast moeten in het voorstel van de Commissie gemeenschappelijke aanbestedingscontracten ook de eis bevatten dat de kosten van de onderdelen van oorsprong uit de Unie, de EER/ ERVA-leden, of Oekraïne, niet lager zijn dan 65 procent van de geraamde kosten van het eindproduct. Voor bepaalde typen producten geldt eveneens dat de betreffende eindproducenten uit de EU, EER/ ERVA, of Oekraïne, in staat moeten zijn om het (ontwerp van het) product aan te passen en dit niet wordt verhinderd door restricties van derde landen. 8 De gezamenlijke aanschaf kan plaatsvinden door een aanbesteding via een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging via de toepassing van Richtlijn 2009/ 81 Artikel 28 (1)c. Ook zullen gezamenlijk aangeschafte goederen en diensten buiten de reikwijdte van btw worden gehouden. b) Impact assessment Commissie De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Geopolitieke ontwikkelingen hebben Europa met de neus op de feiten gedrukt: Europa moet meer verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen veiligheid en een grotere bijdrage leveren aan de collectieve afschrikking en verdediging door de NAVO. Voor onze veiligheid is het daarom essentieel de Europese veiligheid en defensie op korte termijn te versterken. Het versterken van de Europese veiligheid en defensie vraagt dat lidstaten over voldoende en de juiste militaire vermogens (capabilities) beschikken. Een sterkere Europese defensie-industrie is daarvoor voorwaardelijk. Het kabinet is van mening dat defensie-uitgaven primair uit nationale begrotingen gefinancierd dienen te worden. Zoals reeds gedeeld met uw Kamer in de Kamerbrief inzake motie-Eerdmans (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2207 ) (ReArm Europe) en de Europese Raad van 20–21 maart 9 toetst het kabinet voorstellen voor gemeenschappelijke schulduitgifte ten behoeve van defensie aan een aantal criteria. Maatregelen dienen tijdelijk en gericht te zijn, met waarborgen voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit. Nederland zal niet instemmen met of onthouden bij voorstellen voor bijvoorbeeld: eurobonds, of voorstellen waarbij sprake is van subsidies aan begrotingen van anderen lidstaten, zoals rentelasten die ten laste komen van de Nederlandse begroting, of waarbij leningen worden ingezet voor andere doeleinden dan defensie, of worden omgezet in giften of met extra garantstellingen. Het kabinet zet zich, in lijn met de motie-Dassen, 10 actief in voor mogelijkheden voor gezamenlijke aanschaf en streeft ernaar dit de komende jaren te intensiveren. Het kabinet werkt al veel samen met andere lidstaten, bijvoorbeeld voor de gezamenlijke inkoop van munitie door groepen lidstaten, onder meer via het Europees Defensie Agentschap (EDA). b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet beoordeelt dit voorstel scherp en stevig met inachtneming van een aantal van de hiervoor omschreven randvoorwaarden zoals tijdelijkheid, gerichtheid en waarborgen voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit. Tijdelijkheid Het kabinet concludeert dat het instrument voldoet aan de voorwaarde van tijdelijkheid, aangezien het instrument een duidelijke einddatum voor aanvraag, toezegging, verstrekking en terugbetaling van de leningen onder dit instrument bevat. Het kabinet zal zich, in lijn met de bovengenoemde Kamerbrief, in de onderhandelingen inzetten om deze tijdelijkheid te waarborgen. Het kabinet is kritisch over de mogelijkheid tot verlenging van het instrument zonder afbakening van de duur van een dergelijke verlenging. Het kabinet zal zich daarbij inspannen om de tijdelijkheid van een eventuele verlenging te garanderen. Gerichtheid Het voorstel voor het instrument is ook gericht, dankzij de gestelde bestedingseisen. Het kabinet steunt de bestedingseisen die toezien op het gebruik van de leningen voor uitsluitend gezamenlijke aanschaf van defensieproducten en producten voor defensiedoeleinden en zal zich verzetten tegen mogelijke oprekking van deze afbakening die niet relateert aan defensie 11 . Het kabinet steunt ook de bestedingseisen die toezien op gezamenlijke aanschaf. Daarbij verwelkomt het kabinet de prioritaire categorieën voor gezamenlijke militaire capaciteiten die door middel van het voorstel kunnen worden gestimuleerd. Deze moeten overeenkomen met de prioriteiten zoals vastgelegd tijdens de Europese Raad van 6 maart jl. 12 en zoals door de Commissie opgenomen in het Witboek over de toekomst van de Europese Defensie. 13 Deze bevatten ook de Nederlandse prioriteiten zoals reeds met uw Kamer gecommuniceerd in het non-paper over de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van het Witboek. 14 Waarborgen voor schuldhoudbaarheid en financiële stabiliteit Het voorstel bevat waarborgen voor schuldhoudbaarheid en de financiële stabiliteit door de vormgeving waarbij de leningen die lidstaten aangaan worden meegerekend in het tekort en de schuld van de lidstaten. Daarmee blijven ze onderdeel van de normen voor, en monitoring van, schuldhoudbaarheid onder het Stabiliteits- en Groeipact. Indien lidstaten gebruik maken van de nationale ontsnappingsclausule onder het Stabiliteits- en Groeipact, zullen uitgaven gefinancierd met leningen onder het SAFE-instrument meetellen onder de maximale toename van de defensie-uitgaven waarvoor de ontsnappingsclausule geldt. Kortom, het kabinet merkt op dat het voorstel voldoet aan de randvoorwaarden zoals geschetst in de Kamerbrief inzake Motie-Eerdmans (ReArm Europe) en de Europese Raad van 20–21 maart. 15 Een sterke EDTIB die in staat is Europese krijgsmachten te voorzien van moderne en concurrerende defensiecapaciteiten is een onmisbare pijler voor Europese veiligheid. Het instrument kan een belangrijke rol spelen in het opstuwen van de vraag naar Europese defensieproducten. De Europese defensie-industrie heeft behoefte aan langetermijn toezeggingen via concrete orders. Het kabinet beschouwt het instrument als een belangrijk signaal aan de Europese defensie-industrie, dat bedrijven in staat stelt de noodzakelijke investeringen in de opschaling van productiecapaciteit te doen. Het kabinet steunt de doelstelling van het voorstel om gezamenlijke aanschaf bij de EDTIB van defensiematerieel, en andere producten en diensten voor defensiedoeleinden, te bevorderen. Het voorstel kan materieelsamenwerking tussen landen stimuleren door middel van het inzetten van financiële prikkels en versnelde aanbestedingstrajecten. Het kabinet verwelkomt daarbij de mogelijkheden die de gezamenlijke aanschaf van militaire goederen biedt voor militaire steun aan Oekraïne. Gezamenlijke aanschaf biedt schaalvoordelen en draagt bij aan interoperabiliteit tussen krijgsmachten. Daarbij is het kabinet positief over het feit dat ook lidstaten die geen leningen aanvragen kunnen participeren in de gezamenlijke aanschaf en bijkomende voordelen onder dit instrument. Het kabinet acht het daarnaast van belang dat het instrument eenvoudig wordt vormgegeven zodat het snel en breed inzetbaar is voor de gereedstelling van krijgsmachten en bijdraagt aan samenwerking met belangrijke partners buiten de EU. Dit vergt een goede balans met de voorwaarden die zijn gericht op het versterken van de Europese defensie-industrie. Het kabinet steunt de mogelijkheid tot deelname in gezamenlijke aanschaf door Oekraïne, kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EER/ ERVA-leden en landen waarmee de EU een veiligheid- en defensie-partnerschap heeft onder dit instrument. Hiermee wordt samenwerking met voor het kabinet belangrijke partners verstevigd, de vraag voor de Europese defensie-industrie verhoogd en interoperabiliteit met niet-EU partners gestimuleerd. Tegelijkertijd moet het instrument eenvoudig en breed inzetbaar zijn en samenwerking met andere belangrijke niet-EU partners borgen. Daarvoor moet toegang tot gezamenlijke aanschaf, deelname van industrie en aanschaf van producten meer worden opengesteld voor belangrijke niet-EU partners. Een open en competitieve Europese defensiemarkt versterkt het concurrentievermogen, de innovatiekracht en de weerbaarheid van de EDTIB. Een sterke EDTIB is gebaat bij grensoverschrijdende industriële samenwerking waarbij toeleveranciers uit de hele EU kunnen toetreden tot de toeleveringsketens van Europese producenten van defensieplatformen en -systemen. Het kabinet zal er daarom voor waken dat het instrument niet alleen in het voordeel werkt van de grote EU-lidstaten die beschikken over Original Equipment Manufacturers (OEMs) met gesloten nationale toeleveringsketens en dat ruimere mogelijkheden in het voorstel om één-op-één te gunnen niet als effect hebben gesloten nationale toeleveringsketens in stand te houden. Het kabinet verwelkomt de expliciete aandacht voor toegang van het mkb tot de defensiemarkt. Vanwege hun wendbaarheid, specialistische expertise, lokale netwerken en maatwerkoplossingen kunnen mkb-bedrijven een grote bijdrage leveren aan veerkrachtigere toeleveringsketens. Om bij te dragen aan een vitale Nederlandse defensiesector die in de nationale veiligheid kan voorzien en een waardevolle bijdrage kan leveren aan de Europese veiligheid, zal het kabinet sturen op de betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij door het instrument ondersteunde gezamenlijke aanbestedingstrajecten, in lijn met de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie. 16 Ten eerste via bepalingen over industriële samenwerking in het voorstel zelf. Ten tweede zal het kabinet zich inzetten voor een adequate betrokkenheid van de Nederlandse industrie in de aanschaftrajecten waar het zelf aan deelneemt. Het kabinet verwelkomt de koppeling van uitbetaling van de leningen aan voortgang die lidstaten hebben geboekt ten aanzien van hun defensie-investeringsplan. Zo wordt de doelmatigheid van de besteding van EU-middelen geborgd. Daarbij is het voor het kabinet van belang dat de uitvoeringslasten voor Ministeries van Defensie niet onnodig toenemen zodat een snelle uitvoering van de verordening mogelijk blijft. Ook zet het kabinet kritische kanttekeningen bij de rol van de Commissie in de beoordeling van de defensie-investeringsplannen en de besluiten over toekenning van financiële middelen, en zal het zich dientengevolge inzetten voor een gedegen rol van de Raad/ lidstaten in dit proces. Het kabinet is in beginsel positief over de btw-maatregel. Het voorstel bepaalt dat prestaties die onder het toepassingsgebied van het SAFE-instrument plaatsvinden, tijdelijk niet aan de btw zijn onderworpen. Het is niet ongebruikelijk dat militaire doelstellingen via btw-maatregelen worden gefaciliteerd, zoals blijkt uit het NAVO- en Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). Een kanttekening is dat in die gevallen echter een financieel gunstiger regime wordt gehanteerd door middel van een vrijstelling met recht op aftrek (btw-nultarief) door te handelen als een internationale organisatie. Het kabinet zal de Commissie bevragen over de redenen waarom binnen de verordening niet voor een vergelijkbare handeling is gekozen als bij de NAVO en het GVDB. c) Eerste inschatting van krachtenveld Er is onder EU-lidstaten in zijn algemeenheid een breed gedeeld gevoel van urgentie dat Europa meer moet doen aan zijn eigen defensie en zich beter moet toerusten om autonomer huidige en toekomstige veiligheidsdreigingen het hoofd te kunnen bieden. Het is de verwachting dat er zeer brede steun is in de Raad voor de beoogde richting van het Commissievoorstel. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 122 VWEU. Artikel 122 VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van voor de economische situatie passende maatregelen (eerste lid), en de bevoegdheid tot het verlenen van financiële bijstand van de Unie aan lidstaten die geconfronteerd worden met moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden die worden veroorzaakt door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen (tweede lid). Momenteel worden de lidstaten geconfronteerd met ernstige economische verstoringen als gevolg van de Russische inval in Oekraïne en de verslechtering van de veiligheidscontext binnen de Unie sinds begin 2025. In beide gevallen betreft het buitengewone gebeurtenissen buiten de beheersing van lidstaten. Het voorstel raakt aan meerdere beleidsterreinen van de Unie, zoals het terrein van het economisch beleid, het terrein van de economische, sociale en territoriale samenhang en het terrein van industriebeleid. Met betrekking tot economisch beleid en economische, sociale en territoriale samenhang is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie respectievelijk artikel 4, lid 2 sub c, VWEU). Met betrekking tot industriebeleid is er sprake van een aanvullende bevoegdheid (zie artikel 6, sub b, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU- verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Unie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het voorstel heeft tot doel om financiële steun te verlenen aan lidstaten om te voorzien in de toegenomen behoefte aan overheidsuitgaven voor de productie van defensiematerieel en gezamenlijke aanschaf van defensieproducten en diensten te bevorderen. Gezien de omvang van de leningen die beschikbaar worden gesteld onder het instrument, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Dit rechtvaardigt een EU-aanpak. Door de financiële steun in het instrument te koppelen aan gezamenlijke aanschaf wordt de fragmentatie van de EDTIB als gevolg van unilateraal handelen van de lidstaten geadresseerd. Op Unie-niveau optreden kan leiden tot grotere efficiëntie in de besteding van publieke middelen en meer lange-termijn zekerheid geven aan producenten om op te schalen ten opzichte van nationaal optreden. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening heeft tot doel om financiële steun te verlenen aan lidstaten om te voorzien in de toegenomen behoefte aan overheidsuitgaven voor de productie van defensiematerieel en gezamenlijke aanschaf van defensieproducten en diensten te bevorderen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat de rente die EU-lidstaten dienen te betalen over de leningen onder deze verordening, voor een deel van de EU-lidstaten lager is dan de rente waarmee zij zelf op de kapitaalmarkt kunnen lenen. Het is voor hen dus goedkoper om te lenen bij de Commissie, dan zelf te lenen. Daarnaast kunnen niet alleen lidstaten die gebruik maken van de leningen onder deze verordening, maar ook lidstaten die dit niet doen, aanspraak maken op een tijdelijke uitzondering van de btw en versnelde aanbestedingsprocedures indien zij gezamenlijk aanschaffen onder deze verordening. Bovendien gaat het voorgestelde optreden, gezien de geopolitieke situatie, niet verder dan noodzakelijk, omdat deze van tijdelijke aard is, gericht is op gezamenlijke aanschaf van defensie-gerelateerd materieel en diensten en er sprake is van vrijwillig gebruik van de leningen. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting Lidstaten die leningen aangaan onder het instrument dienen deze zelf, inclusief rentelasten, terug te betalen. Het voorstel heeft derhalve geen consequenties voor de EU-begroting, behalve uitvoeringskosten onder begrotingscategorie 7 (administratie). Deze kosten worden opgevangen door herprioriteringen binnen deze begrotingscategorie. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Het instrument wordt gegarandeerd binnen de bestaande headroom van de Europese begroting; dit is het verschil tussen het jaarlijks maximum voor de eigen middelen die de Unie op mag vragen bij de lidstaten (vastgelegd in het Eigenmiddelenbesluit, EMB) en het maximale jaarlijkse uitgavenplafond van de EU (vastgelegd in het Meerjarig Financieel Kader, MFK). Nederland staat reeds garant voor het Nederlandse aandeel in de headroom , via het EMB dat in 2021 door beide Kamers is geratificeerd en omgezet in nationale wetgeving. Zoals gebruikelijk worden instrumenten onder de headroom inzichtelijk gemaakt op de begroting van het Ministerie van Financiën. Het SAFE-instrument wordt na inwerktreding in het eerste reguliere begrotingsloket verwerkt. Het instrument heeft geen effect op de meerjarenraming (EU-afdrachten) die op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgenomen. Financiële consequenties voor de Rijksbegroting met betrekking tot de uitstaande leningen materialiseren alleen in het onwaarschijnlijke geval dat lidstaten die gebruik maken van het instrument niet kunnen voldoen aan hun aflossingsverplichting. Uitgangspunt is dat (eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. Daarnaast volgt uit Artikel 102 van het Financieel Regelement van de EU dat oninbare bedragen eerst verrekend kunnen worden met andere ontvangsten die lidstaten krijgen uit de EU-begroting. De budgettaire gevolgen van de tijdelijke btw-uitzondering en de verwerking daarvan binnen de begroting worden nog nader onderzocht. Hier zal uw Kamer later over worden geïnformeerd. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het kabinet wil de administratieve lasten voor bedrijven die mogelijk uit de SAFE-verordening voortvloeien zoveel mogelijk beperken. Het is denkbaar dat vereisten die vanuit de SAFE-verordening worden gesteld aan toeleveringsketens en producten uiteindelijk via aanbestedende landen bij bedrijven terechtkomen. Als dit gebeurt moeten de lasten voor bedrijven in verhouding staan tot hetgeen wordt beoogd met de regels. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het voorstel versterkt het vermogen van de lidstaten om zelfstandig te voorzien in militaire capaciteitsbehoeften en daarmee minder afhankelijk te zijn van internationale partners, en draagt dus bij aan het vermogen van de EU om autonomer te opereren in een geopolitieke fragiele wereld. Dit is ook in het belang van NAVO partners, want een sterkere EU betekent een sterkere NAVO. Daarnaast dragen investeringen in de Europese defensie-industrie bij aan het langetermijnperspectief van Europese bedrijven en zal dit voordelig zijn voor de bedrijvigheid, productiviteit en concurrentiepositie van deze bedrijven. Voor het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie is echter wel van belang dat er sprake is van een open en competitieve defensiemarkt. Dit geldt zowel voor (enige vorm van) concurrentie tussen aanbieders van eindproducten, als voor eerlijke concurrentie tussen toeleveranciers van eindproducenten. Binnen de toeleveringsketens van de Europese defensiemarkt moeten toeleveranciers geselecteerd op basis van prijs, kwaliteit en levertijd en niet op basis van nationaliteit. Op die manier wordt innovatie, efficiëntie en weerbaarheid in defensieproductieketens gewaarborgd. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Er zijn geen gevolgen voor nationale en decentrale regelgeving te verwachten. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat twee bevoegdheden voor de Commissie om zelfstandig uitvoeringshandelingen vast te stellen. Ten eerste betreft dit de bevoegdheid om na beoordeling van een defensie-investeringsplan middels een uitvoeringsbesluit de financiële steun aan de aanvragende lidstaat beschikbaar te stellen (artikel 8, tweede lid). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het via een uitvoeringsbesluit beschikbaar stellen van de financiële steun is volgens het kabinet wenselijk, omdat dit de benodigde snelheid en flexibiliteit biedt bij de vaststelling en dit niet in de verordening kan worden geregeld. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden (en niet om aanvulling of wijziging van de verordening). Het uitvoeringsbesluit wordt niet vastgesteld volgens een comitéprocedure op grond van verordening 182/ 2011, wat betekent dat hier sprake is van een zelfstandige bevoegdheid voor de Commissie. Het kabinet is daar in algemene zin geen voorstander van, omdat er geen controle van de lidstaten is voorzien. Het kabinet zal zich inzetten voor betrokkenheid van de Raad/ lidstaten bij de vaststelling van de uitvoeringshandeling. Daarnaast is de Commissie bevoegd om na beoordeling van de voortgangsrapportage te besluiten de overeenkomstige tranche van de lening vrij te geven (artikel 12, derde lid). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het via een besluit beschikbaar stellen van de financiële steun is volgens het kabinet wenselijk, omdat dit de benodigde snelheid en flexibiliteit biedt bij de vaststelling en dit niet in de verordening kan worden geregeld. Het besluit wordt niet vastgesteld volgens een comitéprocedure op grond van verordening 182/ 2011, wat betekent dat hier sprake is van een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid voor de Commissie. Het kabinet is daar in algemene zin geen voorstander van, omdat er geen controle van de lidstaten is voorzien. Het kabinet zal zich inzetten voor betrokkenheid van de Raad/ lidstaten bij de vaststelling van de uitvoeringshandeling. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Volgens het voorstel treedt de verordening in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het kabinet acht de voorgestelde datum van inwerkingtreding haalbaar. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Er is een horizonbepaling opgenomen in het Commissievoorstel. De Commissie mag leningen alloceren per implementing decision tot 30 juni 2027. Leningen mogen uitbetaald worden tot eind 2030. De Commissie kan, vergezeld met het jaarrapport dat zij opstelt voor de Raad en het Europees Parlement over het gebruik van het instrument, een voorstel doen voor verlenging van het instrument. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Niet van toepassing. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Anders dan de genoemde geopolitieke implicaties onder 5d worden geen gevolgen voor specifiek ontwikkelingslanden voorzien. X Noot 1 https:/ / defence-industry-space.ec.europa.eu/ document/ download/ 30b50d2c-49aa-4250-9ca6-27a0347cf009_en?filename=White%20Paper.pdf X Noot 2 https:/ / www.consilium.europa.eu/ media/ tzkadtec/ 20250306-european-council-conclusions-en.pdf X Noot 3 Strategische ondersteunende militaire vermogens zoals inlichtingencapaciteit en strategisch luchttransport. X Noot 4 Noorwegen, IJsland en Liechtenstein X Noot 5 Albanië, Bosnië en Herzegovina, Georgië, Moldavië, Montenegro, Noord-Macedonië, Servië, Turkije en Oekraïne. X Noot 6 Kosovo X Noot 7 Noorwegen, Moldavië, Zuid-Korea, Japan, Albanië en Noord-Macedonië. X Noot 8 lucht- en raketverdediging, grotere typen drones (NAVO type 2 en 3), gerelateerde counter drone systemen, strategische enablers, bescherming van ruimtemiddelen, kunstmatige intelligentie en elektronische oorlogsvoering. X Noot 9 Kamerstuk 21 501-20, nr. 2215 X Noot 10 Motie Dassen (Kamerstuk 36 410 X, nr. 68 ) X Noot 11 De Commissie hanteert de volgende definities. Defensieproduct : goederen, diensten en werken die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/ 81/ EG, zoals bepaald in artikel 2 daarvan. Andere producten voor defensiedoeleinden : alle andere goederen, diensten en werken dan die welke vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/ 81/ EG, zoals vastgesteld in artikel 2 daarvan, die noodzakelijk zijn voor of gericht zijn op defensiedoeleinden; X Noot 12 https:/ / www.consilium.europa.eu/ media/ tzkadtec/ 20250306-european-council-conclusions-en.pdf X Noot 13 https:/ / defence-industry-space.ec.europa.eu/ document/ download/ 30b50d2c-49aa-4250-9ca6-27a0347cf009_en?filename=White%20Paper.pdf X Noot 14 https:/ / www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/ detail?id=2025D07827&did=2025D07827 X Noot 15 Kamerstuk 21 501-20, nr. 2215 X Noot 16 Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie 2025–2029 | Beleidsnota | Defensie.nl [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
11-04-2025 00:09:40 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4023 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4024 ) Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 4025 ) Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven (Kamerstuk 22 112, nr. 4026 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Vaardigheidsunie b) Datum ontvangst Commissiedocument 5 maart 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 90, COM (2025) 88, COM (2025) 89 d) dEUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ NL/ TXT/ PDF/ ?uri=CELEX:52025DC0090 https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ NL/ TXT/ PDF/ ?uri=CELEX:52025DC0088&qid=1743599571236 https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ NL/ TXT/ PDF/ ?uri=CELEX:52025DC0089&qid=1743599108842 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport of Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2. Essentie voorstel De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft op 5 maart jl. een mededeling over een Vaardigheidsunie, een actieplan voor basisvaardigheden en een strategisch plan voor STEM 1 onderwijs gepresenteerd. De mededeling richt zich op vier doelen en gaat daarna in op investeringen en financiering en de ondersteunende bestuurlijke inrichting. Per doel kondigt de Commissie in de mededeling voor de komende jaren verschillende voorstellen aan. Het eerste doel betreft een strategisch plan voor het gecoördineerd opbouwen van vaardigheden voor kwalitatief hoogwaardige banen dat vooral tekorten aan vaardigheden en mismatches op de arbeidsmarkt moet tegengaan. Een nieuwe Europese strategie voor het mbo moet de aantrekkelijkheid, excellentie, kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie van het mbo verbeteren. De Commissie wil ook de basisvaardigheden van EU-burgers bevorderen, en stelt een Actieplan Basisvaardigheden voor met onder andere een steunregeling voor basisvaardigheden en een gewijzigd Europees streefdoel voor basisvaardigheden. 2 De Commissie wil ook de deelname aan en kwaliteit en resultaten van STEM-onderwijs stimuleren door een Strategisch Plan STEM Onderwijs en drie nieuwe Europese streefdoelen. 3 Andere maatregelen zijn onder meer een EU-agenda voor leerkrachten en opleiders; een competentiekader voor wetenschappelijke staf en een Routekaart digitaal onderwijs en digitale vaardigheden. 4 Met het tweede onderdeel van de Mededeling stelt de Commissie acties voor om vaardigheden te ontwikkelen en te behouden gedurende het werkende leven. De Commissie kondigt aan om de ontwikkeling van nationale individuele leerrekeningen te ondersteunen en het gebruik van microcredentials (certificaten voor specifieke vaardigheden) te stimuleren. Er wordt ook een vaardigheidsgarantie getest, bedoeld om werknemers die betrokken zijn bij herstructureringsprocessen of werkloos dreigen te worden, de kans te geven zich verder te ontwikkelen. Ook zal publiek-private samenwerking binnen strategische sectoren worden gestimuleerd. Verdere aankondigingen betreffen een versterkt en gestroomlijnd Pact voor Vaardigheden, 5 een evaluatie en mogelijke uitbreiding van EU-academies voor vaardigheden, en de uitbreiding van de Europese Alliantie voor Leerwerkplaatsen. 6 Het derde onderdeel is gericht op mobiliteit en de uitwisseling van vaardigheden. De Commissie kondigt voor 2026 een initiatief aan voor de erkenning van vaardigheden in EU-lidstaten ( Skills Portability Initiative ), onder meer gebaseerd op het huidige wettelijk kader voor gereguleerde beroepen. 7 Ook wordt een Europees kader voor de automatische erkenning van studiekwalificaties en leerperioden in het buitenland aangekondigd en zal toetreding van de EU tot de Lissabon Erkenningsconventie in de context van de Raad van Europa en UNESCO 8 worden verkend. De Commissie wil de ontwikkeling van gezamenlijke Europese studieprogramma s stimuleren, zo mogelijk resulterend in een Europees diploma(-label) in het hoger onderwijs, 9 en de haalbaarheid verkennen van een equivalent van dit diploma(-label) voor het beroepsonderwijs. Ook zal de ontwikkeling van een Europese juridische status voor allianties van instellingen uit hbo en wo en een investment pathway voor Europese Universiteiten Allianties worden onderzocht. De samenwerking tussen Centra voor excellent beroepsonderwijs zal worden versterkt, en een proefproject voor allianties tussen Europese scholen gestart. Ook overweegt de Europese Commissie acties om de Richtlijn Beroepskwalificaties te moderniseren. Het vierde onderdeel bevat maatregelen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels aantrekkelijker te maken voor mensen van buiten de EU, met als doel talent aan te trekken. In 2030 wil de Commissie tenminste 350.000 studenten aantrekken van buiten de EU. Het bestaande Horizon Europe programma Marie Skłodowska-Curie-acties zal een Choose Europe -dimensie ontwikkelen en Erasmus Mundusbeurzen en de promotieactiviteiten voor Study in Europe zullen worden opgeschaald. Daarnaast zet de Commissie in op de uitrol van de toekomstige EU-talentenpool. 10 Blijkens de mededeling zal de in de Politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie 2024–2029 aangekondigde Visumstrategie ook voornemens uitwerken om de komst van studenten, onderzoekers en gekwalificeerde professionals van buiten de EU te faciliteren op basis van bestaande wetgeving. Voorts wil de Commissie in landen van herkomst arbeidskrachten opleiden voor Europese markten enerzijds, en vaardigheden ontwikkelen in partnerlanden anderzijds. Deze programma s worden ontwikkeld onder de Talentpartnerschappen en zullen ook deel uitmaken van de in 2026 te lanceren Multipurpose Legal Gateway Offices . Naast bovengenoemde onderdelen roept de mededeling op tot meer publieke en private investeringen in onderwijs en vaardigheden. De Vaardigheidsunie krijgt daarnaast een eigen governance, die wordt gekoppeld aan de bestaande, maar te vereenvoudigen governance van de Europese onderwijsruimte. 11 Een Europees observatorium zal strategische gegevens en prognoses verschaffen over de beschikbaarheid, gebruik en behoeften aan vaardigheden in concrete sectoren en regio's, alsook over de prestaties van onderwijs- en opleidingsstelsels. De Commissie zal een Europese Raad voor vaardigheden op hoog niveau instellen met ondernemers, onderwijsinstellingen en sociale partners. Deze raad zal EU-beleidsmakers ondersteunen bij vaardighedenbeleid en input leveren voor aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Tot slot kondigt de Commissie ook een EU-27 aanbeveling aan in het kader van het Europees Semester gericht op menselijk kapitaal. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het Masterplan basisvaardigheden, dat in 2022 is gestart, en zich richt op het funderend onderwijs, heeft als doel de leerprestaties van leerlingen duurzaam te verbeteren op de kerngebieden lezen, schrijven, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid. 12 In het mbo is er de Aanpak basisvaardigheden mbo. 13 Basisvaardigheden in het mbo zijn onderdeel van de drievoudige kwalificatie, omdat ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen in de samenleving en voor blijvende ontwikkeling. De lerarenstrategie van het kabinet is gericht op het zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel. 14 Wat betreft STEM-onderwijs zijn voor het Nederlandse funderend onderwijs de kerndoelen (vooral die onder het leergebied Mens en Natuur) het uitgangspunt voor de kennis van leerlingen aan het einde van het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Vanaf schooljaar 2027/ 2028 staan alle kerndoelen naar verwachting in wet- en regelgeving. Daarnaast stimuleren twee programma s techniek- en technologie onderwijs: Sterk Techniek Onderwijs 15 (beroepsgericht vmbo) en Techkwadraat 16 (po en vo). Het beleid gericht op instroom in bèta technisch onderwijs is beschreven in de kabinetsbrief Actieplan groene en digitale banen (2023). 17 Het kabinet zet € 30 miljoen per jaar in voor de tekortsectoren in het hbo, waarvan € 14 miljoen beschikbaar is voor de sector techniek om de instroom te verhogen, aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren en uitval en switch te verminderen. De sectorplannen gericht op taakverdeling en profilering tussen en van universiteiten bedragen in totaal € 140 miljoen voor bèta en techniek samen. 18 Het nationaal versterkingsplan microchip-talent heeft veel potentie om STEM-onderwijs in verschillende onderwijssectoren te stimuleren. 19 Wat betreft de bij- en omscholing om te voorzien in toekomstbestendige vaardigheden is het kabinetsbeleid gericht op leven lang ontwikkelen (hierna: LLO) relevant. Met betrekking tot LLO zijn overheid, werkgevers, onderwijsinstellingen en individuelen gezamenlijk verantwoordelijk. In Nederland wordt het grootste deel van de scholingsuitgaven door werkgevers gedragen. Daarnaast zijn er andere private financieringsbronnen, zoals Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). Het kabinet zorgt voor de noodzakelijke randvoorwaarden en stimuleert verder leren en ontwikkelen daar waar aanvullend beleid nodig is. Aanvullend kabinetsbeleid richt zich onder meer op het stimuleren van structurele investeringen in (informele) scholing om arbeidsproductiviteit te vergroten en als individu relevant te blijven op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil leren en ontwikkelen in het MKB verbeteren met de SLIM-regeling. Ook richt het kabinet zich op het versterken van mobiliteit in belangrijke sectoren via de Sectorale Ontwikkelpaden. LLO is belangrijk voor onderwijs dat toekomstbestendig is. Daarnaast wil het kabinet de samenwerking tussen onderwijs en de arbeidsmarkt verbeteren, om zo de aansluiting en match tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren. 20 Nationaal werkt het kabinet ook aan de uitwerking van een gemeenschappelijke vaardighedentaal, CompetentNL, 21 voor een makkelijkere match tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod en tussen arbeidsmarkt en onderwijs. Ook is er aandacht voor de toegankelijkheid van LLO voor mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie of mensen die minder zelfredzaam zijn. Over de mobiliteit en circulatie van vaardigheden in de EU kan er op gewezen worden dat Nederland zich in 2008 heeft gecommitteerd aan het Europees kwalificatieraamwerk voor een leven lang leren (EQF), in 2012 is het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF) ontwikkeld en een Nationaal coördinatiepunt NLQF opgezet. Sinds 1 januari 2025 bestaat hiervoor een wettelijke grondslag. 22 Daarnaast zijn de Nederlandse inspanningen gericht op automatische erkenning van hoger onderwijs kwalificaties, onder meer in het Bologna-proces. Het multilaterale verdrag tussen de Benelux-landen en de Baltische staten is hier een voorbeeld van. 23 Zowel Nuffic als SBB hebben een wettelijke taak in diplomawaardering van niet-Nederlandse diploma s op hbo, wo resp. (v)mbo niveau. Voor de toegang tot een gereglementeerd beroep 24 kunnen bevoegde autoriteiten derdelanders vragen om, naast het overleggen van de benodigde kwalificaties, een beroepsinhoudelijke toets uit te voeren. 25 Met betrekking tot het aantrekken en behouden van internationaal talent van buiten de EU, ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU niet als structurele oplossing voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt, met uitzondering van selectieve kennismigratie. Het kabinet wil een gerichter maar ook uitnodigend beleid blijven voeren voor kennismigranten die belangrijk zijn voor onze economie en samenleving. Het aantrekken, ontwikkelen en behouden van onderzoekstalent blijft van belang om de toppositie van de Nederlandse wetenschap te behouden en te versterken. Daarnaast zet het kabinet in op het in balans brengen van in- en uitgaande studentenmobiliteit (Wet internationalisering in balans). Nederland leidt relatief veel studenten op uit andere lidstaten, terwijl er veel minder studenten uit Nederland in andere lidstaten een opleiding volgen. Bij het aangaan van internationale samenwerkingen en het aantrekken van talent is kennisveiligheid een randvoorwaarde. Nederland neemt vooralsnog niet deel aan de Talentpartnerschappen, maar heeft de mogelijkheid als waarnemer aan te sluiten bij gesprekken die de Commissie in dit kader voert met Marokko, Tunesië en Egypte. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet verwelkomt de Vaardigheidsunie. Met de mededeling wordt aangesloten bij de analyse in het Draghi-rapport en het Concurrentievermogen Kompas 26 dat een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel is voor het concurrentievermogen van de EU. Lidstaten staan op dit gebied voor gedeelde uitdagingen. De voorgestelde maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan de kwaliteit van onderwijs, gezamenlijke aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt, verhoging van de arbeidsproductiviteit en verdienvermogen en het realiseren van ambities op het gebied van de transities. De mededeling sluit hiermee ook aan bij recent kabinetsbeleid om met onderwijs en onderzoek meer bij te dragen aan maatschappelijke opgaven, waarbij ook gerichter opleiden voor specifieke sectoren op de arbeidsmarkt hoort. 27 Het kabinet verliest hierbij niet uit het oog dat onderwijs(-beleid) naast de bijdrage aan maatschappelijke opgaven en arbeidsmarkt ook belangrijke doelstellingen gericht op individuele ontwikkeling, leermobiliteit, burgerschap en inclusie heeft. Onderwijsinstellingen zijn ook een basis voor wetenschappelijke vooruitgang. Voor het kabinet is het daarom van groot belang dat de in 2021 gestarte samenwerking tussen lidstaten gericht op de Europese onderwijsruimte en de hiervoor richting 2030 geformuleerde streefdoelen en governance 28 worden voortgezet en waar nodig aangepast op basis van de evaluatie die de Commissie later dit jaar zal presenteren. Het kabinet onderstreept daarnaast dat LLO en om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijk is van overheid, onderwijsinstellingen, sociale partners en individuen. De overheid vervult hierin een faciliterende rol aanvullend op de eigen verantwoordelijkheid van werkenden, werkzoekenden en werkgevers die daarbij ondersteund worden door sociale partners en hun organisaties. Het kabinet zal aankomende aangekondigde voorstellen mede beoordelen in het licht dat onderwijs en vaardigheden beleidsterreinen zijn waar de bevoegdheden van de Europese Unie beperkt zijn. Op voorhand kan worden opgemerkt dat sommige voorstellen hiermee op gespannen voet staan, zoals het idee van een Europees diploma(label) voor het beroepsonderwijs; automatische erkenning van leerperioden in het buitenland in het funderend onderwijs en mbo en de precieze reikwijdte van het aangekondigde Skills Portability Initiative dat een wettelijke basis zou kunnen krijgen. Hoewel het kabinet de aandacht voor basisvaardigheden en voor STEM onderwijs ondersteunt, plaats het kabinet kanttekeningen bij een aantal concrete voorstellen, zoals streefdoelen en acties die raken aan de inhoud van het nationale curriculum. Hierna geeft het kabinet een eerste, niet uitputtend oordeel over de belangrijkste aangekondigde initiatieven. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor beroepsonderwijs en de aankondiging van een strategie op dit gebied, als basis voor een innovatief, adaptief en krachtig mbo, maar zal informeren hoe deze zich zal verhouden met de eerdere Raadsaanbeveling beroepsonderwijs 29 en de voor najaar 2025 aangekondigde vernieuwing van de Osnabrück verklaring uit 2020. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor het verbeteren van basisvaardigheden, die aansluit bij de nationale analyse en aanpak. Beheersing van basisvaardigheden is een voorwaarde voor LLO en een wendbare, zelfredzame bevolking. Het valt daarbij echter op dat de Commissie aan het begrip basisvaardigheden een bredere invulling dan Nederland zelf geeft. 30 Nederland onderschrijft het belang van de verbetering van basisvaardigheden en uitwisseling van best practices op dit gebied. Het aangekondigde ondersteuningsmechanisme kan hieraan bijdragen. De in het EU-actieplan voorgestelde maatregelen voert Nederland zelf al grotendeels uit met de inzet op basisvaardigheden in zowel het funderend als het beroepsonderwijs. Het lijkt op dit moment niet voor de hand liggend om deze nationale aanpak aan te vullen door deel te nemen aan een (pilot voor) het EU-ondersteuningsmechanisme. Wel zal het kabinet de uitkomsten van de pilot bestuderen om te zien of hieruit lessen kunnen worden getrokken voor onze nationale aanpak. Het EU-actieplan basisvaardigheden bevat ook enkele acties die de competentie van de EU te buiten gaan, omdat de EU hiermee zich rechtstreeks met onderwijsinhoud en -methoden zou mengen. Het kabinet is vooralsnog terughoudend wat betreft nieuwe streefdoelen voor basisvaardigheden. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor het verbeteren van STEM-onderwijs, de aandacht voor STEM-onderwijzers en het aantrekken van meer studenten op dit gebied, die goed aansluit bij de nationale beleidsmaatregelen zoals de programma s Techkwadraat en STO. Het kabinet ondersteunt in het bijzonder ook de inzet gericht op een betere genderbalans in STEM-onderwijs, waar Nederland zich ook voor inzet. Het STEM strategisch plan bevat echter ook enkele acties die minder effectief op EU-niveau zijn en/ of zich vanuit de EU te direct richten op nationale onderwijsinhoud of -methoden, zoals bijvoorbeeld het promoten van lesmateriaal. De drie bovengenoemde nieuwe kwantitatieve streefdoelen voor de EU m.b.t. STEM dienen nog bestudeerd te worden, net als de daarbij te hanteren definitie van STEM. 31 Nederland zal pleiten voor meer aandacht voor de (regionale en sectorale) STEM-ecosystemen waarin onderwijsinstellingen functioneren. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor de aantrekkelijkheid van leraren- en onderzoekersloopbanen en ziet de aangekondigde EU Leraren- en Opleidersagenda met belangstelling tegemoet. Wat betreft het aangekondigde Europees competentiekader voor academisch personeel, dat het al bestaande Europees competentiekader voor onderzoekers aanvult, zal het kabinet de Commissie oproepen de beide kaders te integreren, in lijn met het Nederlandse beleid gericht op Erkennen en Waarderen 32 en zal gevraagd worden naar de relatie met de Raadsaanbeveling over onderzoekersloopbanen. 33 Het kabinet zal bij de Commissie pleiten voor een geïntegreerde benadering van hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid, mede gelet op de recente aankondiging in het Concurrentievermogen Kompas van een Verordening (Europese) onderzoeksruimte . 34 Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie en de ondersteuning van initiatieven van lidstaten die bijdragen aan een toekomstbestendige skills-infrastructuur die leren en ontwikkelen voor iedereen mogelijk maakt. Dit kan de nationale uitwerking van de gezamenlijke LLO-agenda ondersteunen, 35 bijvoorbeeld door de aangekondigde Europese initiatieven zoals het uitwisselen van kennis en beste praktijken in het kader van de Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen, 36 de mogelijkheden van een Pilot voor Skills Garantie, en herziening van staatssteunregels op het gebied van opleidingen. Het kabinet ondersteunt het verder stimuleren van flexibele leertrajecten en het gebruik daarbij van micro-credentials, mits de Europese benadering 37 voldoende ruimte biedt voor nationale praktijken met duidelijke meerwaarde voor werkvelden en gebruikers. Het kabinet verwelkomt een grondige evaluatie van al bestaande EU-Vaardighedenacademies, zoals de Net-Zero Industry Academy. Positieve evaluatieresultaten zijn voor Nederland van belang voor de door de Commissie genoemde uitbreiding met academies voor 10 andere terreinen. Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie bij de ontwikkeling van instrumenten voor (h)erkenning van (beroeps-)vaardigheden. Deze instrumenten kunnen individuen beter ondersteunen bij het benutten van kansen op de interne markt en het vrij verkeer binnen de Unie en verdere ontwikkeling van hun loopbaan in de EU. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat EU-maatregelen op dit gebied aanvullend en ondersteunend moeten zijn aan nationaal onderwijs en arbeidsmarktbeleid. Het kabinet verwelkomt instrumentarium voor werkenden, die het mogelijk maakt om werkervaring beter inzichtelijk te maken voor werkgevers en onderwijsinstellingen. Uiteindelijk blijft erkenning van werkervaring aan werkgevers en onderwijsinstellingen. Het kabinet kijkt dan ook met interesse naar de resultaten van de verkenning tot een initiatief over Skills Portability . De verkenning moet ook verduidelijken wat skills in dit verband inhouden, welke obstakels er nu bestaan voor niet gereguleerde beroepen en waar bestaande instrumenten niet volstaan. Het kabinet staat terughoudend tegenover een gemeenschappelijk Europees kader voor de automatische erkenning van studiekwalificaties en leerperioden in het buitenland voor zowel hbo, wo, mbo als het funderend onderwijs 38 en Europees diploma(-label) voor beroepsonderwijs en -opleiding. Het kabinet zal voorstellen om eerst prioriteit te geven aan de verschillende bestaande erkennings- en kwaliteitsborgingsinstrumenten in het mbo alvorens te werken aan een Europees diploma voor beroepsonderwijs en -opleiding dat gezien de diversiteit aan onderwijsstelsels en beroepen in de lidstaten moeilijk realiseerbaar zal zijn. Het kabinet verwelkomt aandacht van de Europese Commissie voor modernisering van de richtlijn beroepskwalificaties, omdat die ook bij kan dragen aan het opdoen van de juiste vaardigheden en daarmee tekorten in maatschappelijk relevante sectoren kan helpen verlichten. Het kabinet staat zeer positief tegenover de aangekondigde versterking van de Centra voor excellent beroepsonderwijs, maar ziet vooralsnog niet de meerwaarde van Schoolallianties in het funderend onderwijs. Het kabinet ziet arbeidsmigratie niet als structurele oplossing voor tekorten op de arbeidsmarkt, maar herkent wel de noodzaak om gericht en selectief talent aan te trekken dat van belang is voor de Nederlandse kenniseconomie. Daarbij is het essentieel dat lidstaten ruimte houden voor een eigen invulling van arbeidsmigratie- en arbeidsmarktbeleid. De kabinetsinzet voor de EU Talentenpool is vastgelegd in het BNC-fiche. 39 Het kabinet zal om nadere toelichting vragen over de aangekondigde Visumstrategie en de Multipurpose Legal Gateway Offices, wacht concrete voorstellen van de Commissie af en zal deze kritisch beoordelen. Het kabinetsbeleid is tevens gericht op het krijgen van meer grip op de instroom van internationale studenten naar Nederland en het realiseren van meer gebalanceerde studiemobiliteit tussen EU-lidstaten. Nederland ontvangt al relatief veel niet-EER studenten in vergelijking met de meeste EU-landen. In het mbo is het complex om studenten van buiten de EU aan te trekken door gebrek aan volledige studies in het Engels. Ook geldt een restrictief toelatingsbeleid. Het kabinet is daarom vooralsnog geen voorstander van het voorgestelde streefdoel van 350.000 studenten van buiten de EU en zal ook aandringen op verheldering van de eventueel beoogde verdeelsleutel van een dergelijk streefdoel en van de andere maatregelen wat betreft de beoogde doelgroepen (mbo en/ of hbo en wo; gediplomeerden of volledige opleiding in de EU). Het kabinet onderschrijft het belang van de in de mededeling benoemde programma s voor talentvolle onderzoekers onder Horizon Europe, zoals de European Research Council en de Marie- Skłodowska Curie acties, en wacht met interesse op de resultaten van de pilot Choose Europe in aanloop naar het volgende kaderprogramma. Wat betreft de onderdelen gericht op financiering en beheer overweegt het kabinet het volgende. Het kabinet onderschrijft allereerst het belang van investeren in onderwijs en in de vaardigheden van mensen. Het is voor de werkzekerheid en voor de noodzakelijke productiviteitsgroei belangrijk dat iedereen zich een leven lang blijft ontwikkelen. Dat vraagt een sterke benutting van bestaande publieke en private investeringen in LLO. Zo worden in Nederland bijvoorbeeld tijdens de huidige EU-begroting 2021–2027 ESF+-, JTF- en Erasmus+ middelen ingezet op het bevorderen van vaardigheden en draagt ook de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij aan ontwikkeling en scholing (bijvoorbeeld via Nederland Leert Door). Conform de brief van 28 maart jl. is het kabinet van mening dat vaardigheden, tezamen met onderzoek, technologie, innovatie, de sleutel zijn naar een versterkte concurrentiepositie en is daarom voorstander om dit sterker te verankeren in het volgend MFK. 40 Dit initiatief mag niet vooruitlopen op de integrale afweging van de EU-begroting na 2027. Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie bij initiatieven die bijdragen aan het in kaart brengen van de huidige en toekomstige vraag en aanbod naar banen en daaraan verbonden vaardigheden. Dit is van belang om tot effectief beleid te komen. Het kabinet kijkt dan ook uit naar de creatie van het aangekondigde Observatorium en houdt daarbij oog voor overlap met lopende onderzoeken om aanvullende kosten te beperken. Het kabinet kan het idee van het instellen van een (advies-)Raad op hoog niveau over de vraagstukken en prioriteiten van de Vaardigheidsunie in principe ondersteunen. Daarbij is het opvallend dat de Commissie hierin geen vertegenwoordiging vanuit de lidstaten voorziet. Het kabinet zal aandringen op verduidelijking op dit punt, en ook om toelichting vragen op de relatie met de bestaande governance van de Europese onderwijsruimte en op de aankondiging om deze te vereenvoudigen. Voorkomen moet worden dat de Vaardigheidsunie, en de daarvoor voorgestelde bestuurlijke inrichting, leidt tot minder erkenning van en prioriteit voor de lange termijn doelstellingen van onderwijs en tot aansturing op het onderwijsbeleid van de lidstaten door de Europese Commissie samen met niet-overheidsactoren. Het kabinet is verder van mening dat het Europees Semester primair gericht moet zijn op budgettaire, macro-economische en werkgelegenheidsvraagstukken. Het Semester moet bestaande en nieuwe structurele beleidsuitdagingen van lidstaten identificeren, waarbij de monitoring van de uitvoering van structurele hervormingen een prioriteit blijft. Nederland zal om verheldering vragen van de aankondiging een horizontale EU-27 aanbeveling over onderwijs en vaardigheden te introduceren in het Europees Semester. c) Eerste inschatting van krachtenveld Eerste reacties van andere lidstaten op het voorstel zijn overwegend positief. Er is breed draagvlak voor het bevorderen van basisvaardigheden en STEM-onderwijs, net als het flexibeler maken van de arbeidsmarkt gericht op economische veranderingen. Verschillende lidstaten hebben nog vraagtekens over de governance (met name op onderwijsgebied) en financiering van de voorgestelde maatregelen. Omdat de mededeling zelf veel uiteenlopende maatregelen en acties bevat, is het nog niet mogelijk om op de verschillende aangekondigde initiatieven reeds het krachtenveld in kaart te brengen. De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid De grondhouding van het kabinet is positief met aandachtspunt. Het betreft een mededeling, waarin verschillende voorstellen worden aangekondigd die vooral betrekking hebben op sociaal beleid, arbeidsmarkt, onderwijs en beroepsopleiding. Hoewel de concrete voorstellen van de Commissie derhalve nog moeten worden afgewacht, is er op het terrein van de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU op basis van artikel 5, lid 2, VWEU. Op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de Unie (artikel 6, onder e, VWEU), op grond waarvan de Unie bevoegd is om m.b.t. de Europese dimensie van dit onderwerp het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel. Het pakket kondigt echter ook voorstellen aan die zich vanuit de EU te direct zouden kunnen gaan richten op nationale onderwijsinhoud of -methoden, zoals bijvoorbeeld het promoten van lesmateriaal, ten aanzien waarvan de EU niet bevoegd is op om te treden. Het kabinet staat ook terughoudend tegenover wetgeving gericht op de erkenning van (beroeps-)vaardigheden op EU-niveau, omdat de EU bij de uitoefening van de bevoegdheid op het gebied van beroepsonderwijs de inhoud en opzet van beroepsopleiding volledig dient te respecteren. Uiteraard wacht het kabinet de concrete voorstellen van de Commissie die volgen op deze mededeling af en zal deze te zijner tijd op hun merites beoordelen. b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief, met aandachtspunt. Het pakket kondigt diverse acties aan, die tot doel hebben de kwaliteit van het onderwijs en het beleid gericht op om- en bijscholing van beroepsbevolking te verbeteren. Omdat de verbeterde kwaliteit en vergrote convergentie van de stelsels voor het onderwijs en arbeidsmarkt en een betere (h)erkenning van vaardigheden en meer gendergelijkheid kunnen bijdragen aan het adresseren van gemeenschappelijke uitdagingen en concurrentievermogen van de EU als geheel, en ook het vrije verkeer van personen ondersteunen, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden gerealiseerd, en is een EU-aanpak nodig. Door de kwaliteit van het onderwijs en het beleid gericht op om- en bijscholing van de beroepsbevolking te verbeteren, wordt een gelijk speelveld op het terrein van onderwijs, vaardigheden en arbeidsmarkt gerealiseerd. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Het kabinet staat, in het verlengde van de beoordeling van de bevoegdheid, terughoudend tegenover EU-optreden op het gebied van (wettelijke) erkenning van (beroeps-)vaardigheden voor zover dit de inhoud en opzet van het beroepsonderwijs niet volledig respecteert en omdat het kabinet van oordeel is dat de inhoud en opzet van het beroepsonderwijs beter op lidstaatniveau kan worden bepaald. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet is positief, met aandachtspunten. Het pakket kondigt diverse acties aan, die tot doel hebben de kwaliteit van het onderwijs en het beleid gericht op om- en bijscholing van beroepsbevolking te verbeteren. De meeste van de voorgestelde maatregelen gaan niet verder dan noodzakelijk en worden ook geschikt geacht om deze doelstelling van het voorstel te bereiken, omdat het pakket een integrale beleidsbenadering bevat die bij kan dragen aan de versterking van deze doelen. Het kabinet staat daarentegen terughoudend tegenover een Europees kader voor automatische erkenning van studiekwalificaties en leerperioden in het buitenland en het streven naar een Europees diploma(-label) voor beroepsonderwijs. Voor beide initiatieven heeft het kabinet het oordeel dat de maatregelen niet noodzakelijk zijn en dat er minder ingrijpende optreden mogelijk is, omdat het potentieel van het al bestaande instrumentarium nog onvoldoende is benut en dit eerst prioriteit zou moeten krijgen omdat daarmee de doelstelling beter verwezenlijkt kan worden. d) Financiële gevolgen Uit de mededeling zelf blijken geen directe budgettaire gevolgen. Er worden diverse acties aangekondigd en diverse fondsen genoemd die moeten bijdragen aan het behalen van de doelen uit de mededeling, waaronder Erasmus+ en ESF+. Organisaties en onderwijsinstellingen kunnen op eigen initiatief gebruik maken van de fondsen. Het kabinet zal de budgettaire gevolgen van de aangekondigde initiatieven na publicatie beoordelen. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast in de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten De voorstellen kunnen positieve gevolgen hebben voor het Europese onderwijs, het vergroten van vaardigheden en competenties. Een sterker Europees vaardighedenbeleid kan daarmee leiden tot een sterkere Europese arbeidsmarkt en kenniseconomie en op die manier positieve gevolgen hebben voor de concurrentiekracht van de Europese Unie. De voorgestelde en aangekondigde voorstellen kunnen additionele uitvoeringslasten en -kosten op nationaal niveau met zich meebrengen. Er is sprake van maatregelen en initiatieven van uiteenlopende aard. Anderzijds bestaat er vaak al Nederlands beleid en zijn er nationale uitvoeringskaders gerelateerd aan deze nieuwe maatregelen. Het is daarom belangrijk dat de verschillende initiatieven zowel in de juiste afstemming met de lidstaten als met oog voor praktische uitwerking en uitvoering worden ingevuld en de Commissie daartoe vroegtijdig lidstaten en uitvoeringsorganisaties consulteert. Dit geldt ook voor het zichtbaarder en beter overdraagbaar maken van vaardigheden en kwalificaties, en meer specifiek wat betreft de aangekondigde interoperabele digitale credentials. Daarbij is van belang welke interoperabiliteitsoplossingen worden gekozen en hoe ook al bestaande oplossingen kunnen worden gebruikt om hoge nationale transitiekosten te vermijden. De gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten zullen bij de verdere uitwerking en de eventuele publicatie van de concrete voorstellen pas preciezer beoordeeld kunnen worden. Daarbij zal ook gelet worden op de gevolgen voor de al bestaande nationale maatregelen. Voor de verdere uitwerking van voorstellen die een besluit van de Raad en/ of Europees Parlement gaan vergen zal het kabinet aan de Commissie vragen om een grondige impact-assessment uit te voeren bij deze voorstellen. Tot slot schat het kabinet in dat er geen geopolitieke gevolgen zijn naast de positieve invloeden van opwaartse convergentie in de EU en de aandacht voor Europees leiderschap. X Noot 1 Science, Technology, Engineering, Mathematics X Noot 2 Het aandeel laag presterende leerlingen in lezen, wiskunde, wetenschap en digitale vaardigheden moet minder dan 15% bedragen, terwijl het aandeel hoog presterende leerlingen ten minste 15% moet bedragen. X Noot 3 Het aandeel ingeschreven STEM-studenten in initieel beroepsonderwijs moet tenminste 45% bedragen, waarvan 1 op de 4 studenten vrouw is; het aandeel studenten op tertiair niveau moet tenminste 32% bedragen waarvan tenminste 2 op de 5 studenten vrouw zijn; het aandeel studenten dat is ingeschreven voor een promotie-opleiding in ICT is tenminste 5%, waarvan tenminste 1 op 3 vrouw zijn. X Noot 4 Als vervolg op de evaluatie van het nu lopende EU Actieplan Digitaal Onderwijs 2021–2027, zie daarvoor ook de Nederlandse input: Tweede Kamer, 2024–2025, 22 112, nr. 3965 X Noot 5 Homepage of Pact for skills X Noot 6 European Alliance for Apprenticeships - European Commission X Noot 7 Richtlijn 2005/ 36/ EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. X Noot 8 wetten.nl - Regeling - Verdrag inzake de erkenning van getuigschriften betreffende hoger onderwijs in de Europese regio - BWBV0002946 X Noot 9 Kamerstukken II, 2023–2024, 22 112, nr. 3938 X Noot 10 Kamerstukken II, 2023–2024, 22 112, nr. 3859 . X Noot 11 Kamerstukken II, 2020–2021, 22 112, nr. 2965 ; 21 501-34, nr. 355 ; 21 501-34, nr. 367 . X Noot 12 Kamerstukken II, 2024–2025, 31 293, nr. 762 . X Noot 13 Kamerstukken II, 2023–2024, 31 524, nr. 603 . X Noot 14 Kamerstukken II, 2024–2025, 27 923, nr. 49 . X Noot 15 Sterk Techniekonderwijs X Noot 16 Homepage • Techkwadraat X Noot 17 Kamerstukken II, 2022–2023, 29 544, nr. 1173 . X Noot 18 Sectorplannen wetenschappelijk onderwijs en onderzoek | Wetenschap | Rijksoverheid.nl[1309171926] X Noot 19 Kamerstukken II, 2024–2025, 29 338, nr. 280 . X Noot 20 Werkagenda mbo 2023–2027: Samen Werken aan Talent. https:/ / www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/ detail?id=2023D06061&did=2023D06061 ; Kamerbrief over uitwerking plannen arbeidsmarktkrapte en brede arbeidsmarktagenda | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl X Noot 21 competentnl X Noot 22 wetten.nl - Regeling - Wet NLQF - BWBR0050058 . Deze wet voorziet in de generieke inschaling van formele opleidingen in het NLQF en de verplichte vermelding van het NLQF-niveau en het daaraan gerelateerde EQF-niveau op diploma s van formele opleidingen. X Noot 23 Verdrag - Overheid.nl | Verdragenbank X Noot 24 Zoals verpleegkundigen, geneeskundigen, architecten, accountants, advocaten, elektriciens en ingenieurs. X Noot 25 Kamerstukken II, 2023–2024, 22 112, nr. 3858 (BNC-fiche over de Aanbeveling van de Commissie inzake de erkenning van kwalificaties van onderdanen van buiten de EU (derde landen), p. 6. X Noot 26 Kamerstukken II, 2024–2025, 22 112, nr. 4004 . X Noot 27 Kamerstukken II, 2024–2025, 31 288, nr. 1185 . X Noot 28 Kamerstukken II, 2020–2021, 22 112, nr. 2965 ; 21 501-34, nr. 355 ; 21 501-34, nr. 367 . X Noot 29 Kamerstukken II, 2019–2020, 22 112, nr. 2907 . X Noot 30 Naast de vier die in Nederland hieronder verstaat (naast lezen, schrijven en wiskunde, ook burgerschap en digitale geletterdheid), is ook wetenschap opgenomen. X Noot 31 Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie heeft recent gewezen op inconsistente definities, zie STEM education: report highlights need for more policy efforts and research | European Education Area . De nu voorgestelde streefdoelen zijn nog niet geaccordeerd door de nationale statistische experts in de EU Standing Group on (Educational) Indicators and Benchmarks (SGIB). X Noot 32 Kamerstukken II, 2023–2024, 31 288, nr. 1147 . X Noot 33 Kamerstukken II, 2023–2024, 21 501-30, nr. 590 . X Noot 34 Kamerstukken II, 2024–2025, 22 112, nr. 4004 X Noot 35 Kamerstukken II, 2024–2025, 30 012, nr. 157 . X Noot 36 Kamerstukken II, 2021–2022, 22 112, nr. 3295 . X Noot 37 Kamerstukken II, 2021–2022, 22 112, nr. 3317 . X Noot 38 Automatische erkenning van leerperioden in het buitenland in het funderend onderwijs neemt de mogelijkheid weg voor scholen een eigen beoordeling van het niveau van leerlingen te maken, die ook rekening houdt met de huidige grote verschillen in onderwijscurricula tussen lidstaten. X Noot 39 Kamerstukken II, 2023–2024, 22 112, nr. 3859 . X Noot 40 Kamerbrief Nederlandse inzet onderhandelingen MFK 2028 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
11-04-2025 00:05:06 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4025 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie (Kamerstuk 22 112, nr. 4023 ) Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4024 ) Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven (Kamerstuk 22 112, nr. 4026 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Verordening van de Raad tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2026- 2027 ter aanvulling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) 2021/ 765 b) Datum ontvangst Commissiedocument 28 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025)60 d) EUR-Lex EUR-Lex - 52025PC0060 - EN - EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad voor Concurrentievermogen g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Klimaat en Groene Groei in nauwe samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap h) Rechtsbasis Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 7, eerste alinea. i) Besluitvormingsprocedure Raad De Raad besluit met eenparigheid van stemmen. j) Rol Europees Parlement N.v.t. 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Het voorstel beoogt de verlenging van het huidige onderzoeks- en opleidingsprogramma van Euratom 2021–2025 met twee jaar, dus voor 2026 en 2027. In het Euratomprogramma wordt nucleair onderzoek mogelijk gemaakt. Het betreft zowel activiteiten op het gebied van kernfusieonderzoek als op het gebied van kernsplijting- en stralingsbeschermingsonderzoek. Het programma bouwt grotendeels voort op de ervaringen uit eerdere Euratomprogramma s, waarbij onderzoek naar niet-energie gerelateerde toepassingen van ioniserende straling wordt uitgebreid en leerpunten op het gebied van opleidingen en toegang tot onderzoeksinfrastructuur worden meegenomen. Hoewel het voorgestelde programma afzonderlijk moet worden bezien, behoudt het de meeste kenmerken van zijn voorganger, inclusief de belangrijkste onderzoeksactiviteiten. De gekozen aanpak van het voorstel zal zorgen voor de continuïteit en consistentie van de acties gedurende de volledige zevenjarige periode van het Meerjarig Financieel Kader (MFK, 2021–2027) en voor een betere aansluiting op het tijdschema van Horizon Europe, waarin complementair aan onderling versterkende doelen wordt gewerkt. De verlenging betreft zowel de directe eigen acties van de Commissie die uitgevoerd worden door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) en waarvoor apart budget is, als ook de indirecte acties die onder contract – o.a. via oproepen tot onderzoeksvoorstellen of via onderzoekssamenwerkingsprojecten – worden uitgevoerd door onderzoeksinstellingen en bedrijven in de lidstaten. De verlenging van het programma met twee jaar kost € 598,346 miljoen. Dit bedrag is als volgt verdeeld: kernfusieonderzoek € 252,532 miljoen; kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming € 115,339 miljoen; en eigen acties van GCO € 230,475 miljoen. De implicaties van de verlenging in termen van budget, inzet van menskracht en administratieve taken waren al bekend en zijn reeds vastgelegd bij de vaststelling van het MFK 2021–2027. Het voorstel bepaalt het budget voor directe en indirecte acties, de algemene en specifieke doelstellingen en beschrijft de ondersteuningsinstrumenten. Enkele artikelen in deze Verordening zijn afwijkend van de Verordening van het programma voor 2021–2025. In artikel 4 betreft het extra budget van € 598,346 miljoen voor een periode van 2 jaar. Ook artikel 14 is aangepast omdat het voor de periode 2026–2027 niet nodig is een tussentijdse evaluatie uit te voeren, gezien de korte loopduur en de recent afgeronde tussentijdse evaluatie. Verder zijn er enkele technische aanpassingen in de tekst die ertoe leiden dat fondsen uit het huidige programma behouden kunnen worden en dat het kernfusie-onderzoek gericht op energieproductie door kan blijven gaan in verstevigde samenwerking met de private sector. b) Impact assessment Commissie Aangezien het huidige Euratom-programma een looptijd van vijf jaar heeft (in plaats van de gebruikelijke zeven jaar voor de meeste MFK-uitgavenprogramma s) en aangezien het voorstel geen nieuwe financiële gevolgen heeft, is besloten de recente tussentijdse evaluatie van het huidige programma te gebruiken als feitenbasis voor de opstelling van het voorstel in plaats van een effectbeoordeling vooraf uit te voeren. In de tussentijdse evaluatie van het onderzoeks- en opleidingsprogramma 2021–2025 is geconcludeerd dat de activiteiten relevant zijn en een belangrijke rol spelen bij de aanpak van uitdagingen met betrekking tot nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles, het beheer van radioactief afval, stralingsbescherming, en kernfusie-energie. De tussentijdse evaluatie heeft verder uitgewezen dat het voortzetten van het huidige budget en de focus van het programma voor kernsplijtingsonderzoek voldoende is om continuïteit te behouden in het onderzoek naar de veiligheid van bestaande en nieuwe kernreactoren in Europa. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Om de Nederlandse ambities wat betreft kernenergie en isotopenproductie veilig en effectief te kunnen realiseren, werkt het kabinet via een Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma Kernenergie (onder de Topsector Energie) aan het verkrijgen van voldoende deskundigheid en aan het versterken van de kennisbasis en -infrastructuur op het gebied van nucleaire technologie en stralingstoepassingen (via een Kennis- en Innovatieprogramma). Het beleid rondom kernfusie is dat Nederland via het NWO-instituut DIFFER (Dutch Institute for Fundamental Energy Research) onderzoek ondersteunt en lid is van Europese samenwerking in Fusion4Energy (als Europese bijdrage aan de experimentele reactor ITER) die uiteindelijk moeten leiden tot de realisatie van fusiereactoren voor energieopwekking in Europa. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet ondersteunt het voorstel van de Commissie. Evenals bij het huidige programma kan Nederland zich vinden in de focus die de Commissie voorstelt voor het Euratomprogramma. Het programma bouwt voort op de ervaringen uit eerdere Euratomprogramma s, en de focus is gelijk aan die van het huidige programma. Nederland vindt het nucleaire onderzoek dat in Euratomverband wordt gedaan belangrijk omdat het zich richt op zowel de veiligheid van bestaande kerncentrales – voor energieopwekking en/ of (medisch) onderzoek – als die van toekomstige kerninstallaties (zoals SMRs). Verder betreft dit voorstel ook onderzoek t.b.v. het toezicht door veiligheidsautoriteiten, inclusief instrumenten en methoden voor veiligheidsinstanties om nieuwe ontwerpen te testen en de vergunningverlening te vergemakkelijken. Bovendien is het onderzoek naar stralingsbescherming van groot belang omdat diverse sectoren van nucleaire technologie gebruik maken. Het kabinet steunt de activiteiten die binnen het Euratomprogramma voor het verdere onderzoek naar kernfusie als energiebron worden opgezet. Dit loopt via EUROfusion, waar vanuit Nederland het NWO-instituut DIFFER onderdeel van uitmaakt. EUROfusion is een consortium van nationale instituten voor fusieonderzoek in de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Oekraïne. Daarbij vinden we het van belang dat het opiniestuk van de Fusion Expert Group (FEG) van de Europese Commissie, waar Nederland ook in is vertegenwoordigd, wordt gebruikt voor de EU Fusie Strategie die wordt opgesteld. En dat daarnaast EUROfusion een belangrijke rol krijgt binnen het voorgestelde Europese Partnerschap op Fusie. c) Eerste inschatting van krachtenveld Naar verwachting zijn er geen knelpunten en zullen alle lidstaten instemmen met het voorstel. Het Europees Parlement heeft in deze geen bevoegdheid. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 7 van het Euratomverdrag. De Raad is op grond van artikel 7 van het Euratomverdrag bevoegd om op voorstel van de Commissie onderzoek- en onderwijsprogramma s vast te stellen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Er is sprake van een parallelle bevoegdheid in de zin van artikel 4, derde lid, VWEU, hoewel de bevoegdheid gelegen is het in Euratomverdrag. b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De voorgestelde verordening heeft tot doel het bestaande onderzoeks- en opleidingsprogramma van Euratom 2021–2025 dat betrekking heeft op zowel activiteiten op het gebied van kernfusieonderzoek als op het gebied van kernsplijting- en stralingsbeschermingsonderzoek, met twee jaar te verlengen. Gezien het onderwerp van het onderzoeks- en opleidingsprogramma van Euratom en het grensoverschrijdende karakter van dit onderzoek dat zich kenmerkt door multinationale samenwerking en kennisdeling kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Dit wordt versterkt door het grensoverschrijdend karakter van de toepassing van kernsplijtingsenergie en de synergie- en schaalvoordelen die behaald kunnen worden door onderzoek naar bijvoorbeeld nucleaire veiligheid en stralingsbescherming samen te doen. Euratom draagt ook zorg (mede via dit programma) voor de inhoudelijke Europese inbreng bij internationale samenwerking zoals in het kader van het IAEA. Door op Europees niveau te voorzien in een dergelijk onderzoeks- en opleidingsprogramma wordt de multinationale onderzoeks- en opleidingssamenwerking verbeterd en worden synergievoordelen gerealiseerd. Daarnaast is er vanwege de noodzakelijke grootschaligheid van experimentele apparatuur om nucleair onderzoek te doen, in het bijzonder voor het kernfusieproject ITER, een duidelijke EU-meerwaarde om dit samen te doen. Ook hiermee worden efficiency en schaalvoordelen bereikt en kunnen de resultaten over alle lidstaten van Euratom worden verspreid. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde verordening heeft tot doel het bestaande onderzoeks- en opleidingsprogramma van Euratom 2021–2025 dat betrekking heeft op zowel activiteiten op het gebied van kernfusieonderzoek als op het gebied van kernsplijting- en stralingsbeschermingsonderzoek, met twee jaar te verlengen. Het voorstel is geschikt omdat doel te bereiken, omdat de voorgestelde verordening een bestaand programma verlengt. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is voor de tijdelijke verlenging van het programma tot en met 2027 en het rekening houden met de samenwerking met de private sector voor het kernfusie onderzoek. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting Het programma past binnen de begroting van het huidige Meerjarig Financieel Kader van het Euratom programma. De verlenging van het programma met twee jaar kost € 598,346 miljoen. Dit bedrag is als volgt verdeeld: kernfusieonderzoek € 252,532 miljoen; kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming € 115,339 miljoen; en eigen acties € 230,475 miljoen. De verlenging van het programma met twee jaar ziet niet vooruit op middelen na 2027. Dit is in lijn met de wens van het kabinet om niet vooruit te lopen op de integrale afweging van middelen na 2027. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden N.v.t. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven en de burger. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten N.v.t. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het voorstel heeft geen gevolgen voor de nationale en decentrale regelgeving of de sanctionering van beleid. Het voorstel kent geen lex silencio positivo. Het voorstel leidt niet tot een wijziging van de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en/ of taken voor de rijksoverheid en medeoverheden. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat geen grondslag voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 290 VWEU. Het voorstel bevat wel grondslagen voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 291 VWEU. De eerste grondslag voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen ziet op het vaststellen van de werkprogramma s (zie artikel 11, eerste lid, en artikel 16, vierde lid, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet gaat om essentiële onderdelen die geregeld moeten worden in de basishandeling zelf noch om het aanpassen of aanvullen van niet-essentiële onderdelen van de basishandeling waarvoor een gedelegeerde handeling zou moeten worden gebruikt. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om uitvoering van de verordening (het onderzoeksprogramma) volgens eenvormige voorwaarden en coherentie tussen de verschillende deelonderzoeken die door het onderzoeksprogramma worden gefinancierd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld via de onderzoeksprocedure van artikel 5 van Verordening 182/ 2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. De keuze voor onderzoeksprocedure voor de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen is passend, omdat het gaat om uitvoeringshandelingen met betrekking tot programma s die aanzienlijke implicaties hebben (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onder i) van Verordening 182/ 2011). De tweede grondslag ziet op het vaststellen van uitvoeringshandelingen voor de nadere uitwerking van het monitoring en evaluatie raamwerk door in het bijzonder basislijnen en targets vast te leggen in lijn met de beginselen opgenomen in bijlage II bij het voorstel (zie artikel 12, tweede lid en artikel 16, derde lid, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet gaat om essentiële onderdelen die geregeld moeten worden in de basishandeling zelf noch om het aanvullen van de basishandeling op niet essentiële onderdelen. Het kabinet acht de toekenning van deze bevoegdheid wenselijk omdat het om het vaststellen van uitgewerkte monitoring en evaluatie basislijnen en targets zorgt voor een eenvormige monitoring van het programma en een onderlinge vergelijkbaarheid van de resultaten van het programma. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld via de raadplegingsprocedure van artikel 4 van Verordening 182/ 2011. De keuze voor de raadplegingsprocedure kan het kabinet volgen, omdat de uitvoeringshandelingen sterk technisch van aard zijn, ingekaderd zijn door bijlage II en geen betrekking hebben op onderwerpen die in lijn met artikel 2, tweede lid, van Verordening 182/ 2011 de toepassing van de onderzoeksprocedure zouden vergen. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het programma is in werking van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2027. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Het voorstel bevat een evaluatiebepaling die aansluit bij de standaard evaluaties van Euratom-programma s (zie artikel 14 van het voorstel). Het kabinet staat positief tegenover deze aanpak van de evaluatie. e) Constitutionele toets Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Nederlandse Grondwet en de daarin gewaarborgde fundamentele rechten en vrijheden. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Zowel de uitvoering als handhaafbaarheid zijn positief, omdat het vooral een continuering van een bestaand programma betreft. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
11-04-2025 00:05:02 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4022 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 10 april 2025 Bijgaand meld ik u, namens de vaste commissie voor Europese Zaken, dat de vaste commissie voor Defensie heeft geadviseerd om het voornemen uit te spreken een parlementair behandelvoorbehoud te plaatsen op de verwachte sectorale voorstellen op het gebied van defensie in het Meerjarig Financieel Kader. Dit advies kunt u beschouwen als een aanvulling op de lijst van prioritaire voorstellen uit het Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2025, zoals op 3 april jl. aan u is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 4017 ). De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Van der Plas [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
10-04-2025 15:59:34 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4020 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Aanbeveling Blueprint Cyber Kamerstuk ( 22 112, nr. 4018 ) Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 4019 ) Fiche: Mededeling Clean Industrial Deal Fiche: Mededeling Actieplan betaalbare energieprijzen (Kamerstuk 22 112, nr. 4021 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling Clean Industrial Deal 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM (2025) 85 final d) EUR-Lex EUR-Lex - 52025DC0085 - EN - EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie f) Behandelingstraject Raad Primair Raad voor Concurrentievermogen, maar ook Energieraad, Milieuraad, Raad Buitenlandse Zaken (afhankelijk van inhoudelijk onderdeel) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en het Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2. Essentie voorstel Op 26 februari jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) de mededeling genaamd de Clean Industrial Deal (hierna: CID). In de mededeling erkent de Commissie dat de EU te maken heeft met toenemende geopolitieke spanningen, beperkte productiviteitsgroei en technologische competitie met andere machtsblokken in de wereld. De Commissie stelt daarom een businessplan voor, waarmee verduurzaming en concurrentievermogen hand in hand gaan en elkaar versterken. De CID focust daarom op de energie-intensieve industrie en de clean tech sector om de klimaat- en verduurzamingsopgave te versnellen en realiseren, met steun voor goedkopere elektriciteit, elektrificatie, eerlijke concurrentie en vereenvoudigde regelgeving. Ook circulaire economie speelt hierin een sleutelrol. De CID moet de concurrentiepositie en weerbaarheid van de genoemde sectoren verbeteren/ verstevigen. Daarnaast verwijst de Commissie naar haar eerdere aanbeveling voor een (nog wettelijk vast te leggen) EU 2040-doel van netto 90% vermindering van broeikasgassen en wil het de EU in 2030 wereldleider maken op het gebied van circulaire economie. De mededeling bevat geen nieuw beleid, maar kondigt langs zeven lijnen plannen aan, met betrekking tot betaalbare energie, betere toegang tot financiering, versnelde transitie naar een circulaire economie, leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, borging van een mondiaal gelijk speelveld, inzet op kennis en vaardigheden en op implementatie in sectoren, zoals de chemie-, staal- en metaal- en automotive sector. Concrete voorstellen zullen in de komende jaren gepubliceerd worden. Het kabinet zal deze voorstellen individueel beoordelen en de Tweede Kamer via de geëigende wegen nader informeren over de kabinetspositie hieromtrent. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Conform de Kamerbrief EU concurrentievermogen 1 is het voor Nederland van belang dat de Europese en Nederlandse (energie-intensieve) industrie wordt verduurzaamd, tegelijk ook weerbaarder wordt gemaakt en haar concurrentiekracht wordt versterkt. Hierbij moet er zowel aandacht zijn voor de uitdagingen van de (bestaande) energie-intensieve industrie (EII), als voor de opkomst van en transitie naar nieuwe industrie. Dit is inclusief inzet en versterking van clean tech-maakindustrie, waar zowel first mover kansen als weerbaarheidsuitdagingen liggen. Het kabinet onderschrijft de drie ambities van de EU voor 2050: klimaatneutraliteit, nul-vervuiling en een circulaire economie; met deze ambities maken we de industrie toekomstbestendig. Voor dit alles is een stevig uitvoeringspakket nodig om zowel knelpunten in de uitvoering op te lossen als om alles uitvoerbaar te houden voor bedrijven en medeoverheden (voor zowel de klimaatdoelen richting 2030 en 2050, als het nog vast te leggen 2040-doel en conform de motie Erkens 2 ). Het kabinet heeft naast verduurzaming ook ambitie op het verminderen van de negatieve impact op de leefomgeving, de gezondheid van omwonenden en het binnen bereik brengen van de Zero Pollution ambitie in 2050. 3 Ook hecht het kabinet waarde aan het verbeteren van de transportinfrastructuur, waar de EU, infrastructuurbeheerders en de industrie voor grote opgaven staat, ten behoeve van het EU-concurrentievermogen. Het kabinet is van mening dat de verduurzaming zo goed mogelijk moet worden gefaciliteerd, en het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie moet worden versterkt. Hier spelen een level-playing field voor energieprijzen, het versnellen en stroomlijnen van vergunningsprocedures, het beschikbaar maken en stimuleren van publieke en private financiering, het waarborgen van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, het stimuleren van de vraag naar secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen, groene marktcreatie en opschaling van de Europese waterstofmarkt een grote rol. Het kabinet is tevens van mening dat hierbij expliciete aandacht moet zijn voor industrieroutes die in de overgangsfase naar volledig schone en duurzame alternatieven kunnen bijdragen aan de verduurzaming, zoals de inzet op blauwe waterstof en Carbon Capture and Storage (CCS). Ten aanzien van de aankomende herziening van de Europese klimaatwet is de kabinetsinzet reeds gedeeld met de Kamer. 4 In hun adviezen stimuleren Mario Draghi 5 en Enrico Letta 6 lidstaten hun unique selling points (ook wel comparatieve voordelen genoemd) binnen de Europese interne markt in te zetten. Veel Nederlandse industrieën hebben specialistische productiekennis, daarnaast heeft Nederland onder meer een goede geografische positie voor productie, import, opslag, overslag, transport en doorvoer van energie en grondstoffen; en een sterke kenniseconomie voor verdere uitrol van innovatieve, schone en kennisintensieve industrie (potentieel voor groene marktcreatie). Dit alles maakt Nederland een belangrijke partner in de verduurzaming van de Europese industrie. Het kabinet blijft van mening dat het noodzakelijk is om een duidelijk Europees kader te ontwikkelen voor toekomstgericht industriebeleid, waarbij aandacht is voor de strategische waarde van sectoren, waaronder de EIIs met strategische waarde, (conform de Kamerbrief EU-concurrentievermogen). Het kabinet zal de Commissie oproepen om zowel in te zetten op randvoorwaarden voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat als op een helder afwegingskader dat coherentie moet borgen. 7 De focus binnen de Clean Industrial Deal ligt op strategische markten die bijdragen aan toekomstige groene groei en weerbaarheid ( tech based markets of the future . Dit betekent onder andere dat het kabinet niet alleen inzet op het verduurzamen van bestaande bedrijven die een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstige economie, maar ook kansen wil creëren voor nieuwe bedrijven en technologieën. Dit is o.a. in lijn met de groeimarktenstudie 8 . Het kabinet blijft van mening dat het noodzakelijk is om een duidelijk Europees kader te ontwikkelen voor gericht industriebeleid, waarbij aandacht is voor de strategische waarde van bepaalde sectoren, waaronder de verschillende EIIs, (conform de Kamerbrief EU-concurrentievermogen). Gericht industriebeleid houdt in dit verband in dat goed onderbouwd moet worden waarom en wanneer ingrijpen in bepaalde sectoren noodzakelijk is, met het oog op behoud gelijk speelveld en zoveel mogelijk behoud van de integriteit van de interne markt. Het kabinet stelt daarom dat de strategische waarde van sectoren dient bepaald te worden aan de hand van 1) de impact op de geo-economische veiligheid van de EU; 2) de bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; 3) de bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen, zoals de groene transitie; en 4) de huidige positie van Europa aan de hand waarvan bepaald kan worden of de sector een leidende positie binnen de EU kan behouden, kan verkrijgen of kan herwinnen. Ten behoeve van de voorspelbaarheid voor alle partijen in het stelsel van EU-wet- en regelgeving, wil het kabinet zoveel mogelijk aansluiten bij de reeds bestaande verordeningen van de Critical Raw Materials Act (CRMA) en de Net-Zero Industries Act (NZIA). Tevens geldt bij alle voorstellen dat zoveel mogelijk gekeken moet worden naar het creëren en behouden van een mondiaal gelijk speelveld, ook tussen fossiele en duurzame productie, op basis van de juiste juridische kaders. Daarnaast dient versterking en bescherming van de interne markt te worden gewaarborgd. Een goed functionerende interne markt is de basis voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat en een bloeiende, toekomstbestendige, concurrerende en schone industrie. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet verwelkomt de mogelijke bijdrage van de CID om verschillende knelpunten in de uitvoering van de klimaat- en milieudoelen te adresseren en tegelijkertijd de concurrentiepositie van bedrijven te versterken. Daarnaast ondersteunt het kabinet het belang van het verduurzamen en concurrerender maken van de Europese industrie. De Nederlandse industrie zet zich in om de koploperrol in verduurzaming, die Nederland en Europa ambiëren en nodig hebben, waar te maken. Tegelijkertijd bevindt de industrie in Nederland en Europa zich in een lastige periode en staat de concurrentiepositie onder druk, waarbij investeringen in verduurzaming achterblijven. Het kabinet maakt zich hier zorgen om en zal zich ervoor blijven inzetten dat bij de verduurzaming van de industrie zowel het concurrentievermogen als de ambities rondom CO 2 -neutraliteit, circulariteit en Zero Pollution als uitgangspunt worden genomen. De mededeling is opgebouwd langs zeven inhoudelijke sporen. Hieronder zal per inhoudelijk spoor een korte appreciatie worden weergegeven. Gespecificeerde appreciaties zullen volgen na publicatie van de individuele voorstellen. Spoor 1, toegang tot betaalbare energie: in een apart BNC-fiche geeft het kabinet een appreciatie van het actieplan betaalbare energieprijzen ( Action Plan for Affordable Energy ) 9 . In de context van dit fiche is het nog wel belangrijk te benoemen dat via de Industrial Decarbonisation Accelerator Act de Commissie ook complexe vergunningverlening voor de verduurzaming van de industrie wil vereenvoudigen met behoud van milieuwaarborgen en bescherming van de menselijke gezondheid en op basis van de ervaringen met de samenhangende verordeningen NZIA en CRMA. Daarom moet ook de impact van de effecten op de bovengenoemde terreinen nadrukkelijk meegenomen worden in de uitwerking. Het kabinet ondersteunt dit standpunt en hecht er waarde aan dat dit vorm wordt gegeven binnen de huidige bevoegdheidsverdeling. Spoor 2, Lead markets , stimuleren vraag en aanbod schone producten/ productie: de Commissie presenteert in dit verband plannen ten behoeve van concrete maatregelen aan de vraagzijde naar duurzaam geproduceerde producten en verdere groene marktcreatie. Het kabinet is een voorstander van groene marktcreatie op Europees niveau en gelooft dat het stimuleren van veiligheids- en duurzaamheidseisen aan productieprocessen en producten bijdraagt aan verdere verduurzaming en versterking van het concurrentievermogen. De focus van de Commissie op industrial decarbonisation en decarbonised products is hier wel enigszins verwarrend omdat veel (koolstof-intensieve) industrieën, sectoren (zoals transport) en producten (zoals verf, rubbers of plastics) niet zonder carbon (koolstof) gemaakt kunnen worden; in deze industrieën kan alleen duurzame koolstof bijdragen aan klimaatneutraliteit. Ook dit moet zoveel mogelijk op EU-niveau ingeregeld worden om weglek te voorkomen en een Europese markt te creëren. Het is in die context positief dat de Commissie de samenhang benadrukt met de ambitie om een duurzame markt te creëren voor koolstof. Dit is ook in lijn met de Nederlandse positie in de Routekaart Koolstofverwijdering. 10 De Commissie kondigt ten eerste het toepassen van kwalitatieve criteria ten behoeve van duurzaamheid en weerbaarheid in aanbestedingen aan. Dit wordt meegenomen in de herziening van de aanbestedingsrichtlijnen (2026). 11 Het kabinet is voorstander van dergelijke kwalitatieve eisen, mits deze gericht worden ingezet in specifieke strategische sectoren, conform het voorgenoemde kader. Daarnaast kondigt de Commissie aan dat, met inachtneming van internationale verplichtingen, de mogelijkheid moet worden gecreëerd om de voorwaarde te stellen dat een deel van de aan te besteden materialen afkomstig uit de EU is. Het Kabinet erkent dat een Europees voorkeursprincipe in bepaalde gevallen wenselijk kan zijn. Echter kan een dergelijke maatregel ook negatieve effecten met zich meebrengen zoals prijsopdrijvende effecten, ondermijning van de Europese inzet op betere aanbestedingsmarkttoegang in derde landen en extra administratieve lasten. 12 Het kabinet geeft daarom vooralsnog de voorkeur aan een gerichte inzet van kwalitatieve eisen om de vraag naar producten van EU-bedrijven te bevorderen in strategische sectoren, zoals dat ook is voorgesteld bij de Net Zero Industry Act . Het kabinet zal meegeven dat de EU in beginsel baat heeft bij open aanbestedingsmarkten en dergelijke voorstellen niet tot onnodige afscherming van de EU-aanbestedingsmarkt mogen leiden. Daarnaast is conformiteit met relevante afspraken uit EU-handelsakkoorden en regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een minimumrandvoorwaarde. Kwalitatieve eisen onder aanbestedingen of in productregelgeving lenen zich daarnaast niet voor elke productgroep en het kabinet zal daarom bepleiten dat dergelijke normen gericht ingezet dienen te worden. Ten tweede kondigt de Commissie het gebruik van labels aan om de gerealiseerde uitstoot van de productie van goederen te weergeven, te beginnen met staal. Dergelijke labels kunnen eindgebruikers ertoe bewegen bewustere keuzes te maken bij het aanschaffen van bepaalde producten. Het kabinet steunt de bredere inzet van dergelijke labels, maar ziet graag dat labels de gehele milieudruk en de daarbij behorende milieudata weergeven door verder in te zetten op de ontwikkeling en het gebruik van de Europese Product Environmental Footprint methode, 13 zodat industriële afnemers van staal deze data kunnen gebruiken bij het bepalen van de milieu prestatie van hun eindproduct. Een schone industrie is immers CO2-neutraal, circulair en in lijn met de Zero Pollution ambitie van de EU. Het kabinet ziet tevens de noodzaak om aan te sluiten bij bestaande wetgeving, zoals de Ecodesign Verordening, waaronder ook een label voor ijzer en staalproducten kan worden verplicht, en de Groene Claims Richtlijn. Bij de verdere uitrol van labels dienen de administratieve lasten voor bedrijven en de gevolgen voor handelspartners te worden beperkt en in verhouding te staan tot de baten. De labels zouden waar mogelijk op een brede groep producten moeten worden toegepast. Het kabinet verwelkomt verder het aangekondigde standaardisatieverzoek voor koolstofarm geproduceerd cement, in lijn met prioriteiten van het High Level Forum on Standardisation . Het kabinet heeft groene marktcreatie hoog op de agenda staan en blijft nauw aangehaakt op de ontwikkelingen op dit onderwerp om zo ook de eigen ideeën actief in te brengen in Europese context. De gepresenteerde plannen in de CID zijn, wat het kabinet betreft, slechts een eerste stap in vraagstimulering en verdere marktcreatie voor schone producten. Hierbij wordt door het kabinet ook expliciet verder gekeken dan enkel aanbesteding. Tevens zet de Commissie verder in op de uitrol van hernieuwbare en koolstofarm-geproduceerde waterstof ten behoeve van de verduurzaming van de sectoren waar elektrificatie niet direct een toepasbare verduurzamingsoptie is. Om dit te versnellen zal de Commissie o.a. een derde subsidieveiling lanceren onder de Europese waterstofbank (1 mld. EUR) en een (virtueel) platform lanceren om leveranciers, afnemers, kredietverleners en infrastructuurbeheerders van waterstof samen te brengen. Ter voorbereiding van de evaluatie van de gedelegeerde handeling over hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (waaronder waterstof), lanceert de Commissie een studie om de effectiviteit van het waterstofkader te beoordelen en mogelijke obstakels voor de opschaling van hernieuwbare waterstof te identificeren. Het kabinet kijkt uit naar deze initiatieven. Spoor 3, publieke en private investeringen: de Commissie geeft aan dat er een zogeheten Industrie Decarbonisatie Bank (IDB) zal worden opgericht met als doel 100 miljard in financiering op te halen ten behoeve van de verdere industriële verduurzaming en clean tech projecten. De IDB wordt gefinancierd door gelden uit het Innovatiefonds, additionele ETS-gelden en een amendement van de InvestEU verordening. Het wetgevend voorstel voor de IDB komt naar verwachting in 2026 en zal ontworpen worden op basis van een combinatie van excellentie en geografische spreiding. Een voorstel t.a.v. ETS kan, afhankelijk van de uitwerking, mogelijk nationale budgettaire consequenties hebben. Bovenstaande kan pas beoordeeld worden als het voorstel van de Commissie verder uitgewerkt is. Voor het kabinet is het belangrijk dat dit voorstel inzet van ETS-gelden geen afbreuk doet aan integriteit van het EU ETS-systeem. Het is tevens van belang dat toekenning van middelen uit het Innovatiefonds geschiedt op basis van excellentie, kostenefficiëntie en maatschappelijke impact. Het aanpassen van de InvestEU verordening is onderdeel van het omnibuspakket van de Europese Commissie. Hierover is op 24 maart jl. een separaat BNC-fiche aan de Kamer gezonden 14 . Het kabinet zal bij de verdere uitwerking van het voorstel de mogelijke financiële consequenties hiervan nader bestuderen. Ook wordt in de CID gekeken naar de mogelijkheden voor nationale financiering. Het uitgangspunt van het kabinet voor staatssteun is in beginsel terughoudend. Dit neemt niet weg dat er in het licht van de transities en in geval van marktfalen gerichte staatssteun nodig kan zijn, mits goed onderbouwd, met inachtneming van internationale verplichtingen en rekening houdend met een mogelijk verstorend effect op de interne markt, in lijn met de motie Postma 15 . Het kabinet hecht er groot belang aan om staatssteun niet in isolement te bezien, maar als onderdeel van en complementair aan andere maatregelen ten behoeve van EU concurrentievermogen, verduurzaming en economische weerbaarheid. Als onderdeel van de CID kondigt de Commissie een nieuw staatssteunkader aan, genaamd Clean Industry State Aid Framework (CISAF) 16 dat voortbouwt op het tijdelijk crisis en transitiekader (TCTF) 17 . Het kabinet ziet de toegevoegde waarde van vereenvoudiging en flexibilisering van staatssteunmogelijkheden ter ondersteuning van verduurzamingsopgaven (o.a. door elektrificatie, groene marktcreatie en inzet van groene en koolstofarme waterstof), alsook ten behoeve van open strategische autonomie en projecten die de doorontwikkeling van de circulaire economie kunnen stimuleren. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de recent aangenomen moties die vragen om in te zetten op blijven stimuleren van de circulaire economie, c.q. voorkomen dat de ontwikkeling van de circulaire economie niet stagneert (motie Rooderkerk 18 ; motie Koekkoek 19 ). Het kabinet is kritischer ten aanzien van meer marktverstorende vormen van staatssteun, zoals productiesteun en de mogelijkheid om subsidies uit derde landen te matchen. Ten aanzien van voorstellen voor nieuwe mogelijkheden voor steun om privaat kapitaal te de-risken en mobiliseren is de grondhouding in beginsel positief, maar ook hier zijn heldere criteria van belang. De aangekondigde vereenvoudigingen en aanpassingen van enkele reguliere kaders, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, worden te zijner tijd op eigen merites beoordeeld. De Commissie kondigt tot slot aan dat zij met acties komt om fossiele subsidies gericht op de energievoorziening af te bouwen en uit te faseren. Het kabinet zet in op uitfasering van dit soort fossiele subsidies in Europees verband en verwelkomt deze acties. 20 Veel voorstellen, waaronder de IDB, om de (streef)doelen van de Clean Industrial Deal te behalen zijn nog niet nader uitgewerkt. Het kabinet kan in deze fase derhalve niet beoordelen of er voldoende middelen beschikbaar zijn. Het voorstel voor de IDB komt naar verwachting in 2026, waarna het kabinet naar verwachting meer inzicht zal krijgen in de financieringsbehoeften van de Clean Industrial Deal. Voor zover aangekondigde voorstellen betrekking zouden hebben op EU-middelen is het kabinet van mening dat deze gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Voorstellen die raken aan de EU-begroting vanaf 2028 zullen meelopen in de onderhandelingen van het MFK en daar kan in deze fase niet op vooruit worden gelopen. Spoor 4, circulaire economie: circulariteit en leveringszekerheid van kritieke grondstoffen behoren tot de kernprioriteiten onder de CID. De EU zet in op een circulaire economie om grondstoffenschaarste te verminderen, het concurrentievermogen te versterken, milieuschade te beperken en de open strategische autonomie te versterken. Dit sluit goed aan bij de Nationale Grondstoffen Strategie (NGS) die zich richt zich op vijf handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten. 21 De Commissie zet in op versnelde implementatie van de Critical Raw Materials Act (CRMA). Hierbij wordt het organiseren van publiek en private financiering van strategische projecten benoemd. Het kabinet staat hier positief tegenover, aangezien tijdige financiering essentieel is om deze projecten daadwerkelijk van de grond te krijgen en zo snel mogelijk bij te laten dragen aan de leveringszekerheid. Daarnaast benadrukt het kabinet dat efficiënt gebruik en levensduurverlenging van materialen cruciaal zijn voor het versterken van de leveringszekerheid op lange termijn. Voorgesteld wordt om een Europees Kritieke Grondstoffen Centrum op te richten, dat gezamenlijke inkoop, strategische voorraadvorming, supply chain monitoring en investeringsproducten voor mijnbouw en raffinage zal coördineren. Het kabinet is benieuwd naar de uitwerking van dit voorstel, omdat het kan helpen om op juiste schaal investeringszekerheid rond kritieke-grondstoffenprojecten te verbeteren. Het kabinet zal blijven inzetten op het structureel creëren en verbeteren van de omstandigheden die bedrijven stimuleren om te investeren in de verwerkings- en recyclingindustrie voor kritieke grondstoffen in Nederland. Het kabinet verwelkomt daarom ook specifiek de inzet op behoud en recycling van batterijen en elektronisch afval ( black mass ) binnen de EU-grenzen, zodat kritieke materialen daaruit kunnen worden teruggewonnen. Tevens onderzoekt het kabinet de mogelijke rol van Nederland in het opzetten van strategische voorraden van kritieke grondstoffen voor Noord-West-Europa en het opbouwen van een logistieke hubfunctie op basis van de reeds bestaande infrastructuur. De Commissie kondigt een Circular Economy Act aan, voorzien in 2026. Het kabinet ondersteunt de ambitie voor het opschalen naar een Europese circulaire interne markt om in 2030 het aandeel circulaire materialengebruik te laten stijgen naar 24%. Het kabinet steunt hierbij ideeën rond strategische voorraden, de oprichting van een Europese interne markt voor afval en recycling, waaronder harmonisering van de einde-afval criteria, de uitgebreide productenverantwoordelijkheid in de gerichte herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de herziening van de Richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (WEEE-Richtlijn), het stimuleren van materialen uit duurzame koolstof en verhogen van de recycling capaciteit. Met betrekking tot detot de opzet van Trans-Regionale Circulariteits Hubs ziet het kabinet kansen voor het versterken van de regionale economie en werkgelegenheid van grensregio s. Het kabinet vindt dat de Commissie voortvarend aan de slag moet gaan met de aangekondigde maatregelen om de circulaire ambities voor 2030 te kunnen behalen. Het kabinet voegt hieraan toe dat de Commissie toe zou moeten werken naar een pakket maatregelen om het gebruik van duurzame koolstof in de chemische sector aan te moedigen. 22 Hiertoe moet de samenwerking in de keten worden versterkt, onder meer geholpen door harmonisatie van informatiestromen, ondersteunen van keteninitiatieven door middel van centra of hubs en ondersteuning van de kennisontwikkelingen, met inbegrip van financiële ondersteuning, in lijn met het huidige kabinetsbeleid met als inzet om Nederlandse koploperspositie van ondernemers op het gebied van de grondstoffentransitie verder versterken. Het kabinet is blij dat er nadrukkelijk aandacht is voor biobased materials , expliciet in het kader van de vervanging van fossiele grondstoffen in de plasticindustrie. Deze mogelijkheid om over te schakelen op duurzame biogrondstoffen – de notie dat de herkomst van de gebruikte biogrondstoffen duurzaam moet zijn 23 – zou eerder en vaker aan bod mogen komen. Het kabinet zal bij de transitie naar duurzame koofstof oog hebben voor de gevolgen op de markttoelating, de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen en medische technologie en dat het pakket ook maatregelen moet bevatten om te bevorderen dat duurzame koolstoffen bruikbaar zijn voor gebruik in geneesmiddelen en medische technologie. De bovengenoemde circulaire opgaven gaan vaak gepaard met ruimteclaims, die in Nederland binnen de specifieke context van schaarse ruimte, een hoge bevolkingsdichtheid en een groeiende bevolking gestapeld moeten worden. Daarom is een integrale, gebiedsgerichte aanpak essentieel, met voldoende flexibiliteit om in te spelen op uiteenlopende nationale situaties. Het kabinet steunt een voortvarende uitrol van het Ecodesign-werkplan. Productregelgeving, waaronder passende product-specifieke eisen zoals een verplicht percentage recyclaat ziet het kabinet als belangrijke maatregel om de vraag naar recyclaat te versterken. Daarbij is het belangrijk dat de Europese recyclers kunnen acteren op een mondiaal zo gelijk mogelijk speelveld en dat internationale verplichtingen worden nageleefd. Ook wordt de ontwikkeling van alternatieven voor kritieke grondstoffen ondersteund. De aankondiging om de regels voor btw op tweedehands producten te herzien in de Green VAT initiative in 2026 zal het kabinet eveneens met interesse volgen. Het kabinet hecht eraan dat de EU bij de nadere uitwerking van de hiervoor genoemde initiatieven voldoende rekening houdt met de mogelijke externe impact op derde landen (waaronder handelspartners). Spoor 5, mondiaal gelijk speelveld en partnerschappen: de Commissie wil inzetten op het versneld afsluiten van handelsakkoorden c.q. duurzame partnerschappen, met als specifiek doel om risicovolle strategische afhankelijkheden af te bouwen en de positie van de EU te versterken in strategische internationale waardeketens. Het kabinet heeft het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden hoog op de agenda staan, en steunt initiatieven om via het sluiten van strategische partnerschappen de diversificatie van de waardeketens en de toegang tot primaire en secundaire (kritieke) grondstoffen, schone energie en de productiecapaciteit voor clean tech te verbeteren. Het Kabinet pleit voor een pragmatisch handelsbeleid, waaronder via strategische inzet van handelsverdragen en -partnerschappen die de kansen vergroten voor Nederlandse bedrijven, bijdragen aan de leveringszekerheid van (kritieke) grondstoffen en aan duurzaamheidsdoelen (met het oog op gelijk speelveld voor Europese industrie ten opzichte van industrie buiten de EU). Conformiteit met WTO-regelgeving en relevante afspraken uit EU-handelsakkoorden blijft hierbij van belang. Ten tweede wordt ingezet op vereenvoudiging, verbetering en (eventueel) uitbreiding van het grensheffingscorrectiemechanisme om weglek van koolstof te voorkomen (CBAM). Medio 2025 wordt een eerste evaluatie van CBAM verwacht. Het kabinet neemt eerst kennis van deze evaluatie alvorens het een positie inneemt over wat eventueel aangepast moet worden. 24 Het kabinet is wel van mening dat het mondiaal gelijk speelveld zoveel mogelijk geborgd moet worden, zowel tussen fossiele en duurzame productie als tussen de EU en derde landen, en zal daarom in ieder geval kijken naar de externe werking van Europese regelgeving op de mondiale concurrentiepositie van de EU. Ten derde wordt ingezet op het promoten en beschermen van de Europese industrie, onder meer door te onderzoeken hoe buitenlandse investeringen beter kunnen worden aangetrokken, oneerlijke concurrentie door de export van overcapaciteit voor gereduceerde prijzen uit derde landen voorkomen kan worden, de voordelen van de interne markt optimaal benut kunnen worden en handelsdefensieve maatregelen effectiever kunnen worden ingezet. Het kabinet erkent het belang van het versterken van de interne markt en van samenwerking en informatie-uitwisseling binnen de EU op, bijvoorbeeld, Foreign Direct Investments (FDI) ter bevordering van harmonisatie en effectiviteit. Tegelijkertijd benadrukt het kabinet dat FDI-screening op grond van de nationale veiligheid een nationale competentie is en blijft. Hoewel niet elke sector zal profiteren van dezelfde soort maatregelen, is het wel van belang dat wanneer maatregelen worden ingevoerd dit op zo uniform mogelijke wijze wordt gedaan en het gelijke speelveld wordt beschermd of bevorderd. Spoor 6, skills en een rechtvaardige transitie: Voor het EU-concurrentievermogen is een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste (digitale) vaardigheden essentieel. Het kabinet verwelkomt dan ook de aandacht van de Commissie voor het belang van Leven Lang Ontwikkelen en vaardigheden om de transities te realiseren. De Commissie zet in op kwalitatieve en inhoudelijke sterke banen ten behoeve van de transitie van de industrie door een Union of Skills op te zetten en te zorgen dat banen in de industrie kwalitatief hoogwaardig zijn, aan hoge veiligheids- en gezondheidsstandaarden voldoen en dat werknemers in de industrie ook profiteren van de groene transitie. Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie, die lidstaten ondersteunt bij het ontwikkelen van een sterke vaardigheden-infrastructuur met specifieke aandacht voor informeel leren en een brede leercultuur. Ook het in kaart brengen van instrumenten voor herkenning van vaardigheden en het in kaart brengen van vraag naar en aanbod van banen en de daarmee verbonden (nieuwe) vaardigheden ten behoeve van de transitie naar een klimaatneutrale, schone en circulaire economie is noodzakelijk. Op 5 maart jl. is de Mededeling Unie van Vaardigheden gepubliceerd. Het kabinet apprecieert deze mededeling via een apart BNC-fiche en zal uw Kamer daarover informeren. Het kabinet acht verdere ontplooiing middels kwalitatief goed werk van belang en ziet uit naar de routekaart voor kwaliteitsbanen. Tot slot kondigt de Commissie richtlijnen aan voor het leasen van elektrische voertuigen, warmtepompen en andere schone producten om de toegang hiertoe voor burgers te verbeteren. Uitvoering van de CID in verschillende sectoren: de CID zal dienen als een kader voor het aangaan van een dialoog met industrieën om sectorale transitiepaden te ontwikkelen. Deze paden zullen het mogelijk maken om weloverwogen investeringsbeslissingen te nemen en de mobilisatie van meer kapitaal richting de transitie te vergemakkelijken, wat uiteindelijk de voortgang richting een schonere en meer concurrerende industriële toekomst zal versnellen. Op 5 maart jl. zijn het actieplan voor de Automotive-sector en op 19 maart jl. het Staal en Metaal Actieplan gepubliceerd. Ook voor de chemische sector, duurzaam transport en de bioeconomie worden soortgelijke actieplannen verwacht. Het kabinet apprecieert deze plannen via apart BNC-fiches en zal uw Kamer daarover via de geëigende wegen nader informeren. Het kabinet zal ook deze actieplannen na publicatie van een appreciatie voorzien. Zoals eerder vermeld dient industriepolitiek gericht en onderbouwd plaats te vinden. Indien uit analyse blijkt dat vanuit strategisch oogpunt ingrijpen zowel gerechtvaardigd als juridisch steekhoudend is en er voldoende verduurzamingspotentieel is, op basis van criteria zoals uiteengezet in de kabinetsvisiekamerbrief EU-concurrentievermogen, kan Nederland dat steunen. Het kabinet mist echter in de Clean Industrial Deal een duidelijk Europees kader over wanneer wel of geen ruimte bestaat voor gericht industriebeleid. c) Eerste inschatting van krachtenveld Er is consensus onder de lidstaten over de noodzaak om het Europees concurrentievermogen van de industrie actief te versterken. Verschillen tussen lidstaten zijn er met name in de mate waarin en manier waarop het concurrentievermogen versterkt dient te worden. Ook leek er initieel enige mate van tweedeling te ontstaan met betrekking tot de mate waarin klimaatambities en concurrentiekracht elkaar zouden versterken dan wel tegenwerken. De Commissie houdt met dit voorstel, net als het kabinet, de eerste benadering aan. Specifieke verschillen tussen lidstaten bevinden zich bijvoorbeeld in de mate waarin handelsmaatregelen zouden moeten worden getroffen om de Europese industrie te beschermen. Ook over publieke aanbesteding voor schone producten en of hier enige vorm van local content vereisten in zouden moeten worden verwerkt is discussie, evenals over de rol van verschillende technieken bij de transitie, bijvoorbeeld kernenergie. Verder bestaan er verschillen van mening over de mate waarin de staatssteunkaders zouden moeten worden verruimd dan wel aangepast om de doelen van de CID te accommoderen. Het Europees Parlement is voorzichtig positief over het voorstel van de Commissie. In verschillende politieke fracties bestaat erkenning voor de noodzaak van de gestelde doelen en tevredenheid over het feit dat de relevante problematiek een Europees antwoord krijgt. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid De grondhouding van het kabinet is positief. In de mededeling worden voorstellen aangekondigd die betrekking hebben op industrie-, milieu, mededingings- energie- en interne marktbeleid en handelspolitiek. Op het gebied van milieu en energie is sprake van een gedeelde bevoegdheid, conform artikel 4 lid 2, sub e respectievelijk i, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Op het terrein van de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn, waar de staatssteunregels onder vallen, en de gemeenschappelijke handelspolitiek is sprake van een exclusieve bevoegdheid van de EU, conform artikel 3, lid 1, sub b respectievelijk e VWEU. Op het terrein van industrie is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU, conform artikel 6, sub d VWEU. b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet is positief. Het voorstel beoogt concurrentiepositie van de EU te versterken door in te zetten op verbetering van de innovatie, verduurzaming en weerbaarheid van de Europese energie-intensieve industrie en clean tech sector. Gezien de grote economische schaal waarop geopereerd moet worden om effectief tegenwicht te bieden aan geopolitieke spanningen vanuit andere mondiale machtsblokken en waarop de doelen t.a.v. klimaat, nul-vervuiling en circulaire economie behaald dienen te worden, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Door in te zetten op goede randvoorwaarden kan de EU een aantrekkelijk ondernemingsklimaat voor (toekomstige) ondernemers bevorderen en is er ruimte voor nieuwe initiatieven. Daarvoor is het nodig een duidelijk Europees kader te ontwikkelen over wanneer er wel en niet ruimte is voor gericht industriebeleid. Dat moet op Europees niveau, want waardeketens van bedrijven stoppen niet bij landsgrenzen: een groot bedrijf heeft gemiddeld vele duizenden (grensoverschrijdende) toeleveranciers. Door op gelijk niveau regelgeving in te voeren, belemmeringen op de interne markt weg te nemen en te voorkomen en gezamenlijk richting het behalen van klimaatdoelen te werken, worden het Europese en mondiale gelijk speelveld verbeterd, kunnen economische handelingsmogelijkheden mondiaal worden vergroot in relatie tot andere economische machten en kunnen economische schaalvoordelen benut worden. Om die redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet is positief. Het voorstel beoogt concurrentiepositie van de EU te versterken door in te zetten op verbetering van de innovatie, verduurzaming en weerbaarheid van de Europese energie-intensieve industrie en clean tech sector. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstellingen te bereiken omdat de mededeling een integrale beleidsbenadering bevat die bij kan dragen aan het behalen van deze doelen. Zo n integrale benadering is geschikt om de doelstellingen te behalen, omdat de uitdagingen waar de EII en clean sector tegenaan lopen raken aan alle aspecten van de productie- en bedrijfsvoering, namelijk kosten (energieprijzen), concurrentiepositie (interne markt en globaal gelijk speelveld) en afname en doorontwikkeling (duurzame productie). Tussen deze aspecten bestaat ook grote verwevenheid en kunnen daarom moeilijk los van elkaar geadresseerd worden. Daarnaast kunnen ook de voorstellen die zien op de besluitvorming en de aard van regelgeving een bijdrage leveren aan de beoogde verbetering van de innovatie, verduurzaming en weerbaarheid van de Europese energie-intensieve industrie en clean tech sector. Het voorgestelde optreden gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat het bieden van een beleidskader en strategische visie op versterking van het EU-concurrentievermogen, verduurzaming en weerbaarheid nog wel voldoende ruimte laat aan de EU-lidstaten om hier op bepaalde punten nationaal invulling aan te geven en verdere uitwerking daarvan mede vorm te geven. d) Financiële gevolgen De mededeling zelf heeft geen gevolgen voor de EU-begroting of de nationale begroting. De toekomstige voorstellen kennen mogelijk wel financiële gevolgen afhankelijk van de precieze invulling van de voorstellen bijvoorbeeld ten aanzien van ETS-gelden. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het streven van de CID is, in lijn met het eerder gepubliceerde Competitiveness Compass , om regelgeving en regeldruk te verminderen, te vereenvoudigen en flexibeler te maken. In de mededeling kondigt de Commissie nog geen nieuwe regelgeving aan. Hoe dit zich zal verhouden tot bestaande regelgeving is nog niet bekend. Na publicatie zal hier meer over gezegd kunnen worden. Ten slotte merkt het kabinet op dat de hier voorgestelde voorstellen mogelijk gevolgen hebben voor sectoren die niet direct onder de scope van de CID vallen, maar wel een verduurzamingsopgave kennen. In de uitwerking van de aangekondigde voorstellen zal het kabinet oog houden voor de lasten van deze sectoren als ook kansen en synergiën voor verduurzaming. Een expliciet doel van de CID is het versterken van de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie en de clean tech sectoren. Aangezien nog geen concreet beleid wordt gepresenteerd in de CID is het nog moeilijk te voorspellen of de concurrentiekracht daadwerkelijk verbetert. De ambities zijn echter veelbelovend en worden door het kabinet gesteund. De uitwerking van het voorstel heeft mogelijk geopolitieke gevolgen, omdat een van de doelen van de CID is om de positie van de industrie ook in mondiale context te versterken en afhankelijkheden van derde landen te verkleinen. Daarbij komt dat een spoor in de CID toeziet op het borgen van een mondiaal gelijk speelveld en verdere diversificatie van handelsrelaties ten behoeve van het verminderen van afhankelijkheden. De concrete uitwerking in voorstellen zal moeten laten zien hoe dit geopolitieke verhoudingen beïnvloedt. Daarbij hecht het kabinet eraan dat de EU bij de nadere uitwerking van de plannen voldoende rekening houdt met de mogelijke externe effecten op (de handelsrelatie met) derde landen. X Noot 1 Kamerstuk 21 501-30, nr. 621 X Noot 2 Kamerstuk 31 793 nr. 257 ; Kamerstuk 31 793, nr. 271 X Noot 3 EU Zero Pollution Action Plan d.d. 21 Mei 2021; https:/ / environment.ec.europa.eu/ strategy/ zero-pollution-action-plan_en X Noot 4 Kamerstuk 21 501-08, nr. 969 , en Kamerstuk 22 112, nr. 3916 X Noot 5 Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 614 X Noot 6 Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 603 X Noot 7 Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 603 X Noot 8 Kamerstuk 33 009, nr. 137 – Rapport Groeimarkten voor Nederland . X Noot 9 Affordable Energy Action Plan d.d. 26 februari 2025, COM/ 2025/ 79. X Noot 10 Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1500 X Noot 11 Kamerbrief diverse onderwerpen rond aanbesteden | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl X Noot 12 Kamerstuk 22 112, nr. 4004 X Noot 13 EUR-Lex - C(2021)9332 - NL - EUR-Lex X Noot 14 Kamerstuk 22 112, nr. 4014 X Noot 15 Kamerstuk 21 501-33, nr. 1119 X Noot 16 https:/ / competition-policy.ec.europa.eu/ public-consultations/ 2025-cisaf_en X Noot 17 https:/ / competition-policy.ec.europa.eu/ state-aid/ temporary-crisis-and-transition-framework_en X Noot 18 Kamerstuk 32 852, nr. 342 X Noot 19 Kamerstuk 32 813, nr. 1458 X Noot 20 Kamerstuk 32 813, nr. 1425 X Noot 21 Kamerstuk 32 852, nr. 291 X Noot 22 Kamerstuk 32 813, nr. 1397 X Noot 23 Kamerstuk 32 813, nr. 617 X Noot 24 In apart bnc fiche wordt appreciatie gegeven. [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
04-04-2025 15:43:39 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4021 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Aanbeveling Blueprint Cyber Kamerstuk ( 22 112, nr. 4018 ) Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 4019 ) Fiche: Mededeling Clean Industrial Deal (Kamerstuk 22 112, nr. 4020 ) Fiche: Mededeling Actieplan betaalbare energieprijzen De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling Actieplan betaalbare energieprijzen 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio s: Actieplan voor betaalbare energie De werkelijke waarde van onze energie-unie ontsluiten om betaalbare, efficiënte en schone energie voor alle Europeanen te waarborgen b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM (2025) 79 d) EUR-Lex EUR-Lex - 52025DC0079 - EN - EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie (Energie) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Klimaat en Groene Groei 2. Essentie voorstel Op 26 februari 2025 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) het Actieplan voor betaalbare energieprijzen (hierna: actieplan) gezamenlijk met de Clean Industrial Deal (hierna: CID) gepubliceerd. Waar de CID een overkoepelende strategie uitwerkt voor een duurzaam concurrentievermogen van de industrie, is het actieplan specifiek gericht op het verlagen van de energieprijzen voor alle afnemers van energie in de EU. Voor de CID wordt separaat een BNC-fiche opgesteld. Maatregelen uit de CID rondom energie worden in het actieplan nader toegelicht en uitgewerkt en worden in dit BNC-fiche geapprecieerd. Het actieplan noemt verschillende oorzaken van de hoge energieprijzen in de EU, zoals de afhankelijkheid van geïmporteerde fossiele brandstoffen en geopolitieke ontwikkelingen, inefficiënties in het elektriciteitssysteem, een gebrek aan volledige integratie en flexibiliteit en stijgende systeemkosten. Belemmeringen zoals lange vergunningsprocedures voor schone energie en infrastructuur vertragen de voortgang in de transitie. Het actieplan kondigt verschillende initiatieven en wetgevingsvoorstellen aan om energieprijzen te verlagen. Deze voorstellen zullen in de komende maanden en jaren gepubliceerd worden. Het actieplan kondigt zowel maatregelen aan die de energierekening op korte termijn moeten verlagen, als maatregelen die structurele hervormingen naar voren halen en het energiesysteem en de interne markt voor energie verder verbeteren. De maatregelen worden aangekondigd via acht verschillende acties en richten zich op vier pilaren: ten eerste het verlagen van de elektriciteitsrekening, ten tweede het voltooien van de Energie Unie, ten derde het aantrekken van investeringen en de uitvoering van de energietransitie en ten vierde het goed voorbereiden op toekomstige crises. Om de elektriciteitsrekening voor alle afnemers te verlagen kondigt de Commissie onder de eerste pilaar van het actieplan een groot aantal maatregelen aan dat gericht is op alle onderdelen van de energierekening, namelijk nettarieven, leveringskosten en belastingen. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het kabinet acht toegang tot betaalbare en schone energie van groot belang voor het concurrentievermogen van de Europese en Nederlandse industrie en voor het draagvlak voor de energietransitie. Ook wil het kabinet energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden, zodat Nederlandse bedrijven kunnen concurreren met het buitenland. Conform de Kamerbrief EU concurrentievermogen 1 zet het kabinet in op het verder versterken van de Europese samenwerking op de interne energiemarkt, een goed geïntegreerde en verbonden Europese energiemarkt, opschaling van eigen schone energieproductie, energiebesparing, flexibiliteit, het oplossen van netcongestie, een importstrategie met diversificatie van bronnen en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden om de totale energiekosten te verlagen en een gelijker speelveld te creëren. De verduurzaming en de diversificatie van de energievoorziening verkleint ook de impact van onvoorspelbare internationale marktprijzen en eventuele prijspieken veroorzaakt door geopolitieke spanningen. De Energienota 2024 geeft de visie van het kabinet weer op energieonafhankelijkheid. 2 Daarnaast zet het kabinet in Europees verband in op een stevig uitvoeringspakket voor de klimaat- en energiedoelen door het wegnemen van knelpunten in de transitie, waaronder netcongestie, langdurige en complexe vergunningsverleningsprocedures. Het kabinet zet ook in op het vergroten van de beschikbaarheid van financiering voor de energietransitie. 3 b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet verwelkomt het streven van de Commissie om energieprijzen voor alle afnemers te verlagen. Het actieplan sluit in het algemeen goed aan bij de Nederlandse prioriteiten voor het verder versterken van de Europese samenwerking op de interne energiemarkt, een goed geïntegreerde en verbonden Europese energiemarkt, opschaling van eigen schone energieproductie, energiebesparing, flexibiliteit, een importstrategie met diversificatie van bronnen en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden. Het plan bevat de aankondiging van een groot aantal voorstellen dat door de Commissie nog verder zal worden uitgewerkt. Hieronder zal een korte appreciatie worden gegeven van de doelrichting van de aangekondigde initiatieven. Het kabinet zal deze voorstellen individueel beoordelen op basis van merites, waarover uw Kamer via de geëigende wegen nader zal worden geïnformeerd. Om netwerktarieven te verlagen kondigt de Commissie aanbevelingen aan hierover met aanbevelingen te komen gericht op flexibeler energieverbruik en het waarborgen van het gelijk speelveld. Het kabinet kijkt uit naar deze voorstellen en zal zich inzetten voor een verdere harmonisatie van de methodologie van nettarieven om te zorgen voor een gelijker speelveld. Ook is het belangrijk dat deze aanbevelingen en richtsnoeren ruimte geven om nettariefstructuren slimmer en flexibeler te maken om het elektriciteitsnet beter te benutten en netcongestie aan te pakken. Daarnaast zal de Commissie met een toelichting komen hoe lidstaten publiek middelen kunnen gebruiken om netwerkkosten te verlagen voor maatregelen die decarbonisatie en marktintegratie versnellen, rekening houdend met de mededingingsregels, waaronder staatssteun. Dit bijvoorbeeld door kosten over een langere periode te verdelen. Dit sluit aan bij beleidsopties in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur. Uw Kamer ontvangt binnenkort een appreciatie van de voorstellen uit het IBO. Om te zorgen voor langetermijnprijsstabiliteit voor industriële consumenten wil de Commissie in lijn met de recente herziening van het EU-elektriciteitsmarktdesign (EMD 4 ) langetermijncontracten en Power Purchase Agreements (PPA) bevorderen, en met verduidelijking komen voor het effectieve ontwerp van tweezijdige contracts for difference (incl. de combinatie met PPA s) in een leidraad. Het kabinet is in het kader van de uitvoering van de EMD bezig met de voorbereiding van tweezijdige contracts for difference voor zon-pv en wind op land zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 13 mei 2024. 5 Daarnaast heeft het kabinet een internetconsultatie 6 uitgevoerd om de huidige staat van de Nederlandse PPA-markt in kaart te brengen. Ook worden de mogelijkheden voor contracts for difference ten behoeve van elektrificatie in de industrie onderzocht, al dan niet in combinatie met PPA s. 7 Deze kunnen een rol spelen in het matchen van zekerheidsbehoeftes van afnemers met de zekerheidsbehoeftes van onder meer wind op zee ontwikkelaars. De business case van windenergie op zee staat immers onder druk door uitdagingen zoals achterblijvende vraag, netcongestie en de daarmee gepaarde stijging van het aantal uren met negatieve elektriciteitsprijzen. Het kabinet is dan ook leidraad Verder kijkt het kabinet uit naar de door de Commissie aangekondigde EIB-pilotregeling om PPA s te bevorderen. Ten slotte verwelkomt het kabinet maatregelen ter bevordering van flexibiliteit en opslag om de volatiliteit van de elektriciteitsprijs te reduceren, onder meer in een nieuw staatssteunkader als onderdeel van de CID, genaamd Clean Industry State Aid Framework (CISAF). Voor een goede werking van de groothandelsmarkt voor aardgas kondigt de Commissie de inrichting van een interne Gas Market Task Force en een stakeholderconsultatie aan. Deze initiatieven zullen de wenselijkheid van aanpassingen van het regulerend kader voor de groothandelsmarkt van gas onderzoeken, onder andere gericht op toezicht van de gasmarkt en financiële markten (waar derivaten van aardgas worden verhandeld) en regels voor hierop actieve marktpartijen. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten opzichte van deze twee initiatieven. Het kabinet wil dat lidstaten een plek krijgen in de Task Force, of als alternatief dat lidstaten goed geïnformeerd en betrokken worden bij de adviezen van deze Task Force . Daarbij zal het kabinet zeer kritisch blijven op mogelijke voorstellen die vergaande gevolgen hebben op de goede werking van de groothandelsmarkt voor gas, zoals prijslimieten. Om de inkoopkracht van de EU voor aardgas beter te benutten zal de Commissie de samenwerking met betrouwbare LNG-leveranciers intensiveren en nieuwe vormen van gezamenlijk inkoop van gas onderzoeken. Het kabinet steunt het versterken van de onderhandelingsmacht van de EU bij de inkoop van geïmporteerd gas, maar blijft hierbij kritisch op maatregelen die de mededinging op Europees niveau kunnen verstoren. Als onderdeel van het Citizens Energy Package zal de Commissie aanbevelingen voorleggen om consumenten gemakkelijker te laten overstappen op andere energieleveranciers en richtlijnen ontwikkelen voor het bevorderen van flexibiliteit in retailcontracten. De Nederlandse markt kent een relatief hoog percentage consumenten dat jaarlijks overstapt voor elektriciteits- en gascontracten. 8 Het afgelopen jaar is het aantal huishoudens dat is overgestapt gestegen. Om die reden ziet het kabinet voor Nederland geen noodzaak voor aanvullende Europese maatregelen. Wel is het belangrijk om op nationaal niveau de begrijpelijkheid van de energierekening te bevorderen, zodat ook kwetsbare huishoudens een goed geïnformeerde keuze kunnen maken. Daarnaast zal de Commissie energiebesparing bevorderen om de energierekening van consumenten en bedrijven te verlagen. Het kabinet verwelkomt aanvullende initiatieven vanuit de Commissie. De Commissie kondigt verder aanbevelingen aan lidstaten aan om de ruimte te benutten binnen de Richtlijn energiebelastingen om belastingen op elektriciteit te verlagen. Het verlagen van de energiebelasting op elektriciteit (ten opzichte van andere energiedragers) kan een positief effect hebben op de energierekening en kan elektrificatie, en daarmee verduurzaming en emissiereductie stimuleren. Ook wil het kabinet de energiekosten voor bedrijven niet significant uit de pas laten lopen met de buurlanden. Tegelijkertijd moet ook breder worden gekeken naar de effecten op de relatieve prijs van elektriciteit ten opzichte van gas en de prikkels die hiervan uitgaan, naar wat de budgettaire derving is, hoe deze gedekt moeten worden en wat daarvan uiteindelijk per saldo het effect is op verschillende huishoudens en bedrijven. Ook zal er oog moeten zijn voor het negatieve effect van een tariefverlaging op de energiebesparingsprikkel die uitgaat van de energiebelasting waarbij ook de invloed van de ontwikkeling van de totale energieprijs wordt meegewogen. Het kabinet verwelkomt de aankondiging van de Commissie om via het Grids Package met wetgevingsvoorstellen te komen ter bevordering van een sterker grensoverschrijdende geïntegreerde planning en uitvoering van projecten, vooral met betrekking tot interconnecties en de ontwikkeling van een effectief kostenverdelingsmechanisme voor (onder andere grensoverschrijdende) projecten. Dit is in lijn met de inzet van dit kabinet om kosten voor aanleg van nieuwe grootschalige energie-infrastructuur op zee evenredig te delen tussen lidstaten die hierbij baat hebben. Nederland werkt hierbij samen met andere lidstaten binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC). Het kabinet zal ervoor pleiten dat dit pakket ook handvatten aan lidstaten moet geven voor het oplossen van problemen rondom netcongestie door het beter benutten van het net. Het kabinet verwelkomt dat de EIB counterguarantees (speciaal instrument om de kredietblootstellingen van commerciële banken te dekken) voor producenten van netcomponenten zal voorstellen met een indicatieve waarde van EUR 1,5 miljard. Daarnaast steunt het kabinet de verschillende initiatieven om vergunningverlening voor netten, opslag en hernieuwbare opwek verder te versnellen, onder andere door gerichte herzieningen van het wettelijke kader voor milieubeoordelingen om vergunningsprocedures te vereenvoudigen, met inachtneming van de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en bevoegdheidsverdeling in het stelsel. Ook voor kernenergie zal de Commissie de mogelijkheid tot het stroomlijnen van vergunningsprocedures en licentieverlening voor nieuwe nucleaire technologieën zoals kleine modulaire centrales (SMRs) verkennen. Doel hiervan is het versnellen van de ontwikkeling en uitrol van SMRs in Europa. Het kabinet verwelkomt dit initiatief, aangezien het kabinet via het Nederlandse SMR programma inzet op het versnellen en het faciliteren van SMR s in Nederland. Over het vergunnings- en licentieverleningsproces zoekt de Autoriteit nucleaire veiligheid en stralingsbescherming (ANVS) momenteel al actief samenwerking met Europese collega-organisaties. De vergunningverlening kan mogelijk worden versneld wanneer delen van de veiligheidsbeoordeling uit andere landen door de ANVS kunnen worden gebruikt. Verder verwelkomt het kabinet de door de Commissie aangekondigde update van het zogenaamde PINC-rapport ( Nuclear Illustrative Programme ). Juist nu kernenergie een steeds grotere rol in de energiemix krijgt, is het van belang om een recente update van dit rapport te hebben om de gemeenschappelijke kennisbasis voor de rol van kernenergie te vergroten en inzicht te krijgen in benodigde investeringen. Ook zal de Commissie een mededeling publiceren over SMR s en fusie. De inhoud hiervan is nog onbekend en het kabinet volgt deze ontwikkelingen nauwgezet. Ook in het kader van de realisatie van de ambities uit de CID ziet het kabinet een rol voor kernenergie (zowel conventioneel als SMR s). Om de Energie Unie te versterken kondigt de Commissie onder de tweede pilaar van het actieplan verschillende initiatieven aan om te integratie van de Europese energiemarkt te versterken, schone energie verder uit te rollen en voorzieningszekerheid verbeteren. Zij kondigt onder andere de inrichting van een Energie Unie Task Force, een witboek over de verdere integratie van de elektriciteitsmarkt, een herziening van de governance verordening, een Elektrificatie Actieplan, een Heating & Cooling Strategy en een Clean Investment Strategy aan. Het kabinet kijkt uit naar de verdere uitwerking van deze initiatieven, zoals onder andere het Elektrificatie Actieplan omdat elektrificatie een belangrijke bijdrage kan leveren aan betaalbare energie, klimaat- en milieudoelstellingen. Bij alle voorstellen moet oog zijn voor behoud van het gelijk speelveld en bescherming van de interne markt als belangrijke randvoorwaarde voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat en een bloeiende en toekomstbestendige industrie in Europa. Onder de derde pilaar van het actieplan geeft de Commissie aan dat een tripartite contract voor betaalbare energie tussen de publieke sector, inclusief financiële instituties, hernieuwbare energie ontwikkelaars en afnemers de voorspelbaarheid, opschaling van investeringen en businessmodellen van deze partijen kan versterken. Het kabinet steunt deze inzet om met de publieke sector, energieproducenten en industriële afnemers meer gezamenlijk te werken aan een gunstig investeringsklimaat en betaalbare energie voor Europa s industrie. Om de veerkracht te vergroten in het geval van een mogelijke toekomstige energiecrisis en leveringszekerheid te waarborgen kondigt de Commissie onder de vierde pilaar van het actieplan onder andere de herziening van het Europese kader voor energiezekerheid aan. Dit omvat onder anderen de verordening over het leveringszekerheidskader voor gas en de verordening betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector. Het kabinet steunt een herziening van het leveringszekerheidskader voor gas. Uw kamer is eerder geïnformeerd over de inzet van dit kabinet ten aanzien van deze herziening. 9 Ten opzichte van de verordening betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding voor aanpassing aangezien deze recent is herzien. Het kabinet is kritisch ten aanzien van de openheid van de Commissie voor een mogelijke vrijwillige toepassing van subsidies voor gascentrales om gas- elektriciteitsprijzen te ontkoppelen in het geval van extreem hoge gasprijzen ( Iberisch model ), omdat deze maatregel veel kosten meebrengt, een vorm van ingrijpen op de energiemarket is met gevolgen voor de werking van de energiemarkt en de leveringszekerheid en het kan leiden tot meer gasverbruik. c) Eerste inschatting van krachtenveld Tijdens de Energieraad op 17 maart jl. heeft een eerste uitwisseling plaats gevonden over het actieplan. De meerderheid van lidstaten is in het algemeen positief over het actieplan. Meerdere lidstaten zetten in op meer interconnecties om regionale prijsverschillen te verkleinen, waarbij ook voldoende EU-financiering middels Connecting Europe Facility en kostendeling een rol spelen in de discussies. Sommige lidstaten steunen meer harmonisatie rond netwerktariefmethodologieën, maar anderen niet. Veel lidstaten zien PPAs en contracts for difference als een belangrijk instrument om de leveringskosten van elektriciteit te verlagen. Meerdere lidstaten benadrukken het belang van het technologie-neutraliteitsprincipe bij de verdere uitwerking van de aangekondigde initiatieven. Andere lidstaten benadrukken dat de snellere uitrol van hernieuwbare energie helpt om energiekosten te verlagen. Het Europees Parlement heeft aandacht voor het prijsverschil van energie ten opzichte van derde landen. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid De grondhouding van het kabinet is positief. Het voorstel heeft betrekking op energiebeleid en de interne markt. Zowel op het gebied van energie als ook op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede lid, onder i, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU). Op het terrein van de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zij, waar de staatssteunregels onder vallen, is sprake van een exclusieve bevoegdheid van de EU (artikel 3, lid 1, sub b VWEU). b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel energieprijzen in de EU te verlagen de Energie Unie te voltooien, investeringen aan te trekken en de EU op toekomstige crises voor te bereiden. Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze opgave en de ver gevorderde integratie van de energiemarkt kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Door een verdere integratie van de Europese energiemarkt en sterkere harmonisatie van bijvoorbeeld de netwerktariefmethodologie wordt het gelijk speelveld op het terrein van energieprijzen verbeterd en belemmeringen op de interne markt voor de grensoverschrijdende handel van energie weggenomen. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel energieprijzen in de EU te verlagen, de Energie Unie te voltooien, investeringen aan te trekken en de EU op toekomstige crises voor te bereiden. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken. De verdere integratie van de energiemarkt, de opschaling van eigen schone energieproductie, energiebesparing, flexibiliteit, en het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden helpen om (op middellange en lange termijn) de totale energiekosten te verlagen en een gelijker speelveld te creëren. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het bieden van een beleidskader en strategische visie op het verlagen van de energiekosten en het voltooien van de Energie-Unie nog wel voldoende ruimte laat aan de EU-lidstaten om hier op bepaalde punten nationaal invulling aan te geven en verdere uitwerking daarvan mede vorm te geven. d) Financiële gevolgen De mededeling heeft geen directe financiële gevolgen. Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. De toekomstige voorstellen kennen mogelijk wel financiële gevolgen afhankelijk van de precieze invulling van de voorstellen. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het actieplan zelf heeft geen directe gevolgen voor de regeldruk. In het actieplan kondigt de Commissie nieuwe regelgeving aan, die ten deel ook gericht is op het versimpelen en stroomlijnen. Over het daadwerkelijke effect kan nog geen inschatting worden gegeven. Voor de verdere uitwerking van de aangekondigde voorstellen zal het kabinet bij de Commissie aandringen op het uitvoeren van gedegen impact-assessments, onder zodat de regeldruk in kaart kan worden gebracht. De geschatte effecten op het Europese concurrentievermogen zijn positief, indien de aangekondigde maatregelen gericht op het verlagen van energieprijzen voor onder andere het bedrijfsleven en de industrie het gewenste effect hebben. Het voorstel draagt bij aan de weerbaarheid van de EU, door de veerkracht te vergroten in het geval van een mogelijke toekomstige energiecrisis en leveringszekerheid te verbeteren. De energiecrisis legde de importafhankelijkheid van fossiele energie bloot, met name uit Rusland. De gevolgen van risicovolle strategische afhankelijkheden in het energiesysteem kunnen groot zijn, zowel op het vlak van nationale veiligheid als voor de betaalbaarheid en leveringszekerheid van energie. De energietransitie biedt enorme kansen om als Nederland onze risicovolle afhankelijkheden te verminderen. De mededeling is daarom ook een antwoord op de huidige en eventuele toekomstige geopolitieke uitdagingen. X Noot 1 Kamerstuk 21 501-30, nr. 621 X Noot 2 Kamerstuk 32 813, nr. 1434 X Noot 3 Kamerstuk 31 793, nr. 257 ; Kamerstuk 31 793, nr. 271 X Noot 4 Elektriciteitsrichtlijn, Elektriciteitsverordening X Noot 5 Kamerstuk 31 239, nr. 393 . X Noot 6 https:/ / www.internetconsultatie.nl/ emdimplementatie/ b1 X Noot 7 Kamerstuk 29 826, nr. 234 . X Noot 8 Consumentenonderzoek Energiemarkt 2024, Motivaction in opdracht van ACM. X Noot 9 Kamerstuk 21 501-33, nr. 1075 ; Kamerstuk 29 023, nr. 519 . [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
04-04-2025 15:41:47 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4019 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Aanbeveling Blueprint Cyber (Kamerstuk 22 112, nr. 4018 ) Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid Fiche: Mededeling Clean Industrial Deal (Kamerstuk 22 112, nr. 4020 ) Fiche: Mededeling Actieplan betaalbare energieprijzen (Kamerstuk 22 112, nr. 4021 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad: EU-actieplan inzake kabelbeveiliging b) Datum ontvangst Commissiedocument 21 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument Join(2025) 9 d) d) EUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ PDF/ ?uri=CELEX:52025JC0009&qid=1740733851152 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2. Essentie voorstel Op 21 februari 2025 hebben de Europese Commissie (hierna: de Commissie ) en de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid een EU-actieplan gepresenteerd om de weerbaarheid en veiligheid van zeekabels te verhogen (hierna: het actieplan). Het actieplan richt zich op de bescherming van onderzeese data- en elektriciteitskabels. De Commissie benadrukt dat de veiligheid van de onderzeese kabelinfrastructuur van de Europese Unie (hierna: EU ) aanzienlijk moet worden versterkt. De Commissie wijst op de toegenomen dreiging van sabotage en hybride aanvallen op deze infrastructuur, mede naar aanleiding van recente incidenten in de Baltische Zee. Het actieplan zet in op vier samenhangende actielijnen die gezamenlijk de hele veiligheids- en veerkrachtcyclus bestrijken: preventie, detectie, herstelcapaciteit en afschrikking. Dit plan omvat een combinatie van reeds aangekondigde, bestaande en nieuwe initiatieven. Lidstaten worden opgeroepen de bestaande wettelijke kaders, waaronder de Critical Entities Resilience Directive (CER) (gericht op onder meer de fysieke bescherming van vitale infrastructuur) en de Network and Information Security Directive richtlijn (NIS2) (gericht op de cybersecurity van essentiële netwerken en diensten), volledig en met prioriteit te implementeren. Daarnaast wijst de Commissie erop dat zij samen met de lidstaten een periodieke EU-brede risicoanalyse voor onderzeese kabelinfrastructuren gaat uitvoeren, met bijzondere aandacht voor kwetsbaarheden, afhankelijkheden van niet-EU leveranciers en de beschikbaarheid van reserveonderdelen. Als aanvulling hierop ontwikkelt de Commissie een Cable Security Toolbox met concrete preventieve en beschermende maatregelen die lidstaten en bedrijven kunnen hanteren, afgestemd op de specifieke risico s per regio. De Commissie geeft in het actieplan een nadere invulling aan het proces om te komen tot coördinatie van strategische investeringen in lijn met een eerdere aanbeveling. 1 In overleg met de lidstaten en de private sector wordt gewerkt aan een samenhangend investeringskader voor CPEI s Kabelprojecten van Europees Belang (Cable Projects of European Interest , CPEI) dat publieke en private financiering combineert. Om dreigingen vroegtijdig te signaleren en verdachte activiteiten rond onderzeese kabels beter te monitoren, biedt de Commissie aan om het opzetten van regionale surveillance-hubs per zeegebied te ondersteunen. Deze zouden actuele informatie kunnen combineren uit nationale bewakingssystemen, EU-instrumenten en gegevens afkomstig van slimme kabelsystemen die afwijkingen in de directe omgeving kunnen detecteren. Deze geïntegreerde situational awareness maakt snellere detectie van incidenten mogelijk, verkort de reactietijd en versterkt de attributiecapaciteit. De eerste hub voor de Baltische Zee zou op korte termijn al kunnen worden opgezet. De Commissie wijst daarnaast ook op de ontwikkeling van nieuwe capaciteiten, zoals onderwatersensoren en surveillance drones, nieuwe technologische oplossingen, en het versterken van de samenwerking met private partijen. De Commissie stelt voor om, mogelijk via het Uniemechanisme voor civiele bescherming (hierna: UCPM) 2 een faciliterende rol te vervullen in het contracteren van reparatiediensten. Verder stelt de Commissie voor om op middellange termijn toe te werken naar multifunctionele EU Cable Vessels Reserve Fleet. Deze vloot zou, zowel bij natuur- als door mens veroorzaakte schade, een bijdrage kunnen leveren aan de reparatie van onderzeese kabels. Deze vloot zou mogelijk opgenomen worden als responscapaciteit binnen het UCPM, inclusief rescEU . 3 Op korte termijn wordt onderzocht om gezamenlijk herstelcapaciteit voor onderzeese kabels in te kopen via het UPCM. Op de langere termijn wordt onderzocht of een Europese reparatievloot, gefinancierd via Connecting Europe Facility (CEF), kan worden opgericht om wachttijden te verkorten en marktafhankelijkheid te verminderen. Daarnaast wordt gewerkt aan de opbouw van strategische voorraden van essentiële reserveonderdelen op vooraf vastgestelde locaties, zodat bij calamiteiten direct herstelwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Voor onderzeese elektriciteitskabels wordt tevens ingezet op verdere standaardisatie van componenten, zodat herstel sneller en efficiënter kan plaatsvinden. Om kwaadwillende actoren af te schrikken, zet de Commissie in op een strengere aanpak van de zogenaamde schaduwvloot: schepen met onduidelijke eigendomsstructuren en activiteiten, die regelmatig worden aangetroffen in de nabijheid van vitale infrastructuurobjecten. Verder ondermijnt de schaduwvloot de sancties tegen Rusland, en de EU en G7 werken hiertoe samen aan een gezamenlijke oplossing. Daarnaast wordt, bij bewezen sabotage of hybride aanvallen, gebruik gemaakt van het bestaande EU-sanctiekader om verantwoordelijken sancties op te leggen. Ook wordt ingezet op het gebruik van de hybride toolbox om tot een gecoördineerde afschrikking en respons te komen. Tot slot wordt ingezet op versterkte kabeldiplomatie, waarbij de EU samenwerkt met strategische partners om internationale normen en standaarden voor de beveiliging van onderzeese kabels te versterken. Het actieplan onderstreept dat de bescherming van onderzeese infrastructuren uiteindelijk een gedeelde verantwoordelijkheid is van de EU, de lidstaten en de private sector. De rol van de EU ligt vooral bij coördinatie, kennisdeling, gezamenlijke risicobeoordeling en het faciliteren van gezamenlijke investeringen, een Gemeenschappelijke Informatie Deeldomein (Common Information Sharing Environment, CISE) en responsmechanismen. Lidstaten blijven verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering en handhaving in hun nationale wateren, terwijl nauwe afstemming tussen civiele en militaire actoren bijdraagt aan een effectieve bescherming van deze vitale infrastructuren. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Gelet op de Nederlandse sterk toenemende belangen op de Noordzee, de geopolitieke ontwikkelingen en de verslechterde veiligheidssituatie in de wereld vraagt de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee om aandacht. Het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur (PBNI), gestart in 2023, vormt de kern van de Nederlandse inzet om de vitale infrastructuur op de Noordzee te beschermen tegen zowel statelijke als niet-statelijke dreigingen. Directe aanleiding waren incidenten zoals de sabotage van de Nord Stream -gasleidingen en beschadigingen aan onderzeese kabels in de Oostzee. Het PBNI legt de nadruk op governance, beeldopbouw, weerbaarheid, crisisbeheersing, publiek-private en internationale samenwerking. De focus ligt op verbeterde informatievoorziening en uitwisseling en het versterken van de nationale respons bij incidenten. Hiervoor heeft kabinet voor 2024–2025 ruim € 41 miljoen beschikbaar gesteld. Het PBNI loopt tot april 2026. De NIS2-richtlijn richt zich op de cybersecurity van essentiële en belangrijke entiteiten, waartoe ook de exploitanten van onderzeese energie- en communicatiekabels behoren. In Nederland wordt deze richtlijn momenteel geïmplementeerd in de Cyberbeveiligingswet (Cbw). De CER-richtlijn focust op de fysieke bescherming van vitale infrastructuur, inclusief onderzeese energie- en communicatiekabels. Nederland implementeert deze richtlijn met de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke). Naar verwachting treden de Cbw en de Wwke in het derde kwartaal van 2025 in werking. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet staat overwegend positief tegenover het actieplan, aangezien de bescherming van vitale (onderzeese) infrastructuur van groot belang is voor Nederland, inclusief de Caribische delen van het Koninkrijk. Verstoring van vitale infrastructuur kan aanzienlijke gevolgen hebben voor de continuïteit van de Nederlandse energie- en dataverbindingen. Beide vormen van infrastructuur spelen een essentiële rol in de Nederlandse economie en samenleving. Het kabinet erkent dat intensievere Europese samenwerking op dit gebied kan bijdragen aan een verhoogde weerbaarheid en betere bescherming van onderzeese infrastructuur. Het kabinet onderstreept het belang van een volledige implementatie van de CER-richtlijn (en de NIS2-richtlijn. Alle onderzeese datakabels die in Nederland aanlanden zullen onder de Cbw vallen. Wat betreft de Wwke is er een rapport opgesteld om te bepalen welke aanbieders van onderzeese datakabels onder de nieuwe wetgeving zouden moeten komen te vallen. Dit rapport is inmiddels afgerond en het kabinet is bezig met de appreciatie ervan. Zodra dat is afgerond, worden de partijen die zullen worden aangemerkt als kritieke entiteit (vergelijkbaar met vitale aanbieder) onder de Wwke per brief geïnformeerd worden, waarbij het kabinet deze partijen zal meenemen in de vitaal-cyclus. Daarnaast vallen alle aanbieders van onderzeese datakabels op dit moment onder de Telecommunicatiewet, waardoor zij nu al een zorgplicht hebben. Deze zorgplicht zal met bij de implementatie van de NIS2 overgaan in de Cbw. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur kan als toezichthouder deze partijen in de territoriale wateren controleren en aanspreken op hun zorgplicht onder zowel de Telecommunicatiewet, de Cbw als de Wwke. Producenten, transportnetbeheerders en distributienetbeheerders van elektriciteit zijn vitaal. 4 Dit omvat ook de elektriciteitskabels van deze aanbieders. Zij vallen daarmee ook onder de Nederlandse implementatie van de NIB-richtlijn, de Wet Beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) die zich richt op cybersecurity van deze aanbieders. Ze hebben daarbij de plicht om zorg te dragen voor de beveiliging hun netwerk- en informatiesystemen en cyberincidenten te melden. Voor de energiesector wordt momenteel in het kader van de Wwke gewerkt aan de herbeoordeling van vitale energieaanbieders, waarbij gekeken wordt of zij ook onder deze wet komen te vallen en daarmee als kritiek worden aangemerkt. In deze beoordeling worden de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de onderzeese elektriciteitsinfrastructuur ook opnieuw tegen het licht gehouden. Voor de Cbw geldt dat entiteiten zichzelf moeten registreren op basis van het size-gap criteria. 5 Registratie zal in ieder geval plaatsvinden door de transportnetbeheerders en distributienetbeheerders die vervolgens middels een risicobeoordeling zelf hun zeer belangrijke en kritieke processen zullen identificeren. Het kabinet onderstreept het belang van een risicoparaatheidsplan alsmede van een stevige crisisbeheersingsstructuur. Daarbij moet aandacht besteed worden aan de Europese/ internationale afstemming tussen alle private en publieke betrokken organisaties. Op dit moment wordt er een nieuwe versie van het Risico Paraatheidsplan opgesteld, uitgaand van de Europese Verordening. 6 Het kabinet is positief over de voorgestelde route om in samenspraak met industrie en lidstaten een investeringskader te definiëren, waarbij CPEI s prioriteit krijgen. Eventuele nationale publieke financiering en de voorgestelde constructies vergen nadere analyse. Het kabinet zal bij de uitwerking van de voorgestelde financiële constructies ook moeten bezien of dit voor Nederland passend is en de constructies geen ongewenste nadelige effecten hebben op haar concurrentiepositie als belangrijk digitaal knooppunt in Europa. Het kabinet erkent het belang van het vroegtijdig signaleren en monitoren van verdachte activiteiten rond onderzeese kabels. Internationale samenwerking is hierbij essentieel. Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het voorstel om regionale hubs te faciliteren waarin data vanuit verschillende bronnen samengevoegd kan worden. Positief is ook dat de opgedane capaciteiten, ervaring en kennis ook ingezet kunnen worden voor andere vitale infrastructuur zoals windmolenparken en pijpleidingen. De toepasselijke juridische en technische kaders waarbinnen deze hubs opereren vergen nadere aandacht. Het kabinet zal op basis van de uitwerking van de voorgestelde hub in de Oostzee moeten bezien op welke manier Nederland zou kunnen aansluiten bij een toekomstige Noordzee-hub. Voor het kabinet is de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen voor het Noordzee-bassin van belang. De EU-initiatieven en regels moeten die niet belemmeren. Ook is het voor het kabinet van belang dat dit initiatief aansluit op inspanningen in NAVO-verband rondom het gezamenlijk signaleren en monitoren van dreigingen. Verder steunt het kabinet de oproep om te investeren in nieuwe beeldopbouwcapaciteiten zoals sensoren en drones voor zowel militaire als civiele toepassingen, in het bijzonder via de Europese Defence Projects of Common Interest . De regels voor dergelijke projecten moeten echter de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen niet belemmeren. Het kabinet kijkt met interesse uit naar de invulling van deze initiatieven, maar roept de Commissie tevens op om coherentie van initiatieven te bewaken en versplintering dan wel dubbelingen in inzet te voorkomen. Voorbeelden van hoe de Commissie maritieme informatiedeling al faciliteert zijn het door Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (European Maritime Safety Agency, EMSA) en lidstaten ontwikkelde Common Information Sharing Environment (CISE) en de door Europees Defensieagentschap (European Defense Agency, EDA) en lidstaten ontwikkelde militaire equivalent MARSUR. Tot slot sluit de aandacht voor de rol van private partijen aan bij stappen die het kabinet in het kader van het PBNI onderneemt om publiek-private samenwerking te versterken. Met betrekking tot de Europese reparatievloot onderschrijft het kabinet het belang van nauwe samenwerking op het gebied van reparatiecapaciteit en staat open voor verdere verkenning van de voorgestelde maatregelen. Een gecoördineerde reparatievloot en het centraal beschikbaar maken van reserveonderdelen voor kabels zou in geval van incidenten een snelle en effectieve oplossing kunnen bieden voor kabelreparaties, met als doel wachttijden te minimaliseren en afhankelijkheid van marktpartijen te verkleinen. Tegelijkertijd acht het kabinet een zorgvuldige uitwerking noodzakelijk, onder andere op het gebied van juridische en financiële kaders en praktische uitvoering en de manier waarop de Commissie dit wil faciliteren. Daarnaast moet er goed gekeken worden naar de veiligheidsvereisten en de samenstelling van een dergelijke vloot aangezien de bemanning toegang zal krijgen tot zeer gevoelige informatie ten aanzien van kritieke infrastructuur. Het kabinet blijft hierover in constructieve dialoog met de Commissie. Het kabinet benadrukt het belang van de ontwikkeling van een Cable Security Toolbox met concrete preventieve en beschermende maatregelen. In aanvulling hierop de inzet van de Hybrid Toolbox en om op een gecoördineerde manier attributie en respons te organiseren. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat kabeldiplomatie en het intensiveren van strategische communicatie (stratcom) zoveel mogelijk in lijn zijn met bestaande hybride en cyberinitiatieven. Het kabinet zet zich ervoor in waar nodig de samenhang te bezien om fragmentatie te voorkomen en de effectiviteit van maatregelen en respons te vergroten. Daarnaast zet het kabinet zich actief in voor het sanctioneren van de schaduwvloot, die Rusland inzet om het EU-G7 olieprijsplafond te omzeilen. Hiermee worden niet alleen de sancties ondermijnd, maar vormen de oude en slechtverzekerde olietankers ook een milieurisico. Het kabinet verwelkomt dan ook de voorgestelde maatregelen om de impact van de schaduwvloot te beperken. Nederland is binnen relevante overlegstructuren zeer actief in het aandragen van nieuwe listings en maatregelen, waaronder outreach naar vlagstaten en havenstaten, en zal dit blijven doen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat hoewel er een risico bestaat dat de schaduwvloot wordt ingezet voor sabotage, er tot op heden geen overlap is vastgesteld met schepen die heimelijke activiteiten uitvoeren op de Noordzee of elders. Het kabinet steunt samenwerking met andere landen, zoals de intentieverklaring met de Noordzeelanden die reeds is vastgelegd vanuit het PBNI, en verdere intensivering in de samenwerking met de Oostzeelanden via de EU en/ of NAVO. Tevens werkt Nederland ook internationaal samen in de ITU (International Telecom Union) adviesgroep over de weerbaarheid van onderzeese datakabels. Bij de aanpak van mogelijke sabotage weegt het kabinet het recht op vrije doorvaart mee, omdat dit van groot belang is. Nederland staat voor dit recht, waar zowel Nederland als bondgenoten, militair en civiel, van profiteren. c) Eerste inschatting van krachtenveld Lidstaten zijn eensgezind over de noodzaak van het verhogen van de weerbaarheid en beveiliging van onderzeese vitale infrastructuur. Gezien de huidige geopolitieke situatie benadrukken lidstaten de urgentie van een gezamenlijke inspanning tot weerbaarheidsverhogende maatregelen van vitale infrastructuur en het verminderen van afhankelijkheden. Dit wordt beschouwd als essentieel om strategische kwetsbaarheden te voorkomen en de stabiliteit van de EU op lange termijn te waarborgen. De positie van het Europees Parlement is nog onbekend. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel strekt met name ter bescherming van de EU door middel van het vergroten van de veiligheid en weerbaarheid van de onderzeese vitale infrastructuur en past binnen de bevoegdheden van de EU op het terrein van de interne markt. In dat kader wordt een reeks gerichte acties aangewezen die de lidstaten op nationaal en EU-niveau kunnen nastreven. Op het terrein van de interne markt heeft de EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder a, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Zodoende is de Commissie bevoegd deze mededeling uit te vaardigen. Wel is er een aandachtspunt ten aanzien van de nationale veiligheid. Een aantal van de aangekondigde acties en plannen bevinden zich dicht tegen het terrein van nationale veiligheid. Op grond van artikel 4, lid 2, Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dient de EU de essentiële staatsfuncties, zoals de bescherming van de nationale veiligheid, te eerbiedigen. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat. Veel van de plannen in het voorstel moeten echter nog verder worden uitgewerkt. Het kabinet blijft bij de uitwerking van de plannen scherp op het waarborgen van artikel 4, lid 2, VEU. b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het voorstel heeft tot doel om de veiligheid en veerkracht van onderzeese vitale infrastructuur binnen de EU te versterken. Een aantal van de voorstellen uit het actieplan zien op de lidstaten, of op de Commissie gezamenlijk met de lidstaten. Gezien de grensoverschrijdende aard van digitalisering, de bestaande wet- en regelgeving en het standpunt van het kabinet dat veiligheid en weerbaarheid geen concurrentiefactor tussen lidstaten zouden moeten zijn bij de aanleg van nieuwe kabels, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Optreden op EU-niveau op dit terrein is gerechtvaardigd, omdat het bijdraagt aan een versterkte Europese weerbaarheid, fragmentatie binnen de interne markt voorkomt en grensoverschrijdende samenwerking bevordert. Daarmee wordt, waar nodig en toepasselijk, een gezamenlijk en gecoördineerd optreden gewaarborgd, wat essentieel is voor de bescherming en verdere ontwikkeling van onderzeese vitale infrastructuur. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft tot doel om de veiligheid en veerkracht van onderzeese vitale infrastructuur binnen de EU te versterken. De voorgestelde acties zijn passend om dit doel te realiseren, aangezien ze lidstaten ondersteunen bij hun nationale beleidsvorming door kennis en ervaring te delen en middelen te intensiveren. De maatregelen gaan niet verder dan noodzakelijk, gezien ze de nationale bevoegdheden respecteren en aansluiten bij bestaande Europese initiatieven. d) Financiële gevolgen Het actieplan kent geen gevolgen voor de EU-begroting aangezien de voorgestelde maatregelen gebruik maken van bestaande Europese fondsen binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Een belangrijke financieringsbron is de CEF, waarmee in de periode 2025–2027 € 540 miljoen beschikbaar is voor digitale infrastructuur, waaronder onderzeese kabels. In totaal wordt bijna € 1 miljard geïnvesteerd in digitale kabelinfrastructuur. Voor onderzeese elektriciteitskabels is via CEF-Energie sinds de start van het programma ruim € 8 miljard geïnvesteerd, onder meer in projecten zoals de Baltic Synchronisation (€ 1,23 miljard) en de Great Sea Interconnector (€ 658 miljoen). Daarnaast biedt de Cyber Solidarity Act via het programma Digital Europe tot 2027 € 30 miljoen voor stress testen en oefeningen in kritieke sectoren, waaronder onderzeese kabels. Voor strategische Kabelprojecten van Europees Belang (CPEI s) wordt gekeken naar een combinatie van EU-financiering, nationale cofinanciering en private investeringen, al zijn hiervoor nog geen specifieke bedragen vastgesteld. Ook kunnen middelen uit Horizon Europe en het Europees Defensiefonds worden ingezet voor de ontwikkeling van innovatieve detectietechnologieën, smart cables en onderwaterbewaking, al ontbreken hiervoor nog concrete financiële toezeggingen. Tot slot is het mogelijk om middelen uit Global Gateway en NDICI in te zetten voor internationale verbindingen met derde landen. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting De aanbeveling kent geen directe financiële gevolgen voor Nederland. De Commissie roept lidstaten wel op om vrijwillig bij te dragen aan de financiering van strategische onderzeese kabelprojecten (Kabelprojecten van Europees Belang, CPEI s). Dit kan door nationale middelen te combineren met EU-financiering uit de Connecting Europe Facility (CEF) en private investeringen via blendingconstructies. Ook bij de oprichting van een EU-reservevloot van kabelreparatieschepen wordt lidstaten gevraagd om vrijwillig bij te dragen, bijvoorbeeld door financiële middelen beschikbaar te stellen of bestaande nationale schepen en reparatiecapaciteit in te zetten. Eveneens wordt lidstaten gevraagd om vrijwillig bij te dragen aan de oprichting van regionale surveillancehubs, met financiering uit het Digital Europe Programme (DEP) , waarvoor 22 miljoen euro is gereserveerd. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline. In Nederland worden financiële investeringen in digitale infrastructuur, waaronder onderzeese data-infrastructuur, in principe overgelaten aan de private sector. Nederland heeft met Invest-NL een nationale investeringsinstelling die met publieke middelen investeert in duurzame en innovatieve projecten. Hoewel investeringen in digitale infrastructuur binnen het mandaat van Invest-NL vallen, vormen deze op dit moment geen strategisch focusgebied en zijn er tot op heden geen investeringen in onderzeese infrastructuur gedaan. Een mogelijke rol van Invest-NL in de door de Commissie voorgestelde blendingfaciliteiten wordt pas beoordeeld zodra hierover meer duidelijkheid is. Het beheer en de reparatie van onderzeese kabels in de Noordzee zijn eveneens primair een verantwoordelijkheid van de markt. Vrijwel alle eigenaren van onderzeese kabels in de Noordzee zijn aangesloten bij de Atlantic Cable Maintenance Agreement (ACMA), een samenwerkingsverband waarin partijen gezamenlijk afspraken maken over onderhouds- en reparatiecapaciteit en -procedures. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het actieplan bevat op dit moment geen voorgenomen wetgevingsmaatregelen en heeft derhalve geen directe impact op de regeldruk voor bedrijven, burgers en de overheid. In de loop van het proces, zoals beschreven in de aanbevelingen, zullen verschillende voorstellen verder worden uitgewerkt, waaronder die met betrekking tot veiligheidsvoorschriften en de oprichting van een Europese kabelherstelvloot. Het kabinet zal zorgvuldig monitoren of deze voorstellen gevolgen hebben voor de regeldruk en zal ervoor zorgen dat eventuele maatregelen zo min mogelijk administratieve lasten met zich meebrengen. Tevens zal het kabinet erop aandringen dat de oprichting van de Europese kabelherstelvloot op een zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd. De versterking van het Europese concurrentievermogen zal worden bevorderd door een veiligere en veerkrachtigere digitale infrastructuur. De maatregelen die in de aanbevelingen worden voorgesteld, dragen bij aan een betere coördinatie op Europees niveau, wat de weerbaarheid van onderzeese vitale infrastructuren zal vergroten. Deze maatregelen moeten worden bezien in de bredere context van de toenemende geopolitieke concurrentie tussen staten, waar het kabinet positief tegenover staat. De aanbevelingen van de Commissie bevatten geopolitieke elementen, gezien de huidige dreigingen van statelijke actoren tegen onze vitale infrastructuur, waaraan zowel de EU als andere lidstaten blootstaan. Deze recente ontwikkelingen onderstrepen de urgentie van versterkte veiligheid en weerbaarheid. Het actieplan is een onderdeel van het antwoord op deze geopolitieke uitdagingen. Daarnaast raakt de aanbeveling ook de betrekkingen met andere geopolitieke actoren, met inbegrip van het voornemen van de Commissie om derde landen en strategische partners te betrekken en de samenwerking met multilaterale fora, zoals de NAVO, te bevorderen. Gezien de nadruk op afhankelijkheden, naast risico s en kwetsbaarheden, beoogt deze aanbeveling een positieve bijdrage te leveren aan de open strategische autonomie van de EU. Het kabinet onderstreept het belang van deze initiatieven. X Noot 1 Kamerstuk 22 112, nr. 3925 . X Noot 2 Via het EU civiele beschermingsmechanisme (UCPM) kunnen de lidstaten en deelnemende UCPM-landen (Albanië, Montenegro, Servië, Noord-Macedonië, Bosnië en Herzegovina, Oekraïne, Moldavië, Noorwegen, IJsland en Turkije) een beroep doen op een EU-vangnet als zij getroffen worden door een ramp/ crisis. Lidstaten kunnen op basis van solidariteit en vrijwilligheid het hulpbehoevende land met goederen en/ of experts te hulp schieten. X Noot 3 RescEU is een strategische reserve van responscapaciteiten (bijvoorbeeld: blusvliegtuigen, veldhospitalen, medische goederen etc) gefinancierd door de Commissie. Het beheer van deze rescEU-reserves is in handen van de Europese lidstaten en de deelnemende UCPM-landen. X Noot 4 Stb. 2021, nr. 160 X Noot 5 Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen X Noot 6 Europese verordening betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector (2019/ 941) [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
04-04-2025 15:41:30 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4018 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 april 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Aanbeveling Blueprint Cyber Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 4019 ) Fiche: Mededeling Clean Industrial Deal (Kamerstuk 22 112, nr. 4020 ) Fiche: Mededeling Actieplan betaalbare energieprijzen (Kamerstuk 22 112, nr. 4021 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Aanbeveling Blueprint Cyber 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Voorstel voor een aanbeveling van de Raad voor een EU-blauwdruk voor crisisbeheer op het gebied van cyberbeveiliging b) Datum ontvangst Commissiedocument 24 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 66 d) EUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=COM:2025:66:FIN e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Justitie en Binnenlandse Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Justitie en Veiligheid 2. Essentie voorstel Op 22 mei 2024 heeft de Europese Raad de Europese Commissie (hierna: de Commissie) opgeroepen om de aanbeveling inzake een gecoördineerde respons op grootschalige cyberincidenten en -crises te herzien. 1 Sinds de publicatie in 2017 zijn er veel ontwikkelingen geweest binnen het cyberdomein, zowel met betrekking tot het beleid, als de dreiging en de opgave waar de EU mee te maken heeft. De Blueprint die in 2017 is uitgebracht is daarmee niet meer toepasbaar op het huidige EU cybercrisisstelsel. Op 24 februari jl. heeft de Commissie het voorstel voor een aanbeveling voor een EU Blueprint voor cybersecuritycrisismanagement (hierna: Blueprint Cyber) gepubliceerd. Deze vernieuwde Blueprint Cyber poogt de huidige uitdagingen en complexe cyberdreigingen aan te pakken, samenwerkingen tussen relevante crisisactoren op EU-niveau te bevorderen en bestaande cybercrisisnetwerken zoals het European Cyber Crisis Liaison Organisation Network (hierna: EU-CyCLONe) en het Computer Security Incident Response Teams CSIRTs-Netwerk (hierna: CNW) te versterken. Het herziene document sluit aan bij de bredere EU-aanbevelingen rondom paraatheid, zoals het Niinistö-rapport. 2 Het doel van de nieuwe Blueprint Cyber is om een duidelijk en toegankelijk kader voor crisismanagement in de EU te bieden, relevante actoren te helpen effectief samen te werken en bestaande mechanismen en initiatieven optimaal te benutten. De Blueprint Cyber bestaat uit twee documenten; het voorstel voor de aanbeveling, bestaande uit acht thema s, en de annex. In het eerste thema worden het doel en de reikwijdte van de Blueprint Cyber, en de relaties met andere thema s zoals hybride dreigingen, uiteengezet. Vervolgens wordt in het tweede thema ingegaan op de paraatheid op een cybercrisis, waaronder het belang van een gezamenlijk beeld op dreigingen, versterkte samenwerkingen met de private sector en open-source gemeenschappen en het opstellen van een continue cyclus van cyberoefeningen. Ook stelt de Commissie voor om vrijwillige samenwerkingsclusters te creëren waarin gemeenschappelijke zorgen kunnen worden gedeeld over afschrikking, detectie en respons op een bepaald type dreiging. Om de paraatheid verder te verhogen stelt de Commissie voor dat lidstaten en relevante EU-entiteiten een strategie ontwikkelen om diversificatie van Domain Name Systems (DNS-) resolutie te realiseren om de robuustheid hiervan te vergroten. In het derde thema gaat de aanbeveling in op tijdige detectie van incidenten. Zo stelt de aanbeveling onder andere voor dat er detectiestrategieën geïmplementeerd kunnen worden bij zowel publieke als private partijen en roept de aanbeveling de civiele cybercrisisnetwerken op om procedurele afspraken te maken om coördinatie te waarborgen bij grote incidenten. Ook refereert de aanbeveling naar de landsgrensoverschrijdende cyber hubs en hun potentiële bijdrage aan het gedeeld situationeel bewustzijn. Waar het gaat om cyberincidenten met mogelijke multisectorale impact, raadt de aanbeveling aan dat de Commissie een rol speelt om informatiestromen tussen horizontale en sectorale crisismechanismen te faciliteren. Vervolgens noemt de aanbeveling de taken en verantwoordelijkheden van actoren die op Unieniveau een rol spelen bij het reageren op een grootschalige cybercrisis. Onder het thema reageren op een cybercrisis wordt ook stilgestaan bij de inzet en samenhang van bestaande initiatieven zoals de EU Cybersecurity Reserve en de inzet van responsopties zoals handelsverboden op aanhoudende kwaadaardige cyberactiviteiten. Ook spoort de aanbeveling aan om geleerde lessen uit incidenten en oefeningen te borgen. In een zesde thema wordt ingegaan op interoperabele oplossingen voor veilige communicatie tussen EU-entiteiten. De Commissie stelt voor dat EU-cybercrisisactoren voor het eind van 2026 overeenstemming moeten bereiken over veilige communicatiemiddelen. Hiervoor wordt aangespoord om te onderzoeken of gelden uit het Digital Europe Programme ingezet kunnen worden om deze communicatiemiddelen in te zetten. Ook gaat de aanbeveling in op het bevorderen van informatiedeling tussen rechtshandhavingsnetwerken en cybersecuritynetwerken. Tot slot wordt ingegaan op coördinatie met militaire actoren en strategische partners. Zo wordt onder andere aanbevolen dat meer samenwerking gezocht kan worden tussen civiele cybernetwerken en hun militaire tegenhangers om gedeeld situationeel bewustzijn tussen civiele en militaire actoren op te zetten. De Commissie raadt in dat kader ook aan dat binnen de EU contactpersonen worden aangewezen om EU-NAVO informatiedeling te bewerkstelligen en om een joint staff exercise te organiseren tussen de EU en de NAVO. Daarnaast stelt de Commissie voor dat lidstaten zowel militaire als civiele cybercrisisnetwerken informeren als ze defensie-initiatieven inzetten. Ten aanzien van strategische partners worden de Hoge Vertegenwoordiger, Commissie en andere Unie-entiteiten opgeroepen om informatiedeling met strategische partners te versterken in het kader van de inzet van de Cyber Diplomacy Toolbox . De annex van de Blueprint Cyber is drieledig. Allereerst wordt middels een diagram de inhoud van de Blueprint Cyber weergegeven. Hierbij wordt op technisch, operationeel en politiek niveau gekeken naar de relevante actoren, de escalatielijnen, het gedeelde situationeel bewustzijn en relevante responsinstrumenten. Ook zijn er verschillende tabellen opgenomen waarbij relevante actoren en hun verantwoordelijkheden worden weergegeven. De annex sluit af met een overzicht van relevante horizontale en verticale crisismechanismen. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein In de Nederlandse Cybersecuritystrategie 2022–2028 (hierna: NLCS) wordt in vier pijlers de kabinetsbrede inzet voor het realiseren van een digitaal veilige samenleving uiteengezet. In pijler I van de NLCS stelt het kabinet het doel het vermogen van organisaties om te reageren, herstellen en leren van cyberincidenten te vergroten. Om dit te realiseren heeft het kabinet op nationaal niveau al stappen gezet om publiek, private en internationale samenwerkingen ten tijde van grootschalige cybercrises en incidenten te versterken, onder andere door de publicatie van het Landelijk Crisis Plan Digitaal (LCP-D). De afspraken in het LCP-D worden geoefend door middel van de terugkerende grootschalige ISIDOOR cyber-oefening, waarvan de laatste plaatsvond in november 2023. De lessons learned van de meest recente ISIDOOR oefening worden meegenomen in de lopende herijking van het LCP-D. Ook werkt het kabinet aan de implementatie van de nieuwe Europese Network and Information Security Directive (hierna: de NIS2-richtlijn) in de Cyberbeveiligingswet (hierna: Cbw). De NIS2-richtlijn heeft als doel om een hoog niveau van cyberbeveiliging bij bedrijven en andere organisaties te bereiken. Deze NIS2-richtlijn beoogt in dit verband door meer Europese harmonisatie verschillen tussen lidstaten weg te nemen. Een van de speerpunten van de Cbw is de meldplicht. Het wetsvoorstel schrijft voor dat essentiële en belangrijke entiteiten significante incidenten binnen 24 uur moeten melden bij het Computer Security Incident Response Team (CSIRT) en de toezichthouder. Het gaat om incidenten die bijvoorbeeld de verlening van de diensten van de organisatie ernstig (kunnen) verstoren. CSIRTs kunnen vervolgens bijstand verlenen. De (sectorspecifieke) drempelwaarden voor het aanmerken van incidenten als significant incident worden nog nader uitgewerkt. Voorbeelden van factoren die incidenten tot een significant incident kunnen maken zijn de omvang van de financiële verliezen voor de betrokken entiteit én de mate van materiële en immateriële schade voor andere (mogelijk) getroffen entiteiten. Voor het doen van meldingen wordt een centraal meldportaal ingericht door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Dat portaal zal tevens kunnen dienen voor het doen van vrijwillige meldingen door entiteiten van andere dan significante incidenten of van bijna-incidenten. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel In lijn met de NLCS verwelkomt het kabinet de herziening van de Blueprint Cyber om de samenwerking voor wat betreft de respons op (grootschalige) cyberincidenten verder te bevorderen. Het kabinet ziet daarbij het belang van een praktisch document dat ten tijde van (grootschalige grensoverschrijdende) crises en incidenten in de praktijk effectief kan worden gebruikt. Het kabinet zal in de beoordeling van de verdere uitwerking van de verschillende elementen uit deze aanbeveling goed kijken naar de effectiviteit van de Blueprint Cyber. Het kabinet staat positief tegenover de verbetering van leesbaarheid van de nieuwe Blueprint Cyber. Het document is overzichtelijker geworden door het opdelen van de aanbevelingen in acht thema s, wat het document tevens handzamer maakt dan voorheen. Ook vindt het kabinet het diagram met de weergave van de verschillende taken en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren ten tijde van grootschalige cybercrises een waardevolle toevoeging. Het kabinet hecht daarnaast meerwaarde aan de weergave van cybercrisismanagement in samenhang met sectoraal en generiek crisismanagement, wat in de nieuwe Blueprint Cyber en de bijlagen al beter naar voren komt. Het kabinet verwelkomt de uiteenzetting in sectie IV, over hoe er op Unieniveau kan worden gereageerd op een cybercrisis vanuit de verschillende betrokken actoren. Het kabinet hecht waarde aan een praktisch document dat ten tijde van crisis daadwerkelijk door de betrokken actoren zal worden geraadpleegd. Sectie IV vormt daarom een goede basis van een handzame Blueprint Cyber. Het kabinet ziet graag dat de andere secties, waaronder ook de preambules, net zo handzaam worden ingestoken. Zo voldoet de Blueprint Cyber beter aan het doel om een duidelijk en toegankelijk kader voor cybercrisismanagement in de EU te schetsen. Om ervoor te zorgen dat de Blueprint Cyber een effectief en overzichtelijk document blijft, is het voor het kabinet essentieel dat de Blueprint Cyber zich alleen richt op cybercrisismanagement. De beheersing van incidenten en crises ligt voor een groot deel bij de EU-lidstaten zelf. Pas bij een grootschalig grensoverschrijdend incident wordt er overgegaan op EU-structuren. Het kabinet ziet daarom graag duidelijker opgenomen dat de nationale structuren leidend zijn, zowel in de aanbevelingen als in de diagram in de bijlage. Het kabinet ziet graag een verduidelijking van hoe de samenhang met horizontale en verticale crisismechanismen wordt gezocht, daar waar cybercrises vaak connecties hebben met verschillende domeinen en sectoren. Het kabinet vindt dat deze samenhang nog niet voldoende naar voren komt en acht het van belang voor het doel van de Blueprint Cyber om relevante actoren te helpen effectief samen te werken en bestaande mechanismen en initiatieven optimaal te benutten. De aanbeveling gaat ook in op een aantal technische afhankelijkheden, waaronder het domeinnaamsysteem (DNS). Het kabinet steunt de aanbeveling aan beheerders van infrastructuur om middels diversificatie tussen leveranciers voldoende redundantie aan te brengen. Hierbij geldt wel dat er veel andere essentiële diensten zijn die paraatheid van EU-entiteiten kunnen verhogen. Het kabinet is echter van mening dat de Blueprint Cyber niet dit detailniveau moet hanteren. Bovendien ziet deze aanbeveling niet specifiek op cybercrisismanagement. Het kabinet ondersteunt de aanbeveling voor lidstaten om noodmaatregelen in te stellen wanneer het reguliere telecommunicatienetwerk verstoord is. Het kabinet heeft echter vragen over de inzet van gelden uit het Digital Europe Programme van het European Cyber Competence Centre and Network (ECCC) voor inzet van veilige communicatiemiddelen. De Blueprint Cyber stelt voor dat het Digital Europe Programme lidstaten financieel bijstaat voor de inzet van middelen voor real-time communicatie. Het kabinet ziet graag verduidelijking over hoe het Digital Europe Programme dit zal financieren omdat er veel beroep wordt gedaan op de gelden binnen dit programma. Met betrekking tot het diagram in de bijlage ziet het kabinet graag extra verduidelijking op de weergegeven stappen. Het kabinet ziet het diagram als essentieel onderdeel van de Blueprint en ziet de meerwaarde in van een gedetailleerdere beschrijving van stappen en lagen van het diagram, zodat deze ten tijde van grootschalige cybercrises een snelle weergave kan bieden van de uit te lopen stappen voor de verschillende EU-entiteiten. Het kabinet ziet daarnaast graag dat wordt uitgewerkt wat de rollen zijn van de Commissie en van ENISA, het Europees agentschap voor cybersecurity, ten tijde van een grootschalig grensoverschrijdende cybercrisis. Tot slot, is het kabinet positief over het benoemen van de EU-NAVO samenwerking en de Cyber Diplomacy Toolbox in de Blueprint Cyber. Echter vindt het kabinet dat de aanwezigheid van dit onderdeel in de aanbevelingen kan worden versterkt en geconcretiseerd. Zo zou bijvoorbeeld expliciet benoemd kunnen worden dat de NAVO wordt betrokken bij oefeningen ter voorbereiding op een grootschalige cybercrisis, waarbij uiteraard aandacht wordt behouden voor die EU-lidstaten die niet bij NAVO zijn aangesloten. Daarnaast kan ook worden aangescherpt wat vervolgstappen zijn ten aanzien van de voorgestelde coördinatie en het delen van informatie met militaire actoren ten tijde van crisis. c) Eerste inschatting van krachtenveld In algemene zin verwelkomen EU-lidstaten de herziening van Blueprint Cyber gezien er veel ontwikkelingen zijn geweest in recente jaren met impact op het cybercrisisstelsel. Met een steeds omvangrijkere dreiging zien veel EU-lidstaten de toegevoegde waarde van een vernieuwde Blueprint Cyber. De positie van het Europees Parlement is nog onbekend. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid Het oordeel van het kabinet is positief. De aanbeveling heeft betrekking op de uitwisseling van informatie tussen Unie-entiteiten en lidstaten zoals vastgesteld in Verordening 2023/ 2841. De aanbeveling is gebaseerd op artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit artikel geeft de onder andere de Raad de bevoegdheid om aanbevelingen vast te stellen. De aanbeveling heeft betrekking op de ruimte van veiligheid, vrijheid en recht, specifiek de uitwisseling van informatie tussen Unie-entiteiten en lidstaten zoals vastgesteld in Verordening 2023/ 2841. Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en lidstaten op grond van artikel 4, lid 2, sub j VWEU. b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet is positief. De aanbeveling heeft tot doel om de paraatheid van de Unie tegen grootschalige cyberincidenten te verhogen. Gezien de potentieel grensoverschrijdende aard van cyberincidenten en hun effect of kritieke informatie-infrastructuren, kan dit onvoldoende door lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak wel nodig. Door deze aanbeveling kan de samenwerking op Europees niveau met betrekking tot cyberincidenten worden bevorderd. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet is positief. De aanbeveling heeft tot doel om de paraatheid van de Unie tegen grootschalige cyberincidenten te verhogen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, nu het een duidelijk en toegankelijk kader biedt voor cybercrisismanagement in de EU en hiermee de relevante actoren helpt samen te werken. Bovendien gaat het voorgestelde optreden ook niet verder dan noodzakelijk. De Blueprint Cyber schetst immers een beeld van hoe Lidstaten en EU-entiteiten gebruik kunnen maken van bestaande crisismechanismen. Een niet-bindend document is hierbij passend. d) Financiële gevolgen Vooralsnog worden er geen directe financiële gevolgen verwacht uit de Blueprint Cyber voor de EU-begroting of Nederland. Wel worden er voorstellen gemaakt voor de toekomstige inzet van Digital Europe Programme gelden, bijvoorbeeld ten behoeve van het uitrollen van veilige communicatiemiddelen. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil echter niet vooruit lopen op de integrale afweging van middelen na 2027. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het is in dit stadium nog onduidelijk of de aanbevelingen in de Blueprint gevolgen hebben voor de regeldruk in de lidstaten. Er zijn geen gevolgen voor regeldruk voorzien voor burgers en het bedrijfsleven/ De Blueprint schetst een beeld van hoe EU-entiteiten en lidstaten met elkaar gebruik kunnen maken van de bestaande crisismechanismen. Het biedt handelingsperspectief en samenwerkingsmogelijkheden in het geval een cybercrisis op Unieniveau plaatsvindt. Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht van de EU. De Blueprint draagt bij aan de weerbaarheid van de EU tegen grootschalige, grensoverschrijdende cybercrises en bevordert samenwerking van crisisactoren op Unie-niveau. X Noot 1 COM(2027) 1584 X Noot 2 Kabinetsappreciatie Niinistö-rapport: Kamerstuk 33 694, nr. 70 . Het Niinistö-rapport kunt u lezen via de website van de Commissie: 5bb2881f-9e29-42f2-8b77-8739b19d047c_en [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
04-04-2025 15:40:23 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4017 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 3 april 2025 Bijgaand bied ik u, namens de vaste commissie voor Europese Zaken, ter besluitvorming de lijst van prioritaire voorstellen uit het Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2025 aan, alsmede een concept-aanbiedingsbrief aan de regering. De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Van der Plas CONCEPT Aan de Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Den Haag, XX april 2025 Betreft: Overzicht prioriteitsstelling Tweede Kamer ten aanzien van voorstellen uit het Werkprogramma 2025 van de Europese Commissie. Geachte heer Veldkamp, De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, conform artikel 3 van de procedureregeling over het behandelvoorbehoud en de subsidiariteitstoets bij haar Reglement van Orde de bijgaande lijst van prioritaire EU-voorstellen voor de komende periode vastgesteld. Ten aanzien van de voorstellen waarvoor de Kamer in deze lijst aangeeft een behandelvoorbehoud te zullen gaan maken of een subsidiariteitstoets te zullen gaan uitvoeren, verwacht ik dat u ten behoeve van de uitvoering van die instrumenten door de Kamer, binnen maximaal drie weken na publicatie van het voorstel een BNC-fiche zal toezenden aan de Kamer. Hoogachtend, De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Martin Bosma [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
03-04-2025 17:06:39 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4016 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Betere Regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 4015 ) Fiche: Mededeling Visie voor Landbouw en Voedsel De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling: Visie voor Landbouw en Voedsel 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Een visie voor landbouw en voedsel – Samen de landbouw- en voedselsector van de EU aantrekkelijk maken voor de toekomstige generaties b) Datum ontvangst Commissiedocument 19 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM (2025) 75 d) EUR-Lex EUR-Lex – 52025DC0075 – EN – EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Landbouw- en Visserijraad g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) 2. Essentie voorstel Op 19 februari 2025 heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een mededeling over de Visie voor Landbouw en Voedsel (hierna: de Visie) gepubliceerd. De mededeling bouwt voort op het eindrapport van de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (hierna: de Strategische Dialoog) dat in september 2024 is gepubliceerd. 1 De Visie bevat zelf geen nieuwe wetgeving, maar kondigt verschillende (wetgevende) voorstellen aan die de komende jaren worden verwacht. De Commissie kondigt daarnaast een structurele dialoog met de agrarische en levensmiddelensector (hierna: de sector), burgers en (mede)overheden aan via verschillende gremia. Via het aangekondigde Oceanenpact en een visie voor visserij en aquacultuur 2040, zal de Commissie specifiek ingaan op voedsel uit zee en de toekomst van de visserij- en aquacultuursector. De Visie is gebaseerd op vier beleidsprioriteiten: ten eerste, een aantrekkelijke, voorspelbare agrovoedingssector, met een goed verdienvermogen voor boeren en tuinders; ten tweede, een concurrerende en weerbare agrovoedingssector in het licht van mondiale uitdagingen; ten derde, een toekomstbestendige agrovoedingssector die hand in hand met de natuur werkt; en, ten vierde, het waarderen van voedsel en het bevorderen van eerlijke leef- en werkomstandigheden in plattelandsgebieden voor boeren en tuinders. De Commissie geeft hierbij aan dat de mogelijkheden die onderzoek, innovatie, kennis en vaardigheden bieden, essentieel zijn bij de implementatie van de Visie. De Commissie wil onder de eerste beleidsprioriteit het verdienvermogen van de boer en de tuinder stimuleren. De Commissie benoemt dat boeren betere opbrengsten uit de markt moeten krijgen en meent dat oneerlijke handelspraktijken, waardoor boeren worden gedwongen om onder de productieprijs te verkopen, niet kunnen worden getolereerd. De Commissie gaat ook in op het belang van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), een ambitieuze investeringsagenda, innovatie en innovatieve financieringsinstrumenten en generatievernieuwing. Onder de eerste beleidsprioriteit worden de volgende (wetgevende) voorstellen aangekondigd: Bio-economie Strategie, Strategie voor Generatievernieuwing en de lancering van een observatorium voor landbouwgrond. De tweede beleidsprioriteit behandelt de concurrentiekracht en weerbaarheid van de sector, met het oog op mondiale uitdagingen en het belang van voedselzekerheid. Onder deze beleidsprioriteit zet de Commissie in op een eerlijker mondiaal speelveld, paraatheid en weerbaarheid van de agrovoedingssector, en het verminderen van administratieve lasten. Onder de tweede beleidsprioriteit worden de volgende (wetgevende) voorstellen aangekondigd: een integraal plan inzake de EU-eiwit voorziening, het – in overeenstemming met internationale regels – nastreven van een sterkere afstemming van concrete productiestandaarden voor geïmporteerde producten, met name op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en dierenwelzijn, een Eenheidsveiligheidsnet voor de landbouw (een instrument tegen oneerlijke concurrentie en unilaterale acties van handelspartners buiten de EU), een voorstel tot uitbreiding van de land-van-herkomstetikettering, een visie op de toekomst van de veehouderij, en een uitgebreid pakket van maatregelen voor vereenvoudiging van het huidige wetgevingskader voor de landbouw, ook op andere terreinen dan het GLB. De derde beleidsprioriteit ziet op de toekomstbestendigheid van de sector in verbinding met natuur en milieu. De Commissie benadrukt dat ook de agrovoedingssector een belangrijke bijdrage moet leveren aan het behalen van de EU-doelstellingen om in 2050 klimaatneutraal te zijn en de aantasting van natuur en milieu terug te draaien. De Commissie zal in dit verband routes verkennen voor een bijdrage van de landbouwsector aan het klimaatdoel voor 2040. Dit is tevens in het belang van de toekomstbestendigheid van de sector, voedselzekerheid en het versterken van de bio-economie, aldus de Commissie. Onder deze beleidsprioriteit richt de Commissie zich daarom op prikkels voor verduurzaming, waaronder een benchmarkingsysteem voor duurzaamheidsbeoordelingen op het boerenbedrijf en beloningen voor duurzame praktijken, onder andere vanuit de private sector. Onder de derde beleidsprioriteit zijn de volgende (wetgevende) voorstellen aangekondigd: herziening van de ESR- en LULUCF-verordeningen 2 , een vrijwillig benchmarkingsysteem, een voorstel voor het versnellen van de toelatingsprocedures voor biologische gewasbeschermingsmiddelen, een klimaatadaptatiestrategie en een waterweerbaarheidsplan. De vierde beleidsprioriteit richt zich op het waarderen van voedsel en het bevorderen van de leefbaarheid van plattelandsgebieden. De Commissie benadrukt het belang van dynamische plattelandsgebieden, en het versterken van de verbinding hiervan met productie en duurzame grondstoffen. Tevens benadrukt de Commissie het belang van synergie en complementariteit met cohesiefondsen. Er wordt niet alleen ingegaan op werkgelegenheid en onderwijs, maar ook op onder andere de mentale gezondheid en vrouwen in de landbouwsector. In het kader van het waarderen van voedsel geeft de Commissie aan herstel van de verbinding tussen voedsel, grondgebied, seizoen en cultuur belangrijk te vinden, naast toegang tot betrouwbare informatie voor consumenten. De Commissie geeft hierbij aan de dialoog met de sector, NGO s en (mede)overheden belangrijk te vinden. Onder de vierde beleidsprioriteit worden de volgende (wetgevende) voorstellen aangekondigd: een geactualiseerd actieplan voor het platteland, een jaarlijkse voedseldialoog, en voorstellen voor de herziening van de bestaande dierenwelzijnsregelgeving. Ten slotte is het voor de uitvoering van deze Visie van essentieel belang dat de Europese agrovoedingssector investeert in en gebruik maakt van onderzoek, kennis, vaardigheden en innovatie als drijvers van verandering en versterking. Daarom zal de Commissie komen met een EU-Digitale Strategie voor de landbouw. Ook zal de Commissie een nieuwe EU-Strategie voor Onderzoek en Innovatie voor landbouw ontwikkelen. 3. Nederlandse positie ten aanzien van de mededeling a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein De brede kabinetsinzet op LVVN-dossiers in de EU is uiteengezet in de Kamerbrief LVVN EU-inzet. 3 Het kabinet zet stevig in op perspectief, eerlijke concurrentie en verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers. Voedselzekerheid en innovatie van de land- en tuinbouw en visserij staan hierbij centraal. Het kabinet wil dat zodat er in de EU op een efficiënte manier voldoende betaalbaar, veilig en gezond voedsel kan (blijven) worden geproduceerd met oog voor klimaat, natuur, leefomgeving en gezondheid. Hierbij wordt er rekening gehouden met de betaalbaarheid van voedsel voor de consument en de mogelijkheden die er zijn om voedselverspilling tegen te gaan. Het kabinet zet zich in Europees verband in op het benutten van veilige nieuwe technologieën en technieken, zoals nieuwe genomische technieken (NGT s), RENURE, de doorontwikkeling van luchtwassers en innovatieve stalvloeren. Het kabinet streeft naar proportionaliteit en toekomstbestendigheid in de (Europese) wet- en regelgeving, en transparante, doelmatige en voorspelbare toelatingsprocedures. Tevens vindt het kabinet het van groot belang dat het gelijk speelveld en de versterking en bescherming van de interne markt gewaarborgd worden. Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief aan de Kamer van 21 oktober 2024 4 over de toekomstvisie agrarische sector, is de omslag naar doelsturing een belangrijke prioriteit voor het kabinet. Het kabinet wil dat realistische en haalbare doelen op bedrijfsniveau voor boeren en tuinders gelden en boeren en tuinders de ruimte krijgen om zelf invulling te geven aan hoe zij de gestelde doelen halen. Het kabinet maakt zich er in de EU sterk voor dat EU-regelgeving in elk geval doelsturing toestaat. Daarnaast is het ook van belang dat EU-regelgeving in de praktijk uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Innovatie is ook een prioriteit voor het kabinet. Nederland beschikt over toonaangevende kennis en innovatief vermogen. Internationale onderzoek- en innovatiesamenwerking kan bijdragen aan het harmoniseren en verbeteren van standaarden, en leiden tot een effectievere en efficiëntere inzet van zowel nationale als Europese kennis- en innovatiemiddelen. Internationale onderzoek- en innovatiesamenwerking blijft daarom een belangrijke prioriteit voor het kabinet. Europese financiering, uit onder andere bestaande programma s als het GLB en Horizon Europe, speelt ook binnen het LVVN-domein een belangrijke rol. Goede koppelingen tussen Europese en nationale stimuleringsmaatregelen zijn daarbij essentieel. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet is over het algemeen positief over de Visie aangezien het gericht is op het versterken van de positie van de boer in de keten, voedselzekerheid, generatievernieuwing en bestaande klimaatafspraken. Over het algemeen steunt het kabinet het voornemen van de Commissie om verschillende dialogen met betrokkenen voort te zetten, in navolging op de Strategische Dialoog. Daarnaast steunt het kabinet dat naast de landbouwsector, ook de visserij- en aquacultuursector als strategisch onderdeel van de Europese voedselsector wordt benoemd en in dit kader verwelkomt het kabinet het aangekondigde Oceanenpact en de visie over visserij en aquacultuur in 2040. Het kabinet is van mening dat vis, schaal- en schelpdieren (ofwel mariene eiwitten) een belangrijk onderdeel zijn van een gezond voedingspatroon. In het licht van de toenemende druk op de beschikbare ruimte en Europese voedselzekerheid en -onafhankelijkheid is het daarom belangrijk dat voedselwinning uit zee wordt geborgd. Voor het versterken van de positie van boer in de keten, is de inzet van de Commissie om met de voorgestelde Verordening grensoverschrijdend toezicht oneerlijke Handelspraktijken het toezicht te versterken op oneerlijke handelspraktijken waarbij partijen uit meerdere lidstaten zijn betrokken. Tevens wordt verwezen naar de recente wijzigingen van de Gemeenschappelijke Marktordening en de grensoverschrijdende aanpak van oneerlijke handelspraktijken, waarover de Kamer recent is geïnformeerd. 5 Het kabinet steunt het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken en is voorstander van ondernemerschap. Bij de uitwerking van de voorstellen is het behoud van ondernemerschap en het voorkomen van administratieve lasten als het gaat om prijsberekeningen daarom van belang. Ten aanzien van het toekomstige GLB onderschrijft het kabinet de brede focus van de Visie. Het kabinet steunt een marktgeoriënteerde invulling van het GLB, waar de door de Commissie voorgestelde focus op kennis en innovatie, en de vereenvoudiging en verbetering van de uitvoering van het GLB goed bij past. Ook deelt het kabinet het beschreven belang van ondersteuning van jongeren en zij-instromers. Het kabinet deelt het belang van GLB-subsidies voor het stimuleren van een aantrekkelijke landbouw- en voedselsector. Het primaire inkomen van boeren komt uit de markt. Het GLB kan het verdienvermogen ondersteunen door inzet op concurrentievermogen, innovatie en belonen van andere publieke diensten en zo bijdragen aan diversificatie van inkomensbronnen. De Commissie legt daarbij de focus op de boeren die deze steun het meeste nodig hebben. Hierbij is het voor het kabinet van belang dat er daarbij aandacht moet zijn voor de verschillen in de uitdagingen tussen lidstaten en regio s en voor specifieke nationale en regionale opgaven. Het kabinet verwelkomt de ruimte voor beleid passend bij nationale en regionale situaties. De doorontwikkeling van de systematiek van de GLB-nationaal strategische plannen helpt het GLB beter aan te laten sluiten bij de nationale situatie. De werkwijze met een GLB Nationaal Strategisch Plan draagt bij aan aansluiten bij nationale wensen, stabiliteit, coherentie en een beter uitvoerbaar GLB. Het kabinet steunt het voornemen van de Commissie om ecosysteemdiensten en publieke diensten beter te belonen. Hierdoor kunnen boeren en tuinders optimaal bijdragen aan het versterken van natuur, het milieu, de bodem en het cultuurlandschap en aan een schone en gezonde leefomgeving. Dit is een belangrijk onderdeel van een toekomstig GLB 6 . Het kabinet steunt de inzet op beloning op prestaties in plaats van voorwaarden stellen. Dit is in lijn met het streven richting meer doelsturing, en ook relevant voor toekomstig GLB met toepassing van bewezen methoden en technieken. Daarbij is van belang dat de bijdragen op een objectieve en controleerbare wijze kunnen worden vastgesteld. Het kabinet volgt daarnaast nauwlettend de ontwikkeling van het EU-obser vatorium voor landbouwgrond en welke impact dat heeft voor Nederlandse beleidsthema s. Het kabinet ziet de waardering voor de groeiende biologische landbouwsector terug in de Visie. De Commissie kondigt een aantal voorstellen aan in de Visie met betrekking tot biologische landbouw, bijvoorbeeld op het gebied van vereenvoudiging. Tevens ziet het kabinet uit naar de aangekondigde Bio-economie Strategie. Het stimuleren van de bio-economie is belangrijk voor een klimaatneutrale en circulaire samenleving, voor een toekomstbestendig verdienmodel voor bedrijven en boeren en voor diversificatie van de landbouw. Het kabinet werkt aan een biogrondstoffenstrategie en aan een nationale visie op biotechnologie. De Visie sluit goed aan op deze nationale trajecten. De Bio-economie Strategie biedt een kans om een aantal voor Nederland belangrijke randvoorwaarden te agenderen, zoals het borgen van de duurzaamheid van biogrondstoffen, de hoogwaardige inzet van deze grondstoffen, het aanpassen van belemmerende regelgeving en het creëren van een afzetmarkt voor duurzame producten. Het kabinet staat positief tegenover het voornemen van de Commissie om mondiale en Europese voedselzekerheid te behouden en te versterken als een integraal onderdeel van de veiligheids-, concurrentie- en toekomstplannen van de EU. Dit sluit ook aan bij de Nationale Voedselstrategie waar het kabinet aan werkt. Het kabinet verwelkomt de verhoogde aandacht voor het tegengaan van voedselverspilling, en de ambitie om met het vereenvoudigingspakket de concurrentiekracht en veerkracht van boeren en voedselproducenten te versterken. Het kabinet verwelkomt de ambitie van de Commissie om open strategische autonomie te bevorderen, het concurrentievermogen te versterken en de risico s van strategische importafhankelijkheden binnen het Europese voedselsysteem te verkleinen. Daarbij zijn internationale samenwerking met deskundigenorganisaties en bilaterale samenwerking binnen handelsverdragen van belang. Dit biedt ook kansen voor de ontwikkeling van innovatieve technieken voor het voedselsysteem en nieuwe verdienmodellen voor bestaande agrarische bedrijven. Het kabinet ziet tevens uit naar het plan om de eiwitvoorziening in de EU te versterken. De Commissie doet een tweetal voorstellen voor een eerlijker mondiaal speelveld. Het kabinet steunt allereerst de inzet van de Commissie om multilateraal, via de internationale standaard-stellende instellingen, en bilateraal, via de implementatie en handhaving van duurzaamheidshoofdstukken en bepalingen in handelsakkoorden, in te zetten op het verhogen van de mondiale standaarden. Daarbij geven handelsakkoorden mogelijkheden aan EU-producenten voor het afzetten van hun producten, terwijl tegelijkertijd de belangen van Europese boeren worden beschermd. Ook steunt het kabinet de inzet van de Commissie op de sterkere afstemming van productiestandaarden die van toepassing zijn op geïmporteerde producten. Dit moet wel gebeuren in overeenstemming met de internationale (handels)regels. Met betrekking tot het unilateraal opleggen van productiestandaarden is het kabinet over het algemeen terughoudend. Unilaterale maatregelen moeten WTO-conform zijn 7 , zo moet er gekeken worden naar de technische en economische haalbaarheid van controlemechanismen, en moet er een duidelijk doel zijn waar de voorgestelde maatregel ook aantoonbaar aan bijdraagt. Bovendien zijn er risico s verbonden aan het nemen van unilaterale maatregelen, zoals tegenmaatregelen vanuit derde landen. Het kabinet ziet daarom uit naar de nadere voorstellen van de Commissie op deze onderwerpen. Het kabinet steunt het voornemen van de Commissie om assertiever te worden in het promoten en beschermen van de Europese exportpositie voor landbouwproducten. Als grootste agri-food exporteur binnen de EU heeft Nederland hierbij een bijzonder belang. Het kabinet ziet ook dat een belangrijke rol blijft weggelegd voor de lidstaten als het gaat om fytosanitaire en veterinaire markttoegang voor de export van landbouwproducten. De verschillen in productiesystemen en plantgezondheidsstatus tussen de lidstaten zijn te groot voor een one size fits all oplossing. Het kabinet benadrukt de oproep van de Commissie en het Niinistö-rapport 8 om onder andere de weerbaarheid van het voedselsysteem te versterken. Het kabinet werkt momenteel al aan de weerbaarheidsopgave voor de voedselvoorzieningsketen en kijkt uit naar de initiatieven die in lijn met de Preparedness Union Strategy voor landbouw en voedsel zullen worden gepresenteerd. Het kabinet vindt dat de veehouderij een belangrijke rol heeft in het voedselsysteem. Dit ziet onder andere op het opwaarderen van reststromen en productie van dierlijke producten met daarbij nadrukkelijke aandacht voor de strijd tegen Antimicrobiële Resistentie (AMR). Ten aanzien van de aanpak van de effecten van deze ziektes is het kabinet van mening dat het gebruik van vaccinatie en verbeterde bioveiligheid een nadrukkelijkere plek moet krijgen. Vaccinatie zou een onlosmakelijk onderdeel moeten zijn van het verbeteren van de weerbaarheid van veehouderij tegen dierziekten. Het kabinet steunt het voornemen van de Commissie om toe te werken naar een benchmarkingsysteem. Een betrouwbaar en controleerbaar benchmarkingsysteem stelt boeren, tuinders en ketenpartijen beter in staat om de eigen prestaties te vergelijken met goede voorbeelden op het gebied van efficiëntie, duurzaamheid en winstgevendheid. Ook kan een transparant benchmarkingsysteem bijdragen aan het creëren van een gelijk speelveld. Het kabinet is zich bewust van de belangrijke rol van de landbouw- en landgebruikssectoren bij het realiseren van de nationale en EU- klimaatdoelen, een gezonde leefomgeving en een goed milieu. Een sterke en productieve landbouwsector draagt mondiaal bij aan ruimte voor natuur. Natuur, biodiversiteit en een schone bodem, water en lucht, zijn bepalend voor de voedselzekerheid van de toekomst. Andersom is het behalen van deze doelen, een gezonde leefomgeving en een goed milieu in het belang van de landbouwsector zelf: een toekomstbestendige landbouw opereert met het oog op planetaire grenzen. In het nationale Klimaatplan 2025–2035 worden de contouren aangegeven hoe de landbouw- en landgebruiksectoren zich richting 2050 verder dienen te ontwikkelen en wat de beleidsagenda zal zijn voor de komende 10 jaar. Het kabinet is positief over de inzet van de Commissie om EU-instrumenten voor klimaatmitigatie en -adaptatie in de landbouw- en landgebruikssectoren te ontwikkelen. Het kabinet steunt tevens het voornemen van de Commissie om nieuwe bedrijfsmodellen te verkennen die een positieve uitwerking hebben op de natuur en kunnen bijdragen aan het versterken van de bio-economie, zoals carbon farming en nature credits . Ook is het belangrijk dat de Commissie beleidsroutes blijft onderzoeken naar manieren om de impact van veehouderij op het klimaat, de natuur, de biodiversiteit en de leefomgeving te reduceren. Binnen de license to produce blijft het daarnaast belangrijk dat dierenwelzijn goed wordt gewaarborgd, onder meer door noodzakelijke vernieuwingen en verbeteringen in de bestaande EU-wetgeving. Herziening van de EU-wetgeving inzake dierenwelzijn voor landbouwhuisdieren biedt een unieke kans om een hoger, geharmoniseerd niveau van dierenwelzijn te bereiken, en ook om, binnen de grenzen van de WTO-regels, een eerlijkere concurrentiepositie voor veehouders te ondersteunen, ook in relatie tot producten uit derde landen. Het kabinet is een sterke voorstander van voorstellen die leiden tot een snellere toelating van biologische gewasbeschermingsmiddelen, wanneer dit een duurzaam alternatief zou zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Die versnelde toelating mag niet afdoen aan de randvoorwaarde om met onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek aan te tonen dat er sprake is van een veilig gebruik voor mens, dier en milieu. Het kabinet mist in de Visie het belang dat telers minder afhankelijk worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het huidige middelenpakket blijft onder druk staan door de reguliere herbeoordeling van bestaande middelen met de huidige aangescherpte toelatingscriteria en toenemende zorgen omtrent langetermijn- en cumulatieve effecten op de humane gezondheid en het milieu. Het kabinet steunt het streven naar circulair gebruik van nutriënten en ziet daarin kansen in de aangekondigde evaluatie van de Nitraatrichtlijn. Met deze evaluatie ziet het kabinet tevens kansen om betere aansluiting te vinden bij de Kaderrichtlijn Water. Ten algemene blijft het kabinet gecommitteerd aan het behalen van resultaten op luchtkwaliteit, water en stikstof. De gebruiksnorm voor dierlijke mest van 170 kg stikstof per hectare die daarin is opgenomen, doet geen recht aan de diversiteit in gewasbehoeftes, zoals die van grasland, veroorzaakt door geografische en klimatologische verschillen tussen lidstaten. In dat licht verwelkomt het kabinet de meerwaarde die de Commissie ziet in meststoffen met een lage CO 2 -voetafdruk en gerecyclede voedingsstoffen, zoals RENURE en digestaat na de juiste behandeling, en het efficiënte gebruik ervan. Voor bovenstaande uitdagingen op het gebied van klimaat, water, biodiversiteit en stikstof ziet het kabinet duurzaam bodembeheer als deeloplossing. Een toekomstbestendige bodem kan namelijk meer primaire productie voor de boer leveren, is minder gevoelig voor verdichting en weersextremen, reguleert en zuivert het infiltrerende water, buffert nutriënten en vocht voor het gewas, legt koolstof vast, zorgt voor een gezonder gewas met meer natuurlijke plaagdierbestrijding door een grotere biodiversiteit en herstelt zich sneller van calamiteiten. Tevens onderschrijft het kabinet dat extensivering een bijdrage kan leveren, maar ook ondersteund moet worden. Gezien het feit dat de Visie een belangrijke rol ziet voor de veeteelt als productiefactor in de EU, blijft aandacht nodig voor de aan- en afvoer van nutriënten. Een vitaal landelijk gebied is cruciaal voor de toekomstige ontwikkeling van de agrarische sector. Een vitaal platteland richt zich breder dan alleen op de agrarische sector, denk bijvoorbeeld aan (bereikbaarheid van) voorzieningen voor inwoners. Ook met oog op de sociaaleconomische impact van de complexe opgave in het landelijk gebied is inzet op leefbaarheid belangrijk. Het kabinet steunt daarom de oproep van de Commissie voor meer synergie en complementariteit van fondsen, zodat de brede plattelandsontwikkeling niet alleen vanuit het GLB wordt gefinancierd. Het kabinet kijkt dan ook uit naar een geactualiseerd Actieplan voor het platteland als vervolg op de langetermijnvisie voor rurale gebieden. Het kabinet ziet daarbij het belang van betrokkenheid van regionale en lokale overheden, universiteiten en maatschappelijke partners in het beleidsproces. Dit biedt kansen voor het verbreden van het netwerk van de jaarlijkse (voedsel)dialoog met stakeholders. In het Visiepaper over cohesiebeleid na 2027 9 pleit Nederland voor een plaatsgebonden benadering. In de toekomst zou binnen het cohesiebeleid meer kunnen worden gekeken wat verschillende type regio s, waaronder rurale, specifiek nodig hebben. Tevens vraagt Nederland in het Visiepaper aandacht voor meer synergie tussen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en de tweede pijler van het GLB. Hiermee kan de bijdrage aan een leefbaar landelijk gebied en een vitale agrarische sector vergroot kan worden. Ook de aangekondigde versterking van de inzet van Rural Proofing kan hieraan bijdragen. Net als de Commissie, vindt het kabinet het belangrijk dat consumenten toegang hebben tot betrouwbare voedselinformatie. Om geïnformeerde voedselkeuzes te maken is het belangrijk dat voedselinformatie op etiketten begrijpelijk is voor de consument. Het kabinet moedigt de Europese Commissie dan ook aan om aan de slag te gaan met de conclusies uit het verslag van de Europese Rekenkamer over voedseletikettering. Het kabinet ziet, net als de Commissie, het belang in van investeren en gebruik maken van de mogelijkheden van onderzoek, innovatie, kennis en vaardigheden. De Visie sluit aan bij het standpunt van het kabinet over het domein biotechnologie. Het kabinet ziet de grote economische en maatschappelijke potentie en het belang van de biotechnologiesector, vandaar dat er op dit moment ook gewerkt wordt aan een nationale visie op biotechnologie 10 . Het is belangrijk om een gezond ondernemingsklimaat te organiseren en de veiligheid te borgen. Daarbij zijn toekomstgerichte, transparante, doelmatige en voorspelbare procedures van belang. Het kabinet steunt daarom het voornemen om hier in de Bio-economie Strategie aandacht aan te besteden. Het kabinet is het ermee eens dat innovaties in de plantveredelingssector belangrijk zijn voor de voedselzekerheid en open strategische autonomie van de EU. De plantveredelingssector staat aan het begin van de plantaardige landbouw- en voedselketen. Het is daarom van belang dat deze sector goed gebruik kan maken van innovaties, zoals het gebruik van NGT s in de plantveredeling, zodat zij veilige, weerbare en robuuste planten kunnen ontwikkelen. Het kabinet steunt het initiatief van de Commissie om een betere dialoog te voeren over voedselinnovaties, zodat deze innovaties hun plek kunnen vinden in de samenleving. Het is van belang om deze dialoog te voeren op basis van wetenschappelijke feiten. c) Eerste inschatting van krachtenveld Eerste reacties op de Visie zijn overwegend positief. Er is een breed draagvlak voor een strategische visie op de toekomst van landbouw en voedsel onder EU-lidstaten, en de doelen van de Visie worden grotendeels ondersteund. Ook het Europees Parlement verwelkomt het initiatief van de Commissie. Omdat de Visie zelf nog geen specifieke voorstellen bevat, is het nog niet mogelijk om op de verschillende aangekondigde initiatieven reeds het krachtenveld in kaart te brengen. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de bevoegdheid. Het voorstel betreft een mededeling, waarin allerlei acties worden aangekondigd die hoofdzakelijk verband houden met het nastreven van doelstellingen op het terrein van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Op het terrein van de landbouw is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten artikel 4, tweede lid, onderdeel d, VWEU. Hoewel de concrete voorstellen van de Commissie derhalve nog moeten worden afgewacht, bevat artikel 43, tweede lid, van het Verdrag betreffende werking van de Unie (VWEU) de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, evenals overige bepalingen die nodig zijn om doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven. b) Subsidiariteit Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de subsidiariteit De mededeling heeft tot doel het verdienvermogen van de boer en de tuinder te stimuleren, de concurrentiekracht en weerbaarheid van de sector te bevorderen, de toekomstbestendigheid van de sector te borgen in verbinding met natuur en milieu en het bevorderen van de leefbaarheid van plattelandsgebieden. et voorstel kondigt diverse acties aan, die ertoe strekken om het gelijke speelveld op het terrein van concurrentie en verdienvermogen te verbeteren en belemmeringen of ongelijke toepassing op de interne markt en in de relatie tot derde landen weg te nemen en te voorkomen. Om die redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd. Uiteraard moeten de concrete voorstellen van de Commissie die in vervolg op deze mededeling worden afgekondigd te zijner tijd opnieuw op hun merites beoordeeld worden. Voor zover het gaat om handelspolitieke maatregelen, is de EU exclusief bevoegd en hoeft de subsidiariteitsvraag niet te worden beantwoord. c) Proportionaliteit Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit. De mededeling heeft tot doel het verdienvermogen van de boer en de tuinder te stimuleren, de concurrentiekracht en weerbaarheid van de sector te bevorderen, de toekomstbestendigheid van de sector te borgen in verbinding met natuur en milieu en het bevorderen van de leefbaarheid van plattelandsgebieden Op basis van de eerste beoordeling acht het kabinet de aangekondigde maatregelen geschikt om de nagestreefde doelstellingen te realiseren en deze lijken vooralsnog niet verder te gaan dan noodzakelijk. d) Financiële gevolgen De mededeling zelf heeft geen directe financiële consequenties. Tegelijkertijd kondigt de mededeling een aantal nieuwe voorstellen, plannen en strategieën aan. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 voor zover deze voorstellen uitkomen voor het volgende MFK is vastgesteld, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten De Visie leidt niet direct tot wijzigingen in bestaande wet- en regelgeving, dus de mededeling heeft geen direct effect op regeldruk en administratieve lasten. In de mededeling worden verschillende voorstellen aangekondigd, zoals de vereenvoudigingsvoorstellen die administratieve lasten kunnen verlagen. De gevolgen voor regeldruk van de daadwerkelijke voorstellen die met deze mededeling zijn aangekondigd, zullen in de desbetreffende BNC-fiches worden behandeld. Voor het kabinet is het van groot belang dat bij de uitwerking van de Visie tot wetgeving, de Commissie altijd een gedegen impact assessment uitvoert bij de concrete voorstellen. Daarnaast is het ook van belang dat de Visie en de aangekondigde wetsvoorstellen in de praktijk uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De Visie zelf heeft geen directe gevolgen voor de concurrentiekracht van de EU. In deze mededeling kondigt de Commissie verschillende voorstellen aan om de concurrentiekracht van de EU te versterken en strategische importafhankelijkheden te verminderen. Daarnaast kunnen de voorstellen voor een eerlijker mondiaal speelveld van de Commissie, waaronder het verhogen van mondiale standaarden, effecten hebben op bilaterale en multilaterale relaties van de EU. Aangekondigde voorstellen die toezien op het stellen van productiestandaarden voor import, hebben impact op derde landen en hun markttoegang tot de EU. Bovendien hebben deze mogelijk een negatieve impact op de relatie van de EU met derde landen. Daarnaast zijn er risico s verbonden aan het nemen van unilaterale maatregelen, zoals tegenmaatregelen vanuit derde landen. Daarom is het van belang dat voorstellen die toezien op productiestandaarden voor import gepaard gaan met uitgebreide impact assessments, waarbij naast de aandacht voor de gevolgen op de interne markt ook expliciet gekeken wordt naar de impact van de wetgeving op (de relatie met) derde landen en de noodzaak tot flankerend beleid voor implementatie. X Noot 1 Strategic Dialogue on the Future of EU Agriculture X Noot 2 ESR: Effort Sharing Regulation, LULUCF: Land Use, Land Use Change and Forestry. X Noot 3 Kamerbrief LVVN EU-inzet || Kamerstuk 21 501-32, nr. 1691 X Noot 4 Kamerbrief Toekomstvisie Agrarische Sector || Kamerstuk 30 252, nr. 176 X Noot 5 Kamerbrief Herziening Gemeenschappelijke Marktordening || Kamerstuk 22 112, nr. 3997 X Noot 6 Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 september 2024 || Kamerstuk 21 501-32, nr. 1668 X Noot 7 Europese Commissie 2022, ia_environmental-standards-aw-report.pdf X Noot 8 Rapport Sauli Niinisto – Safer Together; Strengthening Europe s Civilian and Military Preparedness and Readiness (30 Oktober 2024) X Noot 9 Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 september 2024 || Kamerstuk 21 501-32, nr. 1668 X Noot 10 Beleidsnota Biotechnologie || Kamerstuk 27 428, nr. 404 [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
28-03-2025 16:44:43 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4015 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Mededeling Betere Regelgeving Fiche: Mededeling Visie voor Landbouw en Voedsel (Kamerstuk 22 112, nr. 4016 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Mededeling Betere Regelgeving 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio s. Een eenvoudiger en sneller Europa: mededeling over uitvoering en vereenvoudiging. b) Datum ontvangst Commissiedocument 11 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 47 d) EUR-Lex eur-lex.europa.eu/ legal-content/ NL/ TXT/ PDF/ ?uri=CELEX:52025DC0047&qid=1740428512710 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad voor Concurrentievermogen g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken 2. Essentie voorstel De Europese Commissie (hierna: de Commissie) publiceerde 12 februari jl. een mededeling over betere regelgeving. Hierin kondigt de Commissie maatregelen aan om de regeldruk voor burgers, ondernemingen en overheden in de EU drastisch te verminderen en het beleid en de wetgeving van de EU te vereenvoudigen, te verbeteren en sneller uitvoerbaar te maken. Deze maatregelen dragen volgens de Commissie bij aan vergroting van de welvaart en versterking van ons concurrentievermogen. De Commissie wil de uitvoering van regelgeving verbeteren door nauwer samen te werken met de lidstaten, te investeren in administratieve capaciteit en digitalisering en door beter samen te werken met belanghebbenden via zogenoemde uitvoeringsdialogen , die erop zijn gericht om uit de praktijk te horen hoe de uitvoering kan worden verbeterd en vergemakkelijkt. Ook kondigt de Commissie aan snel en resoluut handhavingsmaatregelen te gaan nemen. Om regelgeving te vereenvoudigen en onnodige regeldruk te verminderen komt de Commissie met nieuwe doelstellingen om de administratieve lasten te verminderen. De Commissie heeft eerder als doelstellingen geformuleerd om de rapportagelast te verminderen met ten minste 25% voor alle ondernemingen en 35% voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Rapportagekosten zijn echter slechts een deel van de administratieve kosten en de Commissie besluit nu de scope van haar doelstellingen te verbreden naar alle administratieve kosten. Voor de reductie van 25% heeft de Commissie ingeschat dat dit een besparing van 37,5 miljard EUR moet opleveren tegen het einde van de zittingstermijn van de huidige Commissie. Om deze doelen te behalen heeft de Commissie in haar werkprogramma en in deze mededeling enkele Omnibuspakketten en andere voorstellen voor vereenvoudiging van bestaande wetgeving aangekondigd. Dit zijn onder andere Omnibuspakketten over duurzaamheidsrapportages, het vereenvoudigen van investeringen, aangepaste vereisten voor mid-cap bedrijven, een digitaal pakket, een Europese digitale portemonnee voor ondernemingen en voorstellen voor vereenvoudiging van het landbouwbeleid. De eerste twee pakketten zijn reeds gepubliceerd. Ook zal de Commissie geleidelijk alle bestaande EU-wetgeving doorlichten om regeldruk te verminderen en zal de Commissie zogenaamde praktijkchecks uitvoeren. Hiervoor zal met name contact worden gezocht met ondernemers uit het mkb om vanuit de praktijk te horen hoe EU-regelgeving wordt ervaren. Verder kondigt de Commissie aan te werken aan een eenvoudigere en effectievere EU-begroting om de versnippering van het financiële landschap van de EU aan te pakken. Voor het verbeteren van de wijze waarop regelgeving tot stand komt, stelt de Commissie ook enkele maatregelen voor. Het gaat daarbij in de eerste plaats om verscherpte toetsing van de effecten van voorgenomen regelgeving op het mkb en het concurrentievermogen en om toetsing van de effecten van voorgenomen gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en daarmee verband houdende bevoegdheidsdelegaties. Ook wil de Commissie dat teksten van regelgeving voldoende duidelijk zijn om een eenduidige vertaling in alle officiële talen van de Unie mogelijk te maken. Voor het verbeteren van de uitvoering wil de Commissie dat al in teksten van nieuwe regelgeving wordt ingegaan op uitvoeringsaspecten en dat bij consultaties van belanghebbenden over nieuwe voorstellen, meer aandacht wordt besteed aan de uitvoeringsaspecten. De Commissie wil er ook voor zorgen dat voorstellen voor regelgeving goed aansluiten op het beleid inzake digitalisering. Belangrijk aspect daarbij is dat digitalisering kan helpen om de regeldruk te verminderen. De Commissie zal regelmatig verslag uitbrengen over de vooruitgang ten aanzien van vereenvoudiging, uitvoering en handhaving van regelgeving, ook om het Europees Parlement, de Raad, autoriteiten van de lidstaten en andere partners goed te betrekken en te informeren. Samenwerking met deze partners vindt de Commissie belangrijk, bijvoorbeeld om suggesties te delen over mogelijkheden voor vereenvoudiging en voor de doorvertaling van vereenvoudigingsmaatregelen naar alle bestuursniveaus. De Commissie wijst op de medeverantwoordelijkheid van het Europees Parlement en de Raad voor uitvoering, handhaving en vereenvoudiging van regelgeving. Om snel resultaat te boeken zouden voorstellen van de Commissie om regelgeving te vereenvoudigen, met voorrang door deze medewetgevers moeten worden behandeld. De Commissie benadrukt tot slot dat het Europees Parlement en de Raad de effecten van hun voorgenomen substantiële amendementen in kaart zouden moeten brengen. De Commissie zal hiervoor aan de medewetgevers een eenvoudige methode voorstellen en is bereid om het Interinstitutioneel Akkoord Beter Wetgeven te vernieuwen om te verduidelijken hoe deze doelstelling het beste kan worden verwezenlijkt. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlandse beleid op dit terrein Het kabinet vindt het belangrijk dat er wordt gewerkt aan de kwaliteit van EU-wet- en regelgeving en aan verbetering van de wijze waarop die wet- en regelgeving tot stand komt, wordt uitgevoerd en gehandhaafd. Het gaat hierbij wat het kabinet betreft om drie kernpunten: strikte toepassing van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel bij voorgestelde wet- en regelgeving, kritische herziening en vereenvoudiging van bestaande regelgeving, en effectieve, uitvoerbare en handhaafbare nieuwe regelgeving, zonder onnodige regeldruk. Het aanpakken van onnodige regeldruk is voor dit kabinet een topprioriteit, zoals aangegeven in het Actieprogramma Minder Druk Met Regels. 1 In aanvulling daarop wijst het kabinet op het paper 2 dat Nederland met Italië, Denemarken, Tsjechië en Zweden heeft opgesteld en op 24 juni 2024 heeft gedeeld in EU-verband en met uw Kamer. In dat paper wordt de noodzaak benadrukt om veel systematischer, tijdiger en completer inzicht te krijgen in de gevolgen van (voorstellen tot) EU-regelgeving, met als doel een beter geïnformeerde besluitvorming en een betere implementatie en uitvoering van de regelgeving. Daarnaast wijst het paper op het belang om bij de totstandkoming van regelgeving goed stil te staan bij uitvoeringsaspecten en daarvoor ook uitvoeringsorganisaties te betrekken. Ook bepleiten Nederland en de andere landen in het paper dat de regeldruk niet alleen voor bedrijven sterk wordt verminderd, maar ook voor lidstaten, medeoverheden en organisaties die belast zijn met toezicht en handhaving. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving wordt nagestreefd en met oog voor het belang van consistent en stabiel overheidsbeleid, moeten regels werkbaar en passend zijn, zonder onnodige regeldruk en onnodige uitvoeringslasten voor (mede)overheden. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Al jaren voert de Commissie onder de naam Betere Regelgeving beleid om de kwaliteit van EU-regelgeving te verhogen, regeldruk te verminderen en de uitvoering en handhaving te verbeteren. Met deze mededeling laat ook de huidige Commissie Von der Leyen zien serieus werk te maken van Betere Regelgeving. Dat is volgens het kabinet positief en belangrijk, want het onderwerp vraagt om voortdurende inzet. Het kabinet kan zich vinden in de analyse van de Commissie en haar oproep aan anderen, zoals de Raad, lidstaten en medeoverheden, om gezamenlijk te werken aan Betere Regelgeving. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de maatregelen en acties die de Commissie aankondigt in de mededeling en wil graag samenwerken met Commissie, andere lidstaten in de Raad en Europees Parlement om ze uit te voeren. Een in het oog springend onderdeel van de mededeling is de aankondiging van diverse Omnibuspakketten en andere voorstellen om regelgeving aan te passen. Nederland heeft eerder in de Raad voor Concurrentievermogen aangegeven het belangrijk te vinden dat de Commissie met concrete voorstellen komt om regeldruk te verminderen zodat er snel resultaten kunnen worden geboekt. Het kabinet is daarbij positief over de gekozen vorm van de Commissie om via horizontale Omnibuspakketten thematiek te evalueren die in meerdere stukken wetgeving is vastgelegd. Dit zorgt voor meer samenhang tussen die verschillende stukken wetgeving. In deze mededeling worden deze voorstellen om regelgeving aan te passen slechts aangekondigd. Het kabinet zal de voorstellen individueel beoordelen op basis van merites. Uw Kamer zal via de geëigende wegen nader worden geïnformeerd over de kabinetspositie. Ook op diverse andere punten komt de Commissie in deze mededeling tegemoet aan de verzoeken en suggesties die Nederland eerder heeft gedaan om het beleid inzake Betere Regelgeving te versterken. Zo heeft Nederland er eerder in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen 3 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda 4 , op aangedrongen dat in het belang van een goed functionerende interne markt, als het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen, meer aandacht wordt gegeven aan (de ondersteuning van) een uniforme uitvoering en effectieve handhaving van EU-regels. Het is positief dat de Commissie in deze mededeling op deze punten in gaat. Met name de uitvoeringsdialogen en de aankondiging van de Commissie snel en resoluut te zullen handhaven en nauwer samen te werken met lidstaten in bijvoorbeeld de taskforce voor de handhaving van de eengemaakte markt (SMET), zijn in dat opzicht interessant. Nederland heeft er ook voor gepleit dat alle bestaande regels systematisch tegen het licht worden gehouden om waar mogelijk regeldruk te verminderen en een gelijk speelveld te waarborgen en dat daarbij wordt gekeken naar wat lidstaten, (mede)overheden, uitvoeringsorganisaties, burgers maar vooral ondernemers in de praktijk als meest knellend ervaren. De Commissie heeft in deze mededeling aangekondigd dit inderdaad te gaan doen en daarvoor praktijkchecks te zullen uitvoeren onder ondernemers en dan vooral mkb-ondernemers. Het kabinet onderschrijft dat ondernemers een zeer belangrijke doelgroep vormen, maar is er voorstander van dat ook andere partijen, waaronder toezichthoudende en handhavende organisaties, bij dergelijke praktijkchecks worden betrokken. Nederland heeft ook herhaaldelijk benadrukt dat voorstellen voor regelgeving zouden moeten worden voorzien van een effectbeoordeling om de gevolgen voor regeldruk, uitvoering en handhaving in te kunnen schatten en dat daarbij ook in relevante gevallen territoriale effecten in kaart moeten worden gebracht. Nederland heeft erop gewezen dat er in diverse gevallen voorstellen worden gedaan zonder dat er een effectbeoordeling is gemaakt. Het is in dat opzicht een stap in de goede richting dat de Commissie aankondigt om in meer gevallen de effecten van voorgenomen gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen te zullen toetsen. Het kabinet zal erop blijven aansturen dat de Commissie het uitgangspunt volgt dat er altijd een effectbeoordeling wordt gemaakt. Als het gaat om effectbeoordelingen en het kunnen meewegen van de te verwachte regeldrukgevolgen, is de rol van de Raad en het Europees Parlement ook heel belangrijk. Terecht benadrukt de Commissie in deze mededeling dat Raad en Europees Parlement effectbeoordelingen zouden moeten uitvoeren wanneer ze overwegen om amendementen aan te nemen die mogelijk substantiële gevolgen hebben. Immers, de eerder door de Commissie gemaakte effectbeoordeling, die gebaseerd was op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, geeft door een amendement vaak niet langer een correct beeld van de te verwachte gevolgen. Nederland heeft de afgelopen jaren in de Raad diverse malen verklaard het belangrijk te vinden dat de effecten van voorgenomen amendementen die mogelijk substantiële gevolgen hebben, inderdaad in kaart worden gebracht. Het kabinet verwelkomt de aankondiging van de Commissie om aan Raad en Europees Parlement een eenvoudige methode voor te stellen om dergelijke effectbeoordelingen te gaan maken. Hopelijk zorgt deze eenvoudige methode ervoor dat er daadwerkelijk effectbeoordelingen worden gemaakt van amendementen die de Raad overweegt aan te nemen. Ook wordt genoemd dat er in het werkprogramma andere initiatieven worden gestart om de vergunningverleningsvereisten te stroomlijnen, zonder afbreuk te doen aan de volksgezondheid, veiligheid en milieubescherming. Het kabinet ondersteunt dit standpunt en hecht er waarde aan dat er rekening wordt gehouden met bovengenoemde belangen en dat dit vorm wordt gegeven binnen de huidige bevoegdheidsverdeling. Het kabinet ziet enkele aandachtspunten bij de mededeling van de Commissie. In de eerste plaats betreft dat de Raad voor Regelgevingstoetsing, vaak aangeduid met de Engelse naam: Regulatory Scrutiny Board (RSB) en qua rol op EU-niveau ongeveer te vergelijken met de rol die het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) op nationaal niveau heeft. Nederland heeft de afgelopen jaren uitgedragen er voorstander van te zijn dat de RSB, die met name toeziet op de kwaliteit van effectbeoordelingen die de Commissie maakt, een sterker mandaat krijgt. De RSB beoordeelt nu slechts de kwaliteit van effectbeoordelingen die de Commissie daadwerkelijk maakt. De RSB zou zich wat het kabinet betreft ook moeten kunnen uitspreken over gevallen waarin de Commissie ervoor kiest om geen effectbeoordeling te maken. Ook vindt het kabinet dat de RSB geheel onafhankelijk moet kunnen opereren, zoals ATR dat in Nederland ook doet. Dit zou ook zichtbaar moeten zijn in de samenstelling van de RSB. Momenteel is een meerderheid van de leden van de RSB echter in dienst van de Commissie. Het kabinet constateert dat de Commissie in deze mededeling geen aanpassingen aankondigt ten aanzien van de RSB en zal erop blijven aansturen dat het mandaat en de samenstelling van de RSB wordt gewijzigd. Het tweede aandachtspunt gaat over de uitvoeringsstrategieën die de Commissie zal opstellen om de implementatie van regelgeving te ondersteunen. Het kabinet is er voorstander van dat er niet alleen per rechtshandeling wordt gekeken, maar via een meer integrale benadering ook naar de stapeling van wetgeving, zodat bijvoorbeeld tegenstrijdigheden of doublures aan het licht komen en er per beleidsterrein een overzicht ontstaat van de uitvoeringsverplichtingen. Ook is het van belang dat deze uitvoeringsstrategieën al tijdens de totstandkoming van regelgeving worden opgesteld en niet bij de afronding van het besluitvormingsproces wanneer de kaders van de uitvoering al vaststaan. Op deze wijze zou ook invulling worden gegeven aan de motie Fiers 5 die er in de kern toe oproept op het terrein van digitalisering tijdig stil te staan bij de uitvoeringsaspecten van regelgeving en goed te kijken naar de samenhang met andere -voorstellen voor- regelgeving. Een derde aandachtspunt ziet op het betrekken van belanghebbenden. De Commissie kondigt aan meer te willen samenwerken met diverse belanghebbenden, onder andere via uitvoeringsdialogen en door bij consultaties en in effectbeoordelingen meer aandacht te besteden aan de praktische aspecten van de uitvoering. De organisaties die belast zijn met de uitvoering en handhaving worden daarbij niet expliciet benoemd in de mededeling maar het kabinet vindt het belangrijk dat ook zij worden betrokken. Een vierde aandachtspunt betreft de actuele geopolitieke situatie. Gelet op die situatie vraagt het kabinet er aandacht voor dat in effectbeoordelingen ook de gevolgen voor veiligheid en defensie worden geadresseerd. Een laatste aandachtspunt gaat over het zogenaamde Fit for Future -platform dat tot eind 2024 actief was. Dit platform bestond uit vertegenwoordigers van overheden en diverse andere maatschappelijke belanghebbenden en adviseerde de Commissie over het concreet verminderen van regeldruk in bestaande EU-wetgeving. Het kabinet zal informeren bij de Commissie wat de plannen zijn voor een eventueel vervolg van dit platform en aangeven dat Nederland voorstander is van het gezamenlijk werken aan vermindering van regeldruk, zoals dat in het platform gebeurde. c) Eerste inschatting van krachtenveld Onder lidstaten bestaat brede steun voor Betere Regelgeving en leeft het besef dat dit onderwerp voortdurende aandacht vraagt. De analyse, acties en maatregelen die de Commissie heeft aangekondigd, zullen naar verwachting op veel steun kunnen rekenen van lidstaten. Op basis van eerdere discussies in de Raad de afgelopen jaren over de RSB, is de verwachting dat waarschijnlijk meerdere lidstaten net als Nederland betreuren dat de Commissie in de mededeling niks zegt over de RSB. Het Europees Parlement onderschrijft in het algemeen het belang van Betere Regelgeving en het doorvoeren van verbeteringen in de aanpak. Ten aanzien van de nu voorliggende mededeling van de Commissie heeft het Europees Parlement nog geen standpunt ingenomen. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Bevoegdheid Dit betreft een (niet-bindende) mededeling van de Commissie waarin de Commissie geen nieuwe wetgevende maatregelen voorstelt. Nadere beoordeling van de rechtsgrondslag zal daarom te zijner tijd plaatsvinden, als de Commissie bij voorstellen voor nieuwe wetgevende maatregelen een rechtsgrondslag kiest. Ten aanzien van de mededeling die nu voorligt is de grondhouding van het kabinet positief. De mededeling heeft betrekking op het gehele EU-acquis en daarmee op alle beleidsterreinen van de EU. Voorbeelden van concrete beleidsterreinen waar de Commissie aan refereert zijn duurzaamheid en cyberveiligheid, waarvoor zij een vereenvoudigingspakket beoogt. Op deze terreinen is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten op grond van artikel 2, lid 2, juncto artikel 4, lid 2, onder a), EU-Werkingsverdrag. Ook voor bijvoorbeeld het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet de Commissie een vereenvoudigingspakket. Op dit terrein is eveneens sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten, namelijk op grond van artikel 2, lid 2, juncto artikel 4, lid 2, onder d), EU-Werkingsverdrag. b) Subsidiariteit De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel de regeldruk voor burgers, ondernemingen en overheden in de EU te verminderen en het beleid en de wetgeving van de EU te vereenvoudigen en te verbeteren en de uitvoering en handhaving te versterken. Door de aangekondigde maatregelen kunnen belemmeringen voor entiteiten die bijvoorbeeld op de interne markt actief zijn of in de landbouwsector worden weggenomen. Het is van groot belang dat bij het uitoefenen van haar regelgevende bevoegdheden, de EU-wetgever voldoende aandacht geeft aan de kwaliteit van regelgeving en aan regeldruk, uitvoering en handhaving. Dit kan daarom alleen op EU-niveau worden verwezenlijkt. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. De subsidiariteitsvraag is niet van toepassing voor zover de Commissie zal komen met wetgevende maatregelen die zien op terreinen waarop de EU exclusief bevoegd is op grond van artikel 2, lid 1, juncto artikel 3 EU-Werkingsverdrag. c) Proportionaliteit De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel de regeldruk voor burgers, ondernemingen en overheden in de EU drastisch te verminderen en het beleid en de wetgeving van de EU te vereenvoudigen en te verbeteren en de uitvoering en handhaving te versterken. De werkzaamheden en voornemens die de Commissie beschrijft in deze mededeling, sluiten nauw aan op de activiteiten die de Commissie al jaren onderneemt in het kader van het beleid inzake Betere Regelgeving. Ze zijn geschikte middelen gebleken om EU wetgeving te vereenvoudigen en te verbeteren, de regeldruk te verminderen en de uitvoering en handhaving te versterken en gaan niet verder dan noodzakelijk. Preliminair is de appreciatie dat de voorziene maatregelen daarop voortbouwen en zodoende geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken. Bovendien gaat de mededeling niet verder dan noodzakelijk, omdat deze voornamelijk de handhaving van bestaande wettelijke instrumenten wil verbeteren en een niet-bindende karakter heeft. d) Financiële gevolgen De mededeling zelf heeft geen financiële gevolgen. Het is op dit moment niet duidelijk wat de impact is op de EU-lidstaten en regionale en lokale overheden van de aangekondigde acties en maatregelen. Daarvoor zijn de aangekondigde acties en maatregelen in deze mededeling nog onvoldoende concreet. De verwachting is wel dat er slechts zeer beperkt sprake zal zijn van financiële gevolgen omdat de bijdrage van EU-lidstaten en regionale en lokale overheden aan het streven naar Betere Regelgeving voor het grootste deel wordt geleverd in de vorm van de inzet van ambtenaren. Ten algemene geldt dat eventuele budgettaire gevolgen voor Nederland waar mogelijk worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil niet vooruit lopen op de integrale afweging van middelen na 2027. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers. e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten De mededeling zelf heeft geen implicaties voor de regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten. In dit stadium is niet duidelijk wat de concrete gevolgen zijn van de in deze mededeling aangekondigde nieuwe acties en maatregelen. De in de mededeling geschetste aanpak borduurt voort op eerder beleid en zal naar verwachting (en tot nu toe gebleken) inderdaad een positief effect hebben op de kwaliteit van EU-regelgeving en zal leiden tot een vermindering van regeldruk voor burgers, (mede)overheden en het bedrijfsleven, vooral voor het mkb en tot een betere uitvoering en handhaving. Kwalitatief goede regelgeving, zonder onnodige regeldruk, die effectief wordt uitgevoerd en gehandhaafd is een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende interne markt en draagt bij aan de concurrentiekracht van de EU. De mededeling heeft volgens het kabinet niet voldoende aandacht voor de (recente) geopolitieke ontwikkelingen. Het kabinet zal er aandacht voor vragen dat bij de effectbeoordeling en bespreking van concrete voorstellen ook de gevolgen voor veiligheid en defensie gereedheid worden geadresseerd. X Noot 1 Kamerstuk 32 637, nr. 660 X Noot 2 Betere regelgeving – NL inzet nieuwe CIE 24–29 X Noot 3 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 X Noot 4 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 X Noot 5 Kamerstuk 36 382, D [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
28-03-2025 16:42:34 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4014 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4012 ) Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en (Kamerstuk 22 112, nr. 4013 ) rapportageverplichtingen te versimpelen De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Omnibus II) 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council on amending Regulations (EU) 2015/ 1017, (EU) 2021/ 523, (EU) 2021/ 695 and (EU) 2021/ 1153 as regards increasing the efficiency of the EU guarantee under Regulation (EU) 2021/ 523 and simplifying reporting requirements b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 84 d) EUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=COM%3A2025% 3A84%3AFIN&qid=1740729316795 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken h) Rechtsbasis Voor de InvestEU-verordening (2021/ 523): artikelen 173 en 175, derde alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) Voor de EFSI-verordening (2015/ 1017): artikelen 172, 173, 175, derde alinea, en 182, lid 1, VWEU Voor de CEF-verordening (2021/ 1153): artikelen 172 en 194 VWEU Voor de Horizon Europe verordening (2021/ 695): artikelen 173, lid 3, 182, lid 1, 183 en 188, tweede alinea VWEU i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Op 26 februari jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel voor wijziging van verschillende verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (hierna: het voorstel). Het voorstel zet de ambities van de Commissie uiteen om investeringen via InvestEU te stimuleren en bijkomende administratieve lasten te verlagen. Het voorstel bouwt voort op het EU-kompas voor concurrentievermogen dat op 29 januari jl. uitkwam 1 en het gepubliceerde voorstel voor de Clean Industrial Deal (hierna: CID), zoals tevens gepubliceerd op 26 februari jl. Volgens de Commissie draagt InvestEU in belangrijke mate bij aan de EU-doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen en decarbonisatie door met garanties vanuit publieke middelen privaat kapitaal te mobiliseren. Ook het Draghi-rapport gaat in op het belang van InvestEU als instrument om risico·s te verdelen en investeringen in prioritaire gebieden te bevorderen. Daarnaast is de interim-evaluatie van InvestEU, gepubliceerd in september 2024, aanleiding voor de wijzigingen in het voorstel. 2 Uit deze evaluatie bleek dat het instrument effectief is; per juni 2024 heeft InvestEU circa 280 miljard euro aan investeringen gemobiliseerd, waarvan circa 201 miljard euro (bijna 70%) privaat kapitaal betrof. Tegelijkertijd zijn uit de evaluatie ook verschillende aandachtspunten naar voren gekomen. Zo werd onder meer gewezen op het belang van continuïteit van financiële middelen. De garantie voor verschillende financiële producten onder InvestEU is op dit moment bijna uitgeput. Tegelijkertijd geven uitvoerende partners aan dat de interesse in deze producten groot is. Zo worden recente openstellingen ruim overtekend en zou zonder verhoging van de garantie de financiering voor verschillende prioriteiten na 2025 stoppen. Daarnaast komt het verlagen van administratieve lasten als aandachtspunt naar voren in de evaluatie. Het voorstel van de Commissie adresseert deze punten. Het doel van het voorstel is drieledig. Ten eerste stelt de Commissie voor om de garantie onder InvestEU te verhogen en de efficiëntie daarvan te vergroten. Ten tweede worden voorstellen gedaan om de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment 3 onder InvestEU te vergroten. Ten derde worden verschillende maatregelen voorgesteld om de administratieve lasten rondom InvestEU te verlagen. De volgende alinea s lichten deze voorstellen in meer detail toe. De Commissie doet twee voorstellen om de garantie en de efficiëntie onder InvestEU te vergroten. Allereerst wordt voorgesteld om de overschotten uit provisies en terugbetalingen, rente-inkomsten en middelen die nog terugkomen bij faillissementen (hierna: terugbetalingen) uit het Europees fonds voor strategische investeringen (hierna: EFSI) en andere oude instrumenten 4 die beschikbaar komen in 2025, 2026 en 2027 te gebruiken om de garantie onder InvestEU te verhogen. Van deze overschotten uit provisies en terugbetalingen wordt 1 miljard euro in het Common Provisioning Fund gestort, om de garantie van InvestEU met 2,5 miljard te verhogen. Dit is conform het gebruikelijke provisiepercentage van 40%. De Commissie geeft aan in deze periode van 2025–2027 in totaal meer dan 2 miljard euro aan overschotten uit provisies en terugbetalingen te verwachten uit EFSI en andere oude instrumenten en stelt voor om het deel boven de 1 miljard euro terug te laten vloeien naar de algemene EU-begroting. 5 Door het verhogen van de InvestEU-garantie met 2,5 miljard euro, verwacht de Commissie in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te halen. Ten tweede stelt de Commissie voor om de mogelijkheden te vergroten om bestaande middelen onder drie oude instrumenten, beheerd door de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europese Investeringsfonds (EIF), te combineren met het InvestEU-fonds. Hierbij gaat het om EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Zo verwacht de Commissie nog eens 25 miljard euro aan private en publieke investeringen te mobiliseren. De investeringsdoelstellingen van InvestEU blijven met het voorstel onveranderd. Bij het verhogen van de garantie wordt voor de verdeling van middelen de gebruikelijke verdeling over de vier beleidsterreinen ( investment windows ) van InvestEU gehandhaafd. 6 De verhoogde garantie van InvestEU moet binnen deze investment windows worden ingezet om hoog-risico activiteiten te financieren die bijdragen aan de prioriteiten van de EU, zoals uiteengezet in het EU-kompas voor concurrentievermogen en de CID. Als voorbeelden van deze prioriteiten benoemt de Commissie in het voorstel technologische sectoren en meer specifiek digitale technologieën en defensie-industriebeleid waaronder ruimtevaart, dual-use activiteiten en militaire mobiliteit. Dit zou ook bij moeten dragen aan de Unie van Vaardigheden en hoogwaardige banen. Ook moet de verhoogde garantie bijdragen aan de opschaling van innovatieve bedrijven, in synergie met de European Innovation Council onder Horizon Europe. De precieze activiteiten worden zoals gebruikelijk ontwikkeld en afgestemd tussen de Commissie en de uitvoerende partners van InvestEU, zoals de EIB en nationale partners. Naast aanpassingen ten aanzien van de garantie, wil de Commissie het lidstaatcompartiment onder InvestEU aantrekkelijker maken. Op dit moment kunnen lidstaten middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en fondsen onder gedeeld beheer 7 besteden via InvestEU, waarmee er bijvoorbeeld equity-investeringen kunnen worden gedaan. Hier wordt echter op dit moment weinig gebruik van gemaakt. De Commissie wil hier verandering in brengen door een nieuw financieel instrument onder dit compartiment op te richten, waarvoor dezelfde regels zouden moeten gelden als nu voor de InvestEU-garantie. Voor niet-eurolanden zou gebruik via dit nieuwe instrument aantrekkelijker zijn, omdat zij hun eigen valuta kunnen gebruiken. Dit moet volgens de Commissie bijdragen aan het adresseren van uitdagingen binnen de verschillende lidstaten. Gebruik van dit lidstaatcompartiment is nog altijd vrijwillig. Tenslotte stelt de Commissie verschillende versimpelingen in de rapportageverplichtingen rondom InvestEU, EFSI en andere oude instrumenten voor. Deze wijzigingen moeten bijdragen aan het doel van de Commissie om de administratieve lasten met 25% te verlagen voor bedrijven in den brede en met 35% voor het mkb. Allereerst stelt de Commissie voor om de frequentie van de rapportage over EFSI van de EIB aan de Commissie te verlagen van halfjaarlijks naar jaarlijks. Ook wordt de rapportagefrequentie van uitvoerende partners aan de Commissie verlaagd van halfjaarlijks naar jaarlijks. Verder wordt voorgesteld om de jaarlijkse rapportageverplichting over investeringsbarrières voor uitvoerende partners te schrappen. Ook wordt het aantal onderdelen waarover moet worden gerapporteerd voor transacties tot 100 duizend euro verlaagd. Tenslotte wordt een aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie binnen de InvestEU-verordening voorgesteld. Voor financiële producten die geen staatssteunvoordeel opleveren, wordt een onderneming voortaan als mkb aangemerkt als deze volgens de meest recente jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening gemiddeld minder dan 250 werknemers heeft. Voor andere financiële producten blijft de oorspronkelijke mkb-definitie gelden, of een alternatieve definitie zoals vastgelegd in de garantieovereenkomst. b) Impact assessment Commissie De Commissie heeft voor dit voorstel geen impact assessment opgesteld. Het voorstel introduceert geen nieuw instrument en de Commissie geeft aan dat het voortbouwt op de impact assessment die is uitgevoerd bij het opstellen van het oorspronkelijke voorstel voor InvestEU en de interim-evaluatie van InvestEU. Het kabinet is van mening dat de interim-evaluatie van InvestEU voldoende basis biedt voor de voorgestelde aanpassingen en zal zodoende niet vragen om het alsnog uitvoeren van een impact assessment. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het doel van het kabinet is om particuliere investeringen te stimuleren die bijdragen aan economische groei, innovatie, duurzaamheid en die werkgelegenheid bevorderen. Over InvestEU is in het regeerprogramma opgenomen dat het kabinet wil bezien hoe nationale inzet voor het stimuleren van bedrijfsleven en kennisinstellingen zo optimaal mogelijk aansluit bij de mogelijkheden van verschillende Europese fondsen, waaronder InvestEU, Horizon Europe en de Connecting Europe Facility. 8 Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren om hieraan deel te nemen. Reden hiervoor is dat deze fondsen zorgen voor toegang tot nieuwe kennis, samenwerkingspartners en (co)financiering van projecten. Op die manier zorgt een versterkte aansluiting voor extra innovatiemogelijkheden. Ook is opgenomen dat het kabinet zich ervoor inzet dat het volume dat de EIB in durfkapitaal investeert fors toeneemt. In het algemeen zijn de investeringsdoelen van InvestEU in lijn met de doelen van het kabinet, zoals de inzet op onder meer innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Verder kan InvestEU bijdragen aan Important Projects of Common European Interests (IPCEI), wat tevens in lijn is met de inzet uit het regeerprogramma. Ook onderschrijft het kabinet de werkingsmechanismen van InvestEU. Ook publieke financiers, zoals Invest-NL (uitvoerende partners), RVO en microfinancier Qredits maken gebruik of profiteren van de garanties van InvestEU. Projecten die anders mogelijk niet gefinancierd zouden worden, kunnen hiermee alsnog gefinancierd worden. Hiermee wordt de toegang tot financiering en kapitaal voor bedrijven verbeterd, wat onderdeel is van het kabinetsbeleid. 9 Wat betreft nationaal gealloceerde middelen uit de HVF en de fondsen onder gedeeld beheer, heeft Nederland tot op heden geen gebruik gemaakt van de bestaande vrijwillige mogelijkheden om deze via een lidstaatcompartiment onderdeel te laten zijn van InvestEU. Dat heeft met name te maken met de goede kredietwaardigheid die Nederland heeft waardoor er in dat opzicht geen reden is om gebruik te maken van het lidstaatcompartiment. In het algemeen staat Nederland wel positief tegenover vrijwillige mogelijkheden voor lidstaten om middelen uit de HVF en fondsen onder gedeeld beheer te besteden via InvestEU. Tenslotte is het aanpakken van regeldruk een prioriteit voor dit kabinet. Recent heeft het kabinet het Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepubliceerd. 10 Middels dit actieplan zet het kabinet in op het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande regelgeving. In het Actieprogramma wordt ook ingegaan op de Europese component van regeldruk, nu veel regelgeving afkomstig is vanuit de EU. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel In algemene zin verwelkomt het kabinet het voorstel van de Commissie. Het kabinet acht de voorgestelde wijzigingen van de InvestEU-verordening opportuun. De verhoging van de EU-garantie en de vereenvoudiging van administratieve procedures dragen bij aan een effectievere benutting van middelen en stimuleren investeringen in de concurrentiekracht van de EU. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet op het verminderen van regeldruk en het bevorderen van duurzame economische groei en strategische autonomie. Het kabinet staat positief tegenover het verhogen van de InvestEU garantie van 2,5 miljard euro. Deze verhoging wordt gefinancierd door terugbetalingen uit oude programma s en vraagt dus niet om nieuwe EU-begrotingsmiddelen. Uit de interim-evaluatie van InvestEU blijkt dat het programma in staat is een aanzienlijke hefboom te creëren en private partijen te stimuleren meer risicovolle investeringen te doen die nodig zijn voor de uitdagingen waar onze Unie voor staat. Met de verhoging van de garantie verwacht de Commissie in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te halen. Daarnaast bestaat zonder het verhogen van de garantie het risico dat het huidige programma stil komt te liggen. Momenteel is 90% van de middelen uit het InvestEU program ma ingezet, wat aangeeft dat de vraag naar deze middelen hoog is, terwijl het programma tot en met 2027 loopt. EU-optreden is gewenst vanwege de relatief gefragmenteerde Europese kapitaalmarkt. Met dit programma en de voorgestelde aanpassingen worden grensoverschrijdende en risicovolle investeringen gestimuleerd. Het Draghi-rapport toont aan dat deze investeringen hard nodig zijn. Nederlandse partijen zoals Invest-NL en private en publieke financiers, zoals microfinancier Qredits, zijn gesteund via het InvestEU-programma. Het kabinet zal zich inzetten om ervoor te zorgen dat Nederland optimaal profiteert van de investeringsmogelijkheden binnen InvestEU. Het kabinet vindt het van belang dat bij de implementatie van de verhoogde garantie voldoende snelheid wordt geboekt in de onderhandeling met National Promotional Banks and Institutions (NPI s) zoals Invest-NL, om ervoor te zorgen dat de aanvullende middelen binnen afzienbare tijd beschikbaar. Omdat de investeringsdoelstellingen en het type activiteiten dat InvestEU uitvoert niet zal veranderen en hetzelfde provisiepercentage wordt gehanteerd, heeft de garantieverhoging naar verwachting geen invloed op het risicoprofiel van InvestEU. Het kabinet verwelkomt de notie dat InvestEU binnen de investment windows moet bijdragen aan de prioriteiten van de EU, zoals innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Het kabinet staat positief tegenover het vergroten van de mogelijkheid om terugbetalingen uit oude instrumenten te combineren onder InvestEU. De activiteiten die InvestEU ontplooit liggen in het verlengde van de doelen van EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit en maakt dat het inzetten van deze middelen onder InvestEU voor de hand ligt. Daarnaast is het combineren van deze terugbetalingen een effectieve manier om de garantie onder InvestEU te verhogen. Zo wordt het eenvoudiger om met de beperkte publieke middelen op de EU-begroting een hefboom te creëren die meer privaat en publiek kapitaal aanwendt. De bijdrage aan de opschaling van innovatieve bedrijven die hiermee mogelijk wordt, door de voorziene synergie met de European Innovation Council onder Horizon Europe, sluit naadloos aan bij de Nederlandse kabinetsvisie op de toekomst van het kaderprogramma. 11 Het kabinet staat positief tegenover de aanpassingen in het lidstaatcompartiment van InvestEU om het gebruik ervan te vergemakkelijken. Het inzetten van bestaande middelen uit bijvoorbeeld het cohesiebeleid voor de overkoepelende prioriteiten van InvestEU kan bijdragen aan een effectievere inzet van deze middelen, omdat gebruik kan worden gemaakt van de EU-kredietwaardigheid. Op dit moment wordt er echter nog weinig gebruik van gemaakt. Zodoende steunt het kabinet de Commissie in het ontwikkelen van ideeën om het gebruik van dit compartiment te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van het oprichten van een nieuw financieel instrument onder dit compartiment. Het kabinet verwelkomt het voorstel om de administratieve lasten te verlagen, met name door het verminderen van rapportageverplichtingen. Deze maatregelen dragen bij aan de effectiviteit van het programma. Dit kwam onder meer terug in de aanbevelingen van de InvestEU interim-evaluatie en wordt onderschreven door het kabinet. Het is daarbij wel van belang dat dit in goed overleg gebeurt met de NPI s. De EIB-groep heeft dankzij haar decennialange samenwerking met de Europese Commissie een voordeel, aangezien zij haar organisatie hierop al goed heeft ingericht. Het kabinet acht het van belang dat voor kleinere en nieuwe NPI s, zoals Invest-NL zorgvuldig wordt bekeken hoe de administratieve lasten voor hen kunnen worden verlaagd. Deze hebben immers al een pijlerbeoordeling doorlopen. Momenteel moeten zij beleidscontrole- en investeringscomité-processen aanhouden, volledig parallel aan de reguliere investeringsprocessen. Bovendien zou de focus van rapportageverplichtingen voornamelijk moeten liggen op additionaliteit van overeenkomsten. In de praktijk worden uitvoerende partners ook belast met gedetailleerde vragen over o.a. structuur, technologie en kosten-baten analyse. Ten aanzien van de aangepaste toepassing van de mkb-definitie erkent het kabinet het belang van proportionaliteit voor het mkb in de ontwikkeling van bedrijvenbeleid en acht het kabinet het wenselijk dat er ook specifieke aandacht is voor de snelle groeiers – bedrijven met een hoge omzet of balanstotaal, maar een beperkt aantal werknemers. Om toegang tot financiering zonder staatssteunvoordeel voor deze bedrijvencategorie te vergemakkelijken, lijkt de voorgestelde aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie een positieve stap. Wel acht het kabinet het voor staatssteungevoelige financiële producten van belang dat de klassieke mkb-criteria blijven gelden zoals vastgesteld in de bijlage bij Aanbeveling 2003/ 361/ EC. c) Eerste inschatting van krachtenveld Veel lidstaten steunen de doelstellingen van het voorstel om de garantie en efficiëntie onder InvestEU te vergroten, de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment te verhogen en administratieve lasten te verlagen. Lidstaten onderschrijven dat dit kan bijdragen aan het behalen van EU-doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen. Het Europees Parlement (EP) heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Het voorstel wordt naar verwachting behandeld in de Commissie Budget (BUDG) en de Commissie economische en monetaire zaken (ECON). Het is nog niet duidelijk wie zijn aangesteld als rapporteurs. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 172, 173, 175 derde lid, 182 lid 1, 188 paragraaf 2, 183 en 194 VWEU. Op grond van artikel 172 VWEU is de EU bevoegd om richtsnoeren vast te stellen betreffende doelstellingen, prioriteiten en grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese netwerken overwogen maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 171 VWEU. Artikel 173 VWEU biedt een grondslag voor het vaststellen van specifieke maatregelen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de omstandigheden aanwezig zijn die nodig zijn voor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Artikel 175, derde lid, VWEU omvat de bevoegdheid om noodzakelijke specifieke maatregelen buiten de structuurfondsen om vast te stellen. Artikel 182 lid 1 gaat over het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en de tweede paragraaf van artikel 188 schrijft hier de gewone wetgevingsprocedure voor. Tenslotte gaat artikel 183 VWEU over de implementatie van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en artikel 194 over energiebeleid van de Unie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De voorgestelde rechtsgrondslagen komen overeen met de rechtsgrondslagen die de EU-wetgever heeft gebruikt voor de vaststelling van de relevante EU-fondsen en instrumenten en/ of de daarvoor benodigde uitvoeringsbepalingen. Gezien het feit dat het huidige voorstel specifieke wijzigingen in de relevante wetgeving voor deze fondsen en instrumenten aanbrengt, is het samenstel van de verschillende rechtsgrondslagen noodzakelijk en correct. Op het terrein van de interne markt, sociaal beleid, economische, sociale en territoriale samenhang, en milieu is krachtens artikel 4, tweede lid, onder a-c en e, VWEU sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten. Op grond van artikel 4, lid 3, VWEU beschikt de EU over een parallelle bevoegdheid op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling. b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de EU. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is positief. De verordening heeft drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het voorstel beoogt deze doelen te bereiken door aanpassingen door te voeren aan de verordeningen van bestaande EU-instrumenten: InvestEU, EFSI, CEF en Horizon Europe. Het kabinet is van oordeel dat de doelen van het voorstel onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, omdat deze instrumenten eerder op EU-niveau zijn opgezet. Behandeling op EU-niveau is daarmee noodzakelijk. Voor zover het voorstel ook betrekking heeft op de inzet van nationale financiële middelen en de nationale (her)prioritering van programma s en projecten, hangen dit soort besluiten ook onlosmakelijk samen met EU-middelen en instrumenten omdat de middelen als cofinanciering (naast EU-gelden) worden ingezet. Daarmee is ook voor dat deel behandeling op EU-niveau noodzakelijk. Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening heeft zoals eerder aangegeven drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het kabinet ondersteunt de doelen van het voorstel en is van mening dat de voorgestelde maatregelen geschikt zijn om deze doelen te bereiken. Het kabinet is namelijk van mening dat publieke investeringen op EU-niveau moeten bijdragen aan het mobiliseren van private en nationale investeringen. Het verstrekken van garanties via de EU-begroting, zoals bij InvestEU, voorziet hierin en is zodoende een effectieve en efficiënte manier om EU-middelen uit te geven. Het kabinet is daarnaast van oordeel dat de voorgestelde aanpassingen aan de InvestEU-, EFSI-, CEF- en Horizon Europe verordeningen een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van deze doelen. Daarnaast gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk, aangezien de lidstaten zelf ruimte houden om te bepalen of zij wel of niet middelen uit hun nationale enveloppen onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit en fondsen onder gedeeld beheer willen overhevelen naar het lidstaat-compartiment onder InvestEU. Tot slot ondersteunt het kabinet de Commissie in haar wens om de administratieve lasten rondom InvestEU te verlagen. Dat draagt volgens het kabinet bij aan de toegankelijkheid en effectiviteit van het instrument. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting De Commissie stelt voor een totaalbedrag van 1,0 miljard euro (lopende prijzen) te reserveren in de EU-begroting als budget voor het Invest EU-programma en de vastleggingen- en betalingsplafonds hiervoor te verhogen. Het gaat om 650 miljoen euro in 2025, 200 miljoen euro in 2026 en 150 miljoen euro in 2027 voor het Invest EU-programma onder heading 1 van de EU-begroting. Het huidige provisiepercentage van 40% wijzigt niet, waarmee dit leidt tot een verhoging van de InvestEU-garantie van 2,5 miljard euro. Het voorstel past binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en maakt geen gebruik van marges. Zodoende vraagt dit geen aanpassing van de MFK-verordening. In de InvestEU-verordening wordt een aanpassing voorgesteld zodat de overschotten uit de voorzieningen en terugbetalingen uit oude instrumenten ingezet kunnen worden voor het verhogen van de garantie. Hierbij gaat het om 700 miljoen euro aan overschotten uit de EFSI-provisie en tenminste 300 miljoen euro aan terugbetalingen vanuit het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Door het inzetten van overschotten en terugbetalingen voor het verhogen van de garantie is het niet nodig hiervoor te herprioriteren binnen de EU-begroting of nieuwe middelen aan te wenden. De Commissie geeft aan dat het voorstel geen apparaatskosten met zich meebrengt. Gezien het feit dat InvestEU een bestaand instrument is acht het kabinet dit realistisch. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor de Rijksoverheid of medeoverheden. Gebruikmaken van de instrumenten onder InvestEU is altijd vrijwillig. Indien uitvoeringsorganisaties van InvestEU of de fondsen onder cohesiebeleid door dit voorstel meer gebruik gaan maken van InvestEU, kan dit gevolgen hebben voor de uitvoeringskosten, waaronder personele inzet van de (mede)overheden die deze uitvoeringsorganisaties onder hun hoede hebben. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger De maatregelen in het voorstel hebben als doel de administratieve last voor de eindontvangers van investeringssteun, de financiële tussenpersonen en de uitvoerende partners te verlichten. Dit wordt bereikt door middel van niet-wetgevende maatregelen en in samenwerking met uitvoerende partners. Het voorstel stelt bij te dragen aan de inspanning van de Commissie om de administratieve lasten en rapportageverplichtingen met minimaal 25% voor alle bedrijven en met 35% voor het mkb te verlagen. Het kabinet acht het realistisch dat het voorstel hieraan bijdraagt. Daarmee heeft het voorstel geen voorziene nadelige effecten op regeldruk. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten In potentie draagt het voorstel bij aan het versterken van het concurrentievermogen van de EU, onder andere vanwege de inzet op het mobiliseren van private investeringen, het verlagen van regeldruk en de inhoudelijke inzet in het voorstel op onder andere innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Dit draagt ook weer bij aan vaardigheden en kwalitatieve banen. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen zijn dit een aantal belangrijke elementen voor het versterken van het langetermijn concurrentievermogen van de Unie. Voor het gewenste effect is het wel van belang dat via de in het voorstel voorgestelde ophoging van de InvestEU-garantie op de EU-begroting, ook daadwerkelijk de noodzakelijke aanvullende private investeringen worden gemobiliseerd. Het voorstel van de Commissie heeft geopolitieke aspecten. Zo kan het voorstel in potentie bijdragen aan de positie van de EU in strategische technologieën en sectoren en in het verlengde daarvan de weerbaarheid van de EU. Het voorstel heeft naar verwachting geen directe gevolgen voor derde landen van buiten de EU en de relatie met deze landen. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het voorstel heeft op grond van een eerste voorlopige inschatting geen gevolgen voor nationale en decentrale regelgeving. Wel kan het gevolgen hebben voor de uitvoering van EU-programma s en de daarvoor geldende beleidsregels en richtsnoeren. De voorgestelde maatregelen op het gebied van administratieve lasten en rapportageverplichtingen zullen naar verwachting verlichting geven aan de uitvoeringsautoriteiten. Het voorstel bevat geen lex silencio positivo en sluit aan bij de besluitvormingsprocessen zoals reeds voorzien in de reeds geldende fondsverordeningen en andere EU-instrumenten. Het voorstel bevat geen bepalingen voor handhaving of sanctionering. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan N.v.t. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het voorstel voorziet in een inwerkingtreding de dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. De voorgestelde datum van inwerkingtreding wordt haalbaar geacht nu er geen gevolgen zijn voor nationale wet- en regelgeving en de voorgestelde aanpassingen onderdeel moeten worden van de uitvoeringspraktijk. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Er is in het voorstel geen evaluatie voorzien. Zoals opgenomen in de oorspronkelijke InvestEU-verordening voor het MFK 2021–2027 heeft er medio 2024 reeds een interim-evaluatie van InvestEU plaatsgevonden. De lessen die zijn getrokken uit deze evaluatie, zijn wat het kabinet betreft naar tevredenheid verwerkt in dit voorstel. Daarmee ziet het kabinet geen noodzaak voor een extra interim-evaluatie in de resterende looptijd van het huidige MFK. Wel hecht het kabinet eraan dat de lopende monitorings- en rapportagebepalingen, voor zover deze nog van toepassing zullen zijn onder de aangepaste verordening, worden nageleefd. Daarbij steunt het kabinet de voorgestelde verlagingen en in sommige gevallen het schrappen van deze bepalingen. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Het verhogen van de garantie van InvestEU zorgt voor aanvullende mogelijkheden voor nationale uitvoerende partners zoals Invest-NL, RVO en Qredits om gebruik te maken van instrumenten onder InvestEU. De aanpassingen aan het lidstaatcompartiment hebben naar verwachting zeer beperkte gevolgen voor de uitvoering, nu het gebruik hiervan in Nederland minimaal is. De aanpassingen in de rapportageverplichtingen zorgen naar verwachting voor lagere administratieve lasten en hebben zodoende een positief effect op de uitvoering. Er worden geen gevolgen voor de handhaving verwacht. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. X Noot 1 Zie ook het BNC-fiche over de mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen van 7 maart 2025, Kamerstuk 22 112, nr. 4004 X Noot 2 Deze evaluatie is te vinden op de website van de Europese Commissie: Interim evaluation of the InvestEU Programme – European Commission X Noot 3 Via het lidstaat-compartiment kunnen EU-lidstaten vrijwillig extra middelen uit hun nationale budgetten of cohesiefondsen inzetten voor het InvestEU programma. Deze middelen worden gebruikt om InvestEU-garanties aan te vullen. X Noot 4 Hierbij gaat het om de instrumenten die zijn opgenomen in Annex IV van de InvestEU verordening. X Noot 5 Conform artikelen 212 lid 3 en 216 lid 4 sub a van het Financieel Reglement van de Europese Unie. X Noot 6 De huidige compartimenten zijn: i) duurzame infrastructuur, ii) onderzoek, innovatie en digitalisering, iii) mkb en iv) sociale investeringen en vaardigheden. Daarnaast is er nog een 5 e compartiment voor bijdragen van lidstaten. X Noot 7 Fondsen onder gedeeld beheer zijn bijvoorbeeld de fondsen onder cohesiebeleid, zoals het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). X Noot 8 Bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96 (Regeerprogramma | hfst. 10a. Economie en Ondernemingsklimaat, P. 122. X Noot 9 Zie ook de kabinetsreactie op het IBO Bedrijfsfinanciering, Kamerstuk 32 637, nr. 658 . X Noot 10 Zie ook de Kamerbrief over actieprogramma Minder Druk Met Regels van 4 december 2024, Kamerstuk 32 637, nr. 660 . X Noot 11 Zie ook het Vision paper on the future EU Framework Programme for Research and Innovation ( FP10 ), Kamerstuk 33 009, nr. 149 . [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:56:17 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4014 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4012 ) Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en (Kamerstuk 22 112, nr. 4013 ) rapportageverplichtingen te versimpelen De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Omnibus II) 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council on amending Regulations (EU) 2015/ 1017, (EU) 2021/ 523, (EU) 2021/ 695 and (EU) 2021/ 1153 as regards increasing the efficiency of the EU guarantee under Regulation (EU) 2021/ 523 and simplifying reporting requirements b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 84 d) EUR-Lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=COM%3A2025% 3A84%3AFIN&qid=1740729316795 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken h) Rechtsbasis Voor de InvestEU-verordening (2021/ 523): artikelen 173 en 175, derde alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) Voor de EFSI-verordening (2015/ 1017): artikelen 172, 173, 175, derde alinea, en 182, lid 1, VWEU Voor de CEF-verordening (2021/ 1153): artikelen 172 en 194 VWEU Voor de Horizon Europe verordening (2021/ 695): artikelen 173, lid 3, 182, lid 1, 183 en 188, tweede alinea VWEU i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Op 26 februari jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel voor wijziging van verschillende verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (hierna: het voorstel). Het voorstel zet de ambities van de Commissie uiteen om investeringen via InvestEU te stimuleren en bijkomende administratieve lasten te verlagen. Het voorstel bouwt voort op het EU-kompas voor concurrentievermogen dat op 29 januari jl. uitkwam 1 en het gepubliceerde voorstel voor de Clean Industrial Deal (hierna: CID), zoals tevens gepubliceerd op 26 februari jl. Volgens de Commissie draagt InvestEU in belangrijke mate bij aan de EU-doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen en decarbonisatie door met garanties vanuit publieke middelen privaat kapitaal te mobiliseren. Ook het Draghi-rapport gaat in op het belang van InvestEU als instrument om risico·s te verdelen en investeringen in prioritaire gebieden te bevorderen. Daarnaast is de interim-evaluatie van InvestEU, gepubliceerd in september 2024, aanleiding voor de wijzigingen in het voorstel. 2 Uit deze evaluatie bleek dat het instrument effectief is; per juni 2024 heeft InvestEU circa 280 miljard euro aan investeringen gemobiliseerd, waarvan circa 201 miljard euro (bijna 70%) privaat kapitaal betrof. Tegelijkertijd zijn uit de evaluatie ook verschillende aandachtspunten naar voren gekomen. Zo werd onder meer gewezen op het belang van continuïteit van financiële middelen. De garantie voor verschillende financiële producten onder InvestEU is op dit moment bijna uitgeput. Tegelijkertijd geven uitvoerende partners aan dat de interesse in deze producten groot is. Zo worden recente openstellingen ruim overtekend en zou zonder verhoging van de garantie de financiering voor verschillende prioriteiten na 2025 stoppen. Daarnaast komt het verlagen van administratieve lasten als aandachtspunt naar voren in de evaluatie. Het voorstel van de Commissie adresseert deze punten. Het doel van het voorstel is drieledig. Ten eerste stelt de Commissie voor om de garantie onder InvestEU te verhogen en de efficiëntie daarvan te vergroten. Ten tweede worden voorstellen gedaan om de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment 3 onder InvestEU te vergroten. Ten derde worden verschillende maatregelen voorgesteld om de administratieve lasten rondom InvestEU te verlagen. De volgende alinea s lichten deze voorstellen in meer detail toe. De Commissie doet twee voorstellen om de garantie en de efficiëntie onder InvestEU te vergroten. Allereerst wordt voorgesteld om de overschotten uit provisies en terugbetalingen, rente-inkomsten en middelen die nog terugkomen bij faillissementen (hierna: terugbetalingen) uit het Europees fonds voor strategische investeringen (hierna: EFSI) en andere oude instrumenten 4 die beschikbaar komen in 2025, 2026 en 2027 te gebruiken om de garantie onder InvestEU te verhogen. Van deze overschotten uit provisies en terugbetalingen wordt 1 miljard euro in het Common Provisioning Fund gestort, om de garantie van InvestEU met 2,5 miljard te verhogen. Dit is conform het gebruikelijke provisiepercentage van 40%. De Commissie geeft aan in deze periode van 2025–2027 in totaal meer dan 2 miljard euro aan overschotten uit provisies en terugbetalingen te verwachten uit EFSI en andere oude instrumenten en stelt voor om het deel boven de 1 miljard euro terug te laten vloeien naar de algemene EU-begroting. 5 Door het verhogen van de InvestEU-garantie met 2,5 miljard euro, verwacht de Commissie in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te halen. Ten tweede stelt de Commissie voor om de mogelijkheden te vergroten om bestaande middelen onder drie oude instrumenten, beheerd door de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europese Investeringsfonds (EIF), te combineren met het InvestEU-fonds. Hierbij gaat het om EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Zo verwacht de Commissie nog eens 25 miljard euro aan private en publieke investeringen te mobiliseren. De investeringsdoelstellingen van InvestEU blijven met het voorstel onveranderd. Bij het verhogen van de garantie wordt voor de verdeling van middelen de gebruikelijke verdeling over de vier beleidsterreinen ( investment windows ) van InvestEU gehandhaafd. 6 De verhoogde garantie van InvestEU moet binnen deze investment windows worden ingezet om hoog-risico activiteiten te financieren die bijdragen aan de prioriteiten van de EU, zoals uiteengezet in het EU-kompas voor concurrentievermogen en de CID. Als voorbeelden van deze prioriteiten benoemt de Commissie in het voorstel technologische sectoren en meer specifiek digitale technologieën en defensie-industriebeleid waaronder ruimtevaart, dual-use activiteiten en militaire mobiliteit. Dit zou ook bij moeten dragen aan de Unie van Vaardigheden en hoogwaardige banen. Ook moet de verhoogde garantie bijdragen aan de opschaling van innovatieve bedrijven, in synergie met de European Innovation Council onder Horizon Europe. De precieze activiteiten worden zoals gebruikelijk ontwikkeld en afgestemd tussen de Commissie en de uitvoerende partners van InvestEU, zoals de EIB en nationale partners. Naast aanpassingen ten aanzien van de garantie, wil de Commissie het lidstaatcompartiment onder InvestEU aantrekkelijker maken. Op dit moment kunnen lidstaten middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en fondsen onder gedeeld beheer 7 besteden via InvestEU, waarmee er bijvoorbeeld equity-investeringen kunnen worden gedaan. Hier wordt echter op dit moment weinig gebruik van gemaakt. De Commissie wil hier verandering in brengen door een nieuw financieel instrument onder dit compartiment op te richten, waarvoor dezelfde regels zouden moeten gelden als nu voor de InvestEU-garantie. Voor niet-eurolanden zou gebruik via dit nieuwe instrument aantrekkelijker zijn, omdat zij hun eigen valuta kunnen gebruiken. Dit moet volgens de Commissie bijdragen aan het adresseren van uitdagingen binnen de verschillende lidstaten. Gebruik van dit lidstaatcompartiment is nog altijd vrijwillig. Tenslotte stelt de Commissie verschillende versimpelingen in de rapportageverplichtingen rondom InvestEU, EFSI en andere oude instrumenten voor. Deze wijzigingen moeten bijdragen aan het doel van de Commissie om de administratieve lasten met 25% te verlagen voor bedrijven in den brede en met 35% voor het mkb. Allereerst stelt de Commissie voor om de frequentie van de rapportage over EFSI van de EIB aan de Commissie te verlagen van halfjaarlijks naar jaarlijks. Ook wordt de rapportagefrequentie van uitvoerende partners aan de Commissie verlaagd van halfjaarlijks naar jaarlijks. Verder wordt voorgesteld om de jaarlijkse rapportageverplichting over investeringsbarrières voor uitvoerende partners te schrappen. Ook wordt het aantal onderdelen waarover moet worden gerapporteerd voor transacties tot 100 duizend euro verlaagd. Tenslotte wordt een aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie binnen de InvestEU-verordening voorgesteld. Voor financiële producten die geen staatssteunvoordeel opleveren, wordt een onderneming voortaan als mkb aangemerkt als deze volgens de meest recente jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening gemiddeld minder dan 250 werknemers heeft. Voor andere financiële producten blijft de oorspronkelijke mkb-definitie gelden, of een alternatieve definitie zoals vastgelegd in de garantieovereenkomst. b) Impact assessment Commissie De Commissie heeft voor dit voorstel geen impact assessment opgesteld. Het voorstel introduceert geen nieuw instrument en de Commissie geeft aan dat het voortbouwt op de impact assessment die is uitgevoerd bij het opstellen van het oorspronkelijke voorstel voor InvestEU en de interim-evaluatie van InvestEU. Het kabinet is van mening dat de interim-evaluatie van InvestEU voldoende basis biedt voor de voorgestelde aanpassingen en zal zodoende niet vragen om het alsnog uitvoeren van een impact assessment. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het doel van het kabinet is om particuliere investeringen te stimuleren die bijdragen aan economische groei, innovatie, duurzaamheid en die werkgelegenheid bevorderen. Over InvestEU is in het regeerprogramma opgenomen dat het kabinet wil bezien hoe nationale inzet voor het stimuleren van bedrijfsleven en kennisinstellingen zo optimaal mogelijk aansluit bij de mogelijkheden van verschillende Europese fondsen, waaronder InvestEU, Horizon Europe en de Connecting Europe Facility. 8 Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren om hieraan deel te nemen. Reden hiervoor is dat deze fondsen zorgen voor toegang tot nieuwe kennis, samenwerkingspartners en (co)financiering van projecten. Op die manier zorgt een versterkte aansluiting voor extra innovatiemogelijkheden. Ook is opgenomen dat het kabinet zich ervoor inzet dat het volume dat de EIB in durfkapitaal investeert fors toeneemt. In het algemeen zijn de investeringsdoelen van InvestEU in lijn met de doelen van het kabinet, zoals de inzet op onder meer innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Verder kan InvestEU bijdragen aan Important Projects of Common European Interests (IPCEI), wat tevens in lijn is met de inzet uit het regeerprogramma. Ook onderschrijft het kabinet de werkingsmechanismen van InvestEU. Ook publieke financiers, zoals Invest-NL (uitvoerende partners), RVO en microfinancier Qredits maken gebruik of profiteren van de garanties van InvestEU. Projecten die anders mogelijk niet gefinancierd zouden worden, kunnen hiermee alsnog gefinancierd worden. Hiermee wordt de toegang tot financiering en kapitaal voor bedrijven verbeterd, wat onderdeel is van het kabinetsbeleid. 9 Wat betreft nationaal gealloceerde middelen uit de HVF en de fondsen onder gedeeld beheer, heeft Nederland tot op heden geen gebruik gemaakt van de bestaande vrijwillige mogelijkheden om deze via een lidstaatcompartiment onderdeel te laten zijn van InvestEU. Dat heeft met name te maken met de goede kredietwaardigheid die Nederland heeft waardoor er in dat opzicht geen reden is om gebruik te maken van het lidstaatcompartiment. In het algemeen staat Nederland wel positief tegenover vrijwillige mogelijkheden voor lidstaten om middelen uit de HVF en fondsen onder gedeeld beheer te besteden via InvestEU. Tenslotte is het aanpakken van regeldruk een prioriteit voor dit kabinet. Recent heeft het kabinet het Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepubliceerd. 10 Middels dit actieplan zet het kabinet in op het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande regelgeving. In het Actieprogramma wordt ook ingegaan op de Europese component van regeldruk, nu veel regelgeving afkomstig is vanuit de EU. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel In algemene zin verwelkomt het kabinet het voorstel van de Commissie. Het kabinet acht de voorgestelde wijzigingen van de InvestEU-verordening opportuun. De verhoging van de EU-garantie en de vereenvoudiging van administratieve procedures dragen bij aan een effectievere benutting van middelen en stimuleren investeringen in de concurrentiekracht van de EU. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet op het verminderen van regeldruk en het bevorderen van duurzame economische groei en strategische autonomie. Het kabinet staat positief tegenover het verhogen van de InvestEU garantie van 2,5 miljard euro. Deze verhoging wordt gefinancierd door terugbetalingen uit oude programma s en vraagt dus niet om nieuwe EU-begrotingsmiddelen. Uit de interim-evaluatie van InvestEU blijkt dat het programma in staat is een aanzienlijke hefboom te creëren en private partijen te stimuleren meer risicovolle investeringen te doen die nodig zijn voor de uitdagingen waar onze Unie voor staat. Met de verhoging van de garantie verwacht de Commissie in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te halen. Daarnaast bestaat zonder het verhogen van de garantie het risico dat het huidige programma stil komt te liggen. Momenteel is 90% van de middelen uit het InvestEU program ma ingezet, wat aangeeft dat de vraag naar deze middelen hoog is, terwijl het programma tot en met 2027 loopt. EU-optreden is gewenst vanwege de relatief gefragmenteerde Europese kapitaalmarkt. Met dit programma en de voorgestelde aanpassingen worden grensoverschrijdende en risicovolle investeringen gestimuleerd. Het Draghi-rapport toont aan dat deze investeringen hard nodig zijn. Nederlandse partijen zoals Invest-NL en private en publieke financiers, zoals microfinancier Qredits, zijn gesteund via het InvestEU-programma. Het kabinet zal zich inzetten om ervoor te zorgen dat Nederland optimaal profiteert van de investeringsmogelijkheden binnen InvestEU. Het kabinet vindt het van belang dat bij de implementatie van de verhoogde garantie voldoende snelheid wordt geboekt in de onderhandeling met National Promotional Banks and Institutions (NPI s) zoals Invest-NL, om ervoor te zorgen dat de aanvullende middelen binnen afzienbare tijd beschikbaar. Omdat de investeringsdoelstellingen en het type activiteiten dat InvestEU uitvoert niet zal veranderen en hetzelfde provisiepercentage wordt gehanteerd, heeft de garantieverhoging naar verwachting geen invloed op het risicoprofiel van InvestEU. Het kabinet verwelkomt de notie dat InvestEU binnen de investment windows moet bijdragen aan de prioriteiten van de EU, zoals innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Het kabinet staat positief tegenover het vergroten van de mogelijkheid om terugbetalingen uit oude instrumenten te combineren onder InvestEU. De activiteiten die InvestEU ontplooit liggen in het verlengde van de doelen van EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit en maakt dat het inzetten van deze middelen onder InvestEU voor de hand ligt. Daarnaast is het combineren van deze terugbetalingen een effectieve manier om de garantie onder InvestEU te verhogen. Zo wordt het eenvoudiger om met de beperkte publieke middelen op de EU-begroting een hefboom te creëren die meer privaat en publiek kapitaal aanwendt. De bijdrage aan de opschaling van innovatieve bedrijven die hiermee mogelijk wordt, door de voorziene synergie met de European Innovation Council onder Horizon Europe, sluit naadloos aan bij de Nederlandse kabinetsvisie op de toekomst van het kaderprogramma. 11 Het kabinet staat positief tegenover de aanpassingen in het lidstaatcompartiment van InvestEU om het gebruik ervan te vergemakkelijken. Het inzetten van bestaande middelen uit bijvoorbeeld het cohesiebeleid voor de overkoepelende prioriteiten van InvestEU kan bijdragen aan een effectievere inzet van deze middelen, omdat gebruik kan worden gemaakt van de EU-kredietwaardigheid. Op dit moment wordt er echter nog weinig gebruik van gemaakt. Zodoende steunt het kabinet de Commissie in het ontwikkelen van ideeën om het gebruik van dit compartiment te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van het oprichten van een nieuw financieel instrument onder dit compartiment. Het kabinet verwelkomt het voorstel om de administratieve lasten te verlagen, met name door het verminderen van rapportageverplichtingen. Deze maatregelen dragen bij aan de effectiviteit van het programma. Dit kwam onder meer terug in de aanbevelingen van de InvestEU interim-evaluatie en wordt onderschreven door het kabinet. Het is daarbij wel van belang dat dit in goed overleg gebeurt met de NPI s. De EIB-groep heeft dankzij haar decennialange samenwerking met de Europese Commissie een voordeel, aangezien zij haar organisatie hierop al goed heeft ingericht. Het kabinet acht het van belang dat voor kleinere en nieuwe NPI s, zoals Invest-NL zorgvuldig wordt bekeken hoe de administratieve lasten voor hen kunnen worden verlaagd. Deze hebben immers al een pijlerbeoordeling doorlopen. Momenteel moeten zij beleidscontrole- en investeringscomité-processen aanhouden, volledig parallel aan de reguliere investeringsprocessen. Bovendien zou de focus van rapportageverplichtingen voornamelijk moeten liggen op additionaliteit van overeenkomsten. In de praktijk worden uitvoerende partners ook belast met gedetailleerde vragen over o.a. structuur, technologie en kosten-baten analyse. Ten aanzien van de aangepaste toepassing van de mkb-definitie erkent het kabinet het belang van proportionaliteit voor het mkb in de ontwikkeling van bedrijvenbeleid en acht het kabinet het wenselijk dat er ook specifieke aandacht is voor de snelle groeiers – bedrijven met een hoge omzet of balanstotaal, maar een beperkt aantal werknemers. Om toegang tot financiering zonder staatssteunvoordeel voor deze bedrijvencategorie te vergemakkelijken, lijkt de voorgestelde aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie een positieve stap. Wel acht het kabinet het voor staatssteungevoelige financiële producten van belang dat de klassieke mkb-criteria blijven gelden zoals vastgesteld in de bijlage bij Aanbeveling 2003/ 361/ EC. c) Eerste inschatting van krachtenveld Veel lidstaten steunen de doelstellingen van het voorstel om de garantie en efficiëntie onder InvestEU te vergroten, de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment te verhogen en administratieve lasten te verlagen. Lidstaten onderschrijven dat dit kan bijdragen aan het behalen van EU-doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen. Het Europees Parlement (EP) heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Het voorstel wordt naar verwachting behandeld in de Commissie Budget (BUDG) en de Commissie economische en monetaire zaken (ECON). Het is nog niet duidelijk wie zijn aangesteld als rapporteurs. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 172, 173, 175 derde lid, 182 lid 1, 188 paragraaf 2, 183 en 194 VWEU. Op grond van artikel 172 VWEU is de EU bevoegd om richtsnoeren vast te stellen betreffende doelstellingen, prioriteiten en grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese netwerken overwogen maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 171 VWEU. Artikel 173 VWEU biedt een grondslag voor het vaststellen van specifieke maatregelen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de omstandigheden aanwezig zijn die nodig zijn voor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Artikel 175, derde lid, VWEU omvat de bevoegdheid om noodzakelijke specifieke maatregelen buiten de structuurfondsen om vast te stellen. Artikel 182 lid 1 gaat over het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en de tweede paragraaf van artikel 188 schrijft hier de gewone wetgevingsprocedure voor. Tenslotte gaat artikel 183 VWEU over de implementatie van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en artikel 194 over energiebeleid van de Unie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De voorgestelde rechtsgrondslagen komen overeen met de rechtsgrondslagen die de EU-wetgever heeft gebruikt voor de vaststelling van de relevante EU-fondsen en instrumenten en/ of de daarvoor benodigde uitvoeringsbepalingen. Gezien het feit dat het huidige voorstel specifieke wijzigingen in de relevante wetgeving voor deze fondsen en instrumenten aanbrengt, is het samenstel van de verschillende rechtsgrondslagen noodzakelijk en correct. Op het terrein van de interne markt, sociaal beleid, economische, sociale en territoriale samenhang, en milieu is krachtens artikel 4, tweede lid, onder a-c en e, VWEU sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten. Op grond van artikel 4, lid 3, VWEU beschikt de EU over een parallelle bevoegdheid op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling. b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de EU. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is positief. De verordening heeft drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het voorstel beoogt deze doelen te bereiken door aanpassingen door te voeren aan de verordeningen van bestaande EU-instrumenten: InvestEU, EFSI, CEF en Horizon Europe. Het kabinet is van oordeel dat de doelen van het voorstel onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, omdat deze instrumenten eerder op EU-niveau zijn opgezet. Behandeling op EU-niveau is daarmee noodzakelijk. Voor zover het voorstel ook betrekking heeft op de inzet van nationale financiële middelen en de nationale (her)prioritering van programma s en projecten, hangen dit soort besluiten ook onlosmakelijk samen met EU-middelen en instrumenten omdat de middelen als cofinanciering (naast EU-gelden) worden ingezet. Daarmee is ook voor dat deel behandeling op EU-niveau noodzakelijk. Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening heeft zoals eerder aangegeven drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het kabinet ondersteunt de doelen van het voorstel en is van mening dat de voorgestelde maatregelen geschikt zijn om deze doelen te bereiken. Het kabinet is namelijk van mening dat publieke investeringen op EU-niveau moeten bijdragen aan het mobiliseren van private en nationale investeringen. Het verstrekken van garanties via de EU-begroting, zoals bij InvestEU, voorziet hierin en is zodoende een effectieve en efficiënte manier om EU-middelen uit te geven. Het kabinet is daarnaast van oordeel dat de voorgestelde aanpassingen aan de InvestEU-, EFSI-, CEF- en Horizon Europe verordeningen een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van deze doelen. Daarnaast gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk, aangezien de lidstaten zelf ruimte houden om te bepalen of zij wel of niet middelen uit hun nationale enveloppen onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit en fondsen onder gedeeld beheer willen overhevelen naar het lidstaat-compartiment onder InvestEU. Tot slot ondersteunt het kabinet de Commissie in haar wens om de administratieve lasten rondom InvestEU te verlagen. Dat draagt volgens het kabinet bij aan de toegankelijkheid en effectiviteit van het instrument. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting De Commissie stelt voor een totaalbedrag van 1,0 miljard euro (lopende prijzen) te reserveren in de EU-begroting als budget voor het Invest EU-programma en de vastleggingen- en betalingsplafonds hiervoor te verhogen. Het gaat om 650 miljoen euro in 2025, 200 miljoen euro in 2026 en 150 miljoen euro in 2027 voor het Invest EU-programma onder heading 1 van de EU-begroting. Het huidige provisiepercentage van 40% wijzigt niet, waarmee dit leidt tot een verhoging van de InvestEU-garantie van 2,5 miljard euro. Het voorstel past binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en maakt geen gebruik van marges. Zodoende vraagt dit geen aanpassing van de MFK-verordening. In de InvestEU-verordening wordt een aanpassing voorgesteld zodat de overschotten uit de voorzieningen en terugbetalingen uit oude instrumenten ingezet kunnen worden voor het verhogen van de garantie. Hierbij gaat het om 700 miljoen euro aan overschotten uit de EFSI-provisie en tenminste 300 miljoen euro aan terugbetalingen vanuit het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Door het inzetten van overschotten en terugbetalingen voor het verhogen van de garantie is het niet nodig hiervoor te herprioriteren binnen de EU-begroting of nieuwe middelen aan te wenden. De Commissie geeft aan dat het voorstel geen apparaatskosten met zich meebrengt. Gezien het feit dat InvestEU een bestaand instrument is acht het kabinet dit realistisch. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor de Rijksoverheid of medeoverheden. Gebruikmaken van de instrumenten onder InvestEU is altijd vrijwillig. Indien uitvoeringsorganisaties van InvestEU of de fondsen onder cohesiebeleid door dit voorstel meer gebruik gaan maken van InvestEU, kan dit gevolgen hebben voor de uitvoeringskosten, waaronder personele inzet van de (mede)overheden die deze uitvoeringsorganisaties onder hun hoede hebben. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger De maatregelen in het voorstel hebben als doel de administratieve last voor de eindontvangers van investeringssteun, de financiële tussenpersonen en de uitvoerende partners te verlichten. Dit wordt bereikt door middel van niet-wetgevende maatregelen en in samenwerking met uitvoerende partners. Het voorstel stelt bij te dragen aan de inspanning van de Commissie om de administratieve lasten en rapportageverplichtingen met minimaal 25% voor alle bedrijven en met 35% voor het mkb te verlagen. Het kabinet acht het realistisch dat het voorstel hieraan bijdraagt. Daarmee heeft het voorstel geen voorziene nadelige effecten op regeldruk. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten In potentie draagt het voorstel bij aan het versterken van het concurrentievermogen van de EU, onder andere vanwege de inzet op het mobiliseren van private investeringen, het verlagen van regeldruk en de inhoudelijke inzet in het voorstel op onder andere innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Dit draagt ook weer bij aan vaardigheden en kwalitatieve banen. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen zijn dit een aantal belangrijke elementen voor het versterken van het langetermijn concurrentievermogen van de Unie. Voor het gewenste effect is het wel van belang dat via de in het voorstel voorgestelde ophoging van de InvestEU-garantie op de EU-begroting, ook daadwerkelijk de noodzakelijke aanvullende private investeringen worden gemobiliseerd. Het voorstel van de Commissie heeft geopolitieke aspecten. Zo kan het voorstel in potentie bijdragen aan de positie van de EU in strategische technologieën en sectoren en in het verlengde daarvan de weerbaarheid van de EU. Het voorstel heeft naar verwachting geen directe gevolgen voor derde landen van buiten de EU en de relatie met deze landen. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het voorstel heeft op grond van een eerste voorlopige inschatting geen gevolgen voor nationale en decentrale regelgeving. Wel kan het gevolgen hebben voor de uitvoering van EU-programma s en de daarvoor geldende beleidsregels en richtsnoeren. De voorgestelde maatregelen op het gebied van administratieve lasten en rapportageverplichtingen zullen naar verwachting verlichting geven aan de uitvoeringsautoriteiten. Het voorstel bevat geen lex silencio positivo en sluit aan bij de besluitvormingsprocessen zoals reeds voorzien in de reeds geldende fondsverordeningen en andere EU-instrumenten. Het voorstel bevat geen bepalingen voor handhaving of sanctionering. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan N.v.t. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het voorstel voorziet in een inwerkingtreding de dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. De voorgestelde datum van inwerkingtreding wordt haalbaar geacht nu er geen gevolgen zijn voor nationale wet- en regelgeving en de voorgestelde aanpassingen onderdeel moeten worden van de uitvoeringspraktijk. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Er is in het voorstel geen evaluatie voorzien. Zoals opgenomen in de oorspronkelijke InvestEU-verordening voor het MFK 2021–2027 heeft er medio 2024 reeds een interim-evaluatie van InvestEU plaatsgevonden. De lessen die zijn getrokken uit deze evaluatie, zijn wat het kabinet betreft naar tevredenheid verwerkt in dit voorstel. Daarmee ziet het kabinet geen noodzaak voor een extra interim-evaluatie in de resterende looptijd van het huidige MFK. Wel hecht het kabinet eraan dat de lopende monitorings- en rapportagebepalingen, voor zover deze nog van toepassing zullen zijn onder de aangepaste verordening, worden nageleefd. Daarbij steunt het kabinet de voorgestelde verlagingen en in sommige gevallen het schrappen van deze bepalingen. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Het verhogen van de garantie van InvestEU zorgt voor aanvullende mogelijkheden voor nationale uitvoerende partners zoals Invest-NL, RVO en Qredits om gebruik te maken van instrumenten onder InvestEU. De aanpassingen aan het lidstaatcompartiment hebben naar verwachting zeer beperkte gevolgen voor de uitvoering, nu het gebruik hiervan in Nederland minimaal is. De aanpassingen in de rapportageverplichtingen zorgen naar verwachting voor lagere administratieve lasten en hebben zodoende een positief effect op de uitvoering. Er worden geen gevolgen voor de handhaving verwacht. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen. X Noot 1 Zie ook het BNC-fiche over de mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen van 7 maart 2025, Kamerstuk 22 112, nr. 4004 X Noot 2 Deze evaluatie is te vinden op de website van de Europese Commissie: Interim evaluation of the InvestEU Programme – European Commission X Noot 3 Via het lidstaat-compartiment kunnen EU-lidstaten vrijwillig extra middelen uit hun nationale budgetten of cohesiefondsen inzetten voor het InvestEU programma. Deze middelen worden gebruikt om InvestEU-garanties aan te vullen. X Noot 4 Hierbij gaat het om de instrumenten die zijn opgenomen in Annex IV van de InvestEU verordening. X Noot 5 Conform artikelen 212 lid 3 en 216 lid 4 sub a van het Financieel Reglement van de Europese Unie. X Noot 6 De huidige compartimenten zijn: i) duurzame infrastructuur, ii) onderzoek, innovatie en digitalisering, iii) mkb en iv) sociale investeringen en vaardigheden. Daarnaast is er nog een 5 e compartiment voor bijdragen van lidstaten. X Noot 7 Fondsen onder gedeeld beheer zijn bijvoorbeeld de fondsen onder cohesiebeleid, zoals het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). X Noot 8 Bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96 (Regeerprogramma | hfst. 10a. Economie en Ondernemingsklimaat, P. 122. X Noot 9 Zie ook de kabinetsreactie op het IBO Bedrijfsfinanciering, Kamerstuk 32 637, nr. 658 . X Noot 10 Zie ook de Kamerbrief over actieprogramma Minder Druk Met Regels van 4 december 2024, Kamerstuk 32 637, nr. 660 . X Noot 11 Zie ook het Vision paper on the future EU Framework Programme for Research and Innovation ( FP10 ), Kamerstuk 33 009, nr. 149 . [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:56:16 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4013 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4012 ) Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Kamerstuk 22 112, nr. 4014 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Verordening Omnibus 1: vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2023/ 956 as regards simplifying and strengthening the carbon border adjustment mechanism b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 87 d) EUR-lex EUR-Lex – 52025PC0087 – EN – EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld. f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. h) Rechtsbasis Art. 192 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement • Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Dit voorstel is onderdeel van de vereenvoudigingsagenda van de Europese Commissie (hierna: Commissie). De Commissie heeft in de mededeling Een EU-kompas voor concurrentievermogen 1 een grootschalige implementatie- en vereenvoudigingsagenda aangekondigd. Om dit te bereiken, gaat de Commissie onder andere een aantal omnibuspakketten publiceren met voorstellen om rapporteringsverplichtingen te verminderen en vereenvoudigen. Het voorliggende voorstel is onderdeel van het op 26 februari 2025 gepubliceerde eerste omnibuspakket. Het richt zich specifiek op het vereenvoudigen van het Carbon Border Adjustment Mechanism (hierna: het CBAM) zonder af te doen aan de beleidsdoelen van het CBAM. 2 Het CBAM heeft als doel om koolstoflekkage te voorkomen door een koolstofprijs te heffen op ingevoerde goederen uit landen van buiten de EU, zodat Europese bedrijven eerlijker kunnen concurreren en derde landen worden gestimuleerd om vergelijkbare klimaatmaatregelen te treffen. 3 Het CBAM treedt in twee fasen in werking. Sinds 1 oktober 2023 is er sprake van de overgangsperiode. In de overgangsperiode geldt alleen een rapportageverplichting voor CBAM-goederen. Vanaf 1 januari 2026 treedt het CBAM volledig in werking. Sinds de start van de overgangsperiode hebben bedrijven, nationale autoriteiten en andere stakeholders hun zorgen geuit over de administratieve lasten die het CBAM met zich meebrengt, met name voor importeurs van kleine hoeveelheden CBAM-goederen. De Commissie reageert met dit voorstel op deze zorgen en stelt aanpassingen voor. Het voorstel past de drempelwaarde ( de minimis ) van 150 euro per zending aan. De Commissie stelt voor om een jaarlijkse drempel te hanteren op basis van de massa van de CBAM-goederen. Het voorstel vereist dat de hoogte van de drempelwaarde waarborgt dat tenminste 99% van de ingebedde emissies (de broeikasgasemissies uit productieprocessen van de geïmporteerde goederen) binnen de reikwijdte van het CBAM blijven vallen. Dit is volgens de berekeningen van de Commissie het geval met een jaarlijkse drempelwaarde van 50 ton massa voor iedere importeur en voor alle CBAM-goederen. De Commissie kan deze drempelwaarde indien noodzakelijk aanpassen zodat het aantal ton massa altijd 99% van de ingebedde emissies ondervangt. Volgens de Commissie brengt deze drempelwaarde het aantal importeurs dat zich moet registreren als CBAM-aangever met 91% terug. Een jaarlijkse drempelwaarde gebaseerd op massa in plaats van ingebedde emissies is voor importeurs makkelijker bij te houden, omdat zij pas emissiedata hoeven op te vragen op het moment dat ze qua massa boven de drempelwaarde uitkomen. De Douane controleert de huidige drempelwaarde bij de invoer van de goederen. In het voorstel krijgen de nationale autoriteiten en de Commissie een grotere rol bij toezicht op en handhaving van de nieuwe drempelwaarde: de nationale autoriteiten moeten monitoren of importeurs over de drempel gaan. Voor indirecte (douane)vertegenwoordigers die CBAM-verplichtingen op zich nemen geldt de voorgestelde drempelwaarde niet ten aanzien van de verplichte CBAM-toelating, zij hebben altijd een toelating nodig. De Commissie stelt voor om bij de berekening van de ingebedde emissies van goederen van (giet)ijzer, staal en aluminium aan te sluiten op de systeemgrenzen conform het EU Emissiehandelssysteem (hierna: ETS). Bij sommige geïmporteerde aluminium- en staalproducten is er sprake van eindbewerking die vaak buiten de reikwijdte van ETS valt. Door de emissies van de eindbewerking buiten de reikwijdte van CBAM te laten, wordt de berekening van de ingebedde emissies van deze goederen eenvoudiger. Bovendien zijn de emissies van de eindbewerking veelal relatief laag. Het voorstel versoepelt het gebruik van standaardwaarden doordat importeurs in alle gevallen mogen kiezen tussen het rapporteren van de daadwerkelijk ingebedde emissies of relatief ongunstige standaardwaarden. In het geval dat de importeur voor het gebruik van standaardwaarden kiest, vervalt de verificatieplicht van de CBAM-aangifte door een geaccrediteerde verificateur. Ook krijgen importeurs de mogelijkheid om standaardwaarden te gebruiken bij het berekenen van de koolstofprijs die al betaald is buiten de EU. De Commissie stelt deze koolstofprijs per land en per jaar vast. Wanneer voor een land geen betrouwbare data beschikbaar is om standaardwaarden vast te stellen, stelt de Europese Commissie voor om van referentielanden uit te gaan. Daarnaast stelt de Commissie voor dat importeurs ook koolstofheffingen betaald in een ander land dan het land van productie mogen aftrekken. De definitie van een importeur wordt aangepast, zodat deze alle relevante Douaneprocedures omvat. Het voorstel maakt het daarnaast mogelijk voor importeurs om het doen van een CBAM-aangifte uit te besteden aan een derde. De importeur blijft altijd verantwoordelijk voor de aangifte. De deadline om aangifte te doen en certificaten in te leveren voor het voorafgaande jaar verandert van 31 mei naar 31 augustus (eerste keer in 2027) om importeurs meer tijd te geven en aan te sluiten bij de relevante ETS-deadlines. Daarnaast wordt de verkoop van de eerste CBAM- certificaten uitgesteld van 1 januari 2026 naar 1 februari 2027, omdat importeurs in 2026 nog geen inzicht hebben in de hoeveelheid CBAM-certificaten die ze over 2026 moeten kopen om in 2027 in te leveren. Het wordt optioneel voor nationale autoriteiten om de Commissie en de nationale autoriteiten van alle andere lidstaten te consulteren, voordat de nationale autoriteit de toelating van een importeur kan verlenen of intrekken. Het voorstel bevat daarnaast een aantal technische aanpassingen aan het CBAM-register die het makkelijker maken voor exploitanten van installaties in derde landen om toegang te krijgen tot het register en data te delen. Dit maakt het voor importeurs makkelijker om emissiedata van die installaties te rapporteren. Het aantal CBAM-certificaten dat importeurs op hun CBAM-rekening moeten hebben staan aan het einde van elk kwartaal, moet nu overeenkomen met 80% van de ingebedde emissies van de goederen die ze hebben geïmporteerd sinds het begin van het jaar. Dit percentage wordt verlaagd naar 50%. De grens van 50% mag worden bepaald op basis van standaardwaarden of het aantal certificaten dat de importeur in het voorafgaande kalenderjaar heeft ingeleverd voor dezelfde goederen. Als een importeur met een toelating geen of onvoldoende certificaten inlevert voor de ingebedde emissies, dan legt de nationale autoriteit een boete op van 100 euro per niet ingeleverd certificaat, in lijn met de boete onder het ETS. Het voorstel voorziet in een discretionaire bevoegdheid voor de nationale autoriteit om deze boete te verlagen in bepaalde verzachtende omstandigheden. Als een importeur een CBAM-goed invoert zonder toelating, krijgt de importeur een boete van drie tot vijf keer de boete van 100 euro per niet ingeleverd certificaat. Het voorstel regelt dat de importeur die deze boete krijgt, voor de relevante CBAM-goederen niet langer een aangifte hoeft in te dienen en geen certificaten hoeft af te staan. b) Impact assessment Commissie De Commissie heeft geen impact assessment opgesteld. Het kabinet betreurt dit en hecht er waarde aan dat voorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Dit mag ook verwacht worden op grond van de Agenda voor betere regelgeving van de Commissie. 4 In het bij dit voorstel behorende Staff Working Document is wel een aantal analytische overwegingen opgenomen, waaronder de verantwoording van de berekening van de nieuwe drempelwaarde van 50 ton massa. Het uitgangspunt hiervoor is dat minstens 99% van de ingebedde emissies onder de reikwijdte blijft. Op basis van douanedata van daadwerkelijke import in het eerste jaar van de transitieperiode kan de Commissie de impact van verschillende drempelwaardes op het aantal ingebedde emissies berekenen. Zo zou een drempelwaarde van 10 ton massa bijvoorbeeld uitkomen op 99,81% van de ingebedde emissies en een drempelwaarde van 150 ton massa op 98,38% van de ingebedde emissies. Hierdoor komt de Commissie uiteindelijk uit op een drempelwaarde van 50 ton zodat 99,27% van de emissies behouden blijft. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het kabinet vindt dat CBAM een cruciale rol speelt en zal blijven spelen in zowel het behalen van de afgesproken klimaatdoelen als in de verbetering van het industriële concurrentievermogen van de EU. Daarnaast vindt het kabinet het positief dat de EU wil inzetten op minder regeldruk. Dit is uiteengezet in de Kabinetsvisie EU-concurrentievermogen. 5 In deze brief geeft het kabinet aan dat er continue aandacht moet blijven voor de administratieve lasten en de nalevingskosten van regels. Het kabinet heeft de Commissie in de brief opgeroepen om spoedig met ambitieuze voorstellen te komen die schrappen in het bestaande regelgevend kader. Het kabinet verwelkomt daarom inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet is positief en onderschrijft de doelen van het voorstel, namelijk het vereenvoudigen en kostenefficiënt verbeteren van het CBAM, zonder afbreuk te doen aan het behalen van de beleidsdoelstellingen van het CBAM. Het kabinet zet erop in dat wordt vastgehouden aan de klimaatdoelstelling en dat de milieu-integriteit van het CBAM niet in het geding komt. Het kabinet zal in de onderhandelingen aandacht vragen voor de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het voorstel, zowel voor de Nederlandse Emmissieautoriteit (NEa) als voor de Douane. Het kabinet steunt de punten waar de Commissie vereenvoudigingen en andere wijzigingen in het CBAM wil aanbrengen, maar heeft enkele aandachtspunten. Het kabinet is voorstander van het aanpassen van de CBAM- drempelwaarde zonder dat de klimaatdoelstelling wordt aangetast. Het kabinet heeft in het verleden actief bij de Commissie gepleit voor het aanpassen van de drempelwaarde. De huidige drempelwaarde van 150 euro per zending leidt ertoe dat een groot aantal importeurs onder het CBAM valt. Het overgrote deel daarvan betreft importeurs van kleine hoeveelheden CBAM-goederen waarvan de CO 2 -uitstoot bij de productie beperkt is. De administratieve lasten voor deze importeurs staan niet in verhouding tot de zeer kleine bijdrage aan de klimaatdoelen van het CBAM. Het kabinet steunt een aanpasbare drempelwaarde op basis van het aantal ton massa. Door de drempelwaarde te baseren op massa in plaats van CO 2 -uitstoot is het makkelijker voor importeurs om te bepalen of zij de drempelwaarde overschrijden. De voorgestelde drempelwaarde van 50 ton massa zorgt ervoor dat 91% van de importeurs (op EU-niveau) uitgezonderd wordt, terwijl 99,27% van de CO 2 -uitstoot binnen de reikwijdte van het CBAM blijft. Het kabinet acht het van belang dat het overgrote deel van de CO 2 -uitstoot bij de productie van CBAM-goederen ondervangen wordt. Bij de controle van de voorgestelde drempelwaarde krijgen de nationale autoriteiten en de Commissie een grote rol. De Commissie wisselt periodiek en automatisch informatie uit met de nationale autoriteiten, zodat zij overschrijding van de drempelwaarde kunnen beoordelen en daartegen kunnen handhaven. In deze opzet zijn de nationale autoriteiten in belangrijke mate afhankelijk van de Commissie bij de monitoring. Het kabinet steunt deze aanpak, en zal erop aandringen dat de periodieke informatie-uitwisseling tijdig en zo geautomatiseerd mogelijk gebeurt, zodat mogelijke overschrijdingen van de drempelwaarde tijdig worden opgemerkt. Het kabinet is voorstander van de beoogde vereenvoudiging van de berekening van ingebedde emissies van producten van staal en aluminium. De gekozen juridische vormgeving baart het kabinet echter zorgen, omdat deze de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid negatief beïnvloedt. Door te verwijzen naar productieprocessen die onder ETS vallen komt de beoogde vereenvoudiging in gevaar, omdat deze verwijzing niet eenduidig is. Mogelijke niet-beoogde effecten kunnen zijn dat in sommige gevallen de emissies van de eindbewerking toch onderdeel zullen uitmaken van de ingebedde emissies, terwijl anderzijds in sommige gevallen de emissies van de productie van de inputmaterialen (bv. ijzeren staven) juist géén deel zullen uitmaken van de ingebedde emissies. Het kabinet zal daarom aandringen op een andere bewoording in de verordening. Het kabinet steunt de versoepeling van het gebruik van standaardwaarden en het vervallen van de verificatieplicht bij het gebruik van standaardwaarden. Er zijn situaties waarin het lastig is om de exacte hoeveelheid ingebedde emissies bij productie te berekenen, waarin de importeur hier onvoldoende kennis van heeft of de administratieve lasten hiervan te hoog zijn. In deze gevallen bieden standaardwaarden uitkomst, zonder af te doen aan de klimaatdoelen van het CBAM. De standaardwaarden worden door de Commissie vastgesteld. Dit dient duidelijk en onderbouwd te gebeuren. De standaardwaarden dienen op een dusdanig niveau te liggen dat er in het overgrote deel van de gevallen een prikkel is voor het verlagen van emissies en het gebruik van standaardwaarden geen goedkope uitvlucht wordt voor de vervuilendste productiemethoden. Om een intra-Europees gelijk speelveld te behouden steunt het kabinet bovendien dat importeurs die ook een koolstofprijs betaald hebben in een ander land dan het land van productie, deze mogen aftrekken en hierbij gebruik mogen maken van standaardwaarden. Het kabinet heeft geen bezwaar tegen het wijzigen van de aangiftedeadline voor de aangifte over het voorafgaande jaar van 31 mei naar 31 augustus. Dit geef importeurs meer tijd en sluit bovendien aan bij de gewijzigde ETS-deadlines. Het kabinet geeft de voorkeur aan een startdatum van 1 januari 2026 voor de verkoop van CBAM-certificaten, omdat starten op 1 februari 2027 het risico vergroot dat de certificaten niet tijdig worden ingeleverd. Als met het uitstel naar 1 februari 2027 echter onzekerheden bij importeurs worden voorkomen, heeft het kabinet geen overwegend bezwaar. Het kabinet zet zich in voor vereenvoudiging van de toelatingsprocedure voor importeurs en is voorstander van het optioneel maken van de verplichting voor een nationale autoriteit om de Commissie en de nationale autoriteiten van alle andere lidstaten te consulteren voordat de nationale autoriteit de toelating van een importeur kan verlenen of intrekken. De verplichting zou in de meeste gevallen een onnodige administratieve last zijn, omdat importeurs lang niet altijd economische activiteiten in andere lidstaten hebben. Importeurs worden nu verplicht om in hun aanvraag informatie te verstrekken over de lidstaten van import. Met deze informatie kunnen de nationale autoriteiten goed bepalen wanneer een consultatie van de Commissie of andere nationale autoriteiten nodig is. Het kabinet steunt de aanpassing van de definitie van importeur, zodat deze ook van toepassing is op personen die goederen in het vrije verkeer brengen door middel van een aanzuiveringsafrekening. Het kabinet is voorstander van de wijziging die het makkelijker maakt voor importeurs om de CBAM-aangifte te delegeren aan een derde, terwijl de importeur zelf verantwoordelijk blijft voor de aangifte. Dit maakt het voor veel importeurs makkelijker om CBAM-aangifte te (laten) doen en verkleint de kans op onbedoelde fouten in CBAM-aangiften door de onbekendheid met het aangifteproces. Ook steunt het kabinet dat het aantal CBAM- certificaten dat importeurs aan het einde van elk kwartaal verplicht op hun CBAM-rekening hebben staan overeenkomt met 50% van de ingebedde emissies van de goederen die ze hebben geïmporteerd sinds het begin van het jaar. Daarbij is het goed dat de grens van 50% ook mag worden bepaald op basis van het aantal certificaten dat de importeurs in het voorafgaande kalenderjaar heeft ingeleverd. Ook steunt het kabinet dat de importeur hierbij rekening mag houden met het aandeel gratis allocatie van ETS-rechten, omdat dit voorkomt dat importeurs verplicht een overschot aan CBAM-certificaten moeten aankopen. Hierdoor neemt de financiële last op importeurs af, terwijl de effectiviteit van het instrument als controle- en waarborgmiddel tegen nalevingsrisico s behouden blijft. Om het aangifteproces verder te vereenvoudigen steunt het kabinet de technische aanpassingen aan het CBAM-register die het makkelijker moeten maken voor exploitanten van installaties in derde landen om toegang te krijgen tot het register en data te delen. Het kabinet is voorstander van de discretionaire bevoegdheid van de nationale autoriteit om de boete voor het niet of onvoldoende certificaten hebben te verlagen in bepaalde verzachtende omstandigheden. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat onbedoeld fouten worden gemaakt bij het inleveren van de certificaten. Aandachtspunt hierbij is dat deze discretionaire bevoegdheid in de praktijk niet leidt tot sterk uiteenlopende handhaving tussen de lidstaten. Met het oog op de hoogte van de boete voor het invoeren van CBAM-goederen zonder toelating, steunt het kabinet het voorstel om de importeur die hiervoor een boete ontvangt niet langer een aangifte te laten in te dienen en certificaten af te laten staan voor deze CBAM- goederen. c) Eerste inschatting van krachtenveld De eerste reactie van lidstaten op de aankondiging van de Commissie van omnibussen voor vereenvoudigingen zijn overwegend positief. In principe staan alle lidstaten positief tegenover vereenvoudiging van het CBAM, met name het aanpassen van de CBAM-drempelwaarde. Naar verwachting streven alle lidstaten ernaar om het voorstel op korte termijn aan te nemen, zodat de wijzigingen per 1 januari 2026 kunnen ingaan. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU- verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192 lid 1 VWEU. Artikel 192 lid 1 VWEU geeft het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid tot het vaststellen van activiteiten die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken. Artikel 191 bepaalt dat het beleid van de Unie op milieugebied onder meer bijdraagt aan het nastreven van de doelstellingen voor het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. De huidige CBAM-verordening is gebaseerd op deze grondslag en ook de voorgestelde wijziging van de verordening past binnen deze doelstellingen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De voorgestelde wijziging op de verordening heeft tot doel het CBAM te vereenvoudigen en daarmee de doelmatigheid van CBAM als instrument tegen koolstoflekkage te verbeteren. Gezien de grensoverschrijdende effecten van milieu en klimaatproblematiek kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Het behalen van EU-brede klimaatdoelstellingen lukt niet met alleen nationale maatregelen. Het invoeren van de voorgestelde vereenvoudigingen op het niveau van de EU zorgt daarnaast voor rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor alle bedrijven en autoriteiten in de EU. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde wijziging op de verordening heeft tot doel het CBAM te vereenvoudigen en daarmee de doelmatigheid van CBAM als instrument tegen koolstoflekkage te verbeteren. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat een doelmatige CBAM naar verwachting leidt tot een daling van broeikasgasemissies binnen de EU en daarbuiten. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat de voorgestelde aanpassingen expliciet zien op verlichting van administratieve lasten en verbeteringen ten aanzien van uitvoerbaarheid, bijvoorbeeld door het aanpassen van de drempelwaarde en het versoepelen van het gebruik van standaardwaarden. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting Voor wat betreft uitgaven verwacht de Commissie onder het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) (2021–2027) 25 miljoen extra uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten bestaan uit kosten om de IT-systemen aan te passen aan te vereenvoudigingen en kosten om IT-systemen op te zetten om ontwijkingsrisico s te monitoren en minimaliseren. Daarnaast is er budget voorzien voor twee zaken waar niet in was voorzien in de huidige CBAM-verordening: het uitvoeren van studies naar de doelmatigheid van CBAM en communicatie richting stakeholders. De uitvoeringskosten worden gefinancierd binnen het bestaande budget door middelen van onderdeel 4 van de EU-begroting (migratie en grensmanagement) te verplaatsen naar onderdeel 3 (landbouw en milieu). Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. De Commissie heeft eerder geschat dat het CBAM onder de huidige verordening 2,1 miljard euro oplevert. De Commissie verwacht dat deze inkomsten door het voorstel met 1% (21 miljoen euro) afnemen, omdat 99% van de huidige ingebedde emissies binnen de reikwijdte blijft en de inkomsten komen van CBAM-certificaten die gelinkt zijn aan ingebedde emissies. Aan wie de CBAM-inkomsten toekomen is nog niet duidelijk. In de huidige CBAM-verordening staat dat de opbrengsten van de certificaten naar de lidstaten gaan, maar de Commissie heeft een voorstel gepubliceerd om vanaf 2028 75% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM- certificaten ten goede te laten komen aan de EU-begroting. Dit percentage is hetzelfde als bij de afdracht van invoerrechten. De eigen middelen van de EU worden vastgesteld in het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Onderhandelingen over een eigen middel op basis van opbrengsten uit CBAM liggen momenteel stil. Voor het huidige voorstel is eerder een BNC-fiche opgesteld. 6 Verdere onderhandelingen over nieuwe eigen middelen zullen plaatsvinden binnen de context van de onderhandelingen over het volgende MFK en EMB. Het kabinet beoordeelt de voorstellen voor nieuwe eigen middelen op hun eigen merites en zal de Kamer hierover informeren. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Bij de uitvoering van het CBAM zijn in Nederland de Douane en de NEa betrokken. De Commissie schat in dat de EU-brede kosten voor uitvoering, toezicht en handhaving dalen met 88 miljoen. In hoeverre de kosten voor uitvoering, toezicht en handhaving in Nederland dalen, is niet duidelijk. Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen hoe groot de lastenverlichting daadwerkelijk uitpakt. Zo is de verkleining van de groep importeurs die onder CBAM valt, niet één op één te vertalen in minder lasten, bijvoorbeeld omdat een jaarlijkse drempel op basis van gewicht intensievere handhaving vraagt dan een drempel gebaseerd op euro s per zending. De lasten zijn daarnaast afhankelijk van de snelheid waarmee het voorstel wordt aangenomen. Als het voorstel ruim voor 1 januari 2026 wordt aangenomen, kunnen NEa en Douane bij de start van de definitieve fase op 1 januari 2026 direct uitvoering geven aan de nieuwe regels zonder rekening te houden met de regels uit de huidige CBAM- verordening. Als het voorstel niet ruim voor 1 januari 2026 wordt aangenomen, ontstaat een complexe situatie waarin NEa en Douane een afweging moeten maken tussen enerzijds anticiperen (waar mogelijk) op de nieuwe regels en anderzijds het toepassen van de huidige verordening. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het voorstel leidt tot een vermindering van de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger. De Commissie schat in dat de wijziging van de drempelwaarde een kostenbesparing van 1,1 miljard euro oplevert, waarvan 831 miljoen euro voor het midden- en kleinbedrijf. Dit komt doordat 91% van de importeurs die nu onder de reikwijdte vallen worden uitgezonderd en voor deze importeurs vallen alle administratieve lasten weg; de berekening van de jaarlijks benodigde hoeveelheid CBAM- certificaten, de acties die benodigd zijn om tot die berekening te komen en de verificatie daarvan, de documentatie van de berekeningsprocessen, de inkoop van CBAM-certificaten en de kosten gepaard met controles door de autoriteiten. Wel moeten importeurs zelf monitoren of zij gedurende het jaar onder de drempelwaarde blijven. In totaal wordt ingeschat dat circa 182.000 importeurs vrijgesteld kunnen worden door het voorstel. Een relatief omvangrijk deel van de lastenverlichting komt ten goede aan ondernemingen die actief zijn in Nederland. Het aandeel van Nederland in alle import uit niet-EU landen door EU-lidstaten bedraagt circa 18,2%. 7 Wanneer de lastenbesparingen zich daartoe verhouden, gaat het om een administratieve lastenbesparing van circa 200 miljoen euro per jaar in Nederland. Daarnaast leidt een groot deel van de andere voorgestelde vereenvoudigingen ook tot een daling van de administratieve lasten. Zo wordt het voor importeurs gemakkelijker om ingebedde emissies te berekenen, doordat gebruik van standaardwaarden altijd wordt toegestaan en niet meer geverifieerd hoeven te worden. De exacte omvang van de lastenvermindering is niet bekend. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het voorstel maakt onderdeel uit van het eerste omnibuspakket met simplificaties. Dit omnibuspakket werd in de mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen al aangekondigd. Deze mededeling bouwt voort op de aanbevelingen uit de rapporten van Letta 8 en Draghi 9 en biedt een beleidskader en strategische visie op versterking van het EU-concurrentievermogen. Door het vereenvoudigen van het CBAM worden administratieve lasten voor importeurs en nationale autoriteiten weggenomen. De aanpassingen maken het makkelijker en goedkoper voor bedrijven om CBAM-goederen te importeren. Dit versterkt de effectiviteit van het CBAM als instrument tegen koolstoflekkage en maakt het aantrekkelijker om met de EU handel te drijven. Dit zal bijdragen aan het Europees concurrentievermogen. Het CBAM raakt met name derde landen die veel CBAM-producten naar de EU exporteren. De importeurs van hun CBAM-goederen krijgen bij import te maken met allerlei administratieve verplichtingen die de importeurs het liefst zo klein mogelijk zien. Er zijn sinds de overgangsperiode van CBAM al veel signalen uit derde landen binnengekomen die vragen om simplificaties. Een belangrijk signaal is dat de drempelwaarde van het CBAM te laag is waardoor importeurs deze al snel overschrijden. Dit voorstel zal daaraan tegemoetkomen en ook andere administratieve verplichtingen verminderen. Hierdoor wordt het makkelijker voor de bedrijven uit derde landen om naar de EU te exporteren. De inschatting is dan ook dat dit voorstel door derde landen wordt verwelkomd. Uit geopolitiek oogpunt zal, net zoals bij de originele richtlijn, actieve dialoog met derde landen gevoerd moeten worden over de doelstellingen van deze richtlijn, de precieze reikwijdte en om mogelijke nadelige neveneffecten te mitigeren. 6. Implicaties juridisch Raadpleeg voor dit onderdeel uw juridische afdeling. a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) De CBAM-verordening heeft rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde en behoeft geen omzetting in nationaal recht. Wel is nog nadere operationalisering noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de CBAM-verordening in Nederland met ingang van 1 januari 2026 volledig wordt uitgevoerd. Daarom wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel bevat aanvullende bevoegdheden voor de NEa om adequaat te kunnen toezien op de bepalingen van de CBAM-verordening. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te kunnen stellen ter uitvoering van de CBAM-verordening, inclusief de uit deze verordening voortvloeiende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel zal er nationaal voldoende ruimte zijn om tijdig invulling te kunnen geven aan de door de Commissie voorgestelde wijzigingen. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen (artikel 1, lid 1b). Dit betreft de bevoegdheid om de drempel op basis van massa aan te passen, dusdanig dat 99% van de ingebedde emissies steeds binnen de reikwijdte blijven. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat ze de flexibiliteit geven om de drempelwaarde aan te passen wanneer nodig en omdat de gedelegeerde handelingen leiden tot wijzigingen van de verordening, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen (Artikel 1 lid 4c, lid 5b, lid 7, lid 11b, lid 15c). Dit betreft het uitbreiden of aanpassen van bestaande bevoegdheden om de wijzigingen in de verordening te reflecteren. Zo wordt bijvoorbeeld de bestaande bevoegdheid voor de Commissie om een standaardformat op te stellen voor de CBAM-aangifte aangepast zodat de Commissie hierbij ook de standaard koolstofprijzen in derde landen, die dit voorstel introduceert, meeneemt. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het kabinet acht net als bij het voorstel voor de huidige CBAM-verordening de toekenning van deze bevoegdheden wenselijk, omdat ze de Commissie flexibiliteit geven. De keuze voor uitvoering in plaats van delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/ 2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat, ook gelet op artikel 2, lid 2, sub b onder iii) van verordening 182/ 2011, het uitvoeringshandelingen betreft die betrekking hebben op het milieu. De Commissie wordt hiervoor, op basis van artikel 29 van de verordening, bijgestaan door het CBAM-comité waarin de lidstaten vertegenwoordigd zijn 10 . c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is daarna rechtstreeks van toepassing. Het kabinet zal zich inzetten om de verordening zo snel mogelijk en in ieder geval voor 1 januari 2026 in werking te laten treden, zodat NEa en Douane bij de start van de definitieve fase op 1 januari 2026 direct uitvoering geven aan de nieuwe regels. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Er is geen evaluatie- en/ of horizonbepaling opgenomen in het voorstel tot wijziging van de verordening. De voorgestelde wijzigingen worden gemonitord onder de evaluatiebepaling die al in de verordening staat. Hierin staat dat de Commissie de werking van het CBAM monitort en vóór 1 januari 2028 en daarna elke twee jaar rapporteert aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van de CBAM. Het kabinet steunt deze aanpak. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Ten aanzien van de uitvoering van het CBAM zijn er in Nederland twee autoriteiten betrokken: De Douane en de aangewezen nationale autoriteit op het gebied van de CBAM, de NEa. De Douane ziet erop toe dat er geen CBAM-goederen worden ingevoerd door CBAM-aangevers zonder toelating. Wanneer de drempel toch wordt overschreden, is de NEa bevoegd om te handhaven. De NEa is ook belast met de procedure voor toelating van CBAM-aangevers en het toezicht en handhaving op de CBAM-aangifte en het inleveren van certificaten. a) Uitvoerbaarheid Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen wat de precieze implicaties zijn voor de uitvoering door Douane en de NEa. De nieuwe drempelwaarde voor CBAM zorgt er in ieder geval voor dat minder importeurs onder de reikwijdte van het CBAM vallen. Als deze drempel ruim voor 1 januari 2026 bekend wordt gemaakt, kan de NEa de doelgroep hierover informeren en krijgt de NEa al in 2025 minder toelatingsaanvragen om te behandelen. Waar gebruik wordt gemaakt van standaardwaarden, zullen de controles van de NEa naar verwachting in aard en omvang relatief beperkt zijn. Dit komt de uitvoerbaarheid van de taken van de NEa onder CBAM ten goede. De consequenties van de voorgestelde wijzigingen op het toezicht door de Douane worden nog nader inzichtelijk gemaakt in een impactscan. Zo moet er worden gekeken wat het effect is van de nieuwe drempelwaarde op de doelgroepen van toezicht. Minder importeurs hoeven aan de verplichtingen uit de CBAM-verordening te voldoen, maar anderzijds nemen de risico s op ontduiking van de drempel toe. Daarnaast moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de manier waarop gehandeld moet worden in het geval een importeur de drempelwaarde heeft overschreden zonder toelating. De inpasbaarheid van het voorstel in het brede IT-portfolio is in elk geval een punt van aandacht voor de Douane. Het kabinet zal daarom waar mogelijk vragen aan te sluiten bij de bestaande IT-systemen. b) Handhaafbaarheid Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen wat de precieze implicaties zijn van de verordening op handhaafbaarheid. In het algemeen zal het kabinet zich ervoor inzetten dat het voorstel zoveel mogelijk aansluit bij de terminologie van het Douanewetboek van de Unie en de taak van de Douane en de nationale autoriteiten zo helder mogelijk beschrijft. Een eerste voorlopige inschatting is dat de controles op de CBAM- aangiftes waar standaardwaarden worden gebruikt, beperkt zijn tot een beoordeling van de juistheid van de douanegegevens en daardoor gemakkelijker uit te voeren zijn dan controles op de CBAM-aangiftes op basis van werkelijke emissiegegevens, waar ook gekeken wordt naar de juistheid en volledigheid van de berekening van de ingebedde emissies. Daarnaast worden in het wetsvoorstel de Commissie en de nationale autoriteiten verantwoordelijk gemaakt voor het monitoren van de drempelwaarde. Deze monitoring is belangrijk, want met de verhoging van de drempel naar 50 ton, nemen de risico s op ontduiking van de drempel toe. Conform het voorstel analyseert de Commissie douanegegevens van de lidstaten en deelt deze informatie over mogelijke overschrijdingen met de nationale bevoegde autoriteit. Als het om een in Nederland gevestigde importeur gaat, zal de NEa de bevoegde autoriteit zijn. Het is dan aan de NEa om vast te stellen of een overschrijding heeft plaatsgevonden. Daarbij moet de NEa in voorkomend geval beoordelen of er oneigenlijke opsplitsingen of schijnconstructies zijn toegepast. Als er een overschrijding heeft plaatsgevonden, dan moet de nationale autoriteit daartegen optreden. Dit zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het moeilijk is om oneigenlijke opsplitsingen en schijnconstructies te bewijzen. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het voorstel wordt verduidelijkt, zodat de handhaafbaarheid op dit punt wordt verbeterd. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden De impact van het voorstel op ontwikkelingslanden is beperkt maar positief. Over het algemeen is de impact van CBAM op ontwikkelingslanden beperkt, omdat er weinig import van CBAM-goederen uit deze landen plaatsvindt. Voor CBAM-goederen die wel vanuit deze landen naar de EU geëxporteerd worden, zal door exporteurs gemerkt worden dat er minder importeurs zijn die onder CBAM vallen en dat de regels voor de importeurs die wel onder CBAM vallen versoepeld zijn. Bovendien maakt het voorstel om gebruik te maken van standaardwaarden het mogelijk aantrekkelijker voor importeurs om te importeren uit landen waarin minder data beschikbaar is over uitstoot. Daarbij wordt de klimaatambitie van CBAM door de voorgestelde wijzigingen niet afgezwakt. De impact van klimaatverandering wordt disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden. CBAM levert een belangrijke bijdrage aan het beperken van klimaatverandering, en de voorgestelde wijzigingen doen daar niet aan af. X Noot 1 COM(2025) 30 en BNC-fiche Mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen, 2025D09759 . X Noot 2 Verordening (EU) 2023/ 956 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie. X Noot 3 Kamerstuk 22 112, nr. 3197 . X Noot 4 SWD(2021) 305 final X Noot 5 Kamerstuk 21 501-30, nr. 621 . X Noot 6 BNC-fiche Mededeling, besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling. Kamerstuk 22 112, nr. 3760 . X Noot 7 Zie Nederland tweede goederenhandelaar van de EU | CBS X Noot 8 Het rapport kan hier geraadpleegd worden Enrico Letta – Much more than a market (April 2024) X Noot 9 Het rapport kan hier geraadpleegd worden: EU competitiveness: Looking ahead – European Commission (europa.eu) X Noot 10 Conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/ 2011 [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:55:50 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4013 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4012 ) Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Kamerstuk 22 112, nr. 4014 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Verordening Omnibus 1: vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2023/ 956 as regards simplifying and strengthening the carbon border adjustment mechanism b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM(2025) 87 d) EUR-lex EUR-Lex – 52025PC0087 – EN – EUR-Lex e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld. f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. h) Rechtsbasis Art. 192 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement • Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel Dit voorstel is onderdeel van de vereenvoudigingsagenda van de Europese Commissie (hierna: Commissie). De Commissie heeft in de mededeling Een EU-kompas voor concurrentievermogen 1 een grootschalige implementatie- en vereenvoudigingsagenda aangekondigd. Om dit te bereiken, gaat de Commissie onder andere een aantal omnibuspakketten publiceren met voorstellen om rapporteringsverplichtingen te verminderen en vereenvoudigen. Het voorliggende voorstel is onderdeel van het op 26 februari 2025 gepubliceerde eerste omnibuspakket. Het richt zich specifiek op het vereenvoudigen van het Carbon Border Adjustment Mechanism (hierna: het CBAM) zonder af te doen aan de beleidsdoelen van het CBAM. 2 Het CBAM heeft als doel om koolstoflekkage te voorkomen door een koolstofprijs te heffen op ingevoerde goederen uit landen van buiten de EU, zodat Europese bedrijven eerlijker kunnen concurreren en derde landen worden gestimuleerd om vergelijkbare klimaatmaatregelen te treffen. 3 Het CBAM treedt in twee fasen in werking. Sinds 1 oktober 2023 is er sprake van de overgangsperiode. In de overgangsperiode geldt alleen een rapportageverplichting voor CBAM-goederen. Vanaf 1 januari 2026 treedt het CBAM volledig in werking. Sinds de start van de overgangsperiode hebben bedrijven, nationale autoriteiten en andere stakeholders hun zorgen geuit over de administratieve lasten die het CBAM met zich meebrengt, met name voor importeurs van kleine hoeveelheden CBAM-goederen. De Commissie reageert met dit voorstel op deze zorgen en stelt aanpassingen voor. Het voorstel past de drempelwaarde ( de minimis ) van 150 euro per zending aan. De Commissie stelt voor om een jaarlijkse drempel te hanteren op basis van de massa van de CBAM-goederen. Het voorstel vereist dat de hoogte van de drempelwaarde waarborgt dat tenminste 99% van de ingebedde emissies (de broeikasgasemissies uit productieprocessen van de geïmporteerde goederen) binnen de reikwijdte van het CBAM blijven vallen. Dit is volgens de berekeningen van de Commissie het geval met een jaarlijkse drempelwaarde van 50 ton massa voor iedere importeur en voor alle CBAM-goederen. De Commissie kan deze drempelwaarde indien noodzakelijk aanpassen zodat het aantal ton massa altijd 99% van de ingebedde emissies ondervangt. Volgens de Commissie brengt deze drempelwaarde het aantal importeurs dat zich moet registreren als CBAM-aangever met 91% terug. Een jaarlijkse drempelwaarde gebaseerd op massa in plaats van ingebedde emissies is voor importeurs makkelijker bij te houden, omdat zij pas emissiedata hoeven op te vragen op het moment dat ze qua massa boven de drempelwaarde uitkomen. De Douane controleert de huidige drempelwaarde bij de invoer van de goederen. In het voorstel krijgen de nationale autoriteiten en de Commissie een grotere rol bij toezicht op en handhaving van de nieuwe drempelwaarde: de nationale autoriteiten moeten monitoren of importeurs over de drempel gaan. Voor indirecte (douane)vertegenwoordigers die CBAM-verplichtingen op zich nemen geldt de voorgestelde drempelwaarde niet ten aanzien van de verplichte CBAM-toelating, zij hebben altijd een toelating nodig. De Commissie stelt voor om bij de berekening van de ingebedde emissies van goederen van (giet)ijzer, staal en aluminium aan te sluiten op de systeemgrenzen conform het EU Emissiehandelssysteem (hierna: ETS). Bij sommige geïmporteerde aluminium- en staalproducten is er sprake van eindbewerking die vaak buiten de reikwijdte van ETS valt. Door de emissies van de eindbewerking buiten de reikwijdte van CBAM te laten, wordt de berekening van de ingebedde emissies van deze goederen eenvoudiger. Bovendien zijn de emissies van de eindbewerking veelal relatief laag. Het voorstel versoepelt het gebruik van standaardwaarden doordat importeurs in alle gevallen mogen kiezen tussen het rapporteren van de daadwerkelijk ingebedde emissies of relatief ongunstige standaardwaarden. In het geval dat de importeur voor het gebruik van standaardwaarden kiest, vervalt de verificatieplicht van de CBAM-aangifte door een geaccrediteerde verificateur. Ook krijgen importeurs de mogelijkheid om standaardwaarden te gebruiken bij het berekenen van de koolstofprijs die al betaald is buiten de EU. De Commissie stelt deze koolstofprijs per land en per jaar vast. Wanneer voor een land geen betrouwbare data beschikbaar is om standaardwaarden vast te stellen, stelt de Europese Commissie voor om van referentielanden uit te gaan. Daarnaast stelt de Commissie voor dat importeurs ook koolstofheffingen betaald in een ander land dan het land van productie mogen aftrekken. De definitie van een importeur wordt aangepast, zodat deze alle relevante Douaneprocedures omvat. Het voorstel maakt het daarnaast mogelijk voor importeurs om het doen van een CBAM-aangifte uit te besteden aan een derde. De importeur blijft altijd verantwoordelijk voor de aangifte. De deadline om aangifte te doen en certificaten in te leveren voor het voorafgaande jaar verandert van 31 mei naar 31 augustus (eerste keer in 2027) om importeurs meer tijd te geven en aan te sluiten bij de relevante ETS-deadlines. Daarnaast wordt de verkoop van de eerste CBAM- certificaten uitgesteld van 1 januari 2026 naar 1 februari 2027, omdat importeurs in 2026 nog geen inzicht hebben in de hoeveelheid CBAM-certificaten die ze over 2026 moeten kopen om in 2027 in te leveren. Het wordt optioneel voor nationale autoriteiten om de Commissie en de nationale autoriteiten van alle andere lidstaten te consulteren, voordat de nationale autoriteit de toelating van een importeur kan verlenen of intrekken. Het voorstel bevat daarnaast een aantal technische aanpassingen aan het CBAM-register die het makkelijker maken voor exploitanten van installaties in derde landen om toegang te krijgen tot het register en data te delen. Dit maakt het voor importeurs makkelijker om emissiedata van die installaties te rapporteren. Het aantal CBAM-certificaten dat importeurs op hun CBAM-rekening moeten hebben staan aan het einde van elk kwartaal, moet nu overeenkomen met 80% van de ingebedde emissies van de goederen die ze hebben geïmporteerd sinds het begin van het jaar. Dit percentage wordt verlaagd naar 50%. De grens van 50% mag worden bepaald op basis van standaardwaarden of het aantal certificaten dat de importeur in het voorafgaande kalenderjaar heeft ingeleverd voor dezelfde goederen. Als een importeur met een toelating geen of onvoldoende certificaten inlevert voor de ingebedde emissies, dan legt de nationale autoriteit een boete op van 100 euro per niet ingeleverd certificaat, in lijn met de boete onder het ETS. Het voorstel voorziet in een discretionaire bevoegdheid voor de nationale autoriteit om deze boete te verlagen in bepaalde verzachtende omstandigheden. Als een importeur een CBAM-goed invoert zonder toelating, krijgt de importeur een boete van drie tot vijf keer de boete van 100 euro per niet ingeleverd certificaat. Het voorstel regelt dat de importeur die deze boete krijgt, voor de relevante CBAM-goederen niet langer een aangifte hoeft in te dienen en geen certificaten hoeft af te staan. b) Impact assessment Commissie De Commissie heeft geen impact assessment opgesteld. Het kabinet betreurt dit en hecht er waarde aan dat voorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Dit mag ook verwacht worden op grond van de Agenda voor betere regelgeving van de Commissie. 4 In het bij dit voorstel behorende Staff Working Document is wel een aantal analytische overwegingen opgenomen, waaronder de verantwoording van de berekening van de nieuwe drempelwaarde van 50 ton massa. Het uitgangspunt hiervoor is dat minstens 99% van de ingebedde emissies onder de reikwijdte blijft. Op basis van douanedata van daadwerkelijke import in het eerste jaar van de transitieperiode kan de Commissie de impact van verschillende drempelwaardes op het aantal ingebedde emissies berekenen. Zo zou een drempelwaarde van 10 ton massa bijvoorbeeld uitkomen op 99,81% van de ingebedde emissies en een drempelwaarde van 150 ton massa op 98,38% van de ingebedde emissies. Hierdoor komt de Commissie uiteindelijk uit op een drempelwaarde van 50 ton zodat 99,27% van de emissies behouden blijft. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Het kabinet vindt dat CBAM een cruciale rol speelt en zal blijven spelen in zowel het behalen van de afgesproken klimaatdoelen als in de verbetering van het industriële concurrentievermogen van de EU. Daarnaast vindt het kabinet het positief dat de EU wil inzetten op minder regeldruk. Dit is uiteengezet in de Kabinetsvisie EU-concurrentievermogen. 5 In deze brief geeft het kabinet aan dat er continue aandacht moet blijven voor de administratieve lasten en de nalevingskosten van regels. Het kabinet heeft de Commissie in de brief opgeroepen om spoedig met ambitieuze voorstellen te komen die schrappen in het bestaande regelgevend kader. Het kabinet verwelkomt daarom inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet is positief en onderschrijft de doelen van het voorstel, namelijk het vereenvoudigen en kostenefficiënt verbeteren van het CBAM, zonder afbreuk te doen aan het behalen van de beleidsdoelstellingen van het CBAM. Het kabinet zet erop in dat wordt vastgehouden aan de klimaatdoelstelling en dat de milieu-integriteit van het CBAM niet in het geding komt. Het kabinet zal in de onderhandelingen aandacht vragen voor de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het voorstel, zowel voor de Nederlandse Emmissieautoriteit (NEa) als voor de Douane. Het kabinet steunt de punten waar de Commissie vereenvoudigingen en andere wijzigingen in het CBAM wil aanbrengen, maar heeft enkele aandachtspunten. Het kabinet is voorstander van het aanpassen van de CBAM- drempelwaarde zonder dat de klimaatdoelstelling wordt aangetast. Het kabinet heeft in het verleden actief bij de Commissie gepleit voor het aanpassen van de drempelwaarde. De huidige drempelwaarde van 150 euro per zending leidt ertoe dat een groot aantal importeurs onder het CBAM valt. Het overgrote deel daarvan betreft importeurs van kleine hoeveelheden CBAM-goederen waarvan de CO 2 -uitstoot bij de productie beperkt is. De administratieve lasten voor deze importeurs staan niet in verhouding tot de zeer kleine bijdrage aan de klimaatdoelen van het CBAM. Het kabinet steunt een aanpasbare drempelwaarde op basis van het aantal ton massa. Door de drempelwaarde te baseren op massa in plaats van CO 2 -uitstoot is het makkelijker voor importeurs om te bepalen of zij de drempelwaarde overschrijden. De voorgestelde drempelwaarde van 50 ton massa zorgt ervoor dat 91% van de importeurs (op EU-niveau) uitgezonderd wordt, terwijl 99,27% van de CO 2 -uitstoot binnen de reikwijdte van het CBAM blijft. Het kabinet acht het van belang dat het overgrote deel van de CO 2 -uitstoot bij de productie van CBAM-goederen ondervangen wordt. Bij de controle van de voorgestelde drempelwaarde krijgen de nationale autoriteiten en de Commissie een grote rol. De Commissie wisselt periodiek en automatisch informatie uit met de nationale autoriteiten, zodat zij overschrijding van de drempelwaarde kunnen beoordelen en daartegen kunnen handhaven. In deze opzet zijn de nationale autoriteiten in belangrijke mate afhankelijk van de Commissie bij de monitoring. Het kabinet steunt deze aanpak, en zal erop aandringen dat de periodieke informatie-uitwisseling tijdig en zo geautomatiseerd mogelijk gebeurt, zodat mogelijke overschrijdingen van de drempelwaarde tijdig worden opgemerkt. Het kabinet is voorstander van de beoogde vereenvoudiging van de berekening van ingebedde emissies van producten van staal en aluminium. De gekozen juridische vormgeving baart het kabinet echter zorgen, omdat deze de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid negatief beïnvloedt. Door te verwijzen naar productieprocessen die onder ETS vallen komt de beoogde vereenvoudiging in gevaar, omdat deze verwijzing niet eenduidig is. Mogelijke niet-beoogde effecten kunnen zijn dat in sommige gevallen de emissies van de eindbewerking toch onderdeel zullen uitmaken van de ingebedde emissies, terwijl anderzijds in sommige gevallen de emissies van de productie van de inputmaterialen (bv. ijzeren staven) juist géén deel zullen uitmaken van de ingebedde emissies. Het kabinet zal daarom aandringen op een andere bewoording in de verordening. Het kabinet steunt de versoepeling van het gebruik van standaardwaarden en het vervallen van de verificatieplicht bij het gebruik van standaardwaarden. Er zijn situaties waarin het lastig is om de exacte hoeveelheid ingebedde emissies bij productie te berekenen, waarin de importeur hier onvoldoende kennis van heeft of de administratieve lasten hiervan te hoog zijn. In deze gevallen bieden standaardwaarden uitkomst, zonder af te doen aan de klimaatdoelen van het CBAM. De standaardwaarden worden door de Commissie vastgesteld. Dit dient duidelijk en onderbouwd te gebeuren. De standaardwaarden dienen op een dusdanig niveau te liggen dat er in het overgrote deel van de gevallen een prikkel is voor het verlagen van emissies en het gebruik van standaardwaarden geen goedkope uitvlucht wordt voor de vervuilendste productiemethoden. Om een intra-Europees gelijk speelveld te behouden steunt het kabinet bovendien dat importeurs die ook een koolstofprijs betaald hebben in een ander land dan het land van productie, deze mogen aftrekken en hierbij gebruik mogen maken van standaardwaarden. Het kabinet heeft geen bezwaar tegen het wijzigen van de aangiftedeadline voor de aangifte over het voorafgaande jaar van 31 mei naar 31 augustus. Dit geef importeurs meer tijd en sluit bovendien aan bij de gewijzigde ETS-deadlines. Het kabinet geeft de voorkeur aan een startdatum van 1 januari 2026 voor de verkoop van CBAM-certificaten, omdat starten op 1 februari 2027 het risico vergroot dat de certificaten niet tijdig worden ingeleverd. Als met het uitstel naar 1 februari 2027 echter onzekerheden bij importeurs worden voorkomen, heeft het kabinet geen overwegend bezwaar. Het kabinet zet zich in voor vereenvoudiging van de toelatingsprocedure voor importeurs en is voorstander van het optioneel maken van de verplichting voor een nationale autoriteit om de Commissie en de nationale autoriteiten van alle andere lidstaten te consulteren voordat de nationale autoriteit de toelating van een importeur kan verlenen of intrekken. De verplichting zou in de meeste gevallen een onnodige administratieve last zijn, omdat importeurs lang niet altijd economische activiteiten in andere lidstaten hebben. Importeurs worden nu verplicht om in hun aanvraag informatie te verstrekken over de lidstaten van import. Met deze informatie kunnen de nationale autoriteiten goed bepalen wanneer een consultatie van de Commissie of andere nationale autoriteiten nodig is. Het kabinet steunt de aanpassing van de definitie van importeur, zodat deze ook van toepassing is op personen die goederen in het vrije verkeer brengen door middel van een aanzuiveringsafrekening. Het kabinet is voorstander van de wijziging die het makkelijker maakt voor importeurs om de CBAM-aangifte te delegeren aan een derde, terwijl de importeur zelf verantwoordelijk blijft voor de aangifte. Dit maakt het voor veel importeurs makkelijker om CBAM-aangifte te (laten) doen en verkleint de kans op onbedoelde fouten in CBAM-aangiften door de onbekendheid met het aangifteproces. Ook steunt het kabinet dat het aantal CBAM- certificaten dat importeurs aan het einde van elk kwartaal verplicht op hun CBAM-rekening hebben staan overeenkomt met 50% van de ingebedde emissies van de goederen die ze hebben geïmporteerd sinds het begin van het jaar. Daarbij is het goed dat de grens van 50% ook mag worden bepaald op basis van het aantal certificaten dat de importeurs in het voorafgaande kalenderjaar heeft ingeleverd. Ook steunt het kabinet dat de importeur hierbij rekening mag houden met het aandeel gratis allocatie van ETS-rechten, omdat dit voorkomt dat importeurs verplicht een overschot aan CBAM-certificaten moeten aankopen. Hierdoor neemt de financiële last op importeurs af, terwijl de effectiviteit van het instrument als controle- en waarborgmiddel tegen nalevingsrisico s behouden blijft. Om het aangifteproces verder te vereenvoudigen steunt het kabinet de technische aanpassingen aan het CBAM-register die het makkelijker moeten maken voor exploitanten van installaties in derde landen om toegang te krijgen tot het register en data te delen. Het kabinet is voorstander van de discretionaire bevoegdheid van de nationale autoriteit om de boete voor het niet of onvoldoende certificaten hebben te verlagen in bepaalde verzachtende omstandigheden. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat onbedoeld fouten worden gemaakt bij het inleveren van de certificaten. Aandachtspunt hierbij is dat deze discretionaire bevoegdheid in de praktijk niet leidt tot sterk uiteenlopende handhaving tussen de lidstaten. Met het oog op de hoogte van de boete voor het invoeren van CBAM-goederen zonder toelating, steunt het kabinet het voorstel om de importeur die hiervoor een boete ontvangt niet langer een aangifte te laten in te dienen en certificaten af te laten staan voor deze CBAM- goederen. c) Eerste inschatting van krachtenveld De eerste reactie van lidstaten op de aankondiging van de Commissie van omnibussen voor vereenvoudigingen zijn overwegend positief. In principe staan alle lidstaten positief tegenover vereenvoudiging van het CBAM, met name het aanpassen van de CBAM-drempelwaarde. Naar verwachting streven alle lidstaten ernaar om het voorstel op korte termijn aan te nemen, zodat de wijzigingen per 1 januari 2026 kunnen ingaan. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU- verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192 lid 1 VWEU. Artikel 192 lid 1 VWEU geeft het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid tot het vaststellen van activiteiten die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken. Artikel 191 bepaalt dat het beleid van de Unie op milieugebied onder meer bijdraagt aan het nastreven van de doelstellingen voor het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. De huidige CBAM-verordening is gebaseerd op deze grondslag en ook de voorgestelde wijziging van de verordening past binnen deze doelstellingen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De voorgestelde wijziging op de verordening heeft tot doel het CBAM te vereenvoudigen en daarmee de doelmatigheid van CBAM als instrument tegen koolstoflekkage te verbeteren. Gezien de grensoverschrijdende effecten van milieu en klimaatproblematiek kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Het behalen van EU-brede klimaatdoelstellingen lukt niet met alleen nationale maatregelen. Het invoeren van de voorgestelde vereenvoudigingen op het niveau van de EU zorgt daarnaast voor rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor alle bedrijven en autoriteiten in de EU. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde wijziging op de verordening heeft tot doel het CBAM te vereenvoudigen en daarmee de doelmatigheid van CBAM als instrument tegen koolstoflekkage te verbeteren. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat een doelmatige CBAM naar verwachting leidt tot een daling van broeikasgasemissies binnen de EU en daarbuiten. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat de voorgestelde aanpassingen expliciet zien op verlichting van administratieve lasten en verbeteringen ten aanzien van uitvoerbaarheid, bijvoorbeeld door het aanpassen van de drempelwaarde en het versoepelen van het gebruik van standaardwaarden. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting Voor wat betreft uitgaven verwacht de Commissie onder het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) (2021–2027) 25 miljoen extra uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten bestaan uit kosten om de IT-systemen aan te passen aan te vereenvoudigingen en kosten om IT-systemen op te zetten om ontwijkingsrisico s te monitoren en minimaliseren. Daarnaast is er budget voorzien voor twee zaken waar niet in was voorzien in de huidige CBAM-verordening: het uitvoeren van studies naar de doelmatigheid van CBAM en communicatie richting stakeholders. De uitvoeringskosten worden gefinancierd binnen het bestaande budget door middelen van onderdeel 4 van de EU-begroting (migratie en grensmanagement) te verplaatsen naar onderdeel 3 (landbouw en milieu). Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. De Commissie heeft eerder geschat dat het CBAM onder de huidige verordening 2,1 miljard euro oplevert. De Commissie verwacht dat deze inkomsten door het voorstel met 1% (21 miljoen euro) afnemen, omdat 99% van de huidige ingebedde emissies binnen de reikwijdte blijft en de inkomsten komen van CBAM-certificaten die gelinkt zijn aan ingebedde emissies. Aan wie de CBAM-inkomsten toekomen is nog niet duidelijk. In de huidige CBAM-verordening staat dat de opbrengsten van de certificaten naar de lidstaten gaan, maar de Commissie heeft een voorstel gepubliceerd om vanaf 2028 75% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM- certificaten ten goede te laten komen aan de EU-begroting. Dit percentage is hetzelfde als bij de afdracht van invoerrechten. De eigen middelen van de EU worden vastgesteld in het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Onderhandelingen over een eigen middel op basis van opbrengsten uit CBAM liggen momenteel stil. Voor het huidige voorstel is eerder een BNC-fiche opgesteld. 6 Verdere onderhandelingen over nieuwe eigen middelen zullen plaatsvinden binnen de context van de onderhandelingen over het volgende MFK en EMB. Het kabinet beoordeelt de voorstellen voor nieuwe eigen middelen op hun eigen merites en zal de Kamer hierover informeren. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Bij de uitvoering van het CBAM zijn in Nederland de Douane en de NEa betrokken. De Commissie schat in dat de EU-brede kosten voor uitvoering, toezicht en handhaving dalen met 88 miljoen. In hoeverre de kosten voor uitvoering, toezicht en handhaving in Nederland dalen, is niet duidelijk. Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen hoe groot de lastenverlichting daadwerkelijk uitpakt. Zo is de verkleining van de groep importeurs die onder CBAM valt, niet één op één te vertalen in minder lasten, bijvoorbeeld omdat een jaarlijkse drempel op basis van gewicht intensievere handhaving vraagt dan een drempel gebaseerd op euro s per zending. De lasten zijn daarnaast afhankelijk van de snelheid waarmee het voorstel wordt aangenomen. Als het voorstel ruim voor 1 januari 2026 wordt aangenomen, kunnen NEa en Douane bij de start van de definitieve fase op 1 januari 2026 direct uitvoering geven aan de nieuwe regels zonder rekening te houden met de regels uit de huidige CBAM- verordening. Als het voorstel niet ruim voor 1 januari 2026 wordt aangenomen, ontstaat een complexe situatie waarin NEa en Douane een afweging moeten maken tussen enerzijds anticiperen (waar mogelijk) op de nieuwe regels en anderzijds het toepassen van de huidige verordening. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/ de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het voorstel leidt tot een vermindering van de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger. De Commissie schat in dat de wijziging van de drempelwaarde een kostenbesparing van 1,1 miljard euro oplevert, waarvan 831 miljoen euro voor het midden- en kleinbedrijf. Dit komt doordat 91% van de importeurs die nu onder de reikwijdte vallen worden uitgezonderd en voor deze importeurs vallen alle administratieve lasten weg; de berekening van de jaarlijks benodigde hoeveelheid CBAM- certificaten, de acties die benodigd zijn om tot die berekening te komen en de verificatie daarvan, de documentatie van de berekeningsprocessen, de inkoop van CBAM-certificaten en de kosten gepaard met controles door de autoriteiten. Wel moeten importeurs zelf monitoren of zij gedurende het jaar onder de drempelwaarde blijven. In totaal wordt ingeschat dat circa 182.000 importeurs vrijgesteld kunnen worden door het voorstel. Een relatief omvangrijk deel van de lastenverlichting komt ten goede aan ondernemingen die actief zijn in Nederland. Het aandeel van Nederland in alle import uit niet-EU landen door EU-lidstaten bedraagt circa 18,2%. 7 Wanneer de lastenbesparingen zich daartoe verhouden, gaat het om een administratieve lastenbesparing van circa 200 miljoen euro per jaar in Nederland. Daarnaast leidt een groot deel van de andere voorgestelde vereenvoudigingen ook tot een daling van de administratieve lasten. Zo wordt het voor importeurs gemakkelijker om ingebedde emissies te berekenen, doordat gebruik van standaardwaarden altijd wordt toegestaan en niet meer geverifieerd hoeven te worden. De exacte omvang van de lastenvermindering is niet bekend. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten Het voorstel maakt onderdeel uit van het eerste omnibuspakket met simplificaties. Dit omnibuspakket werd in de mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen al aangekondigd. Deze mededeling bouwt voort op de aanbevelingen uit de rapporten van Letta 8 en Draghi 9 en biedt een beleidskader en strategische visie op versterking van het EU-concurrentievermogen. Door het vereenvoudigen van het CBAM worden administratieve lasten voor importeurs en nationale autoriteiten weggenomen. De aanpassingen maken het makkelijker en goedkoper voor bedrijven om CBAM-goederen te importeren. Dit versterkt de effectiviteit van het CBAM als instrument tegen koolstoflekkage en maakt het aantrekkelijker om met de EU handel te drijven. Dit zal bijdragen aan het Europees concurrentievermogen. Het CBAM raakt met name derde landen die veel CBAM-producten naar de EU exporteren. De importeurs van hun CBAM-goederen krijgen bij import te maken met allerlei administratieve verplichtingen die de importeurs het liefst zo klein mogelijk zien. Er zijn sinds de overgangsperiode van CBAM al veel signalen uit derde landen binnengekomen die vragen om simplificaties. Een belangrijk signaal is dat de drempelwaarde van het CBAM te laag is waardoor importeurs deze al snel overschrijden. Dit voorstel zal daaraan tegemoetkomen en ook andere administratieve verplichtingen verminderen. Hierdoor wordt het makkelijker voor de bedrijven uit derde landen om naar de EU te exporteren. De inschatting is dan ook dat dit voorstel door derde landen wordt verwelkomd. Uit geopolitiek oogpunt zal, net zoals bij de originele richtlijn, actieve dialoog met derde landen gevoerd moeten worden over de doelstellingen van deze richtlijn, de precieze reikwijdte en om mogelijke nadelige neveneffecten te mitigeren. 6. Implicaties juridisch Raadpleeg voor dit onderdeel uw juridische afdeling. a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) De CBAM-verordening heeft rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde en behoeft geen omzetting in nationaal recht. Wel is nog nadere operationalisering noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de CBAM-verordening in Nederland met ingang van 1 januari 2026 volledig wordt uitgevoerd. Daarom wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel bevat aanvullende bevoegdheden voor de NEa om adequaat te kunnen toezien op de bepalingen van de CBAM-verordening. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te kunnen stellen ter uitvoering van de CBAM-verordening, inclusief de uit deze verordening voortvloeiende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel zal er nationaal voldoende ruimte zijn om tijdig invulling te kunnen geven aan de door de Commissie voorgestelde wijzigingen. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen (artikel 1, lid 1b). Dit betreft de bevoegdheid om de drempel op basis van massa aan te passen, dusdanig dat 99% van de ingebedde emissies steeds binnen de reikwijdte blijven. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat ze de flexibiliteit geven om de drempelwaarde aan te passen wanneer nodig en omdat de gedelegeerde handelingen leiden tot wijzigingen van de verordening, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen (Artikel 1 lid 4c, lid 5b, lid 7, lid 11b, lid 15c). Dit betreft het uitbreiden of aanpassen van bestaande bevoegdheden om de wijzigingen in de verordening te reflecteren. Zo wordt bijvoorbeeld de bestaande bevoegdheid voor de Commissie om een standaardformat op te stellen voor de CBAM-aangifte aangepast zodat de Commissie hierbij ook de standaard koolstofprijzen in derde landen, die dit voorstel introduceert, meeneemt. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het kabinet acht net als bij het voorstel voor de huidige CBAM-verordening de toekenning van deze bevoegdheden wenselijk, omdat ze de Commissie flexibiliteit geven. De keuze voor uitvoering in plaats van delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/ 2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat, ook gelet op artikel 2, lid 2, sub b onder iii) van verordening 182/ 2011, het uitvoeringshandelingen betreft die betrekking hebben op het milieu. De Commissie wordt hiervoor, op basis van artikel 29 van de verordening, bijgestaan door het CBAM-comité waarin de lidstaten vertegenwoordigd zijn 10 . c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is daarna rechtstreeks van toepassing. Het kabinet zal zich inzetten om de verordening zo snel mogelijk en in ieder geval voor 1 januari 2026 in werking te laten treden, zodat NEa en Douane bij de start van de definitieve fase op 1 januari 2026 direct uitvoering geven aan de nieuwe regels. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling Er is geen evaluatie- en/ of horizonbepaling opgenomen in het voorstel tot wijziging van de verordening. De voorgestelde wijzigingen worden gemonitord onder de evaluatiebepaling die al in de verordening staat. Hierin staat dat de Commissie de werking van het CBAM monitort en vóór 1 januari 2028 en daarna elke twee jaar rapporteert aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van de CBAM. Het kabinet steunt deze aanpak. e) Constitutionele toets Niet van toepassing. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving Ten aanzien van de uitvoering van het CBAM zijn er in Nederland twee autoriteiten betrokken: De Douane en de aangewezen nationale autoriteit op het gebied van de CBAM, de NEa. De Douane ziet erop toe dat er geen CBAM-goederen worden ingevoerd door CBAM-aangevers zonder toelating. Wanneer de drempel toch wordt overschreden, is de NEa bevoegd om te handhaven. De NEa is ook belast met de procedure voor toelating van CBAM-aangevers en het toezicht en handhaving op de CBAM-aangifte en het inleveren van certificaten. a) Uitvoerbaarheid Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen wat de precieze implicaties zijn voor de uitvoering door Douane en de NEa. De nieuwe drempelwaarde voor CBAM zorgt er in ieder geval voor dat minder importeurs onder de reikwijdte van het CBAM vallen. Als deze drempel ruim voor 1 januari 2026 bekend wordt gemaakt, kan de NEa de doelgroep hierover informeren en krijgt de NEa al in 2025 minder toelatingsaanvragen om te behandelen. Waar gebruik wordt gemaakt van standaardwaarden, zullen de controles van de NEa naar verwachting in aard en omvang relatief beperkt zijn. Dit komt de uitvoerbaarheid van de taken van de NEa onder CBAM ten goede. De consequenties van de voorgestelde wijzigingen op het toezicht door de Douane worden nog nader inzichtelijk gemaakt in een impactscan. Zo moet er worden gekeken wat het effect is van de nieuwe drempelwaarde op de doelgroepen van toezicht. Minder importeurs hoeven aan de verplichtingen uit de CBAM-verordening te voldoen, maar anderzijds nemen de risico s op ontduiking van de drempel toe. Daarnaast moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de manier waarop gehandeld moet worden in het geval een importeur de drempelwaarde heeft overschreden zonder toelating. De inpasbaarheid van het voorstel in het brede IT-portfolio is in elk geval een punt van aandacht voor de Douane. Het kabinet zal daarom waar mogelijk vragen aan te sluiten bij de bestaande IT-systemen. b) Handhaafbaarheid Nadere analyses door de NEa en Douane moeten uitwijzen wat de precieze implicaties zijn van de verordening op handhaafbaarheid. In het algemeen zal het kabinet zich ervoor inzetten dat het voorstel zoveel mogelijk aansluit bij de terminologie van het Douanewetboek van de Unie en de taak van de Douane en de nationale autoriteiten zo helder mogelijk beschrijft. Een eerste voorlopige inschatting is dat de controles op de CBAM- aangiftes waar standaardwaarden worden gebruikt, beperkt zijn tot een beoordeling van de juistheid van de douanegegevens en daardoor gemakkelijker uit te voeren zijn dan controles op de CBAM-aangiftes op basis van werkelijke emissiegegevens, waar ook gekeken wordt naar de juistheid en volledigheid van de berekening van de ingebedde emissies. Daarnaast worden in het wetsvoorstel de Commissie en de nationale autoriteiten verantwoordelijk gemaakt voor het monitoren van de drempelwaarde. Deze monitoring is belangrijk, want met de verhoging van de drempel naar 50 ton, nemen de risico s op ontduiking van de drempel toe. Conform het voorstel analyseert de Commissie douanegegevens van de lidstaten en deelt deze informatie over mogelijke overschrijdingen met de nationale bevoegde autoriteit. Als het om een in Nederland gevestigde importeur gaat, zal de NEa de bevoegde autoriteit zijn. Het is dan aan de NEa om vast te stellen of een overschrijding heeft plaatsgevonden. Daarbij moet de NEa in voorkomend geval beoordelen of er oneigenlijke opsplitsingen of schijnconstructies zijn toegepast. Als er een overschrijding heeft plaatsgevonden, dan moet de nationale autoriteit daartegen optreden. Dit zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het moeilijk is om oneigenlijke opsplitsingen en schijnconstructies te bewijzen. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het voorstel wordt verduidelijkt, zodat de handhaafbaarheid op dit punt wordt verbeterd. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden De impact van het voorstel op ontwikkelingslanden is beperkt maar positief. Over het algemeen is de impact van CBAM op ontwikkelingslanden beperkt, omdat er weinig import van CBAM-goederen uit deze landen plaatsvindt. Voor CBAM-goederen die wel vanuit deze landen naar de EU geëxporteerd worden, zal door exporteurs gemerkt worden dat er minder importeurs zijn die onder CBAM vallen en dat de regels voor de importeurs die wel onder CBAM vallen versoepeld zijn. Bovendien maakt het voorstel om gebruik te maken van standaardwaarden het mogelijk aantrekkelijker voor importeurs om te importeren uit landen waarin minder data beschikbaar is over uitstoot. Daarbij wordt de klimaatambitie van CBAM door de voorgestelde wijzigingen niet afgezwakt. De impact van klimaatverandering wordt disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden. CBAM levert een belangrijke bijdrage aan het beperken van klimaatverandering, en de voorgestelde wijzigingen doen daar niet aan af. X Noot 1 COM(2025) 30 en BNC-fiche Mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen, 2025D09759 . X Noot 2 Verordening (EU) 2023/ 956 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie. X Noot 3 Kamerstuk 22 112, nr. 3197 . X Noot 4 SWD(2021) 305 final X Noot 5 Kamerstuk 21 501-30, nr. 621 . X Noot 6 BNC-fiche Mededeling, besluit en verordening – introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling. Kamerstuk 22 112, nr. 3760 . X Noot 7 Zie Nederland tweede goederenhandelaar van de EU | CBS X Noot 8 Het rapport kan hier geraadpleegd worden Enrico Letta – Much more than a market (April 2024) X Noot 9 Het rapport kan hier geraadpleegd worden: EU competitiveness: Looking ahead – European Commission (europa.eu) X Noot 10 Conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/ 2011 [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:55:47 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4012 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism (Kamerstuk 22 112, nr. 4013 ) Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Kamerstuk 22 112, nr. 4014 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Voorstel Omnibus I (CSRD & CSDDD) 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directives (EU) 2022/ 2464 and (EU) 2024/ 1760 as regards the dates from which Member States are to apply certain corporate sustainability reporting and due diligence requirements (hierna: Voorstel Uitstel CSRD of Voorstel Uitstel CSDDD) Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directives 2006/ 43/ EC, 2013/ 34/ EU, (EU) 2022/ 2464 and (EU) 2024/ 1760 as regards certain corporate sustainability reporting and due diligence requirements (hierna: Voorstel Aanpassingen CSRD of Voorstel Aanpassingen CSDDD). b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM (2025) 80 en COM (2025) 81 d) EUR-lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=COM%3A2025% 3A80%3AFIN https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=CELEX% 3A52025PC0081&qid=1741788235615 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken (RAZ) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Buitenlandse Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid h) Rechtsbasis Artikel 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel In de voorstellen worden de recent tot stand gekomen richtlijnen Corporate Sustainability Reporting Directive (hierna: CSRD 1 ) en Corporate Sustainability Reporting and Due Diligence Directive (hierna: CSDDD 2 ) inhoudelijk gewijzigd. Wanneer het gaat om de wijziging van de ene dan wel de andere richtlijn, wordt dit aangeduid als Voorstel (Aanpassingen of Uitstel) CSRD dan wel als Voorstel (Aanpassingen of Uitstel) CSDDD. Al deze voorstellen maken onderdeel uit van de zogenaamde Omnibus I van de Europese Commissie. Voorstel Uitstel CSRD De Commissie wil de lidstaten twee jaar uitstel bieden voor het implementeren van de CSRD en daarmee voor de toepassing van de CSRD voor twee van de vier groepen ondernemingen waarvoor de inwerkingtreding gefaseerd is geregeld in de CSRD. Het gaat ten eerste om de ondernemingen die voor het eerst over boekjaar 2025 zouden moeten rapporteren, namelijk de grote en niet-beursgenoteerde vennootschappen, banken en verzekeringsmaatschappijen en moedermaatschappijen van een grote groep, voor zover ze niet al over 2024 hoefden te rapporteren. Ten tweede gaat het om de ondernemingen die voor het eerst over boekjaar 2026 zouden moeten rapporteren, namelijk de beursvennootschappen, beursgenoteerde banken en verzekeringsmaatschappijen, voor zover ze niet al over 2025 of 2024 hoefden te rapporteren. Dit betreffen dus vooral beursgenoteerde MKB-bedrijven, kleine en niet-complexe instellingen en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives. De Commissie beoogt met dit uitstel te voorkomen dat een deel van deze ondernemingen eerst nog moet rapporteren over boekjaar 2025 of 2026, om vervolgens buiten de reikwijdte van de CSRD te vallen na de inwerkingtreding van het Voorstel CSRD. Voorstel Uitstel CSDDD De Commissie stelt voor om de omzettingstermijn van CSDDD voor lidstaten (nu 26 juli 2026) met één jaar uit te stellen (naar 26 juli 2027), alsmede de toepassingstermijn voor de eerste groep ondernemingen (van 26 juli 2027 naar 26 juli 2028). Voorstel Aanpassingen CSRD De reikwijdte van de rapporteringsverplichting in de CSRD wordt in het Voorstel CSRD beperkt tot alle grote ondernemingen en grote groepen van ondernemingen (concerns) met meer dan 1.000 werknemers, die hetzij een netto omzet van meer dan EUR 50 miljoen, hetzij een balanstotaal van meer dan EUR 25 miljoen hebben. Die grens van 1.000 werk nemers is nieuw ten opzichte van de CSRD en geldt ook voor onder meer beursvennootschappen. De CSRD zal aldus niet langer van toepassing zijn op grote ondernemingen met minder dan 1.000 werknemers en beursgenoteerde MKB-ondernemingen. De Commissie zal een vrijwillige standaard opstellen, die gebruikt kan worden door ondernemingen die niet (meer) onder de rapporteringsverplichtingen vallen, maar wel willen rapporteren. Die standaard zal tevens ondernemingen met minder dan 1.000 werknemers in de waardeketen van de rapporterende onderneming beschermen: zij hoeven de rapporterende onderneming op haar verzoek niet méér informatie aan te leveren dan is aangegeven in die vrijwillige standaard voor het rapporteren van duurzaamheidsinformatie, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die normaliter al wordt gedeeld tussen ondernemingen in die bepaalde sector. De accountant dient de duurzaamheidsrapportage te controleren en onder het huidige voorstel een verklaring van een beperkte mate van zekerheid afgeven. Aanvankelijk was voorzien in de mogelijkheid om in de toekomst over te gaan op een verklaring van redelijke mate van zekerheid. Deze mogelijkheid vervalt met het voorstel. Onder het nieuwe voorstel zal de Commissie in plaats van assurancestandaarden in 2026 targeted assurance guidelines uitvaardigen. Dit stelt de Commissie in staat om sneller in te spelen op opkomende kwesties op het gebied van het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering om zo onnodige lasten voor ondernemingen die onder de rapportageverplichtingen vallen te beperken. Verder zal de Commissie op het gebied van de standaarden afzien van het opstellen van sectorspecifieke standaarden. Zij heeft ook toegezegd de eerste set European Sustainability Reporting Standards (ESRS) te zullen herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook daar de lasten te verminderen. Dit laatste zou met name voor meer duidelijkheid voor ondernemingen en audit- en assurancedienstverleners moeten zorgen over de afbakening van de hoeveelheid en nauwkeurigheid van de informatie die nodig is om te voldoen aan de ESRS. Dit zou moeten leiden tot het voorkomen van een stijging van de assurancekosten voor ondernemingen en zou voor meer voorspelbaarheid van de rapportagekosten moeten zorgen. Tevens wordt rapportage m.b.t. de EU Taxonomie Verordening voor grote ondernemingen met meer dan 1.000 medewerkers en een (netto) jaaromzet lager dan EUR 450 miljoen vrijwillig, zolang deze ondernemingen claimen geen activiteiten te hebben die in lijn zijn met de Taxonomie. Als deze ondernemingen vrijwillig rapporteren wordt transparantie verwacht over de mate waarin de omzet en kapitaaluitgaven in lijn zijn met de EU Taxonomie. Rapportage over operationele uitgaven wordt daarbij optioneel. Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd voor ondernemingen om in hun rapportage aan te geven dat hun omzet en kapitaaluitgaven gedeeltelijk in lijn zijn met de EU Taxonomie. De Commissie wordt gemandateerd om per gedelegeerde handeling kaders te stellen om standaardisatie van rapportage op hiervoor genoemde punten te borgen. Voorstel Aanpassingen CSDDD De verplichting om in de keten van activiteiten (gehele upstream en deel van downstream keten) op basis van de resultaten van een risicoanalyse een diepgaande beoordeling uit te voeren wordt ingeperkt naar enkel de directe zakenrelaties (Tier 1). Maar wanneer er plausibele informatie is dat er negatieve gevolgen plaatsvinden bij indirecte zakenrelaties verderop in de keten, moet een onderneming wel voorbij deze Tier 1 zakenrelaties kijken. Ook moeten ondernemingen contractuele garanties vragen van directe zakenpartners die dit op hun beurt moeten vragen van zakenpartners verderop in de keten. Ondernemingen mogen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers niet meer informatie opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a van de CSRD, tenzij er indicaties zijn van negatieve gevolgen of de relevante gevolgen niet worden gedekt door de vrijwillige standaarden, en deze informatie niet op andere wijze verkregen kan worden. De verplichting om in bepaalde situaties een zakenrelatie te beëindigen, wordt veranderd in een verplichting tot opschorting van de zakenrelatie. Ook de regels over betekenisvolle samenwerking met stakeholders worden aangepast. Er wordt verduidelijkt dat ondernemingen alleen die stakeholders hoeven te betrekken die relevant zijn voor de specifieke stap van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Verder hoeven stakeholders niet meer betrokken te worden bij besluiten van de onderneming om een zakenrelatie op te schorten of te beëindigen, noch bij het ontwikkelen van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor de monitoring van de gepaste zorgvuldigheid. De definitie van stakeholders wordt versimpeld en ingeperkt tot werknemers, hun vertegenwoordigers, en individuen en gemeenschappen wiens rechten of belangen direct zijn of kunnen worden geraakt door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en zakenpartners. De periodieke evaluatie van de activiteiten en genomen maatregelen van de onderneming, haar dochters en waar relevant haar zakenpartners, en beoordeling van de effectiviteit van de genomen maatregelen door de onderneming, hoeft niet meer ieder jaar maar slechts iedere vijf jaar plaats te vinden. Wel blijft de verplichting bestaan om de effectiviteit en uitvoering van de gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen te evalueren wanneer er een significante verandering optreedt, en wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de maatregelen niet langer effectief zijn of dat er nieuwe risico s bekend zijn geworden. Het klimaattransitieplan dat ondernemingen moeten opstellen volgens de CSDDD moet nog steeds geplande en genomen implementatieacties omvatten, maar de verplichting vervalt dat ondernemingen hun uiterste best moeten doen dit plan uit te voeren. In het voorstel worden bepalingen over de boetehoogte gewijzigd. De koppeling met de omzet en de bepaling over een maximumboete van minimaal 5% worden geschrapt. Ook is het niet toegestaan om als lidstaat een maximumlimiet voor geldboetes op te nemen in de nationale implementatiewetgeving, wanneer dit toezichthouders kan belemmeren om rekening te houden met specifieke verzachtende of verzwarende omstandigheden. De Commissie moet in samenwerking met lidstaten richtsnoeren opleveren met handvatten voor toezichthouders om de hoogte van de geldboetes te bepalen. De wettelijke aansprakelijkheidsregels op grond van de richtlijn worden geschrapt. Ondernemingen kunnen nog steeds aansprakelijk worden gesteld voor schending van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen op grond van nationaal recht. Lidstaten hoeven niet meer te regelen dat benadeelden vertegenwoordigd kunnen worden door vakbonden of NGO s. Welk recht van toepassing is op geschillen in niet-EU landen wordt ook aan het nationale recht overgelaten (geen voorrangsbepaling meer). De deadline voor de algemene richtsnoeren over het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid door de Commissie wordt met een half jaar vervroegd. De Commissie is niet langer verplicht om in 2026 een rapport uit te brengen over de noodzaak van aanvullende regels voor de financiële sector. De maximumharmonisatie wordt uitgebreid naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Lidstaten mogen geen strengere regels meer invoeren ten aanzien van deze verplichtingen. b) Impact assessment Commissie Er is geen impact assessment uitgevoerd door de Europese Commissie. Het kabinet hecht er waarde aan dat Commissievoorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Zonder een impact assessment ontbreekt een grondige analyse van de economische, sociale en ecologische gevolgen van de wijzigingen in wetgeving. Dit mag ook verwacht worden vanuit de betere regelgeving-agenda van de Commissie. De urgentie van de voorstellen laat volgens de Commissie echter geen ruimte voor een dergelijke toets. Zij wijst op de impact assessments die voor de CSRD en de CSDDD zijn opgesteld en die hebben bijgedragen aan de keuzes die in het voorstel zijn gemaakt. In een werkdocument dat de Commissie openbaar heeft gemaakt ter toelichting bij het Omnibusvoorstel, heeft de Commissie wel op basis van haar eerdere berekeningen in het impact assessment bij de CSDDD en de CSRD een globale kostenbesparing berekend. Voor de CSRD bedraagt de kostenbesparing in totaal voor de ondernemingen in de EU die in dit voorstel niet meer hoeven te rapporteren, ca. EUR 1,2 miljard per jaar aan rapporteringskosten, ca. EUR 2 miljard per jaar aan accountantskosten en eenmalig EUR 1,6 miljard aan invoeringskosten. Daartegen over staat dat de accountantsorganisaties investeringen hebben gemaakt voor het opleiden van accountants om de CSRD-controle te kunnen uitvoeren. Deze accountantsorganisaties zullen eerder verwachte omzet op basis van deze voorstellen niet meer realiseren. Voor de ondernemingen in de EU die wel onder de CSRD-verplichtingen blijven vallen, bedragen de besparingen ca. EUR 0,2 miljard per jaar voor de kosten van de rapportering en ca. EUR 0,3 miljard voor de accountantskosten. Het vrijwillig maken van de taxonomierapportage voor alle andere bedrijven en concerns dan degenen met meer dan EUR 450 miljoen omzet en meer dan 1.000 werk nemers leidt tot een jaarlijkse kostenbesparing van ca. EUR 0,8 miljard en een eenmalige kostenbesparing voor bedrijven die nog niet verplicht waren om hierover te rapporteren van EUR 0,9 miljard. De totale jaarlijkse kostenbesparing van het voorstel voor de CSRD komt daarmee uit op EUR 4,4 miljard voor de EU als geheel. Voor de CSDDD gaat de Commissie uit van EUR 320 miljoen (totaal, voor alle ondernemingen die onder de CSDDD vallen gecombineerd) aan jaarlijkse kostenbesparingen en EUR 60 miljoen eenmalige kostenbesparing. Wat de impact van de wijzigingsvoorstellen is op de te behalen doelstellingen van de wetgeving is niet getoetst door de Commissie. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen). Hierin zijn internationale standaarden op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) vastgelegd. Kernelement van deze normen is dat ondernemingen risico s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Het gaat hierbij om risico s op het schenden van mensenrechten, zoals gedwongen arbeid en uitbuiting, maar ook milieuvervuiling. Als OESO-lidstaat, verwacht de Nederlandse overheid dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen. Het IMVO-beleid bestaat uit een mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen die tezamen moeten leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en ondernemingen in het peloton. Kernelement van deze doordachte mix is een brede gepaste zorgvuldigheid-verplichting. Uit onderzoeken en consultaties blijkt dat een dergelijke verplichting het meest effectief is als deze wordt ingericht op Europees niveau. Een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten en borgt een gelijk speelveld voor ondernemingen. Het kabinet heeft daarom steeds ingezet op een Europese verplichting voor ondernemingen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in hun keten in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP s. Dit is ook in het belang van een gelijk speelveld. Niet-Europese landen die regels aannemen voor gepaste zorgvuldigheid zullen die immers ook baseren op gezaghebbende internationale standaarden, zoals het geval is voor de bestaande Noorse wet op ketenverantwoordelijkheid. Bij het bepalen van het beleid ten aanzien van rapportageverplichtingen hecht het kabinet veel waarde aan de effectiviteit en voorspelbaarheid van het beleid, het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten voor ondernemingen en het realiseren van een zo groot mogelijk internationaal gelijk speelveld. Tegelijk onderstreept het kabinet het belang van transparantie als wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het doel daarbij is om bewustzijn en kennis over maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten en ondernemingen te stimuleren hun waardeketen in kaart te brengen en eventuele risico s aan te pakken. Dit helpt tevens bij het kanaliseren van financiële stromen richting duurzame investeringen. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden tussen het beperken van administratieve lasten voor ondernemingen en het blijven nastreven van de onderliggende doelen van wetgeving. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het verminderen van regeldruk is een prioriteit voor het kabinet. Het kabinet verwelkomt daarom de initiatieven van de Commissie om het concurrentievermogen van de EU te versterken door rapportagevereisten te verminderen en wetgeving te stroomlijnen. Tegelijkertijd zijn het concurrentievermogen en ondernemings- en investeringsklimaat ook gebaat bij stabiel en voorspelbaar beleid en zekerheid voor ondernemingen, zoals genoemd in het Regeerprogramma. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden en ervoor te zorgen dat de simplificatie ten goede komt aan alle ondernemingen, ook aan ondernemingen die zich al hebben voorbereid en hebben geïnvesteerd. Het kabinet verwelkomt daarom inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. Het kabinet wil ook de CSRD, CSDDD en ESRS in gezamenlijkheid zien. Het kabinet steunt ook de wens van de Commissie en het voorzitterschap om snel tot een onderhandelingsresultaat te komen. Dit geeft ondernemingen duidelijkheid. Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende ruimte is voor zorgvuldige besluitvorming en voorbereiding op nationaal niveau, inclusief raadpleging van de parlementen. Versterken van het concurrentievermogen van het Europees bedrijfsleven middels het terugdringen van regeldruk is als topprioriteit aangemerkt door zowel de Commissie als de Europese Raad. Voorstel Uitstel CSRD Het is van belang om te voorkomen dat ondernemingen eenmalige kosten moeten maken ter voldoening aan een verplichting die ten gevolge van een wijzigingsvoorstel na eenmalige toepassing weer komt te vervallen of anders komt te luiden. Daarom staat het kabinet positief tegenover het Voorstel Uitstel CSRD dat eerst de klok stilzet voor de ondernemingen. Dat biedt zo snel mogelijk duidelijkheid en voorkomt dat zij voorbereidingen moeten treffen en daardoor kosten moeten maken, die achteraf mogelijk overbodig zijn, omdat zij buiten de gewijzigde reikwijdte van de CSRD komen te vallen of omdat de verplichtingen worden verminderd. Daarbij ziet het kabinet ook dat in het huidige voorstel Uitstel CSRD nog onduidelijkheid bestaat voor grote ondernemingen die wel onder de reikwijdte blijven van de CSRD. Het uitstel geldt namelijk niet voor deze ondernemingen, terwijl een deel van hen in de toekomst niet meer onder de reikwijdte van de CSRD zou vallen. Het kabinet vindt het onwenselijk dat ondernemingen eerst verplicht moeten rapporteren en daarna niet meer. Ook geldt dat voor ondernemingen die onder de reikwijdte blijven vallen de inhoud van wat zij moeten rapporteren wijzigt met het voorstel. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat er ook een uitstel volgt voor de ondernemingen die vallen onder de eerste groep die onder de huidige CSRD al moet rapporteren. Voorstel Aanpassingen CSRD Het kabinet staat positief tegenover het doel van het Voorstel Aanpassingen CSRD. Daarnaast geeft de Commissie aan om met het voorstel de beleidsdoelstellingen van de CSRD op het terrein van de Europese Green Deal en het Actieplan voor de financiering van duurzame groei overeind te houden. Het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie die zij nodig hebben om de klimaatrisico s en de risico s ten aanzien van de andere duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren, blijft volgens de Commissie gehandhaafd voor de bedrijven waarop de CSRD van toepassing is. Het kabinet hecht eraan dat die doelstellingen niet uit het oog worden verloren en dat er tegelijkertijd een ambitieus voorstel ligt dat rekening houdt met het de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Het voorstel doet recht aan de oproep uit het rapport van Mario Draghi The Future of European Competitiveness 3 om het concurrentievermogen van de EU te versterken, waarbij hij aandacht vraagt voor de administratieve lasten en nalevingskosten van de CSRD. In de Verklaring van Boedapest over de nieuwe deal voor het Europees concurrentievermogen, van 8 november 2024 4 hebben de Europese regeringsleiders opgeroepen om een vereenvoudigingsrevolutie in gang te zetten, om te zorgen voor een duidelijk, eenvoudig en slim regelgevingskader voor bedrijven en om de administratieve, regelgevings-, en rapportagelasten drastisch te verminderen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen . Het kabinet is van mening dat het voorstel recht doet aan deze oproep. Het kabinet beoordeelt het voorstel als effectief, omdat de Commissie de lastenverlichting voor de rapporterende ondernemingen vooral wil realiseren door de reikwijdte van de CSRD te beperken. Daarnaast zal het kabinet de Commissie onder meer vragen naar de motivatie van de keuze voor de huidige criteria in plaats van aan te sluiten bij de reikwijdte van de voorloper van de CSRD, de Niet-financiële informatie richtlijn (NFRD), en welk effect zij verwacht voor het bereiken van de beoogde doelen van de CSRD en voor bedrijven die onder de NFRD vielen en straks niet meer onder de CSRD en die al 10 jaar hebben geïnvesteerd in rapportageprocessen. Daarbij is het eveneens van belang voor het kabinet dat de kern van de CSRD behouden blijft, dat wil zeggen dat een onderneming zowel moet rapporteren over de impact van duurzaamheidsfactoren op de onderneming als over de impact van de onderneming op de omgeving (het principe van dubbele materialiteit). Die effectiviteit wordt ook bereikt doordat de Commissie voornemens is om de eerste set standaarden (ESRS) te herzien door die te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Hierbij is het wel van belang dat er voldoende datapunten overblijven om duurzame investeringskeuzes te kunnen maken, de herziening plaatsvindt door middel van een zorgvuldig consultatieproces en dat oog wordt gehouden voor de interoperabiliteit tussen de ESRS en andere wereldwijde rapporteringsstandaarden zoals de ISSB. De CSRD zelf geeft immers slechts het kader voor de duurzaamheidsrapportering, dat wordt ingevuld in de ESRS. Die standaarden bevatten de daadwerkelijke regels waaraan de ondernemingen zich bij het opstellen van de rapportering dienen te houden. Daarom kan een herziening van de ESRS meer bijdragen aan een substantiële lastenverlichting dan een inhoudelijk debat over het rapporteringskader in de CSRD zelf. Bovendien heeft de Commissie met deze aanpak de doelstellingen van de CSRD niet aangetast. Het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie die zij nodig hebben om de klimaatrisico s en de risico s ten aanzien van de andere duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren, blijft gehandhaafd. Ook de uitgangspunten van de CSRD op het gebied van ecologische (milieu-), sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en van omkoping (de duurzaamheidsfactoren), blijven met dit voorstel overeind. Op al die onderwerpen dienen ondernemingen te blijven rapporteren indien die voor hen materieel zijn, alleen de mate waarin die rapportering moet uitweiden, wordt beperkt. Voor wat betreft het voornemen om sectorstandaarden te laten vervallen, erkent het kabinet het risico dat de geplande sectorspecifieke standaarden kunnen leiden tot extra regels en niet alleen tot de verduidelijking die de sectorspecifieke standaarden beogen te geven. Desalniettemin is er wel behoefte aan verduidelijking binnen het bedrijfsleven over hoe zij de algemene ESRS per sector moeten implementeren en duiden 5 . Ook kunnen sectorspecifieke standaarden de controleerbaarheid, relevantie en vergelijkbaarheid van informatie vergroten. Dit alles zou ook kunnen worden bereikt door middel van meer informele aanbevelingen in plaats van via sectorale standaarden in een uitvoeringsverordening. Het kabinet kijkt met interesse naar het voorstel van de Commissie om in de toekomst geen assuranceverklaring met een redelijke mate van zekerheid in te voeren, maar wel de assuranceverklaring met een beperkte mate van zekerheid te behouden. Dit zou kunnen leiden tot minder kosten voor de ondernemingen. Bij een onderzoek met beperkte mate van zekerheid hoeft er immers minder diepgaand onderzoek te worden gedaan. Daar staat tegenover dat de kwaliteit en de zekerheid van de juistheid van data mogelijk minder is dan bij een redelijke mate van zekerheid. Ook is het voor kabinet niet zeker of het voorstel van de Commissie om targeted assurance guidelines op te stellen voor accountants tot meer duidelijkheid over de uitvoering van assurance leidt. Het kabinet zal de Commissie hierover om duidelijkheid vragen. Daarbij zal het kabinet de Commissie vragen hoe nationale assurancestandaarden, in het geval van Nederland die van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), zich zullen verhouden tot deze aangekondigde targeted assurance guidelines. Het kabinet zal het door de Commissie gevonden evenwicht tussen het handhaven van de uitgangspunten van de CSRD en het verlichten van de lasten in de onderhandelingen nauwlettend in de gaten houden en bewaken, waarbij zij streeft naar een significante reductie van de administratieve lasten voor ondernemingen. Ook zal het kabinet de Commissie vragen om, ondanks het belang van een voortvarende behandeling teneinde het bedrijfsleven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, voldoende tijd te nemen om tot kwalitatief goede regelgeving te komen. Dit is vooral van belang bij het Voorstel CSRD. De tijd om het meer inhoudelijke Voorstel CSRD een zorgvuldig proces te laten doorlopen is er bovendien wanneer het Voorstel Uitstel CSRD de klok voor de relevante ondernemingen heeft stilgezet. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat ondernemingen in dit proces in voldoende mate worden meegenomen. Het kabinet zal daarbij wel oog houden voor de beschikbaarheid van informatie die de nodige inzichten biedt in verduurzaming van activiteiten in ketens die nodig is voor het behalen van de klimaatdoelen waaraan Nederland gecommitteerd is, ook vanuit het perspectief van milieu en gezondheid. Ook overheden hebben als afnemer hier belang bij om de duurzame ambities in de eigen bedrijfsvoering te kunnen waarmaken. De introductie van artikelen 19b en 29aa in de Richtlijn jaarrekening zorgt ervoor dat rapportage over de mate waarin activiteiten in lijn zijn met de EU Taxonomie alleen nog verplicht wordt voor ondernemingen met meer dan 1.000 werknemers en meer dan EUR 450 miljoen (netto) jaaromzet. Alhoewel het kabinet het achterliggende doel van dit voorstel steunt, zal ze de Commissie vragen naar de onderbouwing voor de gekozen grenswaarden en de mogelijke gevolgen voor de beschikbaarheid van data over duurzame investeringen die investeerders nodig hebben om duurzame investeringen te doen. Er ligt geen Impact Assessment ten grondslag aan dit voorstel en het is daarom nog onduidelijk wat voor effect deze aanpassingen met betrekking tot reikwijdte zullen hebben op de klimaat- en milieudoelstellingen. Het kabinet ontvangt van de Commissie daarnaast graag een nadere toelichting over de ruimte die met het voorstel geboden wordt voor ondernemingen om te rapporteren over activiteiten die gedeeltelijk in lijn zijn met de EU Taxonomie. Het is van belang dat deze activiteiten waarover wordt gerapporteerd daadwerkelijk een bijdrage leveren aan verduurzaming en dat wetenschappelijk onderbouwd is dat deze in lijn zijn met het 1,5-gradenscenario om het risico op greenwashing te voorkomen. Voor het kabinet is nog onvoldoende duidelijk of dit met het huidige voorstel bereikt wordt. Voor alle voorstellen geldt dat het kabinet zich ervoor inzet om te voorkomen dat ondernemingen die groene activiteiten ontplooien, met een ongelijk speelveld te maken krijgen wanneer zij, om hun duurzaamheid aan te tonen, aan forse aanvullende rapportagevereisten worden onderworpen. Daarbij zal het kabinet, net zoals bij de CSDDD, benadrukken dat aansluiting bij andere internationale ontwikkelingen op het gebied van rapporteringsstandaarden zoveel mogelijk wordt nagestreefd. Ook zal het kabinet aandacht hebben voor de samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen rondom de CSRD en de verschillende transparantievereisten die momenteel gelden voor de financiële sector rondom duurzaamheid, die volgen uit bijvoorbeeld de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector (SFDR) 6 . Een belangrijk uitgangspunt voor het kabinet is dat er rekening wordt gehouden met de wisselwerking en samenhang met de verslaglegging over duurzaamheid door ondernemingen en de verslaglegging over duurzaamheid door financiële marktdeelnemers. Voorstel Aanpassingen CSDDD Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld en uitvoerbaarheid acht het kabinet het van belang dat Europese wetgeving op het terrein van gepaste zorgvuldigheid, ook na wijziging, zoveel mogelijk gebaseerd blijft op internationale standaarden, zoals de OESO-richtlijnen en de UNGP s. Tijdens de onderhandelingen over de CSDDD is hier met succes op ingezet. Bestaande nationale IMVO-wetgeving in andere lidstaten en daarbuiten (bijvoorbeeld Noorwegen) is al gebaseerd op de internationale standaarden, evenals andere Europese regels voor verantwoord ondernemen (waaronder de CSRD, de conflictmineralenverordening en de batterijenverordening). Ook ondernemingen die op vrijwillige basis gepaste zorgvuldigheid betrachten, baseren hun inspanningen op de internationale standaarden. Aansluiting bij de internationale standaarden draagt bij aan een gelijk speelveld, ook buiten de EU-grenzen, voorkomt fragmentatie en behelst een bewezen effectieve en proportionele aanpak die in redelijke verhouding staat tot de regeldruk. Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen 7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda. 8 Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het kabinet hecht daarnaast aan uitvoerbaarheid en duidelijkheid voor bedrijven en coherentie tussen wetgeving. In lijn met deze uitgangspunten is het kabinet voorstander van diverse wijzigingsvoorstellen. Zo wordt de deadline voor oplevering van de algemene richtsnoeren over het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid in het voorstel met een halfjaar vervroegd, naar 26 juli 2026. Dit sluit aan bij de eerdere inzet van Nederland en draagt bij aan duidelijkheid voor toezichthouder en ondernemingen over de verplichtingen, zodat zij voldoende tijd hebben om zich hierop voor te bereiden. Uitstel met een jaar van de omzettingstermijn en de toepassingstermijn voor ondernemingen kan eveneens verwelkomd worden, zodat ondernemingen en toezichthouders meer tijd hebben zich goed voor te bereiden. Ook draagt, in de specifieke context van de CSDDD, uitbreiding van de bepalingen over maximumharmonisatie naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces bij aan het gelijke speelveld binnen de EU, versterking van de interne markt en de werkbaarheid voor ondernemingen. Tegelijkertijd blijft het mogelijk voor lidstaten om strengere verplichtingen in te stellen voor andere elementen dan de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen ten aanzien van bescherming van de mensenrechten, arbeids- en sociale rechten, het milieu of het klimaat. Het kabinet zal hier verduidelijkende vragen over stellen, met het oog op het belang van harmonisatie. Ook het voorstel dat bepaalt dat ondernemingen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers in principe niet meer informatie opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a van de CSRD, kan worden omarmd. De voorstellen om de uitvoeringsplicht voor het klimaattransitieplan te schrappen en de beperking van de frequentie waarmee ondernemingen moeten monitoren kunnen ook worden gesteund. Andere wijzigingsvoorstellen ondermijnen het gelijke speelveld en al gedane inspanningen door Nederlandse ondernemingen. Ook wordt de coherentie tussen de CSDDD en andere bestaande Europese en nationale wetten voor verantwoord ondernemen hierdoor verminderd. Het kabinet zal waar nodig aanpassingen voorstellen die recht doen aan regeldrukvermindering, en harmonisatie, coherentie, het gelijke speelveld en reeds gedane investeringen bevorderen. Hieronder wordt ingegaan op een aantal specifieke wijzigingsvoorstellen. Gepaste zorgvuldigheid in beginsel beperkt tot directe zakenrelaties Het beperken van gepaste zorgvuldigheid tot in principe alleen directe zakenrelaties (tier 1) draagt bij aan vermindering van de regeldruk, hetgeen in beginsel gesteund kan worden. Het kabinet heeft wel vragen en aandachtspunten bij dit voorstel en zal deze bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen. Die aandachtspunten zien met name op de gevolgen voor het gelijke speelveld binnen Nederland en de EU, de duidelijkheid voor het bedrijfsleven, de mogelijke afwenteling van lasten op kleine(re) bedrijven die directe zakenrelaties zijn, en de effectiviteit van het schrappen van de risicogerichte benadering. Om deze aandachtspunten te adresseren, zal het kabinet waar nodig aanpassingen voorstellen die regeldrukvermindering behouden, maar bijdragen aan de effectiviteit van de CSDDD, duidelijkheid scheppen voor ondernemingen en het risico op afwenteling van risico s op (kleinere) ondernemingen verkleint. Zinvolle samenwerking met stakeholders Het kabinet kan zich vinden in de aanpassing dat alleen relevante stakeholders worden betrokken bij de gepaste zorgvuldigheid, en ook in een versimpeling van de definitie van stakeholders. Het is wel van belang dat ondernemingen die stakeholders betrekken die over de juiste kennis en informatie beschikken. In sommige gevallen is dit het (lokaal) maatschappelijk middenveld. Het betrekken van deze partijen kan juridische, financiële of reputatierisico s voor ondernemingen voorkomen. Het kabinet zal bij de Commissie vragen om verduidelijking of deze groep stakeholders nog onder de definitie valt. Monitoring Het voorstel om slechts één keer in de vijf jaar de activiteiten te beoordelen en effectiviteit van genomen maatregelen te monitoren kan tot gevolg hebben dat ondernemingen belangrijke risico s in hun ketens en activiteiten over het hoofd zullen zien. Het feit dat ondernemingen wél regelmatiger moeten monitoren wanneer zij reden hebben om aan te nemen dat hun maatregelen niet langer effectief zijn, kan dit echter ondervangen. Dit voorstel kan daarom worden gesteund. Wel geven sommige ondernemingen aan dat monitoring van één keer in de vijf jaar doorgaans niet in lijn is met de gebruikelijke risicobeheersystemen en -processen binnen ondernemingen, die doorgaans gericht zijn op jaarlijkse cycli. Inperkingen harmonisatie toezicht en handhaving Om een gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen en bevorderen, heeft uniforme handhaving en sanctionering in de lidstaten de voorkeur en is dus voor het kabinet van groot belang. De wijzigingsvoorstellen van de Commissie op het gebied van de boetehoogte en civielrechtelijke aansprakelijkheid ondermijnen de harmonisatie binnen de EU op deze onderwerpen. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op harmonisatie. Voor sancties eventueel via alternatieve maatregelen die harmonisatie op deze onderwerpen alsnog mogelijk maken, bijvoorbeeld via de op te stellen richtsnoeren. Wijzigingen in het klimaattransitieplan De CSDDD bevat de verplichting voor ondernemingen om een klimaattransitieplan op te stellen en hun uiterste best te doen het uit te voeren. De uitvoeringsplicht wordt nu geschrapt, om de verplichting meer in lijn te brengen met de CSRD en meer juridische duidelijkheid te scheppen. Het kabinet steunt dit voorstel. De verplichting om een klimaatplan op te stellen, jaarlijks te updaten en om er acties in op te nemen, waarborgt de verantwoordelijkheid van bedrijven om een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van klimaatverandering. Dit bevordert bovendien transparantie richting de markt, wat ondernemingen kan stimuleren om het plan daadwerkelijk uit te voeren. Wel zal het kabinet de Commissie oproepen om (i) te verduidelijken hoe ondernemingen moeten onderbouwen dat sprake is van in lijn zijn met 1,5 °C en klimaatneutraliteit, en (ii) te verduidelijken hoe van ondernemingen verwacht wordt dat zij hun transitieplan naar beste vermogen uitvoeren, ondanks dat het omnibusvoorstel dit niet verplicht. Beëindigen zakenrelaties Het veranderen van de verplichting tot beëindiging van zakenrelaties te vervangen in een opschorting, geeft geen duidelijke oplossing voor de situatie dat gepaste zorgvuldigheid in sommige landen ernstig wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Het kabinet zal de Commissie oproepen om duidelijkheid te geven aan ondernemingen over wat van hen verwacht wordt in dergelijke situaties, bijvoorbeeld in richtsnoeren. c) Eerste inschatting van krachtenveld Op het moment van schrijven hebben lidstaten formeel nog geen posities ingenomen. Wel geven nagenoeg alle lidstaten aan de pogingen van de Commissie te verwelkomen om regeldruk te verminderen en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen te bestendigen. Voor de fracties in het Europees Parlement (EP) geldt hetzelfde, waarbij dient te worden opgemerkt dat het EP minder haast lijkt te maken dan de Raad met het aannemen van een positie. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid inzake het Voorstel Uitstel (CSRD en CSDDD) en het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is positief. De Commissie baseert de voorstellen op artikel 114 en artikel 50 VWEU. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor deze rechtsgrondslagen. Het zijn dezelfde rechtsgrondslagen die reeds van toepassing zijn op de bestaande richtlijnen (i.e. CSDDD en CSRD) en op de instrumenten die in de CSRD zijn aangepast. Artikel 50 VWEU geeft de EU de bevoegdheid richtlijnen vast te stellen teneinde de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid te verwezenlijken. In dit kader kan de EU, voor zover nodig, de waarborgen coördineren welke in de lidstaten worden verlangd van rechtspersonen om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (artikel 50, lid 2, sub g, VWEU). Op grond van artikel 114 VWEU heeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Op het gebied van de interne markt heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSRD en het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSDDD is positief. Het doel van het Voorstel CSRD is de reeds bestaande duurzaamheidsrapportage in de CSRD te vereenvoudigen en te stroomlijnen met het oog op het verlichten van de lasten en nalevingskosten van het bedrijfsleven. Daarnaast stelt de Commissie voor om de omzettingstermijn van de CSDDD voor lidstaten, alsmede de toepassingstermijn voor de eerste groep ondernemingen met één jaar uit te stellen. Daarnaast heeft het Voorstel CSDDD tot doel om de zorgvuldigheidsverplichtingen de daarmee samenhangende bepalingen inzake publieke en private handhaving te vereenvoudigen. De voorstellen betreffen derhalve aanpassing van bestaande EU-regelgeving en een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan slechts op EU-niveau plaatsvinden. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van het Voorstel Uitstel (CSRD en CSDDD) en het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is positief. Het doel van het Voorstel Uitstel CSRD is om bepaalde ondernemingen zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden dat zij twee jaar uitstel krijgen van de rapporteringsverplichting van de CSRD waar zij momenteel nog onder vallen. Het Voorstel Uitstel CSRD draagt bij aan de beoogde lastenverlichting omdat dankzij dat uitstel wordt voorkomen dat zij voorbereidingen moeten treffen en daardoor kosten moeten maken, die achteraf mogelijk overbodig zijn, omdat zij buiten de gewijzigde reikwijdte van de CSRD komen te vallen of omdat de verplichtingen worden verminderd. Het Voorstel Uitstel CSRD is proportioneel omdat die twee jaar uitstel voldoende voorbereidingstijd biedt aan de ondernemingen om zich beter voor te bereiden voor het geval zij onder de rapporteringsverplichting blijven vallen. Het doel van het Voorstel Aanpassingen CSRD is de regeldruk voor ondernemingen te verminderen en de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen te versimpelen en te stroomlijnen. Volgens het kabinet is het Voorstel Aanpassingen CSRD geschikt om een lastenverlichting te bewerkstelligen. De maatregelen die de Commissie voorstelt op het terrein van de standaarden kan een daadwerkelijke lastenverlichting realiseren, zonder het rapporteringskader in de richtlijn en daarmee de doelstelling om transparantie te bieden over de duurzaamheidskwesties, aan te tasten. Dit geldt ook voor de beperking van de uitvraag aan de bedrijven in de waardeketen door middel van een vrijwillige standaard die door de Commissie zal worden vastgesteld in een uitvoeringsverordening, waarin de Commissie de rapporteringseisen sterk zal verminderen ten opzichte van de standaarden voor de rapporterende ondernemingen. De vraag of het Voorstel Aanpassingen CSRD verder gaat dan noodzakelijk, is bij een voorstel dat de lasten verlicht, minder passend. Wel is de keuze die de Commissie heeft gemaakt in de maatregelen die de lastenverlichting moeten realiseren, proportioneel. Het Voorstel Aanpassingen CSDDD heeft tot doel om de regeldruk voor ondernemingen te verminderen en de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen te versimpelen en te stroomlijnen. Het Voorstel Aanpassingen CSDDD is geschikt om deze doelstelling te behalen omdat met het voorstel bepaalde dwingende zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen worden afgezwakt. De uitbreiding van de bepalingen over maximumharmonisatie naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces in de context van de CSDDD, draagt bij aan de werkbaarheid voor ondernemingen en het gelijk speelveld binnen de EU. De vraag of het Voorstel Aanpassingen CSDDD verder gaat dan noodzakelijk, is bij een voorstel dat de lasten verlicht, minder passend. Wel is de keuze die de Commissie heeft gemaakt in de maatregelen die de lastenverlichting moeten realiseren, proportioneel. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting De Commissie geeft aan dat de voorstellen geen implicaties zullen hebben voor de EU-begroting. De Commissie geeft aan dat bestaande middelen zullen worden gebruikt om de ontwikkeling van de EU-standaarden te bekostigen. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Het voorstel heeft naar verwachting financiële gevolgen voor de Rijksoverheid, vanwege de benodigde middelen voor toezicht en voor flankerende maatregelen. De oorspronkelijke kosten voor deze benodigde middelen zijn bij de omzetting van de CSDDD en CSRD naar nationale wetgeving reeds in kaart gebracht. Eventuele budgettaire gevolgen voor Nederland van de aanpassingen door de Omnibus in nationale implementatiebesluiten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het Voorstel Uitstel CSRD draagt bij aan het voorkomen van lasten en kosten voor het bedrijfsleven. Het voorkomt dat de ondernemingen een rapportering moeten opstellen die eenmalig is omdat de CSRD voor het daaropvolgende boekjaar zodanig wordt gewijzigd dat de onderneming er niet meer onder valt of veel minder informatie hoeft te leveren. Voor de CSRD beoogt het voorstel een vereenvoudiging in de duurzaamheidsrapportage die volgens een globale berekening van de Commissie voor de betrokken ondernemingen in de EU een besparing oplevert van in totaal circa EUR 4,4 miljard per jaar (zie hierboven in paragraaf 2.b). Het aantal ondernemingen in Nederland dat nog met de duurzaamheidsrapporteringsverplichtingen te maken houdt of krijgt, zal beperkt zijn. De Commissie verwacht een afname met 80 procent. In de berekening van de administratieve lasten in het ontwerpimplementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering is uitgegaan van een inschatting van tussen de 3.000 en 6.000 ondernemingen in Nederland die onder de rapporteringsverplichting vallen. Daarvan zullen er naar verwachting nog slechts tussen de 600 en 1.200 overblijven na invoering van het Voorstel CSRD. Doordat ook de informatie die de ondernemingen in de waardeketen hoeven te leveren aan de rapporterende ondernemingen, aanzienlijk wordt beperkt, zullen ook daar de lasten navenant afnemen. Voor wat betreft CSDDD, verwacht de Commissie een jaarlijkse kostenreductie van EUR 320 miljoen, onder andere doordat de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen worden afgezwakt. Er zijn geen directe financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor burgers. De financiële consequenties van het vervallen van de verplichting tot uitvoering van het klimaattransitieplan zijn niet in beeld gebracht. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten De verwachting is dat de gevolgen voor de concurrentiekracht van ondernemingen door de aanpassingen aan de CSDDD tweeledig zullen zijn. Enerzijds zal hun concurrentiekracht verbeterd kunnen worden, omdat de eisen en administratieve lasten verlaagd worden. Bovendien zorgt de uitbreiding van de maximumharmonisatie in de context van de CSDDD voor meer eenheid in de uitvoering binnen de EU en wordt daardoor bijgedragen aan een gelijker speelveld binnen de EU en het versterken van de interne markt. Anderzijds zullen de voorgestelde aanpassingen ongunstig zijn voor ondernemingen die reeds geïnvesteerd hebben om aan de eisen zoals ze in de huidige richtlijn opgenomen zijn te voldoen. Ook ondernemingen die zich aan de OESO-richtlijnen houden, zullen ten opzichte van EU-ondernemingen die dat niet doen een concurrentienadeel ervaren. Daarnaast kan er ongelijkheid en onduidelijkheid ontstaan wanneer ondernemingen wel of niet beschikken over plausibele informatie over misstanden in hun productieketen. Tot slot kunnen bepaalde wijzigingsvoorstellen zorgen voor meer juridische, financiële en reputatierisico s voor ondernemingen, hetgeen hun concurrentiekracht niet ten goede komt. De verwachte totale besparingen in administratieve lasten als gevolg van de wijzigingen van de CSDDD zijn overigens beperkt ten opzichte van de verwachte besparingen als gevolg van de voorgestelde wijzigingen van de CSRD. Ook worden Nederlandse bedrijven die wereldwijd koploper zijn benadeeld, omdat zij al investeringen hebben gedaan. Het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is ingegeven door het rapport The Future of European Competitiveness van Mario Draghi, teneinde het concurrentievermogen van de EU te vergroten en de lasten en nalevingskosten van het bedrijfsleven in de EU te verlichten. Het kabinet is van mening dat de Commissie een effectief voorstel heeft gedaan, dat een omvangrijke reductie in de lasten van de duurzaamheidsrapportering zal betekenen. Dat zal bijdragen aan een verbetering van de concurrentiepositie van bedrijven in de EU en versterking van de interne markt. Uit geopolitiek oogpunt zal, net zoals bij de originele richtlijn CSDDD, actieve dialoog met derde landen gevoerd moeten worden over de doelstellingen van deze richtlijn en de precieze reikwijdte en om mogelijke nadelige neveneffecten te mitigeren. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het voorstel ten aanzien van de CSDDD heeft alleen consequenties voor nationale regelgeving en niet voor decentrale regelgeving. Momenteel wordt de CSDDD geïmplementeerd in het wetsvoorstel Wet Internationaal Verantwoord Ondernemen (Wivo). Een wijziging van de CSDDD heeft consequenties voor dit implementatieproces. Doordat de richtlijn gewijzigd gaat worden en door de Raad en het Europese Parlement geamendeerd kan worden, kan op dit moment nog geen implementatievoorstel worden opgesteld dat het eindbeeld van de verplichtingen voor ondernemingen geeft. Het voorstel stelt in dat verband de omzettingstermijn van de CSDDD uit, van 26 juli 2026 naar 26 juli 2027. Dit voorgenomen uitstel neemt echter niet weg dat op dit moment, totdat het Voorstel Uitstel CSDDD formeel in werking treedt, de omzettingstermijn van 26 juli 2026 geldt, en Nederland nog altijd verplicht is om te CSDDD te (blijven) implementeren. Bovendien valt niet met zekerheid te voorspellen hoe lang de onderhandelingen over de inhoudelijke aanpassingen zullen duren, waardoor het mogelijk lastig wordt te voldoen aan de nieuwe omzettingstermijn. De omzetting van de huidige richtlijn CSDDD is in een gevorderd stadium. Aan de onderdelen die niet worden aangepast door het omnibusvoorstel wordt verder gewerkt tot een versie die nagenoeg klaar is om ter advies aan de Raad van State aan te bieden. Het kabinet acht het echter niet opportuun om de vervolgstappen in het wetsproces (ministerraad, advisering door Raad van State en parlementaire behandeling) in te zetten zolang het aannemelijk is dat de inhoud van de richtlijn aangepast gaat worden. Gedurende de onderhandelingen over de Omnibus zal het kabinet bepalen wat een handig moment is om het implementatietraject weer actief op te pakken. Inhoudelijk wordt ten aanzien van de CSDDD een aantal elementen gewijzigd die op nationaal niveau moeten worden geregeld. Zo wordt de maximumharmonisatie uitgebreid naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces, waardoor lidstaten voor meer onderwerpen geen strengere regels meer mogen invoeren dan in de CSDDD opgenomen. Daarnaast wordt de bepaling geschrapt dat de maximumboete minimaal 5% van de netto wereldwijde omzet moet bedragen. Ook wordt het lidstaten verboden om een maximumboete in te stellen, wanneer dit ertoe leidt dat toezichthouders bij het opleggen van boetes geen rekening meer kunnen houden met de relevante factoren die worden genoemd in de richtlijn voor het bepalen van de boetehoogte. In Nederland wordt normaliter standaard het maximum van 10% van de omzet gehanteerd. De Commissie zal in samenwerking met de lidstaten richtsnoeren ontwikkelen voor het vaststellen van de boete. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de lex silencio positivo, omdat er geen sprake is van een vergunningstelsel. Nederland zit nog in het proces om de CSRD te implementeren, waarvoor de implementatiedatum op 22 juni 2024 is verstreken. De Commissie is hiervoor een infractieprocedure gestart die gevolgen kan hebben, waaronder een boete. Over de relatie tussen de huidige voorstellen en de implementatie van de CSRD gaat het kabinet met de Commissie in gesprek. De CSRD wordt geïmplementeerd door enerzijds een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur op voordracht van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, dat de rapportageverplichting voor ondernemingen bevat en anderzijds door een wetsvoorstel van de Minister van Financiën en op voordracht van de Staatssecretaris Rechtsbescherming en een algemene maatregel van bestuur van de Minister van Financiën, met (voornamelijk) regels voor accountants(organisaties) die de duurzaamheidsrapportering moeten controleren. Het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur over de rapportageverplichting is op 12 juni 2024 overgelegd aan beide Kamers in het kader van de voorhang (Kamerstuk 26 485, nr. 437 ). De antwoorden op de vragen die hierop zijn ontvangen van beide Kamers, zijn eind december 2024 naar de Kamers gestuurd. De Eerste Kamer heeft op 14 februari nadere schriftelijke vragen gesteld, die zo snel mogelijk zullen worden beantwoord. Het wetsvoorstel is op 13 januari 2025 bij de Tweede Kamer ingediend. Het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur over de regels voor accountants(organisaties) is eind december 2024 in consultatie gegeven. Het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSRD hebben dan ook gevolgen voor deze implementatie van de CSRD. Het heeft de voorkeur van het kabinet om de implementatie van beide voorstellen mee te nemen in het implementatietraject voor de CSRD, mits de onderhandelingen over die voorstellen voldoende voortgang boeken. Dit is ook nodig gezien de zeer korte implementatietermijnen die voor de wijzigingen worden voorgesteld. Ook het ontwerp-Implementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering, dat nog voorhangt bij de Eerste Kamer, zal dan worden aangepast. Dit bevordert de duidelijkheid voor het bedrijfsleven, die uiteindelijk met één regeling te maken krijgt in plaats van met eerst een implementatieregeling voor de CSRD, gevolgd door een implementatieregeling voor de Omnibus I. Vanzelfsprekend zal het parlement bij alle wet- en regelgeving op de gebruikelijke wijze worden betrokken. Aangezien er slechts een jaar implementatietermijn wordt voorgesteld (en voor het Voorstel Uitstel CSRD slechts tot eind 2025), zullen de termijnen voor het doorlopen van dit proces kort zijn. Het kabinet zou daarom graag alvast vragen van de Tweede Kamer willen beantwoorden over het wetsvoorstel naar aanleiding van een verslag van de Kamer, waarbij ze ook in kan gaan op vragen over de Omnibus I, zodat de behandeling van de implementatie door middel van een nota van wijziging van die twee voorstellen in het wetsvoorstel sneller kan verlopen. Ook na het voorstel tot invoeging van de implementatie van de Omnibus I in het implementatiewetsvoorstel is er vanzelfsprekend ruimte voor een nader verslag. Ten aanzien van de voorschriften voor handhaving en sanctionering wijzigen de voorstellen ten aanzien van de CSRD niets, zodat er op dat punt geen aanpassingen van de wet- en regelgeving nodig is. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat een aantal nieuwe bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats vanuitvoering) voor de hand ligt. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 48a, lid 2, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. Artikel 19b, lid 5, van Richtlijn 2013/ 34/ EU en artikel 29aa, lid 5 van Richtlijn 2013/ 34/ EU voorzien in bevoegdheden van de Commissie om de inhoud en presentatie van informatie ten aanzien van de vrijwillige taxonomie rapportage door respectievelijk bepaalde ondernemingen en moederondernemingen. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Het sluit aan bij de bevoegdheid van de Commissie die reeds in de Taxonomie en de CSRD staan om soortgelijke informatie via gedelegeerde handelingen nader te specificeren. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 49, lid 3c, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. Artikel 29ca van Richtlijn 2013/ 34/ EU betreft de bevoegdheid van de Commissie om te voorzien in normen voor duurzaamheidsrapportage voor vrijwillig gebruik door ondernemingen die niet verplicht zijn te rapporteren over hun duurzaamheid. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Die standaarden zullen mede vanwege internationale ontwikkelingen iedere drie jaar worden geëvalueerd en zo nodig aangepast. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 49, lid 3c, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) heeft een omzettingstermijn van één jaar na datum van inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding gaat in op de twintigste dag na publicatie van de richtlijn in het Publicatieblad van de EU. De exacte datum van de omzettingstermijn is dus nog niet bekend. Het is op dit moment onduidelijk hoe deze omzettingstermijn zich verhoudt tot het voorgestelde uitstel van de omzettingstermijn van de CSDDD in het Voorstel Uitstel CSDDD (naar 26 juli 2027). Indien de omzettingstermijn voor het Voorstel Aanpassingen CSDDD gelijk wordt gesteld aan de beoogde omzettingstermijn van de CSDDD (26 juli 2027), dan acht het kabinet deze termijn haalbaar. De omzettingstermijn voor het uitstel van de omzetting van de CSDDD en CSRD is vastgesteld op 31 december 2025. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling De CSDDD heeft een evaluatiebepaling (artikel 36). Het voorstel breidt deze bepaling niet uit en voorziet niet in een aanvullende bepaling. Wel wijzigt het voorstel de evaluatiebepaling door de verplichting van de Commissie, om uiterlijk 26 juli 2026 een verslag in te dienen over de noodzaak om aanvullende vereisten te verkennen voor gereglementeerde financiële ondernemingen met betrekking tot de verrichting van financiële diensten en beleggingsactiviteiten, te schrappen. De reeds in de CSRD voorziene evaluatie van de standaarden en de rapportering over de audit na drie jaar wijzigt niet door het Voorstel CSRD. e) Constitutionele toets Grondrechten richten zich primair tot natuurlijke personen. Voor zover dat naar de aard van het betreffende grondrecht zin kan hebben, kunnen rechtspersonen zich daarop beroepen. Voor zover sprake is van een beperking van die rechten, zullen bij de omzetting van deze richtlijn, die rechten in acht worden genomen. Vooralsnog biedt het voorstel geen aanleiding om te veronderstellen dat deze rechten worden beperkt. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving a) Uitvoerbaarheid De uitvoering van de duurzaamheidsrapportering wijzigt niet door de voorstellen. De CSDDD voorziet in een combinatie van bestuursrechtelijke handhaving en civiele aansprakelijkheid. Dit voorstel wijzigt de bestuursrechtelijke handhaving beperkt, doordat de bepaling over de minimale maximumboete wordt aangepast. Ook worden de bepalingen over civielrechtelijke aansprakelijkheid verwijderd in het voorstel. Een gevolg van deze wijzigingen is dat handhaving binnen de EU minder geharmoniseerd zal zijn. De beperking tot tier-1 heeft mogelijk ook gevolgen voor de uitvoerbaarheid, omdat de toezichthouder nu zal moeten toetsen in welke gevallen ondernemingen wel verder dan hun directe zakenpartners moeten kijken bij hun risicoanalyse en in welke gevallen niet. Hierbij zal de toezichthouder moeten toetsen wanneer een onderneming over plausibele informatie beschikt en een oordeel geven over of deze informatie plausibel is. Lidstaten wijzen een of meer bevoegde toezichthoudende autoriteiten aan voor het toezicht op de CSDDD. In Nederland is de Autoriteit Consument & Markt (ACM) beoogd toezichthouder. Zij zal worden gevraagd een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit te voeren op de nationale implementatiewet van de vastgestelde richtlijn, zoals gewijzigd n.a.v. dit voorstel. b) Handhaafbaarheid Het voorstel wijzigt de handhavende bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit beperkt, doordat de bepalingen over de minimale maximumboete wordt aangepast en civielrechtelijke aansprakelijkheid worden aangepast, De handhaafbaarheid van de rapporteringsverplichting wijzigt niet door de meeste voorstellen. De verplichting om indirecte zakenrelaties te beoordelen wanneer de onderneming over plausibele informatie beschikt is, vanwege de onduidelijkheid die er het gevolg van is, lastig handhaafbaar. De handhaafbaarheid van de nieuwe mogelijkheid om te rapporteren dat activiteiten gedeeltelijk voldoen aan de EU Taxonomie zal afhangen van de uitwerking in de aangekondigde gedelegeerde handeling. Het principe van de value chain cap lijkt in de praktijk lastig te handhaven. Het is van belang dat het trickle-down effect in de keten richting ondernemingen die niet onder de CSRD vallen zoveel mogelijk beperkt wordt en ondernemingen worden beschermd tegen ongebreidelde dataverzoeken. De value chain cap kan hier een belangrijke rol in spelen. Hiervoor moet de value chain cap wel zo worden ingericht dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat ondernemingen die niet rapportageplichtig zijn dataverzoeken ontvangen die additioneel zijn aan de datapunten in de vrijwillige rapportagestandaard. Het is daarbij belangrijk dat ondernemingen – zowel de rapporterende ondernemingen als de ondernemingen in de waardeketen – goed bekend zijn met deze vrijwillige rapportagestandaard en het voor hen duidelijk is hoe deze moet worden toegepast om de ondernemingen in de waardeketen te beschermen. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Doordat de beleidsdoelstellingen van de CSRD overeind blijven, zullen de implicaties voor ontwikkelingslanden niet ingrijpend wijzigen door het Voorstel Aanpassingen. Voor implementatie van de CSDDD is in kaart gebracht wat de effecten van het implementatie wetsvoorstel zouden zijn op ontwikkelings- en productielanden door middel van uitvoering van de SDG-toets en de kwaliteitseis Effecten op ontwikkelingslanden . 9 Uit het onderzoek blijkt dat het wetsvoorstel een positief effect kan hebben op het creëren van waardig werk en inclusieve economische groei in ontwikkelings- en productielanden. Het is aannemelijk dat sommige wijzigingsvoorstellen in dit voorstel ervoor zorgen dat de positieve gevolgen van de wetgeving in ontwikkelingslanden verminderd worden. Het gaat met name om de volgende wijzigingen. De inperking van gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen tot in principe directe zakelijke relaties leidt er mogelijk toe dat een deel van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen beperkt blijft tot toeleveranciers binnen de EU. Dit leidt mogelijk tot minder substantiële verbetering in ontwikkelingslanden op het gebied van mensenrechten en milieu. De beperking op het gebied van het betrekken van stakeholders bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid leidt er mogelijk toe dat signalen vanuit het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden ondernemingen niet meer bereiken. Dit terwijl het (lokale) maatschappelijk middenveld juist in staat is benodigde context te schetsen voor ondernemingen over risico s en onderliggende oorzaken. Dit is van meerwaarde voor ondernemingen om de negatieve impact van handel te beperken of voorkomen en om het gebied te begrijpen waar de onderneming actief is of wil worden. Het minder regulier monitoren van de effectiviteit van de gepaste zorgvuldigheidsprocessen en -maatregelen kan ertoe leiden dat risico s en misstanden in ontwikkelingslanden (langer) onbekend blijven en niet aangepakt. Verwijderen van de regels over civiele aansprakelijkheid kan de toegang tot het recht voor benadeelden in productielanden verslechteren. Bedrijven die actief zijn in ontwikkelings- en productielanden geven ook aan dat brede IMVO-wetgeving hen helpt om knelpunten voor ondernemen in deze landen te adresseren. 10 Andere wijzigingsvoorstellen zouden positieve gevolgen voor (partijen in) ontwikkelingslanden tot gevolg kunnen hebben. Doordat ondernemingen aan directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers in principe niet méér informatie mogen vragen dan gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a CSRD, is er een verlichting van de regeldruk bij deze groep zakenpartners, die zich soms in ontwikkelingslanden bevinden. X Noot 1 Richtlijn (EU) 2022/ 2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/ 2014, Richtlijn 2004/ 109/ EG, Richtlijn 2006/ 43/ EG en Richtlijn 2013/ 34/ EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PbEU 2022, L322) X Noot 2 Richtlijn (EU) 2024/ 1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/ 1937 en Verordening (EU) 2023/ 2859, met betrekking tot gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen (PbEU L 2024/ 1760). X Noot 3 https:/ / commission.europa.eu/ document/ download/ 97e481fd-2dc3-412d-be4c-f152a8232961_en?filename=The%20future%20of%20European%20competitiveness%20_ %20A%20competitiveness%20strategy%20for%20Europe.pdf X Noot 4 https:/ / www.consilium.europa.eu/ nl/ press/ press-releases/ 2024/ 11/ 08/ the-budapest-declaration/ X Noot 5 Dit vloeit voort uit een onderzoek van februari 2025 naar de impact van het CSRD op het mkb, uitgevoerd door de Haagse Hogeschool in opdracht van MinEZ. Duurzaamheidsinformatie: De effecten van de CSRD op het mkb , p. 6, 45, 54. https:/ / www.rijksoverheid.nl/ documenten/ rapporten/ 2025/ 02/ 28/ duurzaamheidsinformatie-de-effecten-van-de-csrd-op-het-mkb X Noot 6 Regulation (EU) 2019/ 2088 X Noot 7 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 . X Noot 8 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 . X Noot 9 De uitkomsten van deze toetsen staan in de memorie van toelichting bij het concept implementatiewetsvoorstel. De meest recente publieke versie is te raadplegen via: Overheid.nl | Consultatie Wet internationaal verantwoord ondernemen . X Noot 10 Zo heeft VNO-NCW met Initiatief Duurzaamheid en Handel (IDH) een actieplan opgesteld waar effectieve uitvoering van IMVO-wetgeving een belangrijk onderdeel is: Actieplan voedselzekerheid wereldwijd . [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:52:25 | Brief
-
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 4012 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 maart 2025 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC). Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011 ) Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism (Kamerstuk 22 112, nr. 4013 ) Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Kamerstuk 22 112, nr. 4014 ) De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp Fiche: Voorstel Omnibus I (CSRD & CSDDD) 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directives (EU) 2022/ 2464 and (EU) 2024/ 1760 as regards the dates from which Member States are to apply certain corporate sustainability reporting and due diligence requirements (hierna: Voorstel Uitstel CSRD of Voorstel Uitstel CSDDD) Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directives 2006/ 43/ EC, 2013/ 34/ EU, (EU) 2022/ 2464 and (EU) 2024/ 1760 as regards certain corporate sustainability reporting and due diligence requirements (hierna: Voorstel Aanpassingen CSRD of Voorstel Aanpassingen CSDDD). b) Datum ontvangst Commissiedocument 26 februari 2025 c) Nr. Commissiedocument COM (2025) 80 en COM (2025) 81 d) EUR-lex https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=COM%3A2025% 3A80%3AFIN https:/ / eur-lex.europa.eu/ legal-content/ EN/ TXT/ ?uri=CELEX% 3A52025PC0081&qid=1741788235615 e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Algemene Zaken (RAZ) g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Buitenlandse Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid h) Rechtsbasis Artikel 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) i) Besluitvormingsprocedure Raad Gekwalificeerde meerderheid j) Rol Europees Parlement Medebeslissing 2. Essentie voorstel a) Inhoud voorstel In de voorstellen worden de recent tot stand gekomen richtlijnen Corporate Sustainability Reporting Directive (hierna: CSRD 1 ) en Corporate Sustainability Reporting and Due Diligence Directive (hierna: CSDDD 2 ) inhoudelijk gewijzigd. Wanneer het gaat om de wijziging van de ene dan wel de andere richtlijn, wordt dit aangeduid als Voorstel (Aanpassingen of Uitstel) CSRD dan wel als Voorstel (Aanpassingen of Uitstel) CSDDD. Al deze voorstellen maken onderdeel uit van de zogenaamde Omnibus I van de Europese Commissie. Voorstel Uitstel CSRD De Commissie wil de lidstaten twee jaar uitstel bieden voor het implementeren van de CSRD en daarmee voor de toepassing van de CSRD voor twee van de vier groepen ondernemingen waarvoor de inwerkingtreding gefaseerd is geregeld in de CSRD. Het gaat ten eerste om de ondernemingen die voor het eerst over boekjaar 2025 zouden moeten rapporteren, namelijk de grote en niet-beursgenoteerde vennootschappen, banken en verzekeringsmaatschappijen en moedermaatschappijen van een grote groep, voor zover ze niet al over 2024 hoefden te rapporteren. Ten tweede gaat het om de ondernemingen die voor het eerst over boekjaar 2026 zouden moeten rapporteren, namelijk de beursvennootschappen, beursgenoteerde banken en verzekeringsmaatschappijen, voor zover ze niet al over 2025 of 2024 hoefden te rapporteren. Dit betreffen dus vooral beursgenoteerde MKB-bedrijven, kleine en niet-complexe instellingen en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives. De Commissie beoogt met dit uitstel te voorkomen dat een deel van deze ondernemingen eerst nog moet rapporteren over boekjaar 2025 of 2026, om vervolgens buiten de reikwijdte van de CSRD te vallen na de inwerkingtreding van het Voorstel CSRD. Voorstel Uitstel CSDDD De Commissie stelt voor om de omzettingstermijn van CSDDD voor lidstaten (nu 26 juli 2026) met één jaar uit te stellen (naar 26 juli 2027), alsmede de toepassingstermijn voor de eerste groep ondernemingen (van 26 juli 2027 naar 26 juli 2028). Voorstel Aanpassingen CSRD De reikwijdte van de rapporteringsverplichting in de CSRD wordt in het Voorstel CSRD beperkt tot alle grote ondernemingen en grote groepen van ondernemingen (concerns) met meer dan 1.000 werknemers, die hetzij een netto omzet van meer dan EUR 50 miljoen, hetzij een balanstotaal van meer dan EUR 25 miljoen hebben. Die grens van 1.000 werk nemers is nieuw ten opzichte van de CSRD en geldt ook voor onder meer beursvennootschappen. De CSRD zal aldus niet langer van toepassing zijn op grote ondernemingen met minder dan 1.000 werknemers en beursgenoteerde MKB-ondernemingen. De Commissie zal een vrijwillige standaard opstellen, die gebruikt kan worden door ondernemingen die niet (meer) onder de rapporteringsverplichtingen vallen, maar wel willen rapporteren. Die standaard zal tevens ondernemingen met minder dan 1.000 werknemers in de waardeketen van de rapporterende onderneming beschermen: zij hoeven de rapporterende onderneming op haar verzoek niet méér informatie aan te leveren dan is aangegeven in die vrijwillige standaard voor het rapporteren van duurzaamheidsinformatie, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die normaliter al wordt gedeeld tussen ondernemingen in die bepaalde sector. De accountant dient de duurzaamheidsrapportage te controleren en onder het huidige voorstel een verklaring van een beperkte mate van zekerheid afgeven. Aanvankelijk was voorzien in de mogelijkheid om in de toekomst over te gaan op een verklaring van redelijke mate van zekerheid. Deze mogelijkheid vervalt met het voorstel. Onder het nieuwe voorstel zal de Commissie in plaats van assurancestandaarden in 2026 targeted assurance guidelines uitvaardigen. Dit stelt de Commissie in staat om sneller in te spelen op opkomende kwesties op het gebied van het assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering om zo onnodige lasten voor ondernemingen die onder de rapportageverplichtingen vallen te beperken. Verder zal de Commissie op het gebied van de standaarden afzien van het opstellen van sectorspecifieke standaarden. Zij heeft ook toegezegd de eerste set European Sustainability Reporting Standards (ESRS) te zullen herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook daar de lasten te verminderen. Dit laatste zou met name voor meer duidelijkheid voor ondernemingen en audit- en assurancedienstverleners moeten zorgen over de afbakening van de hoeveelheid en nauwkeurigheid van de informatie die nodig is om te voldoen aan de ESRS. Dit zou moeten leiden tot het voorkomen van een stijging van de assurancekosten voor ondernemingen en zou voor meer voorspelbaarheid van de rapportagekosten moeten zorgen. Tevens wordt rapportage m.b.t. de EU Taxonomie Verordening voor grote ondernemingen met meer dan 1.000 medewerkers en een (netto) jaaromzet lager dan EUR 450 miljoen vrijwillig, zolang deze ondernemingen claimen geen activiteiten te hebben die in lijn zijn met de Taxonomie. Als deze ondernemingen vrijwillig rapporteren wordt transparantie verwacht over de mate waarin de omzet en kapitaaluitgaven in lijn zijn met de EU Taxonomie. Rapportage over operationele uitgaven wordt daarbij optioneel. Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd voor ondernemingen om in hun rapportage aan te geven dat hun omzet en kapitaaluitgaven gedeeltelijk in lijn zijn met de EU Taxonomie. De Commissie wordt gemandateerd om per gedelegeerde handeling kaders te stellen om standaardisatie van rapportage op hiervoor genoemde punten te borgen. Voorstel Aanpassingen CSDDD De verplichting om in de keten van activiteiten (gehele upstream en deel van downstream keten) op basis van de resultaten van een risicoanalyse een diepgaande beoordeling uit te voeren wordt ingeperkt naar enkel de directe zakenrelaties (Tier 1). Maar wanneer er plausibele informatie is dat er negatieve gevolgen plaatsvinden bij indirecte zakenrelaties verderop in de keten, moet een onderneming wel voorbij deze Tier 1 zakenrelaties kijken. Ook moeten ondernemingen contractuele garanties vragen van directe zakenpartners die dit op hun beurt moeten vragen van zakenpartners verderop in de keten. Ondernemingen mogen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers niet meer informatie opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a van de CSRD, tenzij er indicaties zijn van negatieve gevolgen of de relevante gevolgen niet worden gedekt door de vrijwillige standaarden, en deze informatie niet op andere wijze verkregen kan worden. De verplichting om in bepaalde situaties een zakenrelatie te beëindigen, wordt veranderd in een verplichting tot opschorting van de zakenrelatie. Ook de regels over betekenisvolle samenwerking met stakeholders worden aangepast. Er wordt verduidelijkt dat ondernemingen alleen die stakeholders hoeven te betrekken die relevant zijn voor de specifieke stap van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Verder hoeven stakeholders niet meer betrokken te worden bij besluiten van de onderneming om een zakenrelatie op te schorten of te beëindigen, noch bij het ontwikkelen van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor de monitoring van de gepaste zorgvuldigheid. De definitie van stakeholders wordt versimpeld en ingeperkt tot werknemers, hun vertegenwoordigers, en individuen en gemeenschappen wiens rechten of belangen direct zijn of kunnen worden geraakt door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en zakenpartners. De periodieke evaluatie van de activiteiten en genomen maatregelen van de onderneming, haar dochters en waar relevant haar zakenpartners, en beoordeling van de effectiviteit van de genomen maatregelen door de onderneming, hoeft niet meer ieder jaar maar slechts iedere vijf jaar plaats te vinden. Wel blijft de verplichting bestaan om de effectiviteit en uitvoering van de gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen te evalueren wanneer er een significante verandering optreedt, en wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de maatregelen niet langer effectief zijn of dat er nieuwe risico s bekend zijn geworden. Het klimaattransitieplan dat ondernemingen moeten opstellen volgens de CSDDD moet nog steeds geplande en genomen implementatieacties omvatten, maar de verplichting vervalt dat ondernemingen hun uiterste best moeten doen dit plan uit te voeren. In het voorstel worden bepalingen over de boetehoogte gewijzigd. De koppeling met de omzet en de bepaling over een maximumboete van minimaal 5% worden geschrapt. Ook is het niet toegestaan om als lidstaat een maximumlimiet voor geldboetes op te nemen in de nationale implementatiewetgeving, wanneer dit toezichthouders kan belemmeren om rekening te houden met specifieke verzachtende of verzwarende omstandigheden. De Commissie moet in samenwerking met lidstaten richtsnoeren opleveren met handvatten voor toezichthouders om de hoogte van de geldboetes te bepalen. De wettelijke aansprakelijkheidsregels op grond van de richtlijn worden geschrapt. Ondernemingen kunnen nog steeds aansprakelijk worden gesteld voor schending van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen op grond van nationaal recht. Lidstaten hoeven niet meer te regelen dat benadeelden vertegenwoordigd kunnen worden door vakbonden of NGO s. Welk recht van toepassing is op geschillen in niet-EU landen wordt ook aan het nationale recht overgelaten (geen voorrangsbepaling meer). De deadline voor de algemene richtsnoeren over het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid door de Commissie wordt met een half jaar vervroegd. De Commissie is niet langer verplicht om in 2026 een rapport uit te brengen over de noodzaak van aanvullende regels voor de financiële sector. De maximumharmonisatie wordt uitgebreid naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Lidstaten mogen geen strengere regels meer invoeren ten aanzien van deze verplichtingen. b) Impact assessment Commissie Er is geen impact assessment uitgevoerd door de Europese Commissie. Het kabinet hecht er waarde aan dat Commissievoorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Zonder een impact assessment ontbreekt een grondige analyse van de economische, sociale en ecologische gevolgen van de wijzigingen in wetgeving. Dit mag ook verwacht worden vanuit de betere regelgeving-agenda van de Commissie. De urgentie van de voorstellen laat volgens de Commissie echter geen ruimte voor een dergelijke toets. Zij wijst op de impact assessments die voor de CSRD en de CSDDD zijn opgesteld en die hebben bijgedragen aan de keuzes die in het voorstel zijn gemaakt. In een werkdocument dat de Commissie openbaar heeft gemaakt ter toelichting bij het Omnibusvoorstel, heeft de Commissie wel op basis van haar eerdere berekeningen in het impact assessment bij de CSDDD en de CSRD een globale kostenbesparing berekend. Voor de CSRD bedraagt de kostenbesparing in totaal voor de ondernemingen in de EU die in dit voorstel niet meer hoeven te rapporteren, ca. EUR 1,2 miljard per jaar aan rapporteringskosten, ca. EUR 2 miljard per jaar aan accountantskosten en eenmalig EUR 1,6 miljard aan invoeringskosten. Daartegen over staat dat de accountantsorganisaties investeringen hebben gemaakt voor het opleiden van accountants om de CSRD-controle te kunnen uitvoeren. Deze accountantsorganisaties zullen eerder verwachte omzet op basis van deze voorstellen niet meer realiseren. Voor de ondernemingen in de EU die wel onder de CSRD-verplichtingen blijven vallen, bedragen de besparingen ca. EUR 0,2 miljard per jaar voor de kosten van de rapportering en ca. EUR 0,3 miljard voor de accountantskosten. Het vrijwillig maken van de taxonomierapportage voor alle andere bedrijven en concerns dan degenen met meer dan EUR 450 miljoen omzet en meer dan 1.000 werk nemers leidt tot een jaarlijkse kostenbesparing van ca. EUR 0,8 miljard en een eenmalige kostenbesparing voor bedrijven die nog niet verplicht waren om hierover te rapporteren van EUR 0,9 miljard. De totale jaarlijkse kostenbesparing van het voorstel voor de CSRD komt daarmee uit op EUR 4,4 miljard voor de EU als geheel. Voor de CSDDD gaat de Commissie uit van EUR 320 miljoen (totaal, voor alle ondernemingen die onder de CSDDD vallen gecombineerd) aan jaarlijkse kostenbesparingen en EUR 60 miljoen eenmalige kostenbesparing. Wat de impact van de wijzigingsvoorstellen is op de te behalen doelstellingen van de wetgeving is niet getoetst door de Commissie. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen). Hierin zijn internationale standaarden op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) vastgelegd. Kernelement van deze normen is dat ondernemingen risico s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Het gaat hierbij om risico s op het schenden van mensenrechten, zoals gedwongen arbeid en uitbuiting, maar ook milieuvervuiling. Als OESO-lidstaat, verwacht de Nederlandse overheid dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen. Het IMVO-beleid bestaat uit een mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen die tezamen moeten leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en ondernemingen in het peloton. Kernelement van deze doordachte mix is een brede gepaste zorgvuldigheid-verplichting. Uit onderzoeken en consultaties blijkt dat een dergelijke verplichting het meest effectief is als deze wordt ingericht op Europees niveau. Een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten en borgt een gelijk speelveld voor ondernemingen. Het kabinet heeft daarom steeds ingezet op een Europese verplichting voor ondernemingen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in hun keten in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP s. Dit is ook in het belang van een gelijk speelveld. Niet-Europese landen die regels aannemen voor gepaste zorgvuldigheid zullen die immers ook baseren op gezaghebbende internationale standaarden, zoals het geval is voor de bestaande Noorse wet op ketenverantwoordelijkheid. Bij het bepalen van het beleid ten aanzien van rapportageverplichtingen hecht het kabinet veel waarde aan de effectiviteit en voorspelbaarheid van het beleid, het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten voor ondernemingen en het realiseren van een zo groot mogelijk internationaal gelijk speelveld. Tegelijk onderstreept het kabinet het belang van transparantie als wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het doel daarbij is om bewustzijn en kennis over maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten en ondernemingen te stimuleren hun waardeketen in kaart te brengen en eventuele risico s aan te pakken. Dit helpt tevens bij het kanaliseren van financiële stromen richting duurzame investeringen. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden tussen het beperken van administratieve lasten voor ondernemingen en het blijven nastreven van de onderliggende doelen van wetgeving. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het verminderen van regeldruk is een prioriteit voor het kabinet. Het kabinet verwelkomt daarom de initiatieven van de Commissie om het concurrentievermogen van de EU te versterken door rapportagevereisten te verminderen en wetgeving te stroomlijnen. Tegelijkertijd zijn het concurrentievermogen en ondernemings- en investeringsklimaat ook gebaat bij stabiel en voorspelbaar beleid en zekerheid voor ondernemingen, zoals genoemd in het Regeerprogramma. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden en ervoor te zorgen dat de simplificatie ten goede komt aan alle ondernemingen, ook aan ondernemingen die zich al hebben voorbereid en hebben geïnvesteerd. Het kabinet verwelkomt daarom inspanningen om de regeldruk te verminderen door bijvoorbeeld rapportagevereisten van verschillende wetten te stroomlijnen, zonder de daarmee verband houdende beleidsdoelstellingen te ondermijnen. Het kabinet wil ook de CSRD, CSDDD en ESRS in gezamenlijkheid zien. Het kabinet steunt ook de wens van de Commissie en het voorzitterschap om snel tot een onderhandelingsresultaat te komen. Dit geeft ondernemingen duidelijkheid. Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende ruimte is voor zorgvuldige besluitvorming en voorbereiding op nationaal niveau, inclusief raadpleging van de parlementen. Versterken van het concurrentievermogen van het Europees bedrijfsleven middels het terugdringen van regeldruk is als topprioriteit aangemerkt door zowel de Commissie als de Europese Raad. Voorstel Uitstel CSRD Het is van belang om te voorkomen dat ondernemingen eenmalige kosten moeten maken ter voldoening aan een verplichting die ten gevolge van een wijzigingsvoorstel na eenmalige toepassing weer komt te vervallen of anders komt te luiden. Daarom staat het kabinet positief tegenover het Voorstel Uitstel CSRD dat eerst de klok stilzet voor de ondernemingen. Dat biedt zo snel mogelijk duidelijkheid en voorkomt dat zij voorbereidingen moeten treffen en daardoor kosten moeten maken, die achteraf mogelijk overbodig zijn, omdat zij buiten de gewijzigde reikwijdte van de CSRD komen te vallen of omdat de verplichtingen worden verminderd. Daarbij ziet het kabinet ook dat in het huidige voorstel Uitstel CSRD nog onduidelijkheid bestaat voor grote ondernemingen die wel onder de reikwijdte blijven van de CSRD. Het uitstel geldt namelijk niet voor deze ondernemingen, terwijl een deel van hen in de toekomst niet meer onder de reikwijdte van de CSRD zou vallen. Het kabinet vindt het onwenselijk dat ondernemingen eerst verplicht moeten rapporteren en daarna niet meer. Ook geldt dat voor ondernemingen die onder de reikwijdte blijven vallen de inhoud van wat zij moeten rapporteren wijzigt met het voorstel. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat er ook een uitstel volgt voor de ondernemingen die vallen onder de eerste groep die onder de huidige CSRD al moet rapporteren. Voorstel Aanpassingen CSRD Het kabinet staat positief tegenover het doel van het Voorstel Aanpassingen CSRD. Daarnaast geeft de Commissie aan om met het voorstel de beleidsdoelstellingen van de CSRD op het terrein van de Europese Green Deal en het Actieplan voor de financiering van duurzame groei overeind te houden. Het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie die zij nodig hebben om de klimaatrisico s en de risico s ten aanzien van de andere duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren, blijft volgens de Commissie gehandhaafd voor de bedrijven waarop de CSRD van toepassing is. Het kabinet hecht eraan dat die doelstellingen niet uit het oog worden verloren en dat er tegelijkertijd een ambitieus voorstel ligt dat rekening houdt met het de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Het voorstel doet recht aan de oproep uit het rapport van Mario Draghi The Future of European Competitiveness 3 om het concurrentievermogen van de EU te versterken, waarbij hij aandacht vraagt voor de administratieve lasten en nalevingskosten van de CSRD. In de Verklaring van Boedapest over de nieuwe deal voor het Europees concurrentievermogen, van 8 november 2024 4 hebben de Europese regeringsleiders opgeroepen om een vereenvoudigingsrevolutie in gang te zetten, om te zorgen voor een duidelijk, eenvoudig en slim regelgevingskader voor bedrijven en om de administratieve, regelgevings-, en rapportagelasten drastisch te verminderen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen . Het kabinet is van mening dat het voorstel recht doet aan deze oproep. Het kabinet beoordeelt het voorstel als effectief, omdat de Commissie de lastenverlichting voor de rapporterende ondernemingen vooral wil realiseren door de reikwijdte van de CSRD te beperken. Daarnaast zal het kabinet de Commissie onder meer vragen naar de motivatie van de keuze voor de huidige criteria in plaats van aan te sluiten bij de reikwijdte van de voorloper van de CSRD, de Niet-financiële informatie richtlijn (NFRD), en welk effect zij verwacht voor het bereiken van de beoogde doelen van de CSRD en voor bedrijven die onder de NFRD vielen en straks niet meer onder de CSRD en die al 10 jaar hebben geïnvesteerd in rapportageprocessen. Daarbij is het eveneens van belang voor het kabinet dat de kern van de CSRD behouden blijft, dat wil zeggen dat een onderneming zowel moet rapporteren over de impact van duurzaamheidsfactoren op de onderneming als over de impact van de onderneming op de omgeving (het principe van dubbele materialiteit). Die effectiviteit wordt ook bereikt doordat de Commissie voornemens is om de eerste set standaarden (ESRS) te herzien door die te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Hierbij is het wel van belang dat er voldoende datapunten overblijven om duurzame investeringskeuzes te kunnen maken, de herziening plaatsvindt door middel van een zorgvuldig consultatieproces en dat oog wordt gehouden voor de interoperabiliteit tussen de ESRS en andere wereldwijde rapporteringsstandaarden zoals de ISSB. De CSRD zelf geeft immers slechts het kader voor de duurzaamheidsrapportering, dat wordt ingevuld in de ESRS. Die standaarden bevatten de daadwerkelijke regels waaraan de ondernemingen zich bij het opstellen van de rapportering dienen te houden. Daarom kan een herziening van de ESRS meer bijdragen aan een substantiële lastenverlichting dan een inhoudelijk debat over het rapporteringskader in de CSRD zelf. Bovendien heeft de Commissie met deze aanpak de doelstellingen van de CSRD niet aangetast. Het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie die zij nodig hebben om de klimaatrisico s en de risico s ten aanzien van de andere duurzaamheidsfactoren in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren, blijft gehandhaafd. Ook de uitgangspunten van de CSRD op het gebied van ecologische (milieu-), sociale en werkgelegenheidszaken, eerbiediging van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en van omkoping (de duurzaamheidsfactoren), blijven met dit voorstel overeind. Op al die onderwerpen dienen ondernemingen te blijven rapporteren indien die voor hen materieel zijn, alleen de mate waarin die rapportering moet uitweiden, wordt beperkt. Voor wat betreft het voornemen om sectorstandaarden te laten vervallen, erkent het kabinet het risico dat de geplande sectorspecifieke standaarden kunnen leiden tot extra regels en niet alleen tot de verduidelijking die de sectorspecifieke standaarden beogen te geven. Desalniettemin is er wel behoefte aan verduidelijking binnen het bedrijfsleven over hoe zij de algemene ESRS per sector moeten implementeren en duiden 5 . Ook kunnen sectorspecifieke standaarden de controleerbaarheid, relevantie en vergelijkbaarheid van informatie vergroten. Dit alles zou ook kunnen worden bereikt door middel van meer informele aanbevelingen in plaats van via sectorale standaarden in een uitvoeringsverordening. Het kabinet kijkt met interesse naar het voorstel van de Commissie om in de toekomst geen assuranceverklaring met een redelijke mate van zekerheid in te voeren, maar wel de assuranceverklaring met een beperkte mate van zekerheid te behouden. Dit zou kunnen leiden tot minder kosten voor de ondernemingen. Bij een onderzoek met beperkte mate van zekerheid hoeft er immers minder diepgaand onderzoek te worden gedaan. Daar staat tegenover dat de kwaliteit en de zekerheid van de juistheid van data mogelijk minder is dan bij een redelijke mate van zekerheid. Ook is het voor kabinet niet zeker of het voorstel van de Commissie om targeted assurance guidelines op te stellen voor accountants tot meer duidelijkheid over de uitvoering van assurance leidt. Het kabinet zal de Commissie hierover om duidelijkheid vragen. Daarbij zal het kabinet de Commissie vragen hoe nationale assurancestandaarden, in het geval van Nederland die van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), zich zullen verhouden tot deze aangekondigde targeted assurance guidelines. Het kabinet zal het door de Commissie gevonden evenwicht tussen het handhaven van de uitgangspunten van de CSRD en het verlichten van de lasten in de onderhandelingen nauwlettend in de gaten houden en bewaken, waarbij zij streeft naar een significante reductie van de administratieve lasten voor ondernemingen. Ook zal het kabinet de Commissie vragen om, ondanks het belang van een voortvarende behandeling teneinde het bedrijfsleven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, voldoende tijd te nemen om tot kwalitatief goede regelgeving te komen. Dit is vooral van belang bij het Voorstel CSRD. De tijd om het meer inhoudelijke Voorstel CSRD een zorgvuldig proces te laten doorlopen is er bovendien wanneer het Voorstel Uitstel CSRD de klok voor de relevante ondernemingen heeft stilgezet. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat ondernemingen in dit proces in voldoende mate worden meegenomen. Het kabinet zal daarbij wel oog houden voor de beschikbaarheid van informatie die de nodige inzichten biedt in verduurzaming van activiteiten in ketens die nodig is voor het behalen van de klimaatdoelen waaraan Nederland gecommitteerd is, ook vanuit het perspectief van milieu en gezondheid. Ook overheden hebben als afnemer hier belang bij om de duurzame ambities in de eigen bedrijfsvoering te kunnen waarmaken. De introductie van artikelen 19b en 29aa in de Richtlijn jaarrekening zorgt ervoor dat rapportage over de mate waarin activiteiten in lijn zijn met de EU Taxonomie alleen nog verplicht wordt voor ondernemingen met meer dan 1.000 werknemers en meer dan EUR 450 miljoen (netto) jaaromzet. Alhoewel het kabinet het achterliggende doel van dit voorstel steunt, zal ze de Commissie vragen naar de onderbouwing voor de gekozen grenswaarden en de mogelijke gevolgen voor de beschikbaarheid van data over duurzame investeringen die investeerders nodig hebben om duurzame investeringen te doen. Er ligt geen Impact Assessment ten grondslag aan dit voorstel en het is daarom nog onduidelijk wat voor effect deze aanpassingen met betrekking tot reikwijdte zullen hebben op de klimaat- en milieudoelstellingen. Het kabinet ontvangt van de Commissie daarnaast graag een nadere toelichting over de ruimte die met het voorstel geboden wordt voor ondernemingen om te rapporteren over activiteiten die gedeeltelijk in lijn zijn met de EU Taxonomie. Het is van belang dat deze activiteiten waarover wordt gerapporteerd daadwerkelijk een bijdrage leveren aan verduurzaming en dat wetenschappelijk onderbouwd is dat deze in lijn zijn met het 1,5-gradenscenario om het risico op greenwashing te voorkomen. Voor het kabinet is nog onvoldoende duidelijk of dit met het huidige voorstel bereikt wordt. Voor alle voorstellen geldt dat het kabinet zich ervoor inzet om te voorkomen dat ondernemingen die groene activiteiten ontplooien, met een ongelijk speelveld te maken krijgen wanneer zij, om hun duurzaamheid aan te tonen, aan forse aanvullende rapportagevereisten worden onderworpen. Daarbij zal het kabinet, net zoals bij de CSDDD, benadrukken dat aansluiting bij andere internationale ontwikkelingen op het gebied van rapporteringsstandaarden zoveel mogelijk wordt nagestreefd. Ook zal het kabinet aandacht hebben voor de samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen rondom de CSRD en de verschillende transparantievereisten die momenteel gelden voor de financiële sector rondom duurzaamheid, die volgen uit bijvoorbeeld de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector (SFDR) 6 . Een belangrijk uitgangspunt voor het kabinet is dat er rekening wordt gehouden met de wisselwerking en samenhang met de verslaglegging over duurzaamheid door ondernemingen en de verslaglegging over duurzaamheid door financiële marktdeelnemers. Voorstel Aanpassingen CSDDD Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld en uitvoerbaarheid acht het kabinet het van belang dat Europese wetgeving op het terrein van gepaste zorgvuldigheid, ook na wijziging, zoveel mogelijk gebaseerd blijft op internationale standaarden, zoals de OESO-richtlijnen en de UNGP s. Tijdens de onderhandelingen over de CSDDD is hier met succes op ingezet. Bestaande nationale IMVO-wetgeving in andere lidstaten en daarbuiten (bijvoorbeeld Noorwegen) is al gebaseerd op de internationale standaarden, evenals andere Europese regels voor verantwoord ondernemen (waaronder de CSRD, de conflictmineralenverordening en de batterijenverordening). Ook ondernemingen die op vrijwillige basis gepaste zorgvuldigheid betrachten, baseren hun inspanningen op de internationale standaarden. Aansluiting bij de internationale standaarden draagt bij aan een gelijk speelveld, ook buiten de EU-grenzen, voorkomt fragmentatie en behelst een bewezen effectieve en proportionele aanpak die in redelijke verhouding staat tot de regeldruk. Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen 7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda. 8 Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het kabinet hecht daarnaast aan uitvoerbaarheid en duidelijkheid voor bedrijven en coherentie tussen wetgeving. In lijn met deze uitgangspunten is het kabinet voorstander van diverse wijzigingsvoorstellen. Zo wordt de deadline voor oplevering van de algemene richtsnoeren over het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid in het voorstel met een halfjaar vervroegd, naar 26 juli 2026. Dit sluit aan bij de eerdere inzet van Nederland en draagt bij aan duidelijkheid voor toezichthouder en ondernemingen over de verplichtingen, zodat zij voldoende tijd hebben om zich hierop voor te bereiden. Uitstel met een jaar van de omzettingstermijn en de toepassingstermijn voor ondernemingen kan eveneens verwelkomd worden, zodat ondernemingen en toezichthouders meer tijd hebben zich goed voor te bereiden. Ook draagt, in de specifieke context van de CSDDD, uitbreiding van de bepalingen over maximumharmonisatie naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces bij aan het gelijke speelveld binnen de EU, versterking van de interne markt en de werkbaarheid voor ondernemingen. Tegelijkertijd blijft het mogelijk voor lidstaten om strengere verplichtingen in te stellen voor andere elementen dan de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen ten aanzien van bescherming van de mensenrechten, arbeids- en sociale rechten, het milieu of het klimaat. Het kabinet zal hier verduidelijkende vragen over stellen, met het oog op het belang van harmonisatie. Ook het voorstel dat bepaalt dat ondernemingen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers in principe niet meer informatie opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a van de CSRD, kan worden omarmd. De voorstellen om de uitvoeringsplicht voor het klimaattransitieplan te schrappen en de beperking van de frequentie waarmee ondernemingen moeten monitoren kunnen ook worden gesteund. Andere wijzigingsvoorstellen ondermijnen het gelijke speelveld en al gedane inspanningen door Nederlandse ondernemingen. Ook wordt de coherentie tussen de CSDDD en andere bestaande Europese en nationale wetten voor verantwoord ondernemen hierdoor verminderd. Het kabinet zal waar nodig aanpassingen voorstellen die recht doen aan regeldrukvermindering, en harmonisatie, coherentie, het gelijke speelveld en reeds gedane investeringen bevorderen. Hieronder wordt ingegaan op een aantal specifieke wijzigingsvoorstellen. Gepaste zorgvuldigheid in beginsel beperkt tot directe zakenrelaties Het beperken van gepaste zorgvuldigheid tot in principe alleen directe zakenrelaties (tier 1) draagt bij aan vermindering van de regeldruk, hetgeen in beginsel gesteund kan worden. Het kabinet heeft wel vragen en aandachtspunten bij dit voorstel en zal deze bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen. Die aandachtspunten zien met name op de gevolgen voor het gelijke speelveld binnen Nederland en de EU, de duidelijkheid voor het bedrijfsleven, de mogelijke afwenteling van lasten op kleine(re) bedrijven die directe zakenrelaties zijn, en de effectiviteit van het schrappen van de risicogerichte benadering. Om deze aandachtspunten te adresseren, zal het kabinet waar nodig aanpassingen voorstellen die regeldrukvermindering behouden, maar bijdragen aan de effectiviteit van de CSDDD, duidelijkheid scheppen voor ondernemingen en het risico op afwenteling van risico s op (kleinere) ondernemingen verkleint. Zinvolle samenwerking met stakeholders Het kabinet kan zich vinden in de aanpassing dat alleen relevante stakeholders worden betrokken bij de gepaste zorgvuldigheid, en ook in een versimpeling van de definitie van stakeholders. Het is wel van belang dat ondernemingen die stakeholders betrekken die over de juiste kennis en informatie beschikken. In sommige gevallen is dit het (lokaal) maatschappelijk middenveld. Het betrekken van deze partijen kan juridische, financiële of reputatierisico s voor ondernemingen voorkomen. Het kabinet zal bij de Commissie vragen om verduidelijking of deze groep stakeholders nog onder de definitie valt. Monitoring Het voorstel om slechts één keer in de vijf jaar de activiteiten te beoordelen en effectiviteit van genomen maatregelen te monitoren kan tot gevolg hebben dat ondernemingen belangrijke risico s in hun ketens en activiteiten over het hoofd zullen zien. Het feit dat ondernemingen wél regelmatiger moeten monitoren wanneer zij reden hebben om aan te nemen dat hun maatregelen niet langer effectief zijn, kan dit echter ondervangen. Dit voorstel kan daarom worden gesteund. Wel geven sommige ondernemingen aan dat monitoring van één keer in de vijf jaar doorgaans niet in lijn is met de gebruikelijke risicobeheersystemen en -processen binnen ondernemingen, die doorgaans gericht zijn op jaarlijkse cycli. Inperkingen harmonisatie toezicht en handhaving Om een gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen en bevorderen, heeft uniforme handhaving en sanctionering in de lidstaten de voorkeur en is dus voor het kabinet van groot belang. De wijzigingsvoorstellen van de Commissie op het gebied van de boetehoogte en civielrechtelijke aansprakelijkheid ondermijnen de harmonisatie binnen de EU op deze onderwerpen. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op harmonisatie. Voor sancties eventueel via alternatieve maatregelen die harmonisatie op deze onderwerpen alsnog mogelijk maken, bijvoorbeeld via de op te stellen richtsnoeren. Wijzigingen in het klimaattransitieplan De CSDDD bevat de verplichting voor ondernemingen om een klimaattransitieplan op te stellen en hun uiterste best te doen het uit te voeren. De uitvoeringsplicht wordt nu geschrapt, om de verplichting meer in lijn te brengen met de CSRD en meer juridische duidelijkheid te scheppen. Het kabinet steunt dit voorstel. De verplichting om een klimaatplan op te stellen, jaarlijks te updaten en om er acties in op te nemen, waarborgt de verantwoordelijkheid van bedrijven om een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van klimaatverandering. Dit bevordert bovendien transparantie richting de markt, wat ondernemingen kan stimuleren om het plan daadwerkelijk uit te voeren. Wel zal het kabinet de Commissie oproepen om (i) te verduidelijken hoe ondernemingen moeten onderbouwen dat sprake is van in lijn zijn met 1,5 °C en klimaatneutraliteit, en (ii) te verduidelijken hoe van ondernemingen verwacht wordt dat zij hun transitieplan naar beste vermogen uitvoeren, ondanks dat het omnibusvoorstel dit niet verplicht. Beëindigen zakenrelaties Het veranderen van de verplichting tot beëindiging van zakenrelaties te vervangen in een opschorting, geeft geen duidelijke oplossing voor de situatie dat gepaste zorgvuldigheid in sommige landen ernstig wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Het kabinet zal de Commissie oproepen om duidelijkheid te geven aan ondernemingen over wat van hen verwacht wordt in dergelijke situaties, bijvoorbeeld in richtsnoeren. c) Eerste inschatting van krachtenveld Op het moment van schrijven hebben lidstaten formeel nog geen posities ingenomen. Wel geven nagenoeg alle lidstaten aan de pogingen van de Commissie te verwelkomen om regeldruk te verminderen en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen te bestendigen. Voor de fracties in het Europees Parlement (EP) geldt hetzelfde, waarbij dient te worden opgemerkt dat het EP minder haast lijkt te maken dan de Raad met het aannemen van een positie. 4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit a) Bevoegdheid Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid inzake het Voorstel Uitstel (CSRD en CSDDD) en het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is positief. De Commissie baseert de voorstellen op artikel 114 en artikel 50 VWEU. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor deze rechtsgrondslagen. Het zijn dezelfde rechtsgrondslagen die reeds van toepassing zijn op de bestaande richtlijnen (i.e. CSDDD en CSRD) en op de instrumenten die in de CSRD zijn aangepast. Artikel 50 VWEU geeft de EU de bevoegdheid richtlijnen vast te stellen teneinde de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid te verwezenlijken. In dit kader kan de EU, voor zover nodig, de waarborgen coördineren welke in de lidstaten worden verlangd van rechtspersonen om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (artikel 50, lid 2, sub g, VWEU). Op grond van artikel 114 VWEU heeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Op het gebied van de interne markt heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU). b) Subsidiariteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSRD en het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSDDD is positief. Het doel van het Voorstel CSRD is de reeds bestaande duurzaamheidsrapportage in de CSRD te vereenvoudigen en te stroomlijnen met het oog op het verlichten van de lasten en nalevingskosten van het bedrijfsleven. Daarnaast stelt de Commissie voor om de omzettingstermijn van de CSDDD voor lidstaten, alsmede de toepassingstermijn voor de eerste groep ondernemingen met één jaar uit te stellen. Daarnaast heeft het Voorstel CSDDD tot doel om de zorgvuldigheidsverplichtingen de daarmee samenhangende bepalingen inzake publieke en private handhaving te vereenvoudigen. De voorstellen betreffen derhalve aanpassing van bestaande EU-regelgeving en een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan slechts op EU-niveau plaatsvinden. c) Proportionaliteit Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van het Voorstel Uitstel (CSRD en CSDDD) en het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is positief. Het doel van het Voorstel Uitstel CSRD is om bepaalde ondernemingen zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden dat zij twee jaar uitstel krijgen van de rapporteringsverplichting van de CSRD waar zij momenteel nog onder vallen. Het Voorstel Uitstel CSRD draagt bij aan de beoogde lastenverlichting omdat dankzij dat uitstel wordt voorkomen dat zij voorbereidingen moeten treffen en daardoor kosten moeten maken, die achteraf mogelijk overbodig zijn, omdat zij buiten de gewijzigde reikwijdte van de CSRD komen te vallen of omdat de verplichtingen worden verminderd. Het Voorstel Uitstel CSRD is proportioneel omdat die twee jaar uitstel voldoende voorbereidingstijd biedt aan de ondernemingen om zich beter voor te bereiden voor het geval zij onder de rapporteringsverplichting blijven vallen. Het doel van het Voorstel Aanpassingen CSRD is de regeldruk voor ondernemingen te verminderen en de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen te versimpelen en te stroomlijnen. Volgens het kabinet is het Voorstel Aanpassingen CSRD geschikt om een lastenverlichting te bewerkstelligen. De maatregelen die de Commissie voorstelt op het terrein van de standaarden kan een daadwerkelijke lastenverlichting realiseren, zonder het rapporteringskader in de richtlijn en daarmee de doelstelling om transparantie te bieden over de duurzaamheidskwesties, aan te tasten. Dit geldt ook voor de beperking van de uitvraag aan de bedrijven in de waardeketen door middel van een vrijwillige standaard die door de Commissie zal worden vastgesteld in een uitvoeringsverordening, waarin de Commissie de rapporteringseisen sterk zal verminderen ten opzichte van de standaarden voor de rapporterende ondernemingen. De vraag of het Voorstel Aanpassingen CSRD verder gaat dan noodzakelijk, is bij een voorstel dat de lasten verlicht, minder passend. Wel is de keuze die de Commissie heeft gemaakt in de maatregelen die de lastenverlichting moeten realiseren, proportioneel. Het Voorstel Aanpassingen CSDDD heeft tot doel om de regeldruk voor ondernemingen te verminderen en de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen te versimpelen en te stroomlijnen. Het Voorstel Aanpassingen CSDDD is geschikt om deze doelstelling te behalen omdat met het voorstel bepaalde dwingende zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen worden afgezwakt. De uitbreiding van de bepalingen over maximumharmonisatie naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces in de context van de CSDDD, draagt bij aan de werkbaarheid voor ondernemingen en het gelijk speelveld binnen de EU. De vraag of het Voorstel Aanpassingen CSDDD verder gaat dan noodzakelijk, is bij een voorstel dat de lasten verlicht, minder passend. Wel is de keuze die de Commissie heeft gemaakt in de maatregelen die de lastenverlichting moeten realiseren, proportioneel. 5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten a) Consequenties EU-begroting De Commissie geeft aan dat de voorstellen geen implicaties zullen hebben voor de EU-begroting. De Commissie geeft aan dat bestaande middelen zullen worden gebruikt om de ontwikkeling van de EU-standaarden te bekostigen. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden Het voorstel heeft naar verwachting financiële gevolgen voor de Rijksoverheid, vanwege de benodigde middelen voor toezicht en voor flankerende maatregelen. De oorspronkelijke kosten voor deze benodigde middelen zijn bij de omzetting van de CSDDD en CSRD naar nationale wetgeving reeds in kaart gebracht. Eventuele budgettaire gevolgen voor Nederland van de aanpassingen door de Omnibus in nationale implementatiebesluiten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger Het Voorstel Uitstel CSRD draagt bij aan het voorkomen van lasten en kosten voor het bedrijfsleven. Het voorkomt dat de ondernemingen een rapportering moeten opstellen die eenmalig is omdat de CSRD voor het daaropvolgende boekjaar zodanig wordt gewijzigd dat de onderneming er niet meer onder valt of veel minder informatie hoeft te leveren. Voor de CSRD beoogt het voorstel een vereenvoudiging in de duurzaamheidsrapportage die volgens een globale berekening van de Commissie voor de betrokken ondernemingen in de EU een besparing oplevert van in totaal circa EUR 4,4 miljard per jaar (zie hierboven in paragraaf 2.b). Het aantal ondernemingen in Nederland dat nog met de duurzaamheidsrapporteringsverplichtingen te maken houdt of krijgt, zal beperkt zijn. De Commissie verwacht een afname met 80 procent. In de berekening van de administratieve lasten in het ontwerpimplementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering is uitgegaan van een inschatting van tussen de 3.000 en 6.000 ondernemingen in Nederland die onder de rapporteringsverplichting vallen. Daarvan zullen er naar verwachting nog slechts tussen de 600 en 1.200 overblijven na invoering van het Voorstel CSRD. Doordat ook de informatie die de ondernemingen in de waardeketen hoeven te leveren aan de rapporterende ondernemingen, aanzienlijk wordt beperkt, zullen ook daar de lasten navenant afnemen. Voor wat betreft CSDDD, verwacht de Commissie een jaarlijkse kostenreductie van EUR 320 miljoen, onder andere doordat de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen worden afgezwakt. Er zijn geen directe financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor burgers. De financiële consequenties van het vervallen van de verplichting tot uitvoering van het klimaattransitieplan zijn niet in beeld gebracht. d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten De verwachting is dat de gevolgen voor de concurrentiekracht van ondernemingen door de aanpassingen aan de CSDDD tweeledig zullen zijn. Enerzijds zal hun concurrentiekracht verbeterd kunnen worden, omdat de eisen en administratieve lasten verlaagd worden. Bovendien zorgt de uitbreiding van de maximumharmonisatie in de context van de CSDDD voor meer eenheid in de uitvoering binnen de EU en wordt daardoor bijgedragen aan een gelijker speelveld binnen de EU en het versterken van de interne markt. Anderzijds zullen de voorgestelde aanpassingen ongunstig zijn voor ondernemingen die reeds geïnvesteerd hebben om aan de eisen zoals ze in de huidige richtlijn opgenomen zijn te voldoen. Ook ondernemingen die zich aan de OESO-richtlijnen houden, zullen ten opzichte van EU-ondernemingen die dat niet doen een concurrentienadeel ervaren. Daarnaast kan er ongelijkheid en onduidelijkheid ontstaan wanneer ondernemingen wel of niet beschikken over plausibele informatie over misstanden in hun productieketen. Tot slot kunnen bepaalde wijzigingsvoorstellen zorgen voor meer juridische, financiële en reputatierisico s voor ondernemingen, hetgeen hun concurrentiekracht niet ten goede komt. De verwachte totale besparingen in administratieve lasten als gevolg van de wijzigingen van de CSDDD zijn overigens beperkt ten opzichte van de verwachte besparingen als gevolg van de voorgestelde wijzigingen van de CSRD. Ook worden Nederlandse bedrijven die wereldwijd koploper zijn benadeeld, omdat zij al investeringen hebben gedaan. Het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) is ingegeven door het rapport The Future of European Competitiveness van Mario Draghi, teneinde het concurrentievermogen van de EU te vergroten en de lasten en nalevingskosten van het bedrijfsleven in de EU te verlichten. Het kabinet is van mening dat de Commissie een effectief voorstel heeft gedaan, dat een omvangrijke reductie in de lasten van de duurzaamheidsrapportering zal betekenen. Dat zal bijdragen aan een verbetering van de concurrentiepositie van bedrijven in de EU en versterking van de interne markt. Uit geopolitiek oogpunt zal, net zoals bij de originele richtlijn CSDDD, actieve dialoog met derde landen gevoerd moeten worden over de doelstellingen van deze richtlijn en de precieze reikwijdte en om mogelijke nadelige neveneffecten te mitigeren. 6. Implicaties juridisch a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/ of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo) Het voorstel ten aanzien van de CSDDD heeft alleen consequenties voor nationale regelgeving en niet voor decentrale regelgeving. Momenteel wordt de CSDDD geïmplementeerd in het wetsvoorstel Wet Internationaal Verantwoord Ondernemen (Wivo). Een wijziging van de CSDDD heeft consequenties voor dit implementatieproces. Doordat de richtlijn gewijzigd gaat worden en door de Raad en het Europese Parlement geamendeerd kan worden, kan op dit moment nog geen implementatievoorstel worden opgesteld dat het eindbeeld van de verplichtingen voor ondernemingen geeft. Het voorstel stelt in dat verband de omzettingstermijn van de CSDDD uit, van 26 juli 2026 naar 26 juli 2027. Dit voorgenomen uitstel neemt echter niet weg dat op dit moment, totdat het Voorstel Uitstel CSDDD formeel in werking treedt, de omzettingstermijn van 26 juli 2026 geldt, en Nederland nog altijd verplicht is om te CSDDD te (blijven) implementeren. Bovendien valt niet met zekerheid te voorspellen hoe lang de onderhandelingen over de inhoudelijke aanpassingen zullen duren, waardoor het mogelijk lastig wordt te voldoen aan de nieuwe omzettingstermijn. De omzetting van de huidige richtlijn CSDDD is in een gevorderd stadium. Aan de onderdelen die niet worden aangepast door het omnibusvoorstel wordt verder gewerkt tot een versie die nagenoeg klaar is om ter advies aan de Raad van State aan te bieden. Het kabinet acht het echter niet opportuun om de vervolgstappen in het wetsproces (ministerraad, advisering door Raad van State en parlementaire behandeling) in te zetten zolang het aannemelijk is dat de inhoud van de richtlijn aangepast gaat worden. Gedurende de onderhandelingen over de Omnibus zal het kabinet bepalen wat een handig moment is om het implementatietraject weer actief op te pakken. Inhoudelijk wordt ten aanzien van de CSDDD een aantal elementen gewijzigd die op nationaal niveau moeten worden geregeld. Zo wordt de maximumharmonisatie uitgebreid naar alle kernaspecten van het gepaste zorgvuldigheidsproces, waardoor lidstaten voor meer onderwerpen geen strengere regels meer mogen invoeren dan in de CSDDD opgenomen. Daarnaast wordt de bepaling geschrapt dat de maximumboete minimaal 5% van de netto wereldwijde omzet moet bedragen. Ook wordt het lidstaten verboden om een maximumboete in te stellen, wanneer dit ertoe leidt dat toezichthouders bij het opleggen van boetes geen rekening meer kunnen houden met de relevante factoren die worden genoemd in de richtlijn voor het bepalen van de boetehoogte. In Nederland wordt normaliter standaard het maximum van 10% van de omzet gehanteerd. De Commissie zal in samenwerking met de lidstaten richtsnoeren ontwikkelen voor het vaststellen van de boete. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de lex silencio positivo, omdat er geen sprake is van een vergunningstelsel. Nederland zit nog in het proces om de CSRD te implementeren, waarvoor de implementatiedatum op 22 juni 2024 is verstreken. De Commissie is hiervoor een infractieprocedure gestart die gevolgen kan hebben, waaronder een boete. Over de relatie tussen de huidige voorstellen en de implementatie van de CSRD gaat het kabinet met de Commissie in gesprek. De CSRD wordt geïmplementeerd door enerzijds een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur op voordracht van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, dat de rapportageverplichting voor ondernemingen bevat en anderzijds door een wetsvoorstel van de Minister van Financiën en op voordracht van de Staatssecretaris Rechtsbescherming en een algemene maatregel van bestuur van de Minister van Financiën, met (voornamelijk) regels voor accountants(organisaties) die de duurzaamheidsrapportering moeten controleren. Het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur over de rapportageverplichting is op 12 juni 2024 overgelegd aan beide Kamers in het kader van de voorhang (Kamerstuk 26 485, nr. 437 ). De antwoorden op de vragen die hierop zijn ontvangen van beide Kamers, zijn eind december 2024 naar de Kamers gestuurd. De Eerste Kamer heeft op 14 februari nadere schriftelijke vragen gesteld, die zo snel mogelijk zullen worden beantwoord. Het wetsvoorstel is op 13 januari 2025 bij de Tweede Kamer ingediend. Het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur over de regels voor accountants(organisaties) is eind december 2024 in consultatie gegeven. Het Voorstel Uitstel en Aanpassingen CSRD hebben dan ook gevolgen voor deze implementatie van de CSRD. Het heeft de voorkeur van het kabinet om de implementatie van beide voorstellen mee te nemen in het implementatietraject voor de CSRD, mits de onderhandelingen over die voorstellen voldoende voortgang boeken. Dit is ook nodig gezien de zeer korte implementatietermijnen die voor de wijzigingen worden voorgesteld. Ook het ontwerp-Implementatiebesluit richtlijn duurzaamheidsrapportering, dat nog voorhangt bij de Eerste Kamer, zal dan worden aangepast. Dit bevordert de duidelijkheid voor het bedrijfsleven, die uiteindelijk met één regeling te maken krijgt in plaats van met eerst een implementatieregeling voor de CSRD, gevolgd door een implementatieregeling voor de Omnibus I. Vanzelfsprekend zal het parlement bij alle wet- en regelgeving op de gebruikelijke wijze worden betrokken. Aangezien er slechts een jaar implementatietermijn wordt voorgesteld (en voor het Voorstel Uitstel CSRD slechts tot eind 2025), zullen de termijnen voor het doorlopen van dit proces kort zijn. Het kabinet zou daarom graag alvast vragen van de Tweede Kamer willen beantwoorden over het wetsvoorstel naar aanleiding van een verslag van de Kamer, waarbij ze ook in kan gaan op vragen over de Omnibus I, zodat de behandeling van de implementatie door middel van een nota van wijziging van die twee voorstellen in het wetsvoorstel sneller kan verlopen. Ook na het voorstel tot invoeging van de implementatie van de Omnibus I in het implementatiewetsvoorstel is er vanzelfsprekend ruimte voor een nader verslag. Ten aanzien van de voorschriften voor handhaving en sanctionering wijzigen de voorstellen ten aanzien van de CSRD niets, zodat er op dat punt geen aanpassingen van de wet- en regelgeving nodig is. b) Gedelegeerde en/ of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan Het voorstel bevat een aantal nieuwe bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats vanuitvoering) voor de hand ligt. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 48a, lid 2, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. Artikel 19b, lid 5, van Richtlijn 2013/ 34/ EU en artikel 29aa, lid 5 van Richtlijn 2013/ 34/ EU voorzien in bevoegdheden van de Commissie om de inhoud en presentatie van informatie ten aanzien van de vrijwillige taxonomie rapportage door respectievelijk bepaalde ondernemingen en moederondernemingen. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Het sluit aan bij de bevoegdheid van de Commissie die reeds in de Taxonomie en de CSRD staan om soortgelijke informatie via gedelegeerde handelingen nader te specificeren. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 49, lid 3c, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. Artikel 29ca van Richtlijn 2013/ 34/ EU betreft de bevoegdheid van de Commissie om te voorzien in normen voor duurzaamheidsrapportage voor vrijwillig gebruik door ondernemingen die niet verplicht zijn te rapporteren over hun duurzaamheid. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om aanvulling van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand ligt. Die standaarden zullen mede vanwege internationale ontwikkelingen iedere drie jaar worden geëvalueerd en zo nodig aangepast. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. Wat betreft de duur van de delegatie bepaalt artikel 49, lid 3c, dat de bevoegdheid aan de Commissie wordt toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd kan worden. c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid Het Voorstel Aanpassingen (CSRD en CSDDD) heeft een omzettingstermijn van één jaar na datum van inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding gaat in op de twintigste dag na publicatie van de richtlijn in het Publicatieblad van de EU. De exacte datum van de omzettingstermijn is dus nog niet bekend. Het is op dit moment onduidelijk hoe deze omzettingstermijn zich verhoudt tot het voorgestelde uitstel van de omzettingstermijn van de CSDDD in het Voorstel Uitstel CSDDD (naar 26 juli 2027). Indien de omzettingstermijn voor het Voorstel Aanpassingen CSDDD gelijk wordt gesteld aan de beoogde omzettingstermijn van de CSDDD (26 juli 2027), dan acht het kabinet deze termijn haalbaar. De omzettingstermijn voor het uitstel van de omzetting van de CSDDD en CSRD is vastgesteld op 31 december 2025. d) Wenselijkheid evaluatie-/ horizonbepaling De CSDDD heeft een evaluatiebepaling (artikel 36). Het voorstel breidt deze bepaling niet uit en voorziet niet in een aanvullende bepaling. Wel wijzigt het voorstel de evaluatiebepaling door de verplichting van de Commissie, om uiterlijk 26 juli 2026 een verslag in te dienen over de noodzaak om aanvullende vereisten te verkennen voor gereglementeerde financiële ondernemingen met betrekking tot de verrichting van financiële diensten en beleggingsactiviteiten, te schrappen. De reeds in de CSRD voorziene evaluatie van de standaarden en de rapportering over de audit na drie jaar wijzigt niet door het Voorstel CSRD. e) Constitutionele toets Grondrechten richten zich primair tot natuurlijke personen. Voor zover dat naar de aard van het betreffende grondrecht zin kan hebben, kunnen rechtspersonen zich daarop beroepen. Voor zover sprake is van een beperking van die rechten, zullen bij de omzetting van deze richtlijn, die rechten in acht worden genomen. Vooralsnog biedt het voorstel geen aanleiding om te veronderstellen dat deze rechten worden beperkt. 7. Implicaties voor uitvoering en/ of handhaving a) Uitvoerbaarheid De uitvoering van de duurzaamheidsrapportering wijzigt niet door de voorstellen. De CSDDD voorziet in een combinatie van bestuursrechtelijke handhaving en civiele aansprakelijkheid. Dit voorstel wijzigt de bestuursrechtelijke handhaving beperkt, doordat de bepaling over de minimale maximumboete wordt aangepast. Ook worden de bepalingen over civielrechtelijke aansprakelijkheid verwijderd in het voorstel. Een gevolg van deze wijzigingen is dat handhaving binnen de EU minder geharmoniseerd zal zijn. De beperking tot tier-1 heeft mogelijk ook gevolgen voor de uitvoerbaarheid, omdat de toezichthouder nu zal moeten toetsen in welke gevallen ondernemingen wel verder dan hun directe zakenpartners moeten kijken bij hun risicoanalyse en in welke gevallen niet. Hierbij zal de toezichthouder moeten toetsen wanneer een onderneming over plausibele informatie beschikt en een oordeel geven over of deze informatie plausibel is. Lidstaten wijzen een of meer bevoegde toezichthoudende autoriteiten aan voor het toezicht op de CSDDD. In Nederland is de Autoriteit Consument & Markt (ACM) beoogd toezichthouder. Zij zal worden gevraagd een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit te voeren op de nationale implementatiewet van de vastgestelde richtlijn, zoals gewijzigd n.a.v. dit voorstel. b) Handhaafbaarheid Het voorstel wijzigt de handhavende bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit beperkt, doordat de bepalingen over de minimale maximumboete wordt aangepast en civielrechtelijke aansprakelijkheid worden aangepast, De handhaafbaarheid van de rapporteringsverplichting wijzigt niet door de meeste voorstellen. De verplichting om indirecte zakenrelaties te beoordelen wanneer de onderneming over plausibele informatie beschikt is, vanwege de onduidelijkheid die er het gevolg van is, lastig handhaafbaar. De handhaafbaarheid van de nieuwe mogelijkheid om te rapporteren dat activiteiten gedeeltelijk voldoen aan de EU Taxonomie zal afhangen van de uitwerking in de aangekondigde gedelegeerde handeling. Het principe van de value chain cap lijkt in de praktijk lastig te handhaven. Het is van belang dat het trickle-down effect in de keten richting ondernemingen die niet onder de CSRD vallen zoveel mogelijk beperkt wordt en ondernemingen worden beschermd tegen ongebreidelde dataverzoeken. De value chain cap kan hier een belangrijke rol in spelen. Hiervoor moet de value chain cap wel zo worden ingericht dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat ondernemingen die niet rapportageplichtig zijn dataverzoeken ontvangen die additioneel zijn aan de datapunten in de vrijwillige rapportagestandaard. Het is daarbij belangrijk dat ondernemingen – zowel de rapporterende ondernemingen als de ondernemingen in de waardeketen – goed bekend zijn met deze vrijwillige rapportagestandaard en het voor hen duidelijk is hoe deze moet worden toegepast om de ondernemingen in de waardeketen te beschermen. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Doordat de beleidsdoelstellingen van de CSRD overeind blijven, zullen de implicaties voor ontwikkelingslanden niet ingrijpend wijzigen door het Voorstel Aanpassingen. Voor implementatie van de CSDDD is in kaart gebracht wat de effecten van het implementatie wetsvoorstel zouden zijn op ontwikkelings- en productielanden door middel van uitvoering van de SDG-toets en de kwaliteitseis Effecten op ontwikkelingslanden . 9 Uit het onderzoek blijkt dat het wetsvoorstel een positief effect kan hebben op het creëren van waardig werk en inclusieve economische groei in ontwikkelings- en productielanden. Het is aannemelijk dat sommige wijzigingsvoorstellen in dit voorstel ervoor zorgen dat de positieve gevolgen van de wetgeving in ontwikkelingslanden verminderd worden. Het gaat met name om de volgende wijzigingen. De inperking van gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen tot in principe directe zakelijke relaties leidt er mogelijk toe dat een deel van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen beperkt blijft tot toeleveranciers binnen de EU. Dit leidt mogelijk tot minder substantiële verbetering in ontwikkelingslanden op het gebied van mensenrechten en milieu. De beperking op het gebied van het betrekken van stakeholders bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid leidt er mogelijk toe dat signalen vanuit het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden ondernemingen niet meer bereiken. Dit terwijl het (lokale) maatschappelijk middenveld juist in staat is benodigde context te schetsen voor ondernemingen over risico s en onderliggende oorzaken. Dit is van meerwaarde voor ondernemingen om de negatieve impact van handel te beperken of voorkomen en om het gebied te begrijpen waar de onderneming actief is of wil worden. Het minder regulier monitoren van de effectiviteit van de gepaste zorgvuldigheidsprocessen en -maatregelen kan ertoe leiden dat risico s en misstanden in ontwikkelingslanden (langer) onbekend blijven en niet aangepakt. Verwijderen van de regels over civiele aansprakelijkheid kan de toegang tot het recht voor benadeelden in productielanden verslechteren. Bedrijven die actief zijn in ontwikkelings- en productielanden geven ook aan dat brede IMVO-wetgeving hen helpt om knelpunten voor ondernemen in deze landen te adresseren. 10 Andere wijzigingsvoorstellen zouden positieve gevolgen voor (partijen in) ontwikkelingslanden tot gevolg kunnen hebben. Doordat ondernemingen aan directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers in principe niet méér informatie mogen vragen dan gespecificeerd in de vrijwillige standaarden op grond van artikel 29a CSRD, is er een verlichting van de regeldruk bij deze groep zakenpartners, die zich soms in ontwikkelingslanden bevinden. X Noot 1 Richtlijn (EU) 2022/ 2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/ 2014, Richtlijn 2004/ 109/ EG, Richtlijn 2006/ 43/ EG en Richtlijn 2013/ 34/ EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PbEU 2022, L322) X Noot 2 Richtlijn (EU) 2024/ 1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/ 1937 en Verordening (EU) 2023/ 2859, met betrekking tot gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen (PbEU L 2024/ 1760). X Noot 3 https:/ / commission.europa.eu/ document/ download/ 97e481fd-2dc3-412d-be4c-f152a8232961_en?filename=The%20future%20of%20European%20competitiveness%20_ %20A%20competitiveness%20strategy%20for%20Europe.pdf X Noot 4 https:/ / www.consilium.europa.eu/ nl/ press/ press-releases/ 2024/ 11/ 08/ the-budapest-declaration/ X Noot 5 Dit vloeit voort uit een onderzoek van februari 2025 naar de impact van het CSRD op het mkb, uitgevoerd door de Haagse Hogeschool in opdracht van MinEZ. Duurzaamheidsinformatie: De effecten van de CSRD op het mkb , p. 6, 45, 54. https:/ / www.rijksoverheid.nl/ documenten/ rapporten/ 2025/ 02/ 28/ duurzaamheidsinformatie-de-effecten-van-de-csrd-op-het-mkb X Noot 6 Regulation (EU) 2019/ 2088 X Noot 7 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 . X Noot 8 Kamerstuk 22 112, nr. 3437 . X Noot 9 De uitkomsten van deze toetsen staan in de memorie van toelichting bij het concept implementatiewetsvoorstel. De meest recente publieke versie is te raadplegen via: Overheid.nl | Consultatie Wet internationaal verantwoord ondernemen . X Noot 10 Zo heeft VNO-NCW met Initiatief Duurzaamheid en Handel (IDH) een actieplan opgesteld waar effectieve uitvoering van IMVO-wetgeving een belangrijk onderdeel is: Actieplan voedselzekerheid wereldwijd . [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
24-03-2025 06:52:24 | Brief