-
12.876 items gevonden
-
2025D16493 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 11 maart 2025 betreffende de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 1386 ). De voorzitter van de commissie, Aardema De griffier van de commissie, Jansma Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie II Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen benadrukken dat diverse wetenschappelijke onderzoeken aantonen dat de kraamkooi een ernstige aantasting van het welzijn van de zeug veroorzaakt, onder andere door Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO), European Food Safety Authority (EFSA) en Wageningen University & Research (WUR) en European Reference Center for Animal Welfare (EURCAW). Deze leden vinden het daarom goed dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nader onderzoek gaat doen naar het gebruik van de kraamkooi door varkenshouders en of dit een overtreding oplevert van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren (Bhd) en de mogelijke handhaving die daaruit voortvloeit. Deze leden zijn daarom benieuwd naar de uitkomsten van dit lopende juridische traject. Kan de Staatssecretaris een tijdspad schetsen van de drie fasen die de NVWA doorloopt tot aan de besluitvorming? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij. Deze leden willen in de eerste plaats benadrukken het zeer onwenselijk te vinden dat een individuele ondernemer in onzekerheid zit vanwege onduidelijkheid over wet- en regelgeving. Op het bedrijf staan kraamboxen, thans een gangbare vorm van huisvesting in de varkenshouderij, waarbij de NVWA tijdens een inspectie geen overtreding van het Bhd heeft geconstateerd. Toch is deze varkenshouder lijdend voorwerp in een juridisch geschil, met mogelijke consequenties voor de toekomst van het bedrijf. Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze situatie onrechtvaardig voelt? Hoe moeten andere goedwillende varkenshouders met kraamboxen op het bedrijf naar deze zaak kijken? De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige wetgeving vanwege open normen in de praktijk leidt tot juridisch getouwtrek over dierenwelzijn en de invulling daarvan in de veehouderij. Dit leidt tot grote onduidelijkheid voor ondernemers over hun bedrijfsvoering. Deze leden roepen in herinnering dat de leden van de VVD-fractie een vergelijkbare situatie vreesden bij het amendement-Vestering (Kamerstuk 35 398, nr. 23 ). Is de Staatssecretaris met deze leden van mening dat het aan de wetgever is om klaarblijkelijke onduidelijkheden in wet- en regelgeving weg te nemen, in dit geval door het invullen van open normen? Om duidelijkheid te verschaffen over dierenwelzijnsregels heeft de Kamer vorig jaar de Wet Dieren aangepast via het amendement-De Groot/ Van Campen, zoals verwerkt in artikel 2.3a. Deze leden hebben hier een aantal vragen over. Beaamt de Staatssecretaris dat de aankomende algemene maatregel van bestuur (AMvB) moet leiden tot het uiterlijk in 2040 bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij zoals gedefinieerd in artikel 2.3a lid 2? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze AMvB een einde moet maken aan de open normen in onze dierenwelzijnswetgeving, niet alleen in de varkenshouderij maar ook in andere diersectoren? Denkt de Staatssecretaris dat daarmee onduidelijkheden voor ondernemers, zoals in het voorliggende juridische geschil, voorkomen kunnen worden? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de vast te stellen AMvB voor 1 juli 2025 wordt voorgehangen bij de Kamer conform de wettelijke deadline van artikel 10.10? Indien de Staatssecretaris een van bovenstaande vragen niet instemmend kan beantwoorden, kan de Staatssecretaris dan uitvoerig uiteenzetten waarom niet? Deze leden vragen wat de stand van zaken is van het convenant dierwaardige veehouderij. In welke fase bevinden de gesprekken zich? Tot slot willen de leden van de VVD-fractie een en ander vragen over de uitspraak van het College van Beroep. Ten eerste, waarom is de gemachtigde van de Minister tijdens de zitting niet ingegaan op de stelling van Varkens in Nood (ViN) dat niet vaststaat dat het gebruik van kraamkooien biggensterfte beperkt? Kan de Staatssecretaris dat hierbij alsnog doen, en kan de Staatssecretaris daarbij ook ingaan op het standpunt van ViN dat daarvoor langer gebruik dan drie of vier dagen nodig zou zijn? Waarom is de gestelde termijn van acht weken overschreden, wanneer verwacht de Staatssecretaris een nieuwe beslissing te kunnen nemen en kan de Staatssecretaris toezeggen zijn beslissing inclusief onderbouwing ook aan de Kamer te doen toekomen? Voorziet de Staatssecretaris dat op basis van artikel 1.6 voor allerlei huisvestingstypen handhavingsverzoeken zullen worden gedaan? Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben geen verdere vragen. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamboxen voor zeugen in de varkenshouderij. Deze leden hebben daar een aantal vragen over. Het gebruik van kraamboxen is op dit moment in Nederland gangbaar in de zeugenhouderij. Hoewel het Bhd (artikel 1.6) bepaalt dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, wordt niet gesteld dat het gebruik van kraamboxen (of kraamkooien) verboden is. Sterker nog, in artikel 2.19, lid 6 staat dat in een stal waarin een zogende zeug met biggen zich niet vrij kan bewegen of omdraaien, beschikken de biggen over voldoende ruimte om ongehinderd te kunnen worden gezoogd. Daarnaast staat in artikel 2.3 van datzelfde besluit wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte gelaten wordt voor zijn fysiologische en ethologische behoeften Daarmee is wat de leden van de BBB-fractie betreft voldoende duidelijk gemaakt dat het gebruik van kraamboxen is toegestaan onder het Bhd. Als het gebruik niet expliciet verboden is, maar feitelijk expliciet toegestaan, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 27 augustus 2024 heeft geoordeeld dat de NVWA nader onderzoek moet doen naar het gebruik van de kraambox en moet aangeven waarom tegen het gebruik niet hoeft te worden opgetreden, willen de leden van de BBB-fractie vragen waarom de NVWA niet aan dat verzoek van het CBb heeft voldaan en waarom kennelijk wordt overwogen om dat ook in de toekomst niet te doen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit besluit van de NVWA in het licht van artikel 2.3 en 2.19 van het Bhd, waarin expliciet wordt gesproken over de fixatie van dieren? De leden van de BBB-fractie willen benadrukken dat artikel 1.6 van het Bhd een implementatie is van richtlijn 98/ 58/ EG, waarmee het houden van zeugen in kraamboxen ook op Europees niveau toegestaan is. Het niet indienen van een goede onderbouwing van het afwijzen van het handhavingsverzoek leidt daarmee volgens deze leden tot het implementeren van een nationale kop op Europees beleid. De leden van de BBB-fractie willen benadrukken dat een interventie bovendien evenredig en proportioneel moet zijn. Ziet de Staatssecretaris het optreden tegen het gebruik van kraamboxen in de gehele sector als evenredig en proportioneel? Wordt bij die overweging ook rekening gehouden met het lopende traject voor meer dierwaardige veehouderij? Wat betekent dit in termen van financiële lastenverzwaring voor ondernemers en hoe verhoudt zich dit ten opzichte van het convenant dierwaardige veehouderij waarin de kosten voor dierenwelzijn verwacht worden te verhogen? Worden deze kosten alleen op ondernemers verhaald of landen deze ergens anders in de keten? In hoeverre wordt verwacht dat de houding van de NVWA in dit geval een belemmering vormt voor een goed verloop van het traject voor een meer dierwaardige veehouderij, waar ook een convenant aan verbonden is waarin alle afspraken rondom de randvoorwaarden (markt, vergunning, onderzoek) worden afgesproken? De leden van de BBB-fractie maken zich zeer grote zorgen over de opstelling van de NVWA, die gezien kan worden als het afdwingen van het ontstaan van jurisprudentie, regels en wetten door een instantie die slechts als controlerende instantie zou moeten optreden. Deze leden vragen of de Staatssecretaris deze zorgen deelt. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat de NVWA op deze wijze veel invloed heeft op het ontstaan van jurisprudentie? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de NVWA zo het beleid maakt, waar dat feitelijk overgelaten zou moeten worden aan het Kabinet en de Staten-Generaal? Deze leden willen daarom van de Staatssecretaris weten hoe het heeft kunnen gebeuren dat een varkenshouder die voldoet aan wettelijke eisen toch naar aanleiding van een handhavingsverzoek het risico loopt te worden gehandhaafd of zelfs gesanctioneerd. Wie heeft de beslissing om geen onderbouwing van de afwijzing van het handhavingsverzoek in te dienen genomen en op basis van welke argumenten is dat gedaan? Deelt de Staatssecretaris bovendien de mening dat de NVWA nu zonder onderbouwing een eigen invulling geeft van de open normen in artikel 1.6 van het Bhd waarin fysiologische en ethologische behoeften niet gedefinieerd worden? Ook willen deze leden weten of de NVWA gedwongen kan worden om het afwijzen van dergelijke handhavingsverzoeken, die gericht zijn op een gangbare houderijvorm in Nederland, die niet expliciet verboden is, altijd op alle mogelijke manieren te verdedigen in juridische procedures. Is de Staatssecretaris het met de leden van de BBB-fractie eens dat het niet verdedigen van de afwijzing van het handhavingsverzoek gezien kan worden als een teken van een zeer onbetrouwbare overheid? Het optreden tegen niet verboden, gangbare houderijvormen, kan een opmaat vormen voor een vloedgolf aan handhavingsverzoeken tegen andere gangbare en toegestane houderijvormen. Hoe gaan de NVWA en de Staatssecretaris zich daarop voorbereiden? Is de Staatssecretaris het met de leden van BBB-fractie eens dat bovenstaande kan leiden tot het einde van de varkenshouderij, terwijl de varkenshouderij zich gewoon houdt aan Europese en Nederlandse regelgeving? Indien dit het geval is, wat gaat de Staatssecretaris doen om dit te voorkomen? Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief over kraamkooien in de varkenshouderij en hebben hier nog enkele vragen over. Allereerst wijzen deze leden erop dat dit een lopend juridisch traject betreft en dat de politiek zich hier afzijdig van zou moeten houden. Het CBb heeft de regering opgedragen het beleid opnieuw te toetsten aan de wet, gebaseerd op de stand der wetenschap. Het is niet aan de Kamer om hierover te oordelen en al helemaal niet om de uitspraken van de rechter ter discussie te stellen. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat deze casus alles te maken heeft met het feit dat moederzeugen nog altijd tussen metalen stangen worden gehouden, waardoor ze nauwelijks kunnen bewegen, laat staan dat ze op een normale manier voor hun biggetjes kunnen zorgen. Een aantal dagen voordat zeugen bevallen, worden ze vastgezet. Pas als de biggetjes vier weken oud zijn, mogen ze de kooi verlaten. De moederzeug heeft gedurende deze periode geen bewegingsvrijheid en kan niet voor haar biggen zorgen. De Universiteit Utrecht concludeerde dat varkens de behoefte hebben om maternaal gedrag te vertonen, waaronder nestbouwgedrag en zooggedrag. 1 Deze kooien maken het onmogelijk om het natuurlijke gedrag te vertonen. De EFSA bevestigt dit en stelt dat de kraamkooi de bewegingsvrijheid van de zeug ernstig beperkt en haar natuurlijke, intrinsiek gemotiveerde gedrag – zoals het bouwen van een nest – onmogelijk maakt. 2 Onderschrijft de Staatssecretaris deze conclusies van de Universiteit Utrecht en de EFSA? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris zich dan precies? Onderschrijft de Staatssecretaris de bevinding van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek van de NVWA dat het fixeren van zeugen in een kraambox één van de grootste risico s voor dierenwelzijn is, omdat de emotionele toestand, de beperking van het natuurlijk gedrag en de lage waardering van de intrinsieke waarde van dieren langdurig onder druk staat? 3 Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris zich dan precies? Tevens wijzen deze leden erop dat zelfs de Minister in de rechtszaak heeft erkend dat een kraamkooi zorgt voor het lijden van dieren. 4 De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het wettelijk verboden is om de bewegingsvrijheid van een dier te beperken zodat het dier daardoor onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht. Ook is het verplicht om dieren voldoende ruimte te bieden voor fysiologische en ethologische behoeften (artikel 1.6 van het Bhd). Deelt de Staatssecretaris, op basis van bovengenoemde rapporten en inzichten, de conclusie dat deze kooien niet dierwaardig zijn? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris zich dan precies? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat, indien wordt geoordeeld dat deze kooien in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving, de NVWA hoort te handhaven? Zo nee, waarom niet en waar baseert de Staatssecretaris zich dan op? II Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris X Noot 1 Universiteit Utrecht, Quickscan informatieset Convenant Dierwaardige Veehouderij, https:/ / open.overheid.nl/ documenten/ 6abf05c4-702e-42cd-a239-5e8ce0f1a96e/ file X Noot 2 EFSA, 25 augustus 2022, Welfare of pigs on farm (EFSA, 2022: Welfare of pigs on farm) X Noot 3 NVWA, Advies van BuRO over de risicobeoordeling roodvlees- en grofwildketen, ( https:/ / www.nvwa.nl/ over-de-nvwa/ documenten/ dier/ dierenwelzijn/ welzijn/ risicobeoordelingen/ advies-van-buro-over-de-risicobeoordeling-roodvlees-en-grofwildketen ) X Noot 4 College van Beroep voor het bedrijfsleven, 27 augustus 2024, ( https:/ / uitspraken.rechtspraak.nl/ details?id=ECLI:NL:CBB:2024:578 ) [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
11-04-2025 16:09:18 | Niet-dossierstuk
-
2025D16173 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Asiel en Migratie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de brief van de Minister van Asiel en Migratie d.d. 17 maart 2025 inzake de reactie op de motie van de leden Piri en Bontenbal over een go and see -regeling voor Syriërs in Nederland. De voorzitter van de commissie, Vijlbrief Adjunct-griffier van de commissie, Nouse Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie II Reactie van de bewindspersoon I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van GroenLinks-PvdA-fractie zijn bijzonder teleurgesteld en verrast over het niet willen uitvoeren van de motie van de leden Piri en Bontenbal over een go and see -regeling voor Syriërs in Nederland. Deze leden constateren dat de Minister de mond vol heeft van terugkeer van Syriërs hier in Nederland, maar zich niet inzet om deze mensen daadwerkelijk in de gelegenheid te stellen een weloverwogen keuze te maken ten aanzien van hun terugkeer. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister in haar reactie stelt dat het terugreizen afbreuk zou doen aan de beschermingsvraag en dat een dergelijke regeling zich daarom niet zou verhouden tot het asielrecht. Deze leden stellen dat dit een te nauwe en daarmee onvolledige interpretatie is van het internationaal asielrecht. Op basis van het Vluchtelingenverdrag eindigt de vluchtelingenstatus als de vluchteling wederom bescherming inroept van het land waar hij de nationaliteit van bezit (artikel 1C lid 1) of als de vluchteling zich opnieuw vrijwillig heeft gevestigd in het land dat hij verlaten had (artikel 1C lid 4). Van daadwerkelijke vestiging is geen sprake als iemand enkel een bezoek brengt aan zijn land van herkomst. Erkent de Minister dat volgens het Vluchtelingenverdrag ruimte is om (korte) reizen naar land van herkomst mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Aanvullend stellen deze leden dat het argument het past niet in het stelsel van de wet om daaroverheen te stappen niet afdoende is. De Minister is bij uitstek de persoon die het stelsel kan aanpassen. Het asielstelsel wordt immers de aankomende tijd ook ingrijpend aangepast, onder meer omdat deze Minister een strenger stelsel wenst. Dat de Minister het stelsel niet wil aanpassen is een ander argument. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben aanvullend gevraagd om in te gaan op andere landen die een dergelijke regeling kennen. Deze leden missen deze informatie in de brief. Zo stellen zij dat Denemarken een go and see -regeling kent. Daar is het aan het gemeentebestuur om toestemming te verlenen voor zo'n reis – die dit eerst moet controleren met het Ministerie van Vreemdelingenzaken. Is de Minister bereid om in Denemarken navraag te doen naar deze regeling en de lessons learned mee te nemen naar de Nederlandse praktijk? Hoe vaak en hoe lang mogen Syrische vluchtelingen in Denemarken terug naar Syrië voor verkenning? Hoeveel mensen hebben hier al gebruik van gemaakt? Klopt het dat Frankrijk ook werkt met een go-and-see -regeling? 1 Zo ja, kan de Minister uiteenzetten hoe de regeling in Frankrijk eruit ziet? Hoe vaak en hoe lang mogen Syrische vluchtelingen in Frankrijk terug naar Syrië voor verkenning? Hoeveel mensen hebben hier al gebruik van gemaakt? Aanvullend constateren deze leden dat momenteel ook in Europees verband wordt gekeken naar gekeken naar de mogelijkheid voor go-and-see -programma s. Nederland heeft hierbij ingebracht dat eerst moet worden verkend hoe een Europees raamwerk voor go and see samenhangt met Europese wetgeving zoals de Kwalificatierichtlijn en of het daadwerkelijk bijdraagt aan vrijwillige terugkeer. Wat is de stand van zaken van deze verkenning en het raamwerk? Kan de Minister aangeven welke landen voorstander waren van een dergelijke regeling? Kan de Minister concreet aangeven welke wetsartikelen in de Vreemdelingenwet 2000 en welke artikelen in andere wetten aangepast dienen te worden om een go-and-see -regeling mogelijk te maken? Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben mede ingestemd met de motie voor een tijdelijke en beperkte go and see -regeling onder duidelijke voorwaarden, vanuit de verwachting dat dit zal bijdragen aan de vrijwillige terugkeer van Syriërs, vanuit de veronderstelling dat als een familielid na een eenmalig verkennend bezoek direct zijn recht op verblijf verspeelt, hij veel minder geneigd zal zijn om (al dan niet met een gezin) het risico te nemen om vrijwillig duurzaam terug te keren, en de juridische mogelijkheden om mensen gedwongen terug te sturen beperkt zijn in verband met de hoge bewijslast die dat vereist. Hoe schat de Minister de kans dat deze regeling bijdraagt aan vrijwillige terugkeer of waarom meent de Minister dat dit niet zal bijdragen aan terugkeer? Mocht de Minister van mening zijn dat een dergelijke regeling niet zou bijdragen aan vrijwillige terugkeer, dan vragen deze leden graag een nadere toelichting. Onder normale omstandigheden geldt wat de leden van de NSC-fractie betreft dat asielzoekers die terugreizen naar het land van herkomst, bijvoorbeeld op vakantie, daarmee te kennen geven dat geen sprake meer is van gegronde vrees en in principe het recht op asiel daarmee verliezen. Deelt de Minister de mening dat hiervoor in bijzondere omstandigheden die plotseling zijn veranderd een kortdurende uitzondering zou moeten kunnen worden gemaakt? Deze leden ontvangen graag een toelichting. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister toe te lichten waarom het juridisch niet mogelijk zou zijn om een dergelijke beperkte en kortdurende go and see -regeling op te tuigen, waarbij één gezinslid eenmalig naar het land van herkomst kan reizen onder opgaaf van redenen, zonder op die grond het asielrecht te verliezen, mede gezien het feit dat in andere Europese landen hiertoe ook is besloten. Welke Nederlandse of Europese regels of wetgeving zou in de weg staan van een dergelijke regeling? Welke andere Europese landen hebben een tijdelijke go and see -regeling voor Syriërs ingesteld na de val van Assad? De leden van de NSC-fractie vragen de Minister een overzicht te geven van de terugkeerregelingen van de belangrijkste andere Europese landen met Syrische statushouders, waaronder Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Oostenrijk, Zweden, en België, en daarbij aan te geven welke terugkeerbonussen zij verstrekken, op welke manier die worden overhandigd, welke logistieke hulp daarbij geboden wordt, en of zij een vorm van go and see -regeling kennen. Heeft de Minister juridisch laten toetsen of het mogelijk is om een tijdelijke terugkeermogelijkheid onder voorwaarden toe te staan zonder dat dit automatisch leidt tot statusintrekking? Zo nee, is zij bereid dit alsnog te laten toetsen? De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre het mogelijke feit dat een aantal van dergelijke reizen veilig blijkt te kunnen worden afgelegd toch een rol zou spelen bij het beoordelen van de situatie in zijn algemeenheid, als via een go and see -regeling zou worden vastgesteld dat een eenmalige reis naar land van herkomst door één gezinslid niet zou leiden tot het vervallen van het individuele recht op asiel, en zo bijvoorbeeld wel een signaal kan zijn dat wordt meegewogen in het landenbeleid. Deze leden ontvangen graag een toelichting. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de motie van de leden Piri en Bontenbal over een go-and-see -regeling voor Syriërs in Nederland. In deze motie wordt de regering verzocht om te komen met een go-and-see -regeling, waarbij Syriërs in Nederland in staat worden gesteld om op eigen gelegenheid kortdurende reizen in een beperkte periode naar Syrië af te leggen zonder dat dit effect heeft op de asielprocedure of de verblijfsvergunning. De reden voor deze reizen zijn om te kijken hoe het in land van herkomst is, zodat Syrische asielzoekers en statushouders een gedegen afweging kunnen maken over een terugkeer. De kabinetsreactie hierop was dat de Minister van mening is dat een regeling om Syrische asielzoekers en statushouders Syrië te laten bezoeken zonder gevolgen, zich niet verhoudt met het asielrecht. Het asielrecht gaat in de kern om de vraag over veiligheid bij terugkeer naar het land van herkomst. Als Syrische asielzoekers of statushouders van een vergunning voor bepaalde tijd terugkeren naar Syrië, daar veilig zijn en vervolgens weer veilig kunnen terugkeren, is dat een indicator dat van asielgerelateerde vrees geen sprake (meer) is. De Minister vindt dat daar dan ook vreemdelingrechtelijke consequenties aan verbonden moeten kunnen worden. Deze leden delen dit standpunt en zijn van mening dat wanneer men veilig heen en weer kan reizen en daar ook veilig kan verblijven, dit een reden is om een asiel- of verblijfsvergunning in te trekken. Deze leden steunen dan ook het kabinetsstandpunt om de motie niet uit te voeren en hebben verder geen vragen. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben de kabinetsreactie gelezen op de aangenomen motie van de leden Bontenbal en Piri over de go-and-see -regeling. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over. De leden van de SP-fractie bandrukken dat het verzoek van de motie was om te komen met een go-and-see -regeling. Deze regeling maakt het mogelijk voor Syriërs om voor beperkte tijd naar Syrië te gaan zonder dat dit hun asielprocedure of verblijfsvergunning schaadt. Deze leden zijn verbaasd over het feit dat de Minister heeft besloten de motie niet uit te voeren. Dat de Minister geen voorstander is, is geen reden een motie niet uit te voeren. Aangezien het de wens is vanuit de Kamer om ondanks bezwaren van de Minister en het ontraden van de motie, deze motie aan te nemen en uit te voeren. Dat is de essentie van een motie als middel vanuit de Kamer. Dat dit zonder juridisch houdbare argumentatie aan de kant wordt geschoven is een schoffering van de Kamer. Begrijpt de Minister dat het niet uitvoeren van een motie geen lichtzinnig besluit is? Begrijpt de Minister dat de argumentatie van waarom een regering tegen is, achteraf niet relevant is aangezien de motie is aangenomen en deze argumenten juist hiervoor zijn uitgewisseld? Begrijpt de Minister dat simpelweg tegenstander zijn van de motie, wat ook blijkt uit de lezing ontraden niet achteraf een argument kan zijn een motie niet uit te voeren? De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de Minister een te eenzijdig beeld heeft van de asielprocedures en de beweegredenen van een asielzoeker. De go-and-see -regeling was bij uitstek een middel om de asielzoeker die sterk twijfelt over de status van wat diegene in het thuisland aantreft te onderzoeken en zo een eenduidig besluit te kunnen nemen. Dit heeft niet alleen te maken met de status van het huis en infrastructuur, maar ook de politieke situatie, familiaire zaken, de vraag over de veiligheid en andere zaken die niet van een afstand in te schatten zijn. De regeling geeft meer zekerheid en transparantie. De leden van de SP-fractie willen benadrukken dat, ook al staat deze motie qua uitgangspunt lijnrecht tegenover het beleid van deze Minister, dit nooit een reden mag zijn een motie niet uit te voeren. Het is immers de wens vanuit de Kamer om dit wel te doen en deze leden zien geen juridische belemmeringen hierin. Deze leden willen de Minister herinneren aan het feit dat de Tweede Kamer het hoogste besluitorgaan is in deze en de Minister zich daarbij te voegen heeft. Voornoemde leden vragen dan ook niet om begrip wat deze Minister heeft voor de motie, maar om deze uit te voeren. Kan de Minister uitvoerig ingaan op het argument waarom dit niet in lijn zou zijn met het asielrecht? Begrijpt de Minister dat als er juridische bezwaren zouden zijn, het netjes was geweest dit vooraf te delen, of op zijn minst achteraf uitvoeriger te delen en dat deze gekozen weg in ieder geval niet acceptabel is? Ziet de Minister in dat een go-and-see -regeling meer antwoorden geeft op vragen van asielzoekers dan enkel de infrastructuur en de staat van het huis? Gaat de Minister deze motie als nog uitvoeren? Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie De leden van de DENK-fractie hebben met verbijstering en afkeuring kennisgenomen van de brief van de Minister. Deze leden keuren het af dat de Minister weigert een aangenomen Kamermotie uit te voeren en dat ook nog eens doet door middel van het sturen van een vod van een brief . Kan de Minister toelichten waarom Nederland vasthoudt aan een strikte interpretatie van het asielrecht, terwijl Duitsland, Frankrijk en Turkije dergelijke regelingen hebben waarbij het mogelijk is voor Syriërs om hun land korte tijd te bezoeken zonder dat dat gevolgen heeft voor hun asielprocedure of verblijfsvergunning? De Minister stelt dat als iemand kan terugkeren naar Syrië en daar veilig is, er geen sprake meer is van gegronde vrees. Kan de Minister erkennen dat de veiligheid van iemand onderhevig is aan individuele kenmerken zoals bijvoorbeeld zijn politieke voorkeur of etniciteit, het tijdstip en dat de locatie waar iemand zich bevindt binnen Syrië niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat het hele land als veilig kan worden aangemerkt? De leden van de DENK-fractie vragen op welke juridische basis de Minister stelt dat een kort bezoek aan Syrië automatisch zou moeten leiden tot asielrechtelijke gevolgen, terwijl het bij go and see expliciet gaat om verkenning zonder definitieve terugkeer? Erkent de Minister dat een bezoek aan Syrië om persoonlijke zaken af te handelen (zoals familieomstandigheden, erfrechtelijke kwesties of medische zorg) iets wezenlijk anders is dan definitieve terugkeer? Kan de Minister uitleggen waarom zij bereid is om maximaal in te zetten op vrijwillige terugkeer, maar niet bereid is om mensen zelf de mogelijkheid te geven die beslissing geïnformeerd te nemen door af te reizen naar Syrië voor een kort bezoek? Hoe beoordeelt de Minister het risico dat door deze opstelling het vertrouwen van Syrische statushouders in een humane en rechtvaardige terugkeerregeling wordt ondermijnd? II Reactie van de bewindspersoon X Noot 1 Syria summit: Refugees in France receive approval to return home temporarily | The National [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
10-04-2025 16:08:53 | Niet-dossierstuk
-
2025D16125 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief inzake Voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (Kamerstuk 30 196, nr. 844 ). De voorzitter van de commissie, Postma Adjunct-griffier van de commissie, Morrin I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie II Antwoord / reactie van de Minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Deze leden hebben een aantal vragen voor de Minister. Op blz. 26 van de Regeling staat dat het subsidieplafond van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025 (hierna: DUMAVA 25) wordt vastgesteld op 405 miljoen euro. Er komt 121,5 miljoen euro beschikbaar voor aanvragen voor subsidie voor maximaal drie verduurzamingsmaatregelen en 283,5 miljoen euro voor aanvragen voor subsidie voor integrale verduurzaming. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten op welke manier in kaart wordt gebracht wat verstrekte subsidies precies hebben opgeleverd. Op blz. 31 van de Regeling valt te lezen dat uit het Klimaatfonds ook middelen beschikbaar zijn met dezelfde doelstelling voor Caribisch Nederland. Deze middelen worden door de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de eilanden besteed. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten, ondanks dat het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen directe betrokkenheid heeft, hoeveel middelen vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om betreffende middelen te krijgen, op welke manier wordt gecontroleerd wat er exact met de middelen is gedaan en wat ze precies hebben opgeleverd. Op blz. 32 van de Regeling valt te lezen dat eigenaren die minder dan 25.000 euro aan subsidie aanvragen, de subsidie meteen vastgesteld krijgen en uitbetaald. Eigenaren die meer dan 25.000 euro aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Er wordt dan een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen krijgen ze een definitieve subsidievaststelling. De leden van de PVV-fractie willen weten van de Minister waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag. Op dezelfde bladzijde staat dat eigenaren bij aanvragen boven de 25.000 euro bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen moeten verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ook hier zouden deze leden willen weten waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager bedrag. Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling de stimuleringsregeling gelezen. Naar aanleiding van de regeling hebben deze leden een aantal vragen. De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, 20 procent van de kosten bedraagt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van 5.000 euro per aanvraag en een maximumbedrag van 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak. Deze leden vragen de Minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen. De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vanaf 25.000 euro een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de Minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is. De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, 30 procent van de projectkosten bedraagt van de subsidiabele activiteiten en ten minste 25.000 euro per aanvraag en ten hoogste 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt uitgevoerd. Deze leden vragen de Minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn en of zij dit kan aantonen. De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden vragen de Minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is. De leden van de NSC-fractie lezen dat de vorige subsidieregeling op 31 december 2024 vervallen is en de nieuwe regeling start per 2 juni 2025. Deze leden vragen de Minister waarom er niet gekozen is om de nieuwe regeling per 1 januari 2025 in te laten gaan aansluitend aan het verloop van de vorige regeling. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister wat in deze regeling haar definitie is van maatschappelijk vastgoed . Deze leden lezen dat in deze regeling amateursportorganisaties ook gebruik kunnen maken van de DUMAVA 25 evenals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (hierna: BOSA), maar dit niet gecombineerd kan worden. Zij vragen de Minister waarom er gekozen is om de DUMAVA 25 open te stellen voor deze verenigingen en wat redenen kunnen zijn voor een amateursportvereniging om over te stappen van de BOSA naar de DUMAVA 25. De leden van de NSC-fractie lezen dat als een onderneming zuiver lokaal opereert er niet voldaan hoeft te worden aan de aanvullende voorwaarden voor ondernemingen die gelden bij de subsidie voor integrale verduurzaming. Deze leden vragen de Minister wat zij verstaat onder zuiver lokaal opereren. Zij vragen daarnaast waarom er gekozen is om de zin Werkt er 50 of meer FTE voor uw onderneming of is uw jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal meer dan EUR 10 miljoen toe te voegen bij het bepalen of de onderneming lokale activiteiten ontplooit, en of het klopt dat met deze zin vrijwel de gehele zorgsector buiten de criteria valt om subsidie voor losse maatregelen aan te mogen vragen. De leden van de NSC-fractie lezen dat zorgvastgoed, wat vaak eigendom is van ondernemingen, de afgelopen jaren gemiddeld steeds ruim onder de 300.000 euro aangevraagd heeft voor losse maatregelen maar er meer mogelijkheden komen voor bovenlokale ondernemingen om te investeren in losse verduurzamingsmaatregelen. Deze leden vragen de Minister of zij kan aantonen dat het maximum van 300.000 euro inderdaad voldoende ruimte is om tegemoet te komen aan de aanvragen en in welke gevallen zij ervaren heeft dat dit niet zo was. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of het klopt dat zorginstellingen voor financiering van verduurzaming enkel aanspraak kan maken op de DUMAVA. Deze leden vragen de Minister daarnaast of het klopt dat door wijzigingen in de regeling zorgsectoren geen volledige aanspraak meer kunnen maken op de DUMAVA omdat grote zorgpanden verduurzaamd worden per deel van het gebouw waar subsidie per adres aangevraagd moet worden. Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? De leden van de NSC-fractie lezen de tabel die toelicht hoe tot de genoemde administratieve lasten is gekomen. Deze leden vragen de Minister waarop het aantal uren en het uurtarief, zoals beschreven in de tabel, gebaseerd is. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister, gezien de grote belangstelling voor de DUMAVA in eerdere rondes en de uitbreiding naar amateursportorganisaties, kan uitleggen hoe het budget voor deze regeling is bepaald. Is daarbij rekening gehouden met de verwachte vraag en de nieuwe doelgroep? Welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat aanvragers teleurgesteld raken als het budget snel op is? De leden van de BBB-fractie lezen dat de regeling onderscheid maakt tussen bovenlokale en zuiver lokale ondernemingen vanwege de Europese staatssteunregels. Hoe wordt in de praktijk op een eenvoudige en duidelijke manier bepaalt of een onderneming echt zuiver lokaal is? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat onduidelijkheid of verschillende interpretaties leiden tot ongelijke behandeling van aanvragers. De leden van de BBB-fractie merken op dat de invoering van de de-minimisverordening voor bovenlokale ondernemingen bij losse maatregelen en advieskosten vragen oproept over de complexiteit van de regeling. Is er een analyse gemaakt van de verwachte administratieve lasten voor deze groep? Hoe wordt voorkomen dat de regeling te ingewikkeld en ontmoedigend wordt? De leden van de BBB-fractie merken op dat de mogelijkheid tot subsidiestapeling een belangrijke wijziging is. Er is echter zorg over mogelijke oneerlijke concurrentie of het bevoordelen van grotere, kapitaalkrachtige organisaties die makkelijker verschillende subsidies kunnen combineren. Hoe wordt in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd dat de maximumgrenzen van 50 procent (exclusief leningen) en 100 procent (inclusief leningen) niet worden overschreden? En welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat kleinere, lokale initiatieven hierdoor benadeeld worden? De limiet van 220 euro per m 2 per labelsprong voor integrale verduurzaming roept vragen op bij de leden van de BBB-fractie over de haalbaarheid, vooral gezien de variërende staat van onderhoud en specifieke uitdagingen van maatschappelijk vastgoed. Waarop is dit bedrag gebaseerd, en welke data ondersteunen deze keuze? Is er een risicoanalyse gedaan voor projecten waarbij de werkelijke kosten boven dit maximum uitkomen, waardoor volledige verduurzaming mogelijk in gevaar komt? De leden van de BBB-fractie zien dat voor monumenten aparte eisen zijn opgenomen voor integrale verduurzaming. Echter, de vereiste van minimaal 60 procent energiebesparing voor het hogere subsidiepercentage roept de vraag op of dit in alle gevallen haalbaar en betaalbaar is met behoud van de monumentale waarden. Zijn er specifieke financiële en technische analyses uitgevoerd om de impact van deze eis op monumenteneigenaren in kaart te brengen, en zijn er aanvullende ondersteuningsmogelijkheden voor deze groep overwogen? II Antwoord/ reactie van de Minister [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
10-04-2025 16:08:32 | Niet-dossierstuk
-
2025D15983 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Klimaat en Groene Groei voorgelegd over de appreciatie van de voorgestelde verlenging van de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor komend vulseizoen (Kamerstuk 29 023, nr. 775 ). De voorzitter van de commissie, Thijssen Adjunct-griffier van de commissie, Teske Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties II Antwoord / Reactie van de Minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de appreciatie van het kabinet van de voorgestelde verlenging van de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor komend vulseizoen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er door lidstaten mogelijk wordt afgekoerst op een vuldoel lager dan 90%, bijvoorbeeld 85%. In de praktijk komt dit neer op een nog lager vulpercentage. Is de inzet van Nederland om ervoor te zorgen dat dit doel niet te laag wordt? Als dit de inzet is, hoe gaat de Minister dit doen? Zo nee, waarom niet? Wat is voor Nederland de ondergrens? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat er wordt ingezet op energiebesparing. Neemt de Minister het belang van energiebesparing ook mee in de gesprekken die zij in Brussel heeft als het gaat over de gasmarkt en het vulseizoen? Zou het mogelijk zijn om een lager vuldoel toe te staan als lidstaten kunnen aantonen dat zij dit kunnen oplossen via energiebesparing? Ziet de Minister hier iets in? Zo ja, hoe gaat ze dit naar voren breng in Brussel? Zo nee, waarom niet? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de gasopslagbepalingen zich verhouden tot het afbouwen van fossiele brandstoffen. Deze leden hechten veel waarde aan gasleveringszekerheid en aan het afbouwen van ongewenste afhankelijkheden van gas uit het buitenland. Hoe verhouden de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor komend vulseizoen zich tot de afbouw van gasimport? Is het afbouwen van onze afhankelijkheid van gasimport door de huidige geopolitieke situatie een grotere prioriteit geworden voor de Minister? Zo ja, op welke manier geeft de Minister hier vorm aan? Op welke manier neemt de Minister de huidige internationale machtsverschuivingen mee in de gesprekken die zij in Europa voert over de gasmarkt? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de voorgestelde verlenging van de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor het komende vulseizoen. Daartoe hebben zij nog enkele vragen. De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat onze gasopslagen tijdig en goed gevuld zijn. Er dient te allen tijde te worden voorkomen dat Nederland te maken krijgt met tekorten en de energieprijzen de pan uit rijzen. Hier draagt de gasopslagbepaling aan bij. Deze leden vinden het wel belangrijk dat er kritisch wordt gekeken naar de invulling hiervan. Op dit moment zijn de lasten bijvoorbeeld onevenredig verdeeld; dat moet veranderen. De leden van de VVD-fractie lezen dat nog geen enkele lidstaat zonder gasopslagcapaciteit zich committeert aan het lastenverdelingsmechanisme. Deze leden vragen welke landen het potentieel hebben om zich hieraan te committeren. Daarnaast vragen zij of dit invloed heeft op Nederland en de energiemarkt, alsook op de verlenging van de Europese gasopslagbepalingen. De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat de lasten eerlijker worden verdeeld, aangezien lidstaten als Nederland nu een zwaardere last dragen dan lidstaten die weinig tot geen opslagcapaciteit hebben. Gaat Nederland zich, samen met andere landen met grote gasopslagcapaciteit, verzetten tegen deze onevenredige verdeling van lasten, met als doel een evenwichtiger verdeling te realiseren? Met welke lidstaten kan Nederland samenwerken en hoe wordt het krachtenveld ingeschat? Zou de Minister, indien de bepaling niet wordt aangepast, bilaterale afspraken kunnen maken met landen die gebruikmaken van onze opslagcapaciteit? De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland wederom in aanmerking komt voor de uitzondering van de verlaagde vuldoelstelling. Deze leden vragen welk percentage hierbij hoort. Is dit percentage in lijn met de vuldoelstelling die de Minister voornemens is te stellen? Waarom wel of waarom niet? Wat zou het voor Nederland betekenen als wordt gekeken naar de periode van 2016 tot en met 2021? Waarom is gekozen voor deze specifieke periode? De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de daling van de gasvraag, de energietransitie en de uitbreiding van LNG-importcapaciteit impact hebben op de Nederlandse vraag. Hoe zal Nederland de omvang van de LNG-import meenemen in de onderhandelingen? De leden van de VVD-fractie vragen of de Nederlandse vulgraad bestand is tegen een ernstige verstoring van de economie, bijvoorbeeld als er tarieven op LNG worden geheven. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre stimulerende maatregelen bij verlenging impact zullen hebben op de Rijksbegroting. De leden van de VVD-fractie delen de mening dat de EU-vuldoelstellingen rigide zijn. Enerzijds zou meer flexibiliteit de markt minder verstoren, anderzijds vinden zij het van belang dat alle lidstaten hun gasopslagen tijdig vullen. Anders komt dit mogelijk op het bordje van Nederland terecht. Hoe wordt de vulgraad gemeten wanneer wordt gewerkt met een bandbreedte? Worden er consequenties verbonden aan het niet voldoen aan deze bandbreedte door een lidstaat? Welke marge wordt hierbij gehanteerd? De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat marktpartijen voldoende geprikkeld worden om de gasopslagen te vullen. De huidige bepaling bevat hiervoor weinig voorstellen. Is de Minister voornemens te pleiten voor stimuleringsmaatregelen of voor een juridische grondslag waarmee capaciteitshouders worden gestimuleerd de gasopslagen te vullen? Welke maatregelen of grondslagen hebben hierbij de voorkeur van de Minister? Welke andere acties is de Minister voornemens te ondernemen om ervoor te zorgen dat marktpartijen voldoende worden geprikkeld om de gasopslagen tijdig te vullen? Ook vragen deze leden of goed gevulde gasopslagen kunnen bijdragen aan het drukken van de gasprijs. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister voornemens ook naar de baten van gasopslagen te kijken, zoals het positieve effect op de prijs? Is de Minister van plan dit punt mee te nemen in het aangekondigde onderzoek naar het leveringszekerheidsraamwerk? De leden van de VVD-fractie lezen dat in de aanbeveling ook wordt opgeroepen om te verifiëren dat marktpartijen die belast zijn met het uitvoeren van de vulmaatregelen voldoende expertise hebben in het handelen op de energiemarkt, en maatregelen te nemen die de werking van de interne markt en gasleveringszekerheid niet negatief beïnvloeden. Deze leden vragen welke maatregelen de Nederlandse overheid overweegt, en of er voldoende expertise aanwezig is. De leden van de VVD-fractie zijn het ermee eens dat er op Europees niveau moet worden samengewerkt om de weerbaarheid te borgen en deze te baseren op gasvraag en gasinfrastructuur. Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de appreciatie van het kabinet op de voorgestelde verlenging van de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor komend vulseizoen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de NSC-fractie vragen op welke datum de Raad op het voorstel van de Europese Commissie zal besluiten. De leden van de NSC-fractie hebben nog enkele vragen over de vuleisen. Het te rigide vaststellen van tussentijdse vuldoelstellingen op Europees niveau (1 februari, 1 mei, 1 juli en 1 september) kan marktverstorend werken. Dat hebben we gezien aan het omhoog schieten van de gasprijzen in februari. Kan de Minister met haar Europese collega s inzetten op een manier van vullen die zo min mogelijk marktverstorend is. Bijvoorbeeld door geen rigide tussendoelen te stellen? Hoe staan de andere Europese landen die een vulverplichting hebben hier tegenover? Welke andere maatregelen overweegt de Minister om de marktverstoring tegen te gaan? De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister het voorstel van de Europese Commissie aanvaardt om de gasvoorraad per 1 november 2026 en 1 november 2027 naar 90% te verhogen. Wat bedoelt de Minister met het onderschrijven van het doel van het voorstel? In de brief lijkt de Minister voor te sorteren op een uitzondering voor Nederland op de vuldoelstelling van 90% per 1 november. Kan de Minister aangeven of dit zo is? Is het gezien de huidige geopolitieke situatie niet verstandiger dat Nederland de vulgraad van 90% aanhoudt? Welke andere landen naast Nederland dragen bij aan de Europese gasvoorraad? In welke verhouding staan die bijdragen tot de bijdrage van Nederland? Op welke manieren zou de EU, of de individuele lidstaten, zelf over de inkoop van gas kunnen gaan, naast of in plaats van marktpartijen? Wordt Nederland gecompenseerd voor de kosten die het maakt voor de opslag van de Europese gasvoorraad, en zo ja, hoe? Hoe betalen andere landen in de EU mee voor de kosten die gepaard gaan met het vullen? Wat zijn de afspraken die met het Verenigd Koninkrijk zijn gemaakt voor de komende vulseizoenen? De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister aangeeft een rol te zien in het borgen van de leveringszekerheid. Energie Beheer Nederland (EBN) heeft de taak gekregen om een 20 terawattuur (TWh) aan gas op te slaan. Is dit voldoende voorraad voor als een energiecrisis zich voordoet? Telt deze 20 TWh mee met voor de 90% doelstelling? Is deze 20 TWh vrij van verplichtingen, bijvoorbeeld andere landen die er aanspraak op kunnen maken? Kan deze 20 TWh dus door de overheid zelf worden ingezet om bijvoorbeeld Nederlandse huishoudens te voorzien van betaalbaar gas als dat nodig is? Op welke manier kan Nederland een eigen gasvoorraad aanhouden, en dus gas uit de markt nemen? Vanuit het oogpunt van leveringszekerheid zou de opslag zo goed mogelijk gevuld moeten zijn: wat bedoelt de Minister met het risico dat de vuldoelstellingen kunstmatig hoog zijn, zonder dat die vanuit het oogpunt van gasleveringszekerheid nodig zou zijn? Hoe schat de Minister de gasvraag jaarlijks in? Welke criteria gebruikt zij daarvoor? Hoe wordt daarbij precies rekening gehouden met periodes van dunkelflaute, met geopolitieke ontwikkelingen, en andere factoren die niet voorspelbaar zijn? Hoe hoog kan die eigen gasvoorraad maximaal zijn? Welke factoren, zoals opslagcapaciteit, zijn daarvoor van belang? Wat zijn de kosten, en de voor- en nadelen, en van eigen gasvoorraad? Welke ruimte geeft de Europese Commissie daarvoor? Voor welke periode acht de regering het raadzaam een eigen gasvoorraad aan te houden, aangezien de geopolitieke onrust is na 2026 en 2027 vermoedelijk niet voorbij is? Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden vragen een reactie van de Minister op het besluitvormingstraject dat wordt doorlopen. Waarom werd pas op 5 maart het voorstel gepubliceerd, waardoor er nu haast is? Had de Commissie dit niet eerder kunnen doen? Ook vragen deze leden naar het Europese krachtenveld en of de Minister verwacht dat het voorstel in zijn huidige vorm wordt aangenomen. Voorts hebben de leden van de D66-fractie enkele inhoudelijke vragen. Zij kunnen de redenering van de Minister over het Nederlandse vuldoel van 80% tot op zekere hoogte volgen, maar denken ook aan de uitspraken van de directeur van Gasunie Transport Services B.V. (GTS) tijdens een hoorzitting in de Kamer 5 maart 2025, waarin hij aangaf dat een hogere vulgraad dan 80% verstandig zou zijn en ingezet zou kunnen worden als strategische reserve. Is de Minister het eens met de directeur van GTS? Zo nee, waarom niet? Hoe maakt de Minister de belangenafweging tussen een strategische gasvoorraad enerzijds en haar eigen bezwaren tegen een hoger vuldoel anderzijds? De Minister geeft aan dat geen enkel ander land dan Nederland gebruik maakt van de tweede uitzondering. Zijn er wel andere landen die hiervoor in aanmerking zouden komen? Zo ja, waarom maken deze landen geen gebruik van de uitzondering? De Minister geeft aan dat geen enkele lidstaat zonder gasopslagcapaciteit zich heeft gecommitteerd aan het lastenverdelingsmechanisme. Waarom is dat? Zijn er landen waarmee Nederland een lastenverdeling aan zou willen gaan? De Commissie beveelt aan dat lidstaten gebruik maken van de derogaties. Waarom is dat? De Minister geeft in de brief aan dat het kabinet het belangrijk vindt dat de vormen van flexibiliteit die in de huidige bepalingen zitten, behouden blijven. Deze leden vragen of dit het geval is, of dat de Minister dit gaat inbrengen en medestanders nodig heeft. De leden van de D66-fractie zijn het met de Minister eens dat wanneer andere landen profiteren van de Nederlandse gasopslagen, hier ook een eerlijke prijs voor betaald moet worden. Zij zijn verbaasd over de zware kritiek vanuit de Europese Commissie hierop. Wat is die kritiek? Hoeveel kosten heeft Nederland de afgelopen jaren gehad voor het vullen van de opslagen met gas dat uiteindelijk naar het buitenland ging? Deze leden steunen de Minister wanneer zij hier een punt van gaat maken bij de bespreking. De leden van de D66-fractie nemen kennis van de kritiek van de Minister dat het vullen van de gasopslagen kan zorgen voor prijspieken. Zij vinden dit echter bijzonder, omdat de gasmarkt een vrije markt is en het vulseizoen zeven maanden duurt. Zou concurrentie niet alsnog tot de laagst mogelijke prijzen moeten leiden, of is er sprake van ongeoorloofde prijsafspraken door aanbieders? Zegt de Minister eigenlijk dat gedurende het hele vulseizoen van zeven maanden de prijs van gas kunstmatig hoog ligt? Tot slot vragen de leden van de D66-fractie wanneer de Kamer het voorstel voor een Wet bestrijden energieleveringscrisis zal ontvangen. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de appreciatie van de voorgestelde verlenging van de Europese gasopslagbepalingen en de aanbeveling van de Commissie voor komend vulseizoen. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het opmerkelijk dat het kabinet kritisch is op het gebrek aan flexibiliteit om af te wijken van de vuldoelstellingen uit de verordening, juist in geopolitiek spannende tijden. Is het niet in het belang van Europese burgers dat de Europese gasvoorraden goed zijn gevuld, omdat we sabotage of het stopzetten van toevoer nooit kunnen uitsluiten? De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de gemiddelde vulgraad van gasopslagen momenteel bijzonder laag is met 21,8% (op 4 april jl.) en de gasprijs enorm is gedaald afgelopen maanden. Dit zou een geschikt moment zijn om voorraden aan te leggen. In welke situatie zou de Minister bereid zijn om terug te gaan naar een 90%-vulverplichting of om een strategische reserve aan te leggen bovenop de verplichte vullingsgraad? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister ook risico s ziet aan flexibelere gasopslagdoelen. Zo ja, welke zijn dat en hoe zou de Minister deze willen ondervangen? Wat is bijvoorbeeld concreet het verwachte gevolg voor de prijsvorming als het kabinetsstandpunt wordt gevolgd en er vervolgens calamiteiten optreden? De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandiger om samen met andere Europese landen een strategische voorradenstrategie te ontwikkelen. Hoe verlopen de gesprekken over gecoördineerde vulmaatregelen? Deze leden vragen of de Minister bereid is om een dergelijke strategie te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? II Antwoord / Reactie van de Minister [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
10-04-2025 16:07:45 | Niet-dossierstuk
-
2025D15926 LIJST VAN VRAGEN De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over het Rapport De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp (Kamerstuk 33 763, nr. 160 ) . De voorzitter van de commissie, Kahraman Adjunct-Griffier van de commissie, Manten Nr Vraag 1 Welke gevolgen heeft de focus op de eerste hoofdtaak voor de mate waarin de derde hoofdtaak uitgevoerd kan worden, nu en in de toekomst? 2 Hoe gaat Defensie om met een mogelijke situatie waarin er een beroep wordt gedaan op verschillende hoofdtaken tegelijkertijd? Hoe moeten de capaciteiten van de krijgsmacht dan worden verdeeld? Welk afwegingskader ligt hieraan ten grondslag? 3 Waar of bij wie is het besluit om civiele autoriteiten te ondersteunen primair belegd? 4 Hoe wordt ervoor gewaakt dat civiele autoriteiten niet in de knel komen door de verlegde focus op hoofdtaak 1, gezien het feit dat civiele autoriteiten soms volledig afhankelijk zijn van de krijgsmacht bij rampenbestrijding, rechtshandhaving of humanitaire hulpverlening? 5 Hoe duidt u de conclusie dat Defensie doeltreffend was bij de ondersteuning van civiele autoriteiten en waarom gaat u daarbij niet in op de analyse van de Algemene Rekenkamer dat dit vooral te danken was aan de can-do-mentaliteit van de krijgsmacht? De Algemene Rekenkamer stelt dat het daardoor onzeker is of Defensie altijd de gegarandeerde capaciteiten kan leveren als daar een beroep op wordt gedaan, hoe gaat u dit in de toekomst beter borgen met concreet beleid? 6 Hoe wordt civiel-militaire samenwerking effectief op elkaar afgestemd? 7 Welke keuzes voorziet u en welk afwegingskader wordt hiervoor gebruikt, gezien het feit dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat Defensie keuzes moet maken om zich beter te wapenen tegen steeds meer en complexere militaire en niet-militaire dreigingen? 8 Wat is momenteel het aanbod van gegarandeerde capaciteiten? 9 Is het huidige aanbod van gegarandeerde capaciteiten realistisch? 10 Hoe ziet de civiel-militaire samenwerking er hiërarchisch uit? Welk ministerie heeft het voortouw? 11 Wat is de huidige rolverdeling tussen de ministeries, en tussen het Rijk en lagere overheden in de civiel-militaire samenwerking? 12 Onder welke hoofdtaak wordt het bestrijden van hybride dreigingen geschaard? 13 Wat verklaart dat de CBRN-ontsmettingscapaciteit niet aantoonbaar operationeel gereed is? 14 Wat verklaart dat de 3x Maritiem EOD (IED) – duikteam, inbegrepen gerobotiseerde ruimingsmiddelen niet aantoonbaar operationeel gereed is? 15 Wat verklaart dat mobiel detectiesysteem met diverse sensoren voor bewaking van objecten en gebieden niet aantoonbaar operationeel gereed is? 16 Wat verklaart dat kleine onbemande vliegtuigen voor bewaking en beveiliging objecten en gebieden niet aantoonbaar operationeel gereed is? 17 Wat verklaart dat 1x Genie-eenheid inclusief technische adviescapaciteit niet aantoonbaar operationeel gereed is? 18 Wat verklaart dat de operationele gereedheid van stafcapaciteit voor aansturing van operaties bij rampen en crises onbekend is? 19 Wat waren de meest voorkomende redenen waardoor ondersteuning niet nodig bleek na toegezegde steun- en bijstandsverzoeken? 20 In hoeveel gevallen is er ondersteuning geleverd in de vorm van maatschappelijke dienstverlening? 21 Waar schiet de uitwerking van incidenteel beleid vooral tekort? Is dit vooral in de afstemming met civiele autoriteiten, in de fragmentarische wijze waarin het is opgeschreven of in andere aspecten? 22 Wat zouden de effecten zijn als de nu informele afstemming tussen de civiele autoriteit en de Regionaal Militair Operationeel Adviseur (RMOA) een officieel gedeelte van het beleid zou worden? 23 Zijn er gevallen bekend waarbij de RMOA een negatief advies heeft verleend, maar het verzoek alsnog is goedgekeurd? 24 Zijn er, los van het grote aandeel van G4 steden, patronen qua omvang te herkennen in de grootte van gemeenten waar incidentele inzet heeft plaatsgevonden? 25 Hebben de toenemende begrotingen van de KMar, Kustwacht en EODD geleid tot een duidelijk effect op de operationele gereedheid, gelet op het feit dat deze in de evaluatieperiode vaak niet volledig was? 26 Hoe wordt de afweging gemaakt tussen het uitvoeren van reguliere taken van de KMar en het inzetten van de KMar voor de LBO? 27 Kan de inzet van de KMar voor de LBO in het gedrang komen als er verdere beroepen worden gedaan op de KMar voor bijvoorbeeld grenscontroles? 28 Wat voor rol kan Defensie concreet spelen bij noodgevallen ontstaande uit hybride oorlogsvoering, zoals bij het platleggen van het energienet? 29 Wat zijn de kosten en baten om een verrekening met het FNIK te doen? Kunt u dit voor een gemiddeld verzoek toelichten? 30 Zijn er overkoepelend beleid en eisen die helder maken wat men met de 3e hoofdtaak wil en wat daarvoor nodig is, zoals er bijvoorbeeld duidelijke capaciteitsdoelstellingen en plannen zijn voor bondgenootschappelijke verdediging (hoofdtaak 1)? 31 Komt de berekende € 674 miljoen overeen met de begroting van het Ministerie van Defensie? 32 Wordt de € 674 miljoen volledig weggezet op de derde hoofdtaak of is er overlap met andere hoofdtaken? 33 Is de € 674 miljoen een begrotingsdoel op zich, of worden deze middelen enkel ingezet indien zich een ramp voordoet? 34 In hoeverre wordt financieel en materieel rekening gehouden met een verhoogde dreiging op rampen waardoor de derde hoofdtaak vaker aan bod zal komen? 35 Is het budget voor de derde hoofdtaak onbegrensd of kan het zijn dat indien zich een ramp voordoet in Q4, het budget niet toereikend is om bij te kunnen springen? 36 Hoe staat de training voor de derde hoofdtaak in verhouding tot de eerste en tweede hoofdtaak? 37 Hoe vindt de samenwerking en afstemming tussen andere organisaties plaats in voorbereiding op dergelijke rampen? 38 Bij welke activiteiten gerelateerd aan de opvang van asielzoekers is Defensie in 2024 of 2025 ingezet? Kunt u dit uitsplitsen per inzet wat de aantallen personeel en kosten betreft? 39 Schommelt dit gemiddelde van € 674 miljoen als men verschillende jaren beschouwt en wat veroorzaakt dan pieken of dalen, op de coronatijd na? 40 Welk overkoepelend beleid is er op dit moment voor hoofdtaak 3? Kunt u ons een kort lijstje geven om welke wetten, beleidsbrieven en overige documenten het hier gaat? 41 Wanneer zullen de gegarandeerde capaciteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de derde hoofdtaak volledig operationeel gereed zijn? 42 Om wat voor situaties ging het als inzet van en ondersteuning door de krijgsmacht uiteindelijk toch niet nodig bleek te zijn? 43 Om welke wet gaat het hier waar de bijstandaanvragen zijn geregeld? 44 Kunt u het verschil tussen steunverlening in het openbaar belang betroffen en militaire bijstand nader uitleggen? Wat voor verschillen houdt dit concreet in? 45 Hoeveel militairen zijn voor welke periode ingezet bij de militaire steunverlening in het openbaar belang die zich focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak aan asielzoekers? 46 Wat waren de kosten van de militaire steunverlening in het openbaar belang die zich focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak aan asielzoekers? 47 Is de stafcapaciteit voor de aansturing van operaties bij rampen en crises operationeel gereed en welke gevolgen heeft het als dit niet het geval is en er inzet nodig zou zijn bij grootschalige ramp- of crisesscenario s? 48 In hoeveel gevallen is er niet gedeclareerd vanuit het ministerie? 49 Bij hoeveel van de niet gedeclareerde gevallen ging het over bedragen onder de 10.000 euro? 50 Wanneer verwacht u het Landelijk crisisplan natuurbranden vast te stellen? 51 Kunt u de tekorten in de maritieme EODD kwantificeren? Hoeveel procent van de verwachte of gehoopte capaciteit bezitten wij momenteel? 52 Hoeveel personeel komt de LBO tekort? Op welk percentage van de optimale vulling zit deze eenheid? 53 Lopen er al bestellingen en inkooptrajecten om de genoemde wapentekorten bij de LBO weg te werken? Welke DMP-trajecten of gemandateerde projecten dragen hieraan bij? 54 Hoeveel manuren van de LBO zijn ingezet in de onderzochte jaren? Kunt u de verdringing van andere KMar-taken zo kwantificeren of duidelijker maken? 55 Waren er voor deze steunverlening vooraf Command en Control plannen die niet optimaal functioneerden of zijn deze ad hoc ingericht? 56 Waardoor kwam het tot de inzet van een andere eenheid dan de specifiek gereedgestelde? Was de andere eenheid op dat moment bezig met trainen, opleiden of andere taken? [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
09-04-2025 16:07:04 | Niet-dossierstuk
-
2025D15616 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Financiën heeft op 8 april 2025 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 24 maart 2025 toegezonden fiche: Voorstel Omnibus I, voor zover betrekking hebbend op CSRD, (Kamerstuk 22 112, nr. 4012 ). De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw De griffier van de commissie, Weeber I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties De leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, BBB, CDA en SGP hebben kennisgenomen van het fiche en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen. Het fiche gaat in op de voorstellen van de Europese Commissie waarmee de richtlijnen Corporate Sustainability Reporting Directive (hierna: CSRD) en Corporate Sustainability Reporting and Due Diligence Directive (hierna: CSDDD) inhoudelijk worden gewijzigd. Deze voorstellen maken deel uit van het zogenaamde Omnibus I-pakket van de Europese Commissie. De vragen en de opmerkingen van de fracties hebben betrekking op CSRD. Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie constateren dat er geen impact assessment is uitgevoerd door de Europese Commissie. Het kabinet onderstreept echter het belang van een gedegen impact assessment bij Commissievoorstellen. De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister om duidelijk te maken of het kabinet het standpunt van de Commissie deelt dat in dit geval, vanwege de urgentie, een uitzondering voor een dergelijke toets maakt, gerechtvaardigd was. Zo niet, waar ziet de Minister knelpunten? De leden van de PVV-fractie constateren dat de kostenbesparing voor de ondernemingen in de EU die in dit voorstel niet meer hoeven te rapporteren, wordt geschat op ongeveer € 1,2 miljard per jaar aan rapporteringskosten, € 2 miljard per jaar aan accountantskosten en eenmalig € 1,6 miljard aan invoeringskosten. Op welke wijze zijn deze kostenbesparingen berekend en welke aannames zijn hierbij gehanteerd? Acht de Minister het niet verstandiger, aangezien de totale jaarlijkse kostenbesparing voor de EU door dit voorstel voor de CSRD neerkomt op € 4,4 miljard, om deze voorstellen voor een langere termijn aan te houden, gelet op de huidige geopolitieke uitdagingen? De leden van de PVV-fractie constateren dat in het fiche is aangegeven dat het versterken van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven door het terugdringen van regeldruk een topprioriteit is voor zowel de Commissie als de Europese Raad. Kan de Minister toelichten hoe het kabinet dit rijmt met de uiteindelijke verzwaring van de rapportageverplichtingen voor bedrijven? De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister stelt dat het kabinet het onwenselijk vindt dat sommige ondernemingen in de toekomst niet meer onder de reikwijdte van de CSRD zouden vallen, maar nu alsnog moeten rapporteren. Kan de Minister aangeven hoe het kabinet zich gaat inzetten om dit te veranderen, zodat er ook een uitstel volgt voor deze ondernemingen? Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Europese Commissie al binnen een jaar de eerder overeengekomen regels voor verantwoord ondernemen in de CSRD drastisch wil afzwakken. Is de Minister het met deze leden eens dat dat uiterst oneerlijk is voor bedrijven die al investeringen hebben gedaan om aan de regels te voldoen? Wat kan de Minister voor deze bedrijven betekenen? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie staan positief tegenover de harmonisatie van de bedrijven die onder het CSRD vallen. Ze constateren echter dat door de threshold te verhogen naar meer dan 1.000 werk nemers, 80% van de bedrijven afvalt. Deze leden vragen zich af op basis waarvan dit aantal is gedefinieerd; waarom is er niet net als in de CSDDD een grens gelegd op bijvoorbeeld 500 werknemers? Vallen niet heel veel bedrijven met een grote klimaatimpact buiten de scope? Is het niet beter uitvoerbaar om een eenduidige grens te trekken? Zou het niet ook logisch zijn om bedrijven die heel veel omzet maken alsnog onder de CSRD te laten vallen, ook wanneer ze minder dan 1.000 werknemers hebben? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe bedrijven die vrijwillig willen rapporteren daarin gefaciliteerd gaan worden door de EU en het Rijk. Hebben deze afgezwakte regels nog wel zin? Verwacht het kabinet dat bedrijven alsnog versneld gaan verduurzamen met deze beperkte maatregelen? Wat is de impact voor het Nederlands bedrijfsleven, dat druk bezig is met verduurzaming, nu bedrijven in andere EU landen minder hard hoeven te rennen? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het kabinet de afzwakkingen van de CSRD toejuicht. Kan de Minister ingaan op de mate van rechtszekerheid voor Nederlandse bedrijven die al investeringen hebben gedaan om aan de regelgeving te voldoen? Is de Minister het met deze leden eens dat de CSRD economische kansen biedt en bijdraagt aan een gelijk speelveld, zoals meerdere bedrijven zelf ook aangeven? Mede dankzij de Nederlandse inzet is de CSRD in de Raad gekomen en Nederland is daarna voortvarend aan de slag gegaan met een nationale implementatiewet. Waarom is de opstelling van de Minister zo veranderd? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren het dat het kabinet kenbaar maakt positief te staan tegenover het uitstellen van de invoering van het CSRD voor bepaalde groepen bedrijven. Hoe verhoudt zich dit tot de duidelijke uitspraken dat Nederland staat achter de standaarden in het IMVO? Is de Minister het met deze leden eens dat er juist versnelling nodig is om het CSRD in te voeren? Hoe staat deze vertraging tegenover het rapport-Draghi, dat duidelijk stelt dat de EU definitief een voorsprong moet nemen op het gebied van duurzaamheid om toekomstbestendig en concurrerend te blijven? Moeten we juist niet de bedrijven belonen die voorop lopen met verduurzaming en innovaties, in plaats van het blijven stimuleren van bedrijven die niet wendbaar genoeg zijn om deze nieuwe regelgeving aan te kunnen? Wat is de impact van dit uitstel op de innovatiekracht van de samenstelling van bedrijven in de EU en in Nederland? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) ook op de schop gaan; kan de Minister dat proces toelichten? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie willen dat de Europese regelgeving sterk versimpeld wordt en dat administratieve en regeldruklasten fors verminderd worden. Deze leden zijn van mening dat drastische maatregelen nodig zijn om dit te bereiken, dat lef getoond moet worden en dat de politiek en bestuurders ook moeten leren los te laten. De doorgeslagen regeldruk aanpakken is nodig voor de concurrentiepositie van de EU en van onze bedrijven. De leden van de VVD-fractie zien dat elders in de wereld een stevige aanpak te zien is, zoals in de VS en Argentinië. De voorstellen van de Europese Commissie steken daar tot nu toe nog schril tegen af. Het is een druppel op een gloeiende plaat. Welke acties zouden volgens het kabinet vanuit de Europese Commissie en de EU nog meer wenselijk en nodig zijn? Kan het kabinet een totaaloverzicht geven van bestaande koppen op EU-regelgeving in Nederland (die zorgen voor extra regeldruk) en wat het kabinet daar mee wil gaan doen, inclusief een tijdpad? De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten wat het tijdpad en de planning van de voorliggende voorstellen in het kader van Omnibus I zijn. Dit is ook voor het bedrijfsleven belangrijk. Welke regels gelden er wanneer? Hoe gaat het kabinet de ondernemers daarover goed informeren? De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een stevige vereenvoudiging van de CSRD en CSDDD. De CSDDD wordt nog separaat besproken bij de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. De voorgestelde stappen met betrekking tot de CSRD gaan de leden van de VVD-fractie echter nog niet ver genoeg. Welke mogelijkheden ziet het kabinet tot nog verdere stappen tot versimpeling? De leden van de VVD-fractie willen de hele CSRD schrappen. Waarom is dat niet de inzet van het kabinet? De leden van de VVD-fractie vinden vergroening belangrijk, maar rapportageverplichtingen dragen daar weinig tot niets aan bij. Je gaat niet groen doen, omdat je iets moet rapporteren. Dat is iets dat je intrinsiek moet willen doen. De leden van de VVD-fractie zien dat er een voorstel tot uitstel van CSRD ( stop the clock ) ligt. Dat is een goede eerste stap om de CSRD te schrappen. Wat houdt het stop the clock -voorstel nu eigenlijk precies in? Want blijkbaar moeten er nog wel ondernemingen blijven rapporteren. Waarom is er niet gekozen voor een algehele stop voor alle ondernemingen? Waarom is dit niet de inzet van het kabinet? De leden van de VVD-fractie zouden hier wel voorstander van zijn. Wat betekent het voorstel voor uitstel voor de implementatietermijn in nationale wet- en regelgeving? Wat betekent dit voor het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapporteringimplementatie dat momenteel aanhangig is in de Kamer (Kamerstukdossier 36 678 )? Gaat het kabinet op basis van de voorstellen voor de aanpassing van de CSRD alvast een nota van wijziging naar de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, wanneer is het wel duidelijk welke aanpassingen er daadwerkelijk in de CSRD gaan plaats vinden? De leden van de VVD-fractie zijn tegen de terugwerkende kracht van CSRD. In hoeverre is hier straks nog sprake van? En welke stappen is het kabinet bereid te zetten om de terugwerkende kracht uit de CSRD te schrappen? Waarom is het kabinet eventueel niet bereid om die stappen te zetten? De leden van de VVD-fractie lezen dat er een groep ondernemingen is die nu wel moeten rapporteren, maar straks waarschijnlijk niet meer hoeven te rapporteren. Deze leden vinden dit echt onbegrijpelijk, en vinden dat dit uit de voorstellen moet worden gesloopt. Wat gaat het kabinet daaraan doen? En hoe ziet het krachtenveld er voor dit aspect uit in de EU? De leden van de VVD-fractie willen weten wat het voorliggende voorstel betekent voor de administratieve lasten en regeldruk en de besparingen op de kosten voor naleving van het bedrijfsleven. De leden van de VVD-fractie lezen dat de reikwijdte van de CSRD wordt beperkt. Zij vinden het belangrijk dat kleine ondernemingen niet alsnog aan allerlei verplichtingen moeten voldoen, bijvoorbeeld als toeleverancier van bedrijven die wel moeten rapporteren over CSRD. De leden van de VVD-fractie zouden dit onwenselijk vinden. Hoe wordt voorkomen dat ondernemingen die zijn vrijgesteld van CSRD straks alsnog gedwongen vrijwillig moeten rapporteren? En hoe wordt de value chain cap – die moet borgen dat kleine en middelgrote ondernemingen in de toeleveringsketen niet méér datapunten moeten aanleveren dan in de vrijwillige rapportagestandaard – goed onder de aandacht gebracht van deze ondernemers? Waarom worden die niet helemaal vrijgesteld van rapportageverplichtingen? Deelt het kabinet het risico dat de leden van de VVD-fractie zien, namelijk dat het midden- en kleinbedrijf straks toch met allerlei extra regelgeving te maken krijgt als gevolg van de CSRD en zo ja, hoe gaat het kabinet dit risico ondervangen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat moet worden voorkomen dat vanuit de EU (aanvullende) sectorspecifieke standaarden, aanbevelingen en rapportagetools worden opgelegd. Hoe is dat in het voorliggende voorstel geborgd? Bijvoorbeeld dat ingezet wordt op al bestaande, ontwikkelde standaarden vanuit (Europese) sectoren en branches? Het kabinet lijkt daar dubbel over met de inzet op informele aanbevelingen. Is het kabinet bereid om zoveel mogelijk in te zetten op vanuit de sectoren zelf ontwikkelde standaarden en bestaande brancheformats? Welk overleg vindt er over de voorstellen plaats met de verschillende betrokken sectoren? Hoe kan worden geregeld dat CSRD-plichtige bedrijven en afnemers en toeleveranciers duidelijkheid krijgen over de sectorspecifieke brancheformats? In het kader van het concurrentievermogen, vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe de CSRD met de huidige aanpassingen zou verschillen van duurzaamheidsrapportage-regelgeving in de Verenigde Staten. Waar zitten de verschillen in regelgeving omtrent dit dossier? De leden van de VVD-fractie zijn ook benieuwd hoe de overheid de groep bedrijven die nu (nog) moeten voldoen aan de rapportagecriteria blijft ondersteunen in een adviserende rol. De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorstel voor aanpassing van de verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) ook onderdeel uitmaakt van het Omnibus 1-pakket. De CBAM, die ervoor zorgt dat buiten Europa geproduceerde producten niet minder worden aangeslagen voor CO 2 -emissies dan Europese producten, wordt versimpeld door een (variabel) drempelgewicht in te stellen en door meer met standaardwaarden te werken. De leden van de VVD-fractie zijn blij met de toezegging tijdens het commissiedebat Eurogroep/ Ecofinraad van 2 april 2025 dat het kabinet zich gaat inzetten om af te spreken dat het drempelgewicht meerjarig wordt vastgelegd. Zo worden importeurs niet met continu veranderende regels geconfronteerd. De leden van de VVD-fractie willen dat de Europese en Nederlandse maakindustrie beschermd wordt en sluit zich aan bij de visie van het kabinet dat de impact hierop goed moet worden onderzocht. Tot slot willen de leden van de VVD-fractie, ook al willen zij verder gaan dan de huidige voorstellen, wel de eerste stappen zetten tot versimpeling van de regelgeving. De leden van de VVD-fractie vinden het daarom wel van cruciaal belang dat het kabinet de Kamer snel en tijdig op de hoogte stelt en houdt van ontwikkelingen in de EU. Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie merken op dat de Europese Commissie aangeeft dat met het voorstel de beleidsdoelstellingen van de CSRD op het terrein van de Europese Green Deal en het Actieplan voor de financiering van duurzame groei overeind blijft. Zij constateren echter dat er geen impact assessment is uitgevoerd. De leden van de NSC-fractie vragen zich dan ook af in hoeverre de beleidsdoelstellingen met betrekking tot verduurzaming kunnen worden behaald als 80 procent van de bedrijven die eerst onder de CSRD vielen hier nu niet meer onder vallen. Kan de Minister hierop ingaan? Is het kabinet nog voornemens om aan te dringen om alsnog een impact assessment uit te laten voeren? De leden van de NSC-fractie vragen zich af of het begrip vereenvoudiging simplification niet een beetje een eufemisme is. Als 80% van de bedrijven die aan deze rapportageverplichting had moeten voldoen, daar nu niet meer aan hoeft te voldoen, is dit dan wel een vereenvoudiging of eerder een deregulering? Kun je met een beperking van de kring van bedrijven met 80% nog wel hetzelfde milieueffect bereiken? Of zijn deze duurzaamheidsrapportages toch maar een vorm van greenwashing? Gaan er door deze deregulering meer tonnen CO 2 uitgestoten worden, wordt er minder groene stroom geproduceerd, worden er minder windparken aangelegd, worden er minder zonnepanelen op daken geplaatst of worden er minder stroomnetwerken verzwaard? Kortom, welk effect heeft deze deregulering? Is er een milieueffectrapportage op uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten hiervan? Klopt het dat de regeldrukwinst voor Nederland 4,4 miljard euro bedraagt? Gaat dit om accountantskosten of ook om andere kosten? Gaan deze dereguleringen helpen bij het in Nederland houden van de petrochemische bedrijven en andere bedrijven? Zo ja, op welke manier? De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat het stop the clock -voorstel (mandaat voor Pools voorzitterschap om te gaan onderhandelen met het EP) een onomkeerbare stap is. Is hiervoor in de Raad enkele weken uitstel mogelijk om in Nederland een behandelvoorbehoud mogelijk te maken, waar de Tweede Kamer eerder om gevraagd heeft? Wat is de impact van het feit dat het stop the clock -voorstel al is aangenomen door het Europees Parlement voor het behandelvoorbehoud van de CSRD, waar de Tweede Kamer eerder om heeft gevraagd? Is het denkbaar om al dan niet tijdelijk aan te sluiten bij de voorloper van de CSRD, de Niet-financiële informatie richtlijn (NFRD)? Klopt het dat het uitstel niet geldt voor bedrijven die nu onder de CSRD zouden vallen, maar straks toch niet? En dat er ook een groep bedrijven is waarvoor de rapportage inhoudelijk gaat wijzigen? Deze bedrijven zouden dan te maken krijgen met een jojo-beleid? Deelt het kabinet de mening dat dit niet wenselijk is? Is het nog mogelijk om deze bedrijven alsnog mee te nemen in het stop the clock -voorstel en ook uitstel te verlenen gezien het feit dat het voorstel al in het Europees Parlement is aangenomen? Hoe worden op dit moment de OESO-richtlijnen uit 1976 gehandhaafd? Welk effect heeft de CSRD hierop? Welk effect heeft het Omnibus-pakket hierop? Heeft dit per saldo een positief of negatief effect op maatschappelijk verantwoord ondernemen, het milieu en het klimaat? De inhoud van de standaarden van CSRD bestaat uit ESRS, waarin de echte regels staan. Op welke manier wordt de Kamer betrokken bij de beoogde herziening hiervan door de Commissie? Hoe verhouden de beperktere assurance eisen die de Commissie voor ogen heeft zich met de nationale assurance standaarden die in Nederland van toepassing zijn? Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie of een monitoring van eens in de vijf jaar effectief zal zijn, nu sommige bedrijven zelf aangegeven dat dit niet zo is. Is het denkbaar dat gewerkt wordt met steekproeven of onverwachte controles om de bedrijven scherp te houden? Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie constateren dat het kabinet in het fiche over bedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in rapportagesystemen het volgende heeft geschreven dat tegelijkertijd het concurrentievermogen en ondernemings- en investeringsklimaat ook gebaat zijn bij stabiel en voorspelbaar beleid en zekerheid voor ondernemingen. Ook lezen deze leden in het fiche dat het kabinet het belangrijk acht ervoor te zorgen dat de simplificatie ten goede komt aan alle ondernemingen, ook aan ondernemingen die zich al hebben voorbereid en hebben geïnvesteerd. De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding daarvan twee vragen. Heeft de Minister een concreet beeld van de omvang van deze vroegtijdige investeringen? En hoe worden de nieuwe grenswaarden (EUR 50 mln, EUR 25 mln, >1.000 werknemers) onderbouwd? Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie merken op dat zij in grote lijnen de in het fiche beschreven inzet van het kabinet kunnen volgen, maar dat zij nog wel een aantal vragen ter verduidelijking hebben. De leden van de CDA-fractie merken op, in lijn met het kabinet, dat het voorstel voor uitstel en vereenvoudiging van de CSRD bijdraagt aan het beperken van rapportageverplichtingen voor bedrijven. Zij vinden het belangrijk dat er sprake is van een gelijk speelveld om concurrentievermogen te versterken en dat er tegelijkertijd voldoende aandacht blijft voor de onderliggende doelen van deze wetgeving. Zij hebben wel een aantal vragen over de implementatie en de uitvoering van deze wetgeving. Het kabinet hecht terecht veel waarde aan de effectiviteit en voorspelbaarheid van beleid, het beperken van administratieve lasten en een internationaal gelijk speelveld. Tegelijkertijd hebben veel ondernemingen hierin al geïnvesteerd en bevordert de wetgeving ook de transparantie en inzicht in de waardeketen waarin bedrijven opereren. De Europese Commissie stelt een vrijwillige standaard voor, voor bedrijven die niet langer rapportageplichtig zijn. De leden van de CDA-fractie vragen wel hoe voorkomen wordt dat deze bedrijven alsnog met additionele dataverzoeken belast worden door bijvoorbeeld grote partijen in de keten die wel rapportageplichtig zijn. En hoe worden bedrijven bekend gemaakt met de zogenaamde vrijwillige rapportagestandaard? Hoe beoordeelt het kabinet de effectiviteit van het Omnibusvoorstel in het daadwerkelijk verlagen van de regeldruk voor bedrijven, en dan met name het midden- en kleinbedrijf (mkb), als de vrijwillige rapportage door partijen in de keten alsnog bij veel mkb ers terecht komt? En op welke manier betrekt het kabinet stakeholders bij de vormgeving en uitvoering van het Omnibusvoorstel? De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet het gezien het fiche belangrijk vindt dat er ook een uitstel volgt voor de ondernemingen die vallen onder de eerste groep die onder de huidige CSRD al moet rapporteren. Dat is nu nog niet gerealiseerd. Hoe gaat het kabinet hier uitvoering aan geven? De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat in het fiche staat dat het kabinet ziet dat er onduidelijkheid is voor grote ondernemingen die wel onder de reikwijdte van de CSRD blijven als de Omnibus in zijn huidige vorm zou worden geïmplementeerd. Het uitstel geldt niet voor hen. Vanaf volgend jaar krijgen deze ondernemingen volgens de verordening te maken met strengere verplichtingen op het gebied van de informatieverschaffing in het infaseringsproces, dat mogelijk achterhaald zal worden door de vereenvoudigingen van de Omnibus. De verordening is nog niet in de Nederlandse wet verankerd, maar in sommige andere Europese landen wel. Ondernemingen kunnen niet tegelijkertijd gas geven en afremmen. Gaat het kabinet zich in Europees verband inzetten voor een snelle passende regeling voor de ondernemingen uit de eerste groep (de zogenaamde wave 1)? Er zijn ondernemingen uit de eerste groep (wave 1) met minder dan 1.000 werknemers die als de Omnibus in zijn huidige vorm wordt geïmplementeerd niet meer onder de reikwijdte van de verplichte CSRD-rapportages vallen. In het fiche staat dat het kabinet het onwenselijk vindt dat ondernemingen eerst verplicht moeten rapporteren en daarna niet meer. De leden van de CDA-fractie delen dat. Ook geldt dat voor ondernemingen die onder de reikwijdte blijven vallen de inhoud van wat zij moeten rapporteren wijzigt met het voorstel. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat er ook een uitstel volgt voor de ondernemingen die vallen onder de eerste groep die onder de huidige CSRD al moet rapporteren. Hoe gaat het kabinet voorkomen dat ondernemingen uit de eerste groep (de zogenaamde wave 1) toch moeten gaan rapporteren en hier onnodige investeringen voor gaan plegen? Tot wanneer wordt het Nederlandse wetgevingsproces on hold gezet? Hoe zal de grens van 1.000 werknemers worden bepaald? Betreft dit fte s of gaat het om headcount , of is het vrij aan ondernemers om te kiezen? Gaat hier nog harmonisatie plaatsvinden met de CSDDD, die uitgaat van fte s? De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de CSDDD en de CSRD de verplichting om in de keten van activiteiten te kijken naar de gehele keten wordt beperkt tot alleen de directe zakenrelaties (Tier 1), tenzij er plausibele informatie is dat er negatieve gevolgen plaatsvinden bij indirecte zakenrelaties verderop in de keten. Ook moeten ondernemingen dan contractuele garanties vragen van de directe zakenpartners die dat op hun beurt weer van hun zakenpartners moeten vragen. Ondernemingen mogen van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers niet meer informatie opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden. De leden van de CDA-fractie hebben hierbij de volgende vragen: welke inspanningsverplichting ligt bij ondernemingen om deze plausibele informatie te achterhalen? En hoe worden deze eerder benoemde negatieve gevolgen gedefinieerd? En welke gevolgen ziet het kabinet voor het mkb van deze ketenbenadering in termen van rapportagelast en contractuele garanties? Hoe is hier door brancheverenigingen en andere relevante stakeholders op gereageerd? Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie De leden van de SGP-fractie vragen over het voorstel tot aanpassingen van de CSRD naar de verschillen tussen de vrijwillige standaarden en de reguliere standaarden die gelden voor ondernemingen die onder de verplichtingen vallen. Daarnaast vragen deze leden hoe omgegaan wordt met situaties waarin rapporterende ondernemingen vermoedens hebben van risico s, terwijl deze informatie daarover niet opgehaald kan worden middels vrijwillige rapportages door kleinere ondernemingen. De leden van de SGP-fractie hechten zeer aan een betere concurrentiepositie van Europese bedrijven, in het bijzonder Nederlandse bedrijven. Hoe draagt de herziening van de CSRD daaraan bij, en zitten hier ook risico s aan als het gaat om het concurrentievermogen? Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of het kabinet meer mogelijkheden ziet om het concurrentievermogen van (Nederlandse) bedrijven te verbeteren. De leden van de SGP-fractie lezen in het onderdeel van het fiche over de impact assessment van de Commissie dat de totale jaarlijkse kostenbesparing van het voorstel voor de CSRD voor de EU als geheel uitkomt op 4,4 miljard euro, uitgesplitst in een aantal soorten van kosten. Heeft de regering zicht op de kostenbesparingen voor Nederlandse bedrijven? Kan de regering deze kostenbesparingen beschrijven en uitsplitsen? De leden van de SGP-fractie lezen in het onderdeel van het fiche over de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel dat het kabinet het belangrijk vindt dat er ook uitstel van verplichtingen volgt voor de ondernemingen die vallen onder de eerste groep die onder de huidige CSRD al moet rapporteren. Dat is nu niet het geval. Zijn er meer lidstaten die dit standpunt delen? Welke gevolgen heeft deze wens van het kabinet? En hoe opportuun acht het kabinet deze wens? De leden van de SGP-fractie lezen voorts dat het kabinet de herziening van de eerste set standaarden (ESRS) belangrijk vindt. Deze leden delen dat. Voor deze herziening acht het kabinet terecht een zorgvuldig consultatieproces belangrijk. Hoe moet dat proces eruit zien? Is een dergelijk consultatieproces reeds voorzien? Wat is precies de inzet van het kabinet als het gaat om de herziening van de ESRS? Het voornemen is om de sectorspecifieke standaarden te laten vervallen, en over te gaan tot generieke standaarden. De leden van de SGP-fractie plaatsen vraagtekens bij deze keuze. Ook lezen deze leden dat het kabinet vragen heeft bij die keuze. Leiden generieke standaarden niet juist tot meer regels, omdat de standaarden dan hoger komen te liggen? Kunnen (een vorm van) sectorspecifieke standaarden niet juist helpen om risico s beter te adresseren en regelgeving gerichter vorm te geven? Wat is daarin precies de inzet van het kabinet? Welke mogelijkheden ziet het kabinet hierin en hoe zou dat in de praktijk uitwerken? En is het kabinet van mening dat deze sectorspecifieke standaarden zo veel mogelijk in overleg en in samenwerking met de sectoren zelf opgezet moeten worden? De leden van de SGP-fractie hechten grote waarde aan zorgvuldige, en kwalitatief goede wetgeving. Deze leden zijn verheugd te lezen dat het kabinet dit onderstreept. Uiteraard speelt daarin mee dat er voortvarendheid nodig is om regeldruk te verminderen. Welke kaders hanteert het kabinet als het gaat om kwalitatief goede wetgeving en een zorgvuldige behandeling? Hoe wordt voorkomen dat snelheid ten koste gaat van zorgvuldigheid? Voor de volledigheid wijzen deze leden erop dat er ook geen impact assessment is uitgevoerd. Is het kabinet voornemens daar alsnog om te verzoeken? De leden van de SGP-fractie lezen in het fiche dat de klok is stilgezet ten aanzien van de CSRD. Hoe ziet het verdere proces van uitwerking er precies uit? Hoe worden betrokken partijen meegenomen en geconsulteerd in de keuzes? In hoeverre hebben nationale parlementen inspraak in de keuzes? De leden van de SGP-fractie lezen voorts dat de Commissie een infractieprocedure is gestart, omdat de CSRD nog niet in Nederland is geïmplementeerd. Dit had op 22 juli 2024 gebeurd moeten zijn. Hoe staat het met deze infractieprocedure? Wordt deze gestaakt omdat de verdere inwerkingtreding van CSRD stil is gezet? [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
08-04-2025 18:05:08 | Niet-dossierstuk
-
2025D15487 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 3 april 2025 ontvangen Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC van 14 en 15 april 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 782 ). De voorzitter van de commissie, Tielen Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie II Antwoord/ Reactie van de Minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda van de Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) op 14 en 15 april te Warschau. Deze leden hebben hierover een paar vragen aan het kabinet. Uit het verslag van de Formele Raad voor WSB van 10 maart jl. te Brussel maken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland heeft aangegeven dat het huidige voorstel (Raadsmandaat over de Herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid) tekortschiet in het bereiken van de gewenste modernisering. Het voorzitterschap beraadt zich nu dan ook op vervolgstappen. Het krachtenveld blijft vanuit Nederlands perspectief zeer uitdagend. Bij verdere ontwikkelingen wordt de Minister nader geïnformeerd. Kan het kabinet al meer duidelijkheid verschaffen over deze ontwikkelen en/ of zijn er sindsdien reeds vorderingen geweest die het kabinet kan delen? Kan het kabinet daarbij ook aangeven in hoeverre de herziening uiteindelijk wel of niet op steun kan rekenen van Nederland? De leden van de PVV-fractie constateren dat een van de agendapunten van de aankomende Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid actief integratiebeleid van EU-lidstaten is. Daar geeft het kabinet aan dat de Minister aandacht wil vragen voor het bevorderen van snelle arbeidsmarktparticipatie van nieuwkomers, asielzoekers en statushouders, waarbij het kabinet taal en werk als basis van integratie ziet. Ook zou dit tevens bijdragen aan het verminderen van de krapte op de arbeidsmarkt. Dit kabinet streeft echter naar het beperken van onder andere arbeidsmigratie en heeft Nederland al een groot arbeidspotentieel? Hoe rijmt het kabinet deze twee tegengestelde standpunten met elkaar? En waarom zet het kabinet niet beter in op het verminderen van het onbenut arbeidspotentieel in Nederland in plaats van het inzetten op het bevorderen van snellere arbeidsparticipatie van nieuwkomers? Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van de Informele Raad WSB van 14–15 april. Deze leden hebben nog enkele vragen over de opstelling van de Minister. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben om te beginnen enkele vragen over algoritmisch management. Deze leden lezen dat de Minister gaat inbrengen het goed te vinden om over dit thema te spreken in Europese Unie (EU)-verband en dat het van belang is dat werknemers en werkgevers dit thema ook samen bespreken. Deze leden vragen wat voor rol de Minister weggelegd ziet voor de EU en wat voor initiatieven de Minister in EU-verband wil ondernemen. Deze leden lezen in de inbreng terug wat de Minister denkt over dit vraagstuk in het kader van de sociale dialoog, maar nog niet in het kader van het recht op informatie van werknemers, waar het Poolse voorzitterschap ook over wenst te spreken. Deze leden vragen wat de opstelling van de Minister is op dit gebied en of de Minister wil inbrengen dat het recht van informatie van werknemers geborgd moet worden. Tevens vragen deze leden of er ook een Europese agenda is over bewustwording van algoritmisch management. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar het krachtenveld rondom het lobbypaper dat Nederland heeft ingebracht omtrent herzieningsvoorstel voor Verordening 883 inzake de coördinatie van sociale zekerheid. Deze leden vragen naar een actualisatie van het krachtenveld sinds de Formele Raad WSB van 10 maart. Deze leden vragen voorts of er nieuwe inzichten zijn opgedaan om dit dossier verder te brengen. Deze leden vragen tevens naar de reflectie van de Minister op het feit dat dit herzieningsvoorstel niet is opgenomen in het Commissie Werkprogramma 2025, en hoe de Minister dit wetende dit traject verder gaat brengen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de inzet van het kabinet is om aandacht te vragen voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie van nieuwkomers, asielzoekers en statushouders, waarbij het kabinet taal en werk als basis van integratie ziet. Deze leden zien hier een verschil tussen wat het kabinet in wil brengen en datgene wat daadwerkelijk in Nederland gebeurt. Asielzoekers worden in Nederland nauwelijks tot niet gestimuleerd om de taal te leren in Nederland en mogen maar zeer beperkt werken. Initiatieven of subsidies die vroege integratie en participatie van asielzoekers stimuleren zijn door dit kabinet juist verminderd of worden stopgezet, omdat middelen alleen gebruikt mogen worden voor statushouders. Schetst het kabinet met zijn inbreng wel een goede weergave van hoe Nederland haar beleid rondom de integratie van asielzoekers heeft vormgegeven? Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over het agendapunt zorgverantwoordelijkheden. Deze leden vragen hoe de Minister het rijmt dat hij gaat benadrukken dat er een goede balans komt tussen werk en privé en het ondersteunen van zorgverantwoordelijkheden, terwijl de Minister ook voorstelt dat mensen meerdere banen moeten gaan combineren. Ook vragen de leden hoe het SER-advies over werk en mantelzorg rijmt met de wens om meerdere banen te combineren. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken omtrent de onderhandelingen rond de herziening van Verordening 883 over de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze leden vragen hierbij hoe het kabinet aankijkt tegen het idee een uitzonderingsmogelijkheid te creëren voor kortdurende detacheringen in bepaalde sectoren. Welke nadelen ziet het kabinet bij zo n potentiële uitzondering? Voorts zijn deze leden benieuwd hoe het kabinet om zal gaan met het feit dat het huidige herzieningsvoorstel ondanks de non-paper van Nederland naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden ingetrokken ten faveure van een aangepast voorstel. Gaat het kabinet nu maximaal inzetten op het aanpassen van het huidige herzieningsvoorstel op basis van de uitgangspunten uit het non-paper? De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken omtrent de voorgestelde wijzigingen voor de ESF+ en EGF fondsen. Deze leden vragen hoe het kabinet tegen deze wijzigingen aankijkt, zeker met het oog op eerdere kritische reflecties van voorgaande kabinetten over de subsidiariteit van de beide fondsen. Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en andere relevante stukken voor de Informele Raad voor WSB op 14 en 15 april 2025. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de NSC-fractie lezen in het verslag van de Formele Raad voor WSB van 10 maart 2025 dat alle lidstaten in het beleidsdebat over het stimuleren van arbeidsparticipatie van ouderen het belang benoemden van het investeren in scholing en een leven lang leren om zo de (duurzame) inzetbaarheid van ouderen te vergroten. Deze leden onderstrepen dit belang. Deze leden vragen de Minister of er concrete afspraken zijn gemaakt tijdens de Formele Raad over het investeren in scholing en een leven lang leren. En welke initiatieven neemt de Europese Commissie om de inzetbaarheid van ouderen te vergroten door middel van scholing en een leven lang leren? De leden van de NSC-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Poolse voorzitterschap de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/ 2004) heeft geagendeerd voor bespreking in het Coreper-overleg van 11 april ter voorbereiding op een triloog. Deze leden vragen de Minister wat de aanleiding van het Poolse voorzitterschap is geweest om de Coördinatieverordening te agenderen voor het Coreper-overleg van 11 april. En hoe beoordeelt de Minister de brief van een twaalftal lidstaten aan Raadsvoorzitter Polen waarin zij de Raadsvoorzitter tot spoed manen om tot een doorbraak te komen op het dossier, en de brief van de rapporteur in het Europees Parlement op de coördinatieverordening waarin de Raadsvoorzitter nogmaals tot spoed wordt gemaand? Deze leden vragen de Minister ten slotte welke andere relevante ontwikkelingen zich in het krachtenveld hebben voorgedaan sinds het oriënterende Coreper-overleg op 19 maart. De leden van de NSC-fractie maken uit de geannoteerde agenda op dat de Minister voornemens is de regelingen voor mantelzorg te vereenvoudigen, en dat er een SER-advies is gevraagd over de combinatie van werk en mantelzorg dat aan het einde van dit jaar wordt verwacht. Deze leden vragen de Minister of er aanknopingspunten zijn om de regelingen voor mantelzorg te vereenvoudigen op basis van de regelingen voor mantelzorg in andere lidstaten. Deze leden vragen de Minister daarnaast welke mogelijkheden er zijn in Europees verband om goede afspraken te bevorderen op de werkvloer tussen de werkgever en werknemer op het gebied van flexibele werktijden en de mogelijkheid om thuis te werken, om mantelzorg beter te faciliteren. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Informele Raad WSB voor 14 en 15 april. De leden van de BBB-fractie hebben een tweetal vragen over de inzet van Nederland met betrekking tot het agendapunt digitale veranderingen en algoritmen in de wereld van het werk – ontwikkeling van de sociale dialoog, recht op informatie van werknemers . De Minister schrijft daar het volgende: We zien in de wereld van werk dat onder meer platformbedrijven intensief gebruik maken van algoritmisch management. Algoritmisch management is een diverse set van technologische hulpmiddelen en technieken om werkenden op afstand te managen, daarbij gebruikmakend van datacollectie en surveillance van werkenden, met (semi-) automatische besluitvorming als doel. Zijn er volgens de Minister op nationaal niveau al voldoende privacy-waarborgen (zoals de Data protection impact assessment (DPIA)) om werkenden afdoende te beschermen tegen (automatische) surveillance? Wanneer is er volgens de Minister concreet sprake van hoog risico op inbreuk van rechten van werknemers door surveillance? Kan hij concrete situaties schetsen? II Antwoord/ Reactie van de Minister [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
08-04-2025 18:02:15 | Niet-dossierstuk
-
2025D15483 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake de Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (Kamerstuk 31 490, nr. 359 ). De voorzitter van de commissie, De Vree De griffier van de commissie, Honsbeek I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie II Antwoord/ reactie van de Minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot de uitvoering van de taakstelling Rijksoverheid gelezen. Deze leden hebben daarover de volgende vragen. Zij lezen op pagina s drie en vier van de brief dat uitvoeringsdiensten niet op voorhand gespaard zullen worden als het om de voorgenomen bezuinigingen gaat. De Minister wijst erop dat de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten (gemiddeld genomen) de afgelopen jaren fors gegroeid zijn in personele omvang en relatief veel gebruik maken van externe inhuur. Voorts lezen deze leden dat de Minister binnenkort een plan van aanpak stuurt om de externe inhuur bij de Rijksoverheid te doen verminderen. Acht de Minister het mogelijk dat door het verminderen van de externe inhuur bij uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten en die te vervangen door goedkopere eigen medewerkers voldaan kan worden aan de op te leggen taakstelling bij die organisaties en diensten? Zo ja, kan daarmee voldaan worden aan de motie-Chakor/ Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19 ), waarin de regering wordt verzocht om bij de bezuinigingen het behoud van de dienstverlening en uitvoering van taken als uitgangspunt te nemen? Zo nee, waarom kan dat niet? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier dat Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten dragen . Volgens de Minister hoort daar wat haar betreft bij dat er gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Hoe gaat de Minister vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke voor het functioneren van het Rijk als organisatie er zorg voor dragen dat de uitvoering van taken en de dienstverlening niet gaan lijden onder de bezuinigingen die andere Ministers mogelijk willen doorvoeren op de uitvoering? Hoe gaat de Minister erop toezien dat snijden in de uitvoering alleen leidt tot minder regel- en beleidsdruk dan wel tot minder externe inhuur? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid . Graag willen deze leden daarover een aantal vragen stellen. De leden van de VVD-fractie merken op dat er bij de totstandkoming van het kabinet afspraken zijn gemaakt over een besparing op het ambtelijk apparaat. Deze taakstelling wordt gekoppeld aan het verminderen van regels en administratieve lasten. Daarbij is de vraag aan de orde: welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke opgave ? Ook staat er in het regeerprogramma dat onnodige procedures afgeschaft kunnen worden, de overhead teruggedrongen moet worden en de rijksbrede bedrijfsvoering doorontwikkeld zal worden. Bij dit alles heeft de Minister een coördinerende rol. Naar de mening van deze leden moet de besparing gepaard gaan met een hervorming van de overheid, die gericht is op een overheid die werkt voor burgers. Daarom is de regering in de motie van het lid Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21 ) bij de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het najaar van 2024 verzocht om een kader voor de departementen op te stellen waarmee invulling wordt gegeven aan de voorgenomen besparingen. De motie is in de Kamer aanvaard. Hoe moet, in het licht van de aangenomen motie-Erkens c.s., de onderhavige brief worden gezien? In hoeverre is deze brief een uitvoering van de motie-Erkens c.s.? Hoe staat het met het kader? Graag krijgen deze leden een reactie. In het commissiedebat van 6 november 2024 over het functioneren van de rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 356 ) zei de Minister dat de financiële taakstelling ondersteunend moet zijn aan de realisatie van de inhoudelijke opgave. Maar welke kaders gelden er nu voor de inhoudelijke opgaven, zo vragen de leden van de VVD-fractie. In de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat de Kamer binnenkort over een aantal zaken wordt geïnformeerd, zoals over een plan van aanpak externe inhuur, de Algemene Bestuursdienst (ABD), de aanpak van overhead en de inzet op ontkokering en efficiënter werken en digitalisering. Dat wachten deze leden af. Maar zij vragen in het kader van de gemaakte afspraken of de ministeries al plannen hebben ontwikkeld om aan de afgesproken taakstelling te voldoen. Zo ja, hoe luiden die plannen? Hebben de ministeries al richting het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven waar ruimte zit voor besparing, waar er productiever kan worden gewerkt, waar administratieve lasten kunnen worden verminderd, etc.? Zo neen, waarom niet? Is er al naar taken gekeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Wanneer wordt de Tweede Kamer over dit alles geïnformeerd? Graag krijgen deze leden een reactie. Met betrekking tot de uitvoering lezen de leden van de VVD-fractie dat ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling zou kunnen dragen, omdat ook de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten de afgelopen jaren fors zijn gegroeid in personele omvang en relatief gezien veel gebruik maken van externe inhuur. Deze leden zijn van mening dat uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten zoveel mogelijk moeten worden ontzien bij de voorgenomen besparingen. Maar als blijkt dat ook bij deze organisaties sprake is van een groei in personele omvang en er relatief gezien veel gebruik wordt gemaakt van externe inhuur, dan is het niet onredelijk om ook te kijken naar de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten. Daar hoort ook, zoals de Minister aangeeft, het snijden in de regel- en beleidsdruk bij. Kan worden aangegeven hoe het verder gaat met de taakstelling als het gaat om de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten? Is hierover al met deze organisaties contact geweest? In hoeverre is het de bedoeling dat deze organisaties zelf aangeven waar er ruimte is voor besparing? In hoeverre kan het voldoen aan de taakstelling voor deze organisaties en diensten gelijk opgaan met de taakstelling voor de departementen als er moet worden gesneden in de regel- en beleidsdruk, want daar zal ook wijziging van wet- en regelgeving voor nodig zijn? Graag krijgen deze leden een reactie van de Minister. Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief voor de uitvoering van ambities in het regeerprogramma over de taakstelling van de Rijksoverheid. Deze leden hebben hierover nog een aantal verduidelijkende vragen. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of de ministeriële commissie of het kabinet heeft overwogen om vooraf ook voorwaarden op te stellen voor een analyse die aan de groei van de departementen en afdelingen ten grondslag ligt? Deelt de Minister de mening dat een verklaring voor de forse groei in bepaalde werksoorten en functiefamilies (zoals zichtbaar in de antwoorden op Kamervragen van het lid Erkens, Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1205 ) kan helpen met het uitvoeren van de bezuinigingstaakstelling? Bovendien constateren zij dat ieder afzonderlijk departement verantwoordelijk is voor de taakstelling. Zij vragen daarom de Minister hoe voorkomen wordt dat deze departementale verantwoordelijkheid leidt tot een versnipperd maatregelenpakket in plaats van een toekomstbestendige Rijksdienst. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of ook is overwogen om een vorm van interne of externe monitoring in te stellen, bijvoorbeeld door een regeringscommissaris of auditcommissie. Zo ja, wat waren de argumenten om daar niet voor te kiezen? Deze leden vragen voorts of de ministeriële commissie een kader heeft geformuleerd voor het inhoudelijk beoordelen van de keuzes en de mate waarin de uitvoering ontzien wordt. De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het instellingsbesluit van de ministeriële commissie taakstelling rijksdienst. Kan de Minister toelichten wat in het instellingsbesluit wordt bedoeld met de verwijzing in artikel 3, sub f? De leden van de NSC-fractie constateren dat in het instellingsbesluit volgens artikel 3, sub a periodiek wordt vastgesteld of er voldoende voortgang is geboekt. Kan de Minister aangeven hoe de ministeriële commissie invulling geeft aan de periodieke verantwoording? Hoe vaak moeten ministeries over de voortgang rapporteren en op welke wijze wordt dat vormgegeven? Daarnaast vragen deze leden aan de Minister hoe invulling wordt geven door de ministeriële commissie aan de afweging, zoals beschreven in artikel 3, sub a? Is vooraf gespecificeerd wanneer aanvullende maatregelen getroffen moeten worden? De leden van de NSC-fractie vragen tevens hoe de voortgang op de ministeries (bedoeld onder artikel 3, sub 2, eerste streepje) uitgevraagd gaat worden, ten behoeve van de monitoring. Deze leden vragen of daar algemene formats of sjablonen voor zijn. Zo ja, hoe zien deze eruit? Zo nee, waarom wordt dit niet gebruikt? Heeft de ministeriële commissie daarnaast al gesproken over artikel 3, sub c, de wijze van rapporteren aan de Kamer? Is voor de – in de Kamerbrief genoemde – rapportage door Ministers via hun eigen begroting een kader over de wijze van uniforme presentatie vastgelegd? Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie De leden van de fractie van D66 hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitvoering van de ambities in het regeerprogramma met betrekking tot de taakstelling van de Rijksoverheid en blijven achter met een aantal vragen. Algemeen De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een slim functionerende overheid die in dienst staat van de burger en niet van zichzelf. Daarom steunen deze leden de doelstelling van de Minister om de Rijksoverheid efficiënter te laten werken. Maar zij hebben, ook na het lezen van de brief, grote zorgen over het ontbreken van enige visie en theorie achter de plannen of praktische uitwerking van deze Minister. Zij vragen de Minister uiteen te zetten welke overkoepelende visie op de overheid en haar functioneren ten grondslag ligt aan de door haar voorgenomen bezuinigingen op de Rijksoverheid. Ook vragen zij naar de beleidstheorie die gehanteerd is om tot deze invulling te komen. Zij vragen haar welke structurele problemen de Minister ziet bij het functioneren van de Rijksoverheid die haar hebben doen besluiten op deze manier invulling te geven aan de bezuinigingen. Ook vragen zij waarom deze invulling in het bijzonder strookt met haar visie op de overheid en een oplossing biedt voor de structurele problemen die zij ziet. Rijksoverheid als organisatie De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister in de brief onder meer in zal gaan op de motie-Sneller (Kamerstuk 31 490, nr. 355 ). Deze leden zien in het vervolg van de brief echter geen directe verwijzing naar deze motie en horen graag van de Minister hoe zij tot op heden uitvoering heeft gegeven aan de motie. Daarbij horen zij graag welke concrete doelstellingen de Minister hanteert met betrekking tot het sturen op ontkokering, het verminderen van overhead en het sturen op productiviteitsgroei. Tevens constateren zij dat de toezegging aan het lid Sneller, gedaan bij het commissiedebat Functioneren Rijksdienst d.d. 6 november 2024, niet is nagekomen. De toezegging betrof het in het eerste kwartaal van 2025 toezenden van een rapportage over het optuigen van een nationale productivity board dat ook voor de publieke sector statistieken bijhoudt en aanbevelingen doet. Graag horen zij van de Minister een indicatie van de eerste resultaten, evenals wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten. Keuzes maken De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uiteenzetting van de Minister over hoe zij uitvoering wil geven aan enkele moties en ambities van het kabinet. Met betrekking tot de inzet op ontkokering en het aanpakken van overhead vragen deze leden de Minister wanneer zij de aangekondigde Kamerbrief kunnen verwachten. De leden van de D66-fractie hebben grote zorgen over de manier waarop de Minister de bezuinigingen op de overheid uitvoert. Volgens deze leden is het uitermate onverstandig om een gelijkmatige bezuiniging van 22 procent op alle kerndepartementen met uitzondering van Defensie uit te voeren, zonder oog voor de heterogeniteit van ministeries. Zij vragen de Minister waarom zij bij de uitwerking van het regeerprogramma heeft gekozen voor een gelijkmatige bezuiniging over alle kerndepartementen. Ook vragen zij of er andere verdeelsleutels voor de bezuinigingen over de ministeries zijn overwogen die recht doen aan de heterogeniteit van de organisaties. De D66-fractieleden vinden het onbegrijpelijk dat de Minister, ondanks haar voornemen de Rijksoverheid efficiënter te laten werken, de productiviteit per ministerie niet heeft meegewogen. Deze leden vragen haar waarom er geen onderzoek is verricht naar de productiviteitsruimte per kerndepartement als verdeelsleutel voor de voorgenomen bezuinigingen, of, indien dit wel het geval is, waarom de Minister dit niet heeft meegenomen in haar invulling van de bezuinigingen. Zij vragen haar ook welk inzicht zij momenteel heeft in de productiviteit van ministeries en kerndepartementen en welke mogelijkheden zij heeft om daarop te sturen. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het bericht De bezuinigingen op het ambtenarenapparaat kunnen een pijnloze ingreep worden, mits goed uitgevoerd in MeJudice. Hierin stellen onderzoekers dat, hoewel in het hoofdlijnenakkoord gesteld wordt dat de bezuiniging niet is op te vangen met doelmatiger werken, de bezuiniging wel degelijk te dekken is uit de productiviteitsruimte die zij signaleren bij kerndepartementen. Deze leden vragen de Minister of zij deze conclusie onderschrijft en waarom zij dat wel of niet doet. Ook vragen zij de Minister te reflecteren op de eerdergenoemde bewering in het hoofdlijnenakkoord van de fractievoorzitters over de dekking van de bezuinigingen. De onderzoekers tonen ook aan dat onder de huidige plannen van de Minister de meest productieve kerndepartementen, waar weinig uit de productiviteitsruimte te halen valt, last zullen ondervinden van de bezuinigingen, terwijl er op minder productieve kerndepartementen productiviteitsruimte blijft liggen. Zo is er slechts acht miljoen euro aan productiviteitsruimte te winnen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar wordt van hen voortvloeiend uit de huidige taakstelling een bezuiniging van circa 50 miljoen euro verwacht volgens de cijfers van de onderzoekers. De leden van de D66-fractie vragen de Minister te reflecteren op deze bevinding van de onderzoekers over de niet-doelmatige verdeling van de voorgenomen bezuiniging. Ook vragen deze leden aan haar om uiteen te zetten wat de concrete gevolgen zijn voor de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als dit ministerie een bezuiniging moet inboeken die de productiviteitsruimte van haar kerndepartement ver overstijgt. Hoewel bezuinigen op de Rijksoverheid kunnen leiden tot efficiënter werken, gebeurt dat alleen als de Minister de juiste keuzes maakt bij de invulling van de taakstelling. De leden van de D66-fractie zien tot hun spijt dat de Minister die juiste keuzes niet maakt. Met deze invulling worden meerdere ministeries gedwongen meer te bezuinigen dan er aan productiviteitsruimte te winnen valt. Dit betekent dat ministeries op andere posten moeten snijden en de kans groot is dat de prestaties van de Rijksoverheid wel degelijk last van de bezuinigingen ondervinden. Deze leden vragen de Minister welke verwachting zij heeft ten aanzien van de invulling van de bezuiniging voor desbetreffende ministeries. Zij vragen hoe verwacht wordt dat deze ministeries de taakstelling van 22 procent halen wanneer dit niet te dekken is uit apparaatskosten. Zij vragen de Minister ook hoe zij nog kan garanderen de kwaliteit van dienstverlening en uitvoering te behouden, zoals de eerder genoemde motie-Chakor/ Sneller haar opdraagt, nu er ministeries zijn die meer moeten bezuinigen dan hun productiviteitsruimte toestaat. Met de huidige invulling van de bezuinigingen vrezen de leden van de D66-fractie naast verlies van kwaliteit van dienstverlening en uitvoering ook dat ministeries noodgedwongen belangrijke investeringen zullen moeten schrappen. Op het Rijks ICT-dashboard zien de fractieleden een aanzienlijk aantal grote ICT-activiteiten in uitvoering of in heroriëntatie. Deze leden achten het van groot belang voor de productiviteit maar ook veiligheid van de Rijksoverheid dat deze en toekomstige ICT-investeringen doorgang kunnen vinden. Zij vragen de Minister welke investeringen op de tocht staan als gevolg van de bezuinigingen. Ook vragen zij welke gevolgen dit heeft voor de productiviteit en veiligheid van de Rijksoverheid. Deze leden wijzen erop dat de Minister in haar brief het belang van digitalisering en kunstmatige intelligentie (AI) voor een efficiëntere overheid heeft benadrukt. Tegelijkertijd zijn er signalen dat veel ambtenaren beperkt gebruik kunnen maken van AI-toepassingen vanwege veiligheidsrisico s. Zij vragen haar hoe deze signalen zich verhouden tot het voornemen van de Minister. Ook vragen zij welke concrete stappen de Minister heeft genomen en gaat nemen om ambtelijk gebruik van AI ten behoeve van productiviteit te bevorderen. Zij constateren tevens het afgelopen kwartaal geen Kamerbrief te hebben ontvangen over de uitvoering van de motie-Van der Werf (Kamerstuk 26 643, nr. 1167 ) ondanks de aankondiging in onderhavige brief. Graag horen zij van de Minister een indicatie van de eerste resultaten evenals van wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten. Overig Een ander onderdeel van de taakstelling is de versobering van de ABD. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over dit onderwerp (Kamerstuk 31 490, nr. 360 ) waarin zij het voornemen uit om 500 dan wel 1.250 managementfuncties niet langer onder de ABD te laten vallen. Deze leden vragen de Minister hoe deze maatregel volgens haar concreet bijdraagt aan het herwinnen van het vertrouwen van de burger in de overheid, de ambitie die ze eveneens in deze brief uit. Ook vragen zij op welke probleemstelling, analyses en beleidstheorieën deze maatregel gestut is. Tot slot vragen zij wat de maatregel om 500 tot 1.250 topambtenaren niet langer onder de ABD te laten vallen budgettair oplevert in het kader van haar taakstelling van een besparing van 22%. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet met deze Kamerbrief invulling geeft aan de taakstelling voor de Rijksoverheid zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord. De beoogde besparing van een miljard euro structureel is een forse uitdaging die vraagt om doordachte en evenwichtige keuzes. Deze leden willen benadrukken dat bezuinigingen niet mogen leiden tot een verslechtering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven. De leden van de BBB-fractie ondersteunen dat het kabinet inzet op minder bureaucratie, minder regels en administratieve lasten en het efficiënter inrichten van de Rijksdienst. Deze leden ondersteunen het streven naar een slankere en beter functionerende overheid, mits dit niet ten koste gaat van de uitvoerende diensten die cruciaal zijn voor de samenleving. Zij vragen dan ook om een nadere toelichting op hoe concreet wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van de dienstverlening niet in het geding komt. De leden van de BBB-fractie zien dat de taakstelling deels wordt ingevuld door het verminderen van externe inhuur. Deze leden ondersteunen deze insteek. Zij vragen zich wel af of er voldoende aandacht is voor het behouden van specialistische kennis en expertise binnen de overheid. Hoe wordt geborgd dat essentiële kennis niet verloren gaat door het verminderen van externe inhuur? De leden van de BBB-fractie begrijpen dat het kabinet voorstaat om waar mogelijk digitalisering en AI in te zetten om de productiviteit te verhogen en werkdruk te verminderen. Deze leden onderschrijven het belang van innovatie en efficiënte werkprocessen, maar wijzen er tevens op dat digitalisering niet mag leiden tot verdere afstand tussen overheid en burger. In hoeverre wordt bij deze digitaliseringsplannen rekening gehouden met de menselijke maat? De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet de mogelijkheid openlaat om ook bij uitvoeringsorganisaties besparingen door te voeren, ondanks de passage in het Hoofdlijnenakkoord waarin staat dat de uitvoering wordt ontzien. Deze leden vragen de Minister hier voorzichtig mee om te gaan en willen weten op welke manier wordt gegarandeerd dat de werkdruk bij deze diensten niet verder toeneemt en de dienstverlening op peil blijft. Welke criteria worden gehanteerd bij het bepalen of een uitvoeringsorganisatie een deel van de taakstelling moet dragen? Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie aandacht voor de gevolgen van deze taakstelling voor de regio s. Deze leden willen weten in hoeverre de bezuinigingen een impact hebben op de aanwezigheid en beschikbaarheid van Rijksdiensten in minder stedelijke gebieden en welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bepaalde regio s onevenredig hard worden geraakt. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een Rijksoverheid die efficiënt werkt en doelen haalt. Daarvoor moet verder gekeken worden dan naar het aantal ambtenaren en waar die op ingezet worden. Daarbij is het ook van belang om beleids- en regeldruk te verminderen. Deze leden zijn voorstander van een fatsoenlijke hervorming van het ambtenarenapparaat. Zij hebben nog vragen over de precieze uitwerking van de taakstelling op het gebied van het aantal ambtenaren. De leden van de CDA-fractie lezen in de Kamerbrief over het expliciete percentage van 22 procent als budgettaire taakstelling op het gebied van het aantal ambtenaren, dat het gaat over een operatie die nog moet plaatsvinden. De leden vernemen graag een tijdlijn over hoe de planning van deze operatie eruitziet en waarom deze 22 procent in de ogen van de Minister een realistisch aantal is. De leden van de CDA-fractie lezen dat de interne financiële doorbelasting van de taakstelling (naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen bij de Voorjaarsnota 2025 plaats zal vinden. Deze leden zijn benieuwd hoe de rol van de Minister als coördinerend Minister op dit vlak wordt ingevuld. Zij wijzen in dit verband op het feit dat er keuzes te maken zijn die niet alleen een coördinerend ministerie kan wegen. Een goed voorbeeld is de vraag of er op ministeries in opbouw, waar nog recent is gekozen voor het opbouwen van de beleidskant van het ministerie (en dus niet voor het verminderen van het aantal beleidsambtenaren) zoals het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), überhaupt wel een taakstelling met betrekking tot het verminderen van het aantal beleidsambtenaren zou moeten plaatsvinden. Die keuze heeft zich te verhouden tot andere ministeries, en dan is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als coördinerend ministerie aan zet om die afweging te maken. Deze leden vragen hoe de coördinerend Minister de Kamer daarin gaat meenemen bij de Voorjaarsnota, aangezien de ministeries de interne financiële doorbelasting van de taakstelling (naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen al voor de behandeling van Voorjaarsnota 2025 zullen moeten aanleveren. Zij vragen of de Minister daarom deelt dat om die integrale weging te kunnen maken, de Kamer al voor de Voorjaarsnota geïnformeerd zou moeten worden over deze integrale weging en daarin gemaakte keuzes. Deze leden constateren ook dat als die integrale weging niet wordt gemaakt, er met de behandeling van de Voorjaarsnota nog steeds geen integraal plan ligt om daadwerkelijk te starten met de taakstelling op ambtenaren. Zij vragen of de genoemde ambitie van het kabinet, een jaar na het sluiten van het hoofdlijnenakkoord, daarmee alleen nog maar een ambitie op papier is. Deze leden wijzen in dit verband ook op de motie-Vijlbrief c.s. (Kamerstuk 36 625, nr. 6 ) waarin onder andere wordt gewezen op het feit dat Gerrit Zalm in het verleden pleitbezorger was om niet met de spreekwoordelijke kaasschaaf te bezuinigen op ministeries. Zij vragen in hoeverre het aan ministeries overgelaten wordt hoe zij aan de taakstelling voldoen, zonder de hiervoor beschreven integrale afweging te maken, niet in de praktijk neerkomt op het feit dat op ministeries toch de kaasschaafmethode wordt gehanteerd. De genoemde motie verzoekt het kabinet strategisch te handelen bij het invullen van de taakstelling, dit te monitoren en voor de Miljoenennota aan de Kamer te rapporteren hoe de invulling van de taakstelling vorm krijgt. Deze leden vragen hoe de Minister strategisch denkt te kunnen handelen zonder de hiervoor genoemde integrale weging. De leden van de CDA-fractie vragen in dit kader ook naar de ambitie om de uitvoering te ontzien bij de taakstelling. Hoe ziet de Minister toe op de vraag of deze ambitie niet sneuvelt bij ministeries zelf, als aan ministeries zelf wordt overgelaten of zij dit doen? De leden van de CDA-fractie lezen dat het coördinerende ministerie stelt dat – na zeer zorgvuldige weging – Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten dragen. De Minister stelt daarbij de eis dat er ook gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Deze leden vragen of de Minister daarbij specifieke normen hanteert over hoeveel er gesneden moet worden in regel- en beleidsdruk als compensatie. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat als er op een ministerie substantieel wordt gesneden in de uitvoering er ook substantieel gesneden zou moeten worden in de regel- en beleidsdruk, en dat daar een bepaalde evenredigheid in zou moeten zitten. Deze leden vragen hoe de Minister hierop gaat toezien. Zij vragen in dit verband ook hoe de Minister inzicht gaat houden in of en hoe het schrappen van regel- en beleidsdruk daadwerkelijk uitpakt in minder regel- en beleidsdruk. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben de brief van het kabinet over uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid gelezen en hebben hier meerdere vragen over. De leden van de SP-fractie vragen zich af waar de taakstelling van 22 procent precies op gebaseerd is. Kan de Minister aangeven hoe zij op dit percentage is uitgekomen en hoe de 22 procent is opgebouwd? Wat zijn de onderdelen binnen het ambtenarenapparaat waarop de Minister denkt het meest te kunnen besparen? Kan het gebeuren dat op sommige afdelingen in het ambtelijk apparaat een op de vijf ambtenaren ontslagen zal worden? En hoe gaat de Minister voorkomen dat hierdoor binnen de werkomgeving van ambtenaren grote onrust en onzekerheid ontstaat, wat ten koste kan gaan van de uitvoering van beleid? Meer algemeen willen de leden van de SP-fractie weten wat de visie van de Minister is op de overheid. Welke randvoorwaarden stelt de Minister aan deze enorme bezuinigingsoperatie? Waar moet het volgens het kabinet wel toe leiden, en waar moet het vooral niet toe leiden? Bovendien maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over de effecten van de taakstelling op de dienstverlening aan burgers. Kan de Minister aangeven in welke mate de taakstelling van 22 procent de dienstverlening aan mensen zal raken? Hoe verhoudt de taakstelling zich tot de ambitie van het kabinet om direct contact tussen overheid en burger te verbeteren? De leden van de SP-fractie hopen ook meer duidelijkheid te krijgen over mogelijke andere gevolgen van de taakstelling. Hoe gaat de Minister bijvoorbeeld voorkomen dat belangrijke wetten niet meer worden geschreven? En hoe gaat de Minister voorkomen dat artikel 68 van de Grondwet, de inlichtingenplicht van Ministers en Staatssecretarissen, in het geding komt en dat Kamervragen nog vaker te laat worden beantwoord? En geldt de taakstelling van 22 procent ook voor de kosten van Landsadvocaat? Zo nee, waarom niet? De leden van de SP-fractie constateren dat er aan de ene kant moties vanuit de Kamer liggen om de uitvoering te ontzien, terwijl aan de andere kant uitvoeringsorganisaties zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen wel onderdeel zijn geworden van de taakstelling door het amendement-Bontenbal c.s. van 12 december 2024. Is al duidelijk welke consequenties dit precies heeft? Zo ja, welke? Zo nee, wanneer wordt hier over besloten? Tot slot vragen de leden van de SP-fractie nog wanneer deze bezuinigingsoperatie precies klaar moet zijn, per departement. Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het uitvoeren van de taakstelling. Deze leden hebben enkele vragen. De leden van de SGP-fractie lezen dat de taakstelling verantwoord en realiseerbaar dient te zijn. Deze leden vragen wat deze randvoorwaarden betekenen voor de hoogte van de taakstelling. Heeft de opgave vooral het karakter van een inspanningsverplichting? Zij vinden het belangrijk dat rekenschap wordt gegeven van lessen en ervaringen die zijn opgedaan bij eerdere opgaven om te bezuinigen op het apparaat van de Rijksoverheid. Zij vragen op welke wijze het kabinet hiermee rekening houdt in het proces en hoe de ervaring van verantwoordelijken bij eerdere taakstellingsoperaties wordt meegenomen? De leden van de SGP-fractie constateren dat reeds een aantal onderdelen van de uitvoering zijn uitgezonderd van de taakstellingsoperatie, onder andere op grond van aangenomen moties. Deze leden vragen of er nog andere dan de genoemde organisaties of domeinen zijn die op voorhand worden uitgezonderd door het kabinet of waarbij grote terughoudendheid wordt betracht. II Antwoord/ reactie van de Minister [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
08-04-2025 18:01:48 | Niet-dossierstuk
-
2025D15637 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 19 maart 2025 ontvangen Taakopdracht voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (Kamerstuk 32 716, nr. 51 ). De voorzitter van de commissie, Tielen Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie II Antwoord/ Reactie van de Minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en willen de regering enkele vragen voorstellen. Ten eerste constateren de leden van de PVV-fractie dat het kabinet schrijft dat het onderzoek poogt de trends waar te nemen in de in- en uitstroom in de Ziektewet (ZW) en de WIA. Het IBO kijkt welke ziektebeelden hierin opvallen. Deze leden willen graag weten hoe wordt geborgd dat ook minder zichtbare factoren (zoals psychische belasting, werk-privédruk of onzekerheid op de arbeidsmarkt) voldoende worden meegenomen in de trendanalyse en verzoeken om een uitgebreid overzicht. De leden van de PVV-fractie lezen dat het UWV al jaren kampt met een mismatch tussen de vraag en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Deze leden willen weten of als gevolg van het IBO er ook concrete voorstellen gaan komen om de knelpunten, zoals een tekort aan keuringsartsen, te verlichten. En zij zouden hier graag een uitgebreid overzicht van ontvangen. De leden van de PVV-fractie stellen vast dat er in de taakopdracht geen rekening wordt gehouden met regionale verschillen ten aanzien van bevolking en het gebruik van de WIA. Deze leden willen weten of er onderlinge verschillen, per regio, zijn ten aanzien van WIA-instroom, WIA-duur en re-integratiekansen. Daarbij verzoeken deze leden de Minister hen een uitgebreide lijst met oorzaken te doen toekomen. De leden van de PVV-fractie hechten eraan dat de ervaringen van cliënten met het WIA-proces, zoals wachttijden, herbeoordelingen en administratieve lasten, serieus worden meegenomen in het onderzoek en vragen of binnen het IBO ook rekening wordt gehouden met deze punten. De leden van de PVV-fractie vinden het belangrijk dat er op zorgvuldige en rechtvaardige wijze met belastinggeld wordt omgegaan. Deze leden vragen in hoeverre misbruik en fraude wordt meegenomen in het IBO. De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat het onderzoek ook ziet op de invloed van oververtegenwoordigde bevolkingsgroepen. Deze leden vragen of het onderzoek op dit punt ook ziet op asielzoekers en overige immigranten. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor het IBO WIA. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister in de taakopdracht vooral focust op het formuleren van beleidsopties die de betaalbaarheid en beheersbaarheid van de WIA-uitgaven moeten bevorderen en de arbeidsparticipatie moeten vergroten. Deze leden vragen waarom de focus van het IBO WIA vooral lijkt te liggen op de kostenbeheersing en niet op de verbetering van de regeling voor de mensen zelf. Deze leden lezen in de taakopdracht dat er geen aandacht is voor het verbeteren van de regeling. Deze leden vragen waarom ervoor gekozen is om daar niet naar te kijken. Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken zijn bij de opdrachtformulering en of zij achter de opdracht kunnen staan. De WIA betreft immers een werknemersverzekering die in solidariteit opgebracht wordt uit de loonruimte. Indien de werkgevers en werknemers geconsulteerd zijn, vragen deze leden wat de separate reactie van de verschillende partijen was. Tot slot lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in de opdrachtformulering niets over het belang van de uitgangspunten die horen bij de werknemersverzekering. Deze leden vragen of de Minister het uitgangspunt onderschrijft dat de werknemersverzekeringen niet aangepast kunnen worden zonder draagvlak bij de werkgevers en werknemers die de premies voor de verzekering uit de loonruimte zouden moeten opbrengen. Deze leden vragen of de Minister bereid is om zijn opdracht nog bij te stellen en ook mee te nemen hoe tot een lastendekkend stelsel gekomen kan worden, waarbij de zeggenschap over het stelsel weer bij werknemers en werkgevers komt te liggen. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie zijn content met het aangekondigde interdepartementale onderzoek. Deze leden zouden graag drie denkrichtingen mee willen geven. Ten eerste: kan er in het onderzoek aandacht zijn voor een hernieuwde indicatiestelling? Meer kijkend naar de arbeidsgeschiktheid van personen dan de huidige inkomensfocus op percentage arbeidsongeschiktheid? Ten tweede: is er de bereidheid om te kijken naar welke mogelijkheden er zijn om de verbinding met het, eerder genoten inkomen, op termijn los te laten? Ten slotte: kan er in het onderzoek aandacht zijn voor de benodigde hulpmiddelen/ ondersteuning om zodoende zo veel mogelijk uitgaan van re-integratie in plaats van een focus op inkomensondersteuning? Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen. De leden van de NSC-fractie hebben met verbazing kennisgenomen in de taakopdracht van het feit dat het onderzoek reeds in december 2024 is gestart. Deze leden vragen de Minister allereerst waarom de ministerraad pas 24 januari 2025 met de taakopdracht heeft ingestemd terwijl het onderzoek al in december 2024 is gestart. Deze leden vragen de Minister daarnaast waarom de Tweede Kamer de taakopdracht pas op 19 maart 2025 heeft ontvangen. Is de Minister het eens met deze leden dat een ordentelijker proces was geweest om het onderzoek pas na instemming van de ministerraad te starten en de Kamer in ieder geval direct na het starten van het onderzoek te informeren? De leden van de NSC-fractie lezen dat de verwachting is dat richting 2060 het totaal aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering oploopt naar ruim 730.000 personen tegenover de ongeveer 586.000 personen nu. Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken waar de verwachting van het aantal van ruim 730.000 personen op is gebaseerd. De leden van de NSC-fractie maken uit de taakopdracht op dat de beleidsvarianten van het IBO zich uitsluitend richten op interventies in de fase vanaf het intreden van de ziekte. Deze leden zijn van mening dat het belang van preventie in het arbeidsongeschiktheidsstelsel onvoldoende wordt benadrukt, en dat dit daarom niet apart zou moeten worden opgepakt in de agenda voor duurzame inzetbaarheid respectievelijk het IBO mentale gezondheid en GGZ. Deze leden vragen de Minister in dat licht hoe de keuze voor deze vormgeving van het IBO zich verhoudt tot de passage uit de taakopdracht dat maatregelen die zien op het bevorderen van duurzame inzetbaarheid en voorkomen van ziekte aan dit IBO raken en van groot belang zijn. Deze leden vragen de Minister of hij bereid is om de beleidsvarianten van het IBO ook te richten op de interventies in de fase voor intreden van ziekte. Indien de Minister niet bereid is dit te doen, vragen deze leden wat de beweegredenen zijn geweest om de beleidsinterventies van het IBO uitsluitend te richten op interventies in de fase vanaf het intreden van ziekte. De leden van de NSC-fractie lezen dat het doel van het IBO is om een analyse te maken van de trends en ontwikkelingen, en om beleidsopties te formuleren die de betaalbaarheid en beheersbaarheid van de WIA-uitgaven bevorderen en de (arbeids)participatie vergroten. Deze leden constateren dat het IBO daarmee alleen gericht is op de WIA-uitgaven. Deze leden zijn van mening dat er in het IBO juist moet worden gekeken naar de maatschappelijke kosten én baten van de beleidsopties voor de WIA. Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd welke stimulerende maatregelen helpend zijn om zoveel mogelijk (deels) arbeidsongeschikten te laten participeren in de samenleving, in de vorm van (vrijwilligers)werk. Deze leden vragen de Minister daarom of hij bereid is om in het IBO beleidsopties te formuleren die gericht zijn op het bevorderen van de betaalbaarheid en beheersbaarheid van de WIA vanuit het perspectief van de maatschappelijke kosten én baten van deze beleidsopties. De leden van de NSC-fractie missen de rol van het beleid van het UWV in de onderzoeksvragen over welke trends waargenomen kunnen worden in de in- en uitstroom in de ZW en WIA, specifiek op het gebied van sociaal-medische beoordelingen. Deze leden vragen de Minister daarom in het IBO een onderzoeksvraag op te nemen of en hoe het beleid van het UWV op het gebied van de sociaal-medische beoordelingen een rol heeft gespeeld in de in- en uitstroom in de ZW en WIA, bijvoorbeeld door het buiten werking stellen van het aangescherpt schattingsbesluit in 2004. De leden van de NSC-fractie lezen in de onderzoeksvragen dat de beleidsopties zijn gericht op het voorkomen van instroom, beperking van uitkeringsrechten en -hoogte bij ziekte en arbeidsongeschiktheid en het bevorderen van een hogere uitstroom uit de ZW en WIA naar werk. Deze leden zijn van mening dat bestaanszekerheid ook een belangrijk element is in de beleidsopties. Deze leden vragen de Minister daarom hoe het richten van de beleidsopties op de beperking van uitkeringsrechten en -hoogte bij ziekte en arbeidsongeschiktheid zich verhoudt tot de wettelijke plicht van de overheid om zorg te dragen voor de bestaanszekerheid van mensen. De leden van de NSC-fractie lezen dat waar mogelijk in het IBO de overige verwachte effecten op mensen (waaronder financiële weerbaarheid) en hun re-integratiekansen worden beschreven. Deze leden vinden het zeer onverstandig dat er wel met zekerheid aandacht is in het IBO voor de gevolgen voor de uitgaven aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, werkgeverslasten, voor waterbedeffecten (inclusief uitgaven) richting andere uitkeringsregelingen zoals de Participatiewet en voor de vereenvoudiging van het arbeidsongeschiktheidsstelsel, maar niet voor de effecten op de mensen op wie de WIA van toepassing is. Deze leden vragen de Minister daarom met klem om in de uitwerking van de beleidsopties in het IBO ook nadrukkelijk aandacht te besteden aan de verwachte effecten op mensen (waaronder financiële weerbaarheid) en hun re-integratiekansen. De leden van de NSC-fractie lezen over de organisatie dat de werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, UWV, Economische Zaken, Algemene Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook worden experts van het Centraal Planbureau en Sociaal Cultureel Planbureau verzocht om deel te nemen in de werkgroep. Deze leden lezen tenslotte dat relevante stakeholders die goed zicht kunnen geven op hoe het stelsel in de praktijk uitwerkt op passende wijze worden betrokken bij het IBO. Deze leden vragen de Minister welke relevante stakeholders de werkgroep voornemens is te betrekken, en hoe zij op passende wijze worden betrokken bij het IBO. Is de Minister daarin bereid in ieder geval organisaties/ personen die het cliëntperspectief vertegenwoordigen bij het IBO te betrekken? Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de taakopdracht IBO WIA. Deze leden hebben enkele vragen voor de Minister met betrekking tot de precieze invulling van de taakopdracht. Kan de Minister bij onderzoeksvraag b ( Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de demografische ontwikkeling van de beroepsbevolking? Welke trends zien we in de maatschappij en op de arbeidsmarkt die mogelijk ziekteverzuim en WIA-instroom beïnvloeden? (zoals werkdruk; flexibilisering; combinatie werk, zorg, gezin) ) de factor totale werk-privébalans voor het gehele huishouden ook toevoegen aan de taakopdracht? Dit biedt wellicht breder inzicht in de situatie van huishoudens als geheel dan wanneer er enkel op individueel niveau wordt gekeken, bijvoorbeeld omdat beide partners vaker fulltime werkzaam zijn dan vroeger. Is de Minister bereid binnen dezelfde onderzoeksvraag ook de factor digitalisering mee te geven in de taakomschrijving? Aangezien het digitale tijdperk een mogelijk stressverhogend effect heeft op werk-privébalans? II Antwoord/ Reactie van de Minister [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
08-04-2025 18:00:50 | Niet-dossierstuk
-
2025D15556 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over onder meer de Geannoteerde agenda met de inzet voor de Wereldbank Voorjaarsvergadering 2025 (Kamerstuk 26 234, nr. 303 ). De voorzitter van de commissie, De Vries Adjunct-griffier van de commissie, Prenger Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Inbreng PVV-fractie Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie Inbreng NSC-fractie Inbreng D66-fractie Inbreng BBB-fractie Inbreng SGP-fractie II Antwoord/ Reactie van de Minister III Volledige agenda I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Inbreng leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Jaarvergadering van de Wereldbank en de daarbij behorende documenten. Zij maken zich ernstige zorgen over de toename van de Nederlandse financiële bijdragen aan multilaterale instellingen, het gebrek aan controle en transparantie, en de verschuiving van prioriteiten binnen het ontwikkelingsbeleid van de Wereldbank. De leden van de PVV-fractie formuleren de volgende vragen ter verduidelijking. De leden van de PVV-fractie constateren dat Nederland een toezegging heeft gedaan van 935 miljoen euro aan de 21 ste middelenaanvulling van de International Development Association (IDA21), de armstenfaciliteit van de Wereldbank. Zij vragen de Minister waarom er is gekozen voor een dergelijke forse toezegging in een tijd waarin in Nederland sprake is van serieuze budgettaire druk, woningnood, een zorgcrisis en stijgende lasten voor burgers. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij een overzicht kan geven van het moment waarop de Tweede Kamer over deze financiële toezegging beslist en van welke begroting dit een onderdeel is. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij inzicht kan geven in de totale financiële blootstelling van Nederland aan de Wereldbank en gelieerde instellingen, waaronder de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), de International Finance Cooperation (IFC) en IDA. Daarnaast vragen zij hoeveel Nederland sinds 2022 heeft bijgedragen aan de wederopbouwinspanningen in Oekraïne via de Wereldbank en welke projecten hiermee exact zijn gefinancierd. De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoe dit geld wordt gemonitord en gecontroleerd, en of er risico is op verlies of inefficiënte besteding. De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over het feit dat de Wereldbank haar leencapaciteit met 150 miljard Amerikaanse dollar heeft verhoogd, mede door het verlagen van de equity-to-loan ratio en de introductie van hybride kapitaal. Zij vragen de Minister of deze ontwikkeling niet leidt tot grotere financiële risico s en wat dit betekent voor de Nederlandse aansprakelijkheid bij wanbetaling door lenende landen. Daarnaast constateren de leden van de PVV-fractie dat het mandaat van de Wereldbank is verruimd met zogenoemde grensoverschrijdende uitdagingen . Zij vragen de Minister om concreet te duiden wat hiermee wordt bedoeld. Wordt hiermee feitelijk niet het oorspronkelijke doel van de Bank – armoedebestrijding in de armste landen – vervangen door klimaatbeleid en geopolitieke belangen? Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie of klimaatfinanciering inmiddels onderdeel is geworden van de kernactiviteiten van de Bank. Zij verzoeken de Minister om een overzicht van de huidige verdeling van financiering binnen de Wereldbank naar themagebieden zoals infrastructuur, onderwijs, voedselzekerheid, klimaat, gezondheid en migratie. En zij verzoeken de Minister om een overzicht te geven van welke ODA-landen, die onderdeel zijn van het Nederlandse ontwikkelingshulpbeleid, gebruik hebben gemaakt van financiering via de Wereldbank. De leden van de PVV-fractie hechten aan volledige transparantie bij Nederlandse bijdragen aan multilaterale instellingen. Zij vragen de Minister of het kabinet bereid is in te zetten op meer voorwaardelijkheid bij toekomstige toezeggingen aan IDA of andere Wereldbankfaciliteiten. Concreet vragen zij of Nederland bij toekomstige bijdragen als harde voorwaarden kan stellen dat: migratiebeperking expliciet als doel wordt meegenomen, corruptiebestrijding aantoonbaar effectief wordt aangepakt en landen stappen zetten richting fiscale zelfredzaamheid. Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie hoe het kabinet ervoor zorgt dat Nederlandse belangen, zoals het tegengaan van migratie, de bescherming van de Nederlandse belastingbetaler en de versterking van de economische stabiliteit in Europa, daadwerkelijk verankerd zijn in de inzet binnen de Wereldbank. De leden van de PVV-fractie zien uit naar een volledige en concrete beantwoording van bovenstaande vragen en rekenen op een heldere inzet van de Minister op bovengenoemde punten. Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda en Nederlandse inzet richting de vergadering van het Development Committee . De leden hebben enkele opmerkingen en vragen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de tarieven van Trump ontwikkelingslanden die de afgelopen decennia, mede in samenwerking met de Wereldbank, gekozen hebben voor een exportgeoriënteerde maak- en grondstoffenindustrie, bovenmatig hard treffen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af welke gevolgen de tariefbeslissingen van Trump zullen hebben voor de schuldenpositie van laag-en-middeninkomens landen en wat de inzet van de Minister hierop zijn. Gaat de Minister haar Amerikaanse collega s hierop aanspreken, en zo ja, wanneer en op welke wijze? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het wegvallen van USAID grote gevolgen kan hebben voor het functioneren van de Wereldbank. De leden zijn benieuwd naar de inschatting van de effecten, zowel op de uitvoering van landenprogramma s, als op andere projecten. Welke rol verwacht de Minister dat de Verenigde Staten (VS) in de Wereldbank zal gaan spelen, en welke effecten zal deze veranderende rol hebben op de stemverhoudingen en de agenda van de Bank? Wat is de visie van de Minister op de gewenste reactie door de Bank op deze veranderende houding van de VS? Verwacht de Minister dat de opkomende economieën zoals Thailand, de Filippijnen en de Golfstaten een grotere rol zullen nemen in de Bank, nu de VS een terugtrekkende beweging maakt? Kan de Minister aangeven wanneer zij de Kamer zal informeren over de IDA replenishment , ook in het licht van de aangekondigde bezuinigingen? En welke effecten zullen de Nederlandse bezuinigingen hebben op lopende en toekomstige Wereldbankprojecten? Ook vragen de leden zich af hoe het gaat met de voortgang van de moderniseringsagenda die de Wereldbank en het IMF hebben ingezet om meer en goedkopere financiering los te trekken die lage- en middeninkomenslanden kunnen investeren in duurzame ontwikkeling. Kan de Minister een update geven van de voortgang, van de Nederlandse prioriteiten hieromtrent, en de kabinetsinzet tijdens de Voorjaarsvergadering? De Minister geeft aan dat zij de krachten wil bundelen met de Wereldbank om zo de focus te leggen op de prioriteiten uit de Beleidsbrief ontwikkelingshulp. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe zich dit verhoudt met de inzet van de Bank op onderwerpen die volgens de beleidsbrief expliciet geen prioriteit meer zijn van het kabinet, zoals het investeren in onderwijs. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA juichen de inzet op werkgelegenheid toe. Grote groepen mensen, vooral jongeren, in ontwikkelingslanden en opkomende economieën zijn op zoek naar werk en inkomen. De leden zijn benieuwd naar de toelichting van de Minister over de inzet van de Bank op de creatie van lokale en regionale markten en de inzet van de Bank op de informele sector, waar het grootste deel van de banen in ontwikkelingslanden plaatsvindt. Hoe zal de Bank ervoor zorgen dat handelsliberalisatie niet verder zal bijdragen aan het verdringen van lokale, informele economische activiteiten? De leden vragen zich in dat licht af wat de inzet van de Minister is op internationale ketens waarin Nederlandse bedrijven een significante rol hebben. Daarnaast zijn de leden benieuwd naar de rol die de Minister ziet voor lokale voedselproducenten die alleen voor lokale en regionale markten produceren. Ook vinden de leden dat de focus van de Wereldbank niet moet liggen op alleen maar méér banen voor méér mensen, maar juist ook op betere banen, met betere werkomstandigheden en eerlijk loon. Deelt de Minister deze mening? Op welke wijze gaat zij erop hameren bij de Wereldbank om aan de investeringen in werkgelegenheid duidelijke voorwaarden te verbinden omtrent arbeidsrechten, eerlijke lonen, het tegengaan van kinderarbeid en moderne slavernij, en het verminderen van de negatieve gevolgen van groeiende werkgelegenheid voor klimaat en natuur? Gaat zij de Wereldbank vragen het beleid in lijn te brengen met de eisen die de EU op dit vlak ook stelt aan internationaal opererende bedrijven, de OESO-richtlijnen, en gaat zij erop aandringen dat de Wereldbank de impact op bovengenoemde aspecten gaat rapporteren? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of de Minister kan aangeven wat ze specifiek van de Bank verwacht op het gebied van goed bestuur en speciale aandacht voor vrouwen waar het werkgelegenheid betreft, en welke rol zij hierin ziet voor vakbonden en lokale maatschappelijke organisaties. Tot slot zijn de leden benieuwd of de Minister kan bevestigen dat haar inzet op de bevordering van fatsoenlijke banen in lijn met internationale arbeidsnormen refereert aan de ILO normen van leefbaar loon en het recht op organisatie en vakbondsvorming. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn erg benieuwd naar de inzet rondom de wederopbouw in Oekraïne, ook met het oog op de verminderde bijdrage vanuit de Verenigde Staten. Ziet de Minister een grotere rol voor Europese leden van de Bank voor de wederopbouw van Oekraïne? De leden vragen zich af of er ook gesproken zal worden over de wederopbouw van Gaza, steun aan Syrië en steun aan Myanmar, en welke voorwaarden aan dergelijke steun verbonden zullen worden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat Nederland succesvol heeft gepleit dat de samenhang tussen water, voedsel en klimaatadaptie meer wordt meegenomen binnen IDA. De leden zijn benieuwd hoe dit er concreet uitziet. Daarnaast zijn de leden benieuwd of de Minister ook de inzet van de Wereldbank op het creëren van duurzame energiesystemen steunt en hoe het kabinet hieraan wil bijdragen, gegeven haar keuze om dat onderdeel niet langer voort te zetten zoals geschetst in haar beleidsbrief. Tot slot lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de Bank in gaat zetten op schuldbeheer. Hoe gaat het kabinet hierbij een positieve rol spelen, terwijl de Nederlandse inzet in zowel de beleidsbrief ontwikkelingshulp als voor de voorjaarsvergadering van de Wereldbank een grote rol ziet voor private financiers? Ziet het kabinet verbeteringen van belastinginning als een reële optie voor lage inkomenslanden op de korte termijn, en wat is de Nederlandse inzet mocht dit niet het geval zijn? Tot slot verzoeken de leden de Minister om aan te geven hoe zij haar pleidooi voor verbetering van belastinginning zal koppelen aan de rol van Nederland als een van de grootse belastingparadijzen ter wereld. Hierdoor lopen lage- en middeninkomenslanden juist op grote schaal belastinginkomsten mis als gevolg van Nederlands beleid. Gaat de Minister dit ook aankaarten en ervoor zorgen dat Nederland vanaf nu belastingontwijking ontmoedigt in plaats van aanjaagt? Inbreng leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Voorjaarsvergadering 2025 van de Wereldbank en hebben hierover enkele aanvullende vragen. Aanleiding De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet de inzet heeft bepaald voor de Voorjaarsvergadering 2025 van de Wereldbank en het IMF. Zij vragen welke specifieke resultaten de regering tijdens deze vergadering wenst te behalen en hoe het kabinet denkt deze resultaten concreet te bereiken. Welke lessen zijn er getrokken uit eerdere bijeenkomsten? De Wereldbankgroep De leden van de NSC-fractie lezen dat publiek-private investeringen en hervormingen worden voorgesteld om uitdagingen in opkomende economieën aan te pakken. Kan de regering concreet uiteenzetten welke specifieke publiek-private investeringen en hervormingen hier bedoeld worden en hoe deze bijdragen aan structurele en duurzame banen? Welke rol ziet de regering hierbij specifiek weggelegd voor het Nederlandse bedrijfsleven en Nederlandse kennisinstellingen? Deze leden willen verder weten op welke wijze precies wordt gewaarborgd dat de door de Wereldbank gesteunde projecten leiden tot fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en leefbare lonen zoals vermeld in artikelen 23 en 24 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Welke controlemechanismen en garanties zijn aanwezig om arbeidsuitbuiting en slechte arbeidsomstandigheden expliciet uit te sluiten? Centrale thema Voorjaarsvergadering: meer banen voor meer mensen De leden van de NSC-fractie lezen dat in het komend decennium slechts 420 miljoen banen beschikbaar zullen zijn voor 1,2 miljard jongeren in opkomende economieën. Kan de regering aangeven hoe specifiek wordt gemeten en geëvalueerd of de investeringen daadwerkelijk resulteren in nieuwe banen? Welke benchmarks en doelen zijn hiervoor vastgesteld? Oekraïne rondetafelbijeenkomst De leden van de NSC-fractie zijn verheugd over de voortdurende internationale steun voor Oekraïne, maar hebben vragen over de doelmatigheid en transparantie van de aanzienlijke financiële bijdragen via de Wereldbank. Kan de regering nader toelichten hoe exact de monitoring en controle op deze middelen verloopt? Welke garanties zijn er dat middelen effectief, transparant en zonder misbruik worden ingezet? Daarnaast vragen zij om verduidelijking van de Nederlandse betrokkenheid bij de G7-lening van 50 miljard dollar, gefinancierd uit bevroren Russische tegoeden. Wat is precies de rol van Nederland hierin, en hoe wordt het risico van mogelijke juridische complicaties beheerst? De leden van de NSC-fractie lezen dat de Nederlandse inzet zich primair richt op het beschermen en herstellen van de Oekraïense infrastructuur en energiecapaciteit. Conform het Regeerprogramma zal Nederland Oekraïne onverminderd blijven steunen, ook bij herstel en wederopbouw. Is hier door het kabinet voldoende voor gereserveerd voor het komende jaar? Is hier voldoende ruimte voor vrijgemaakt in de aangekondigde 3,5 miljard euro voor Oekraïne of komt dit ergens anders vandaan? International Development Association (IDA) De leden van de NSC-fractie constateren dat Nederland onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring € 935 miljoen heeft toegezegd aan de IDA21 middelenaanvulling. Kan de regering inzicht geven in hoe dit specifieke bedrag tot stand is gekomen? Welke concrete voorwaarden stelt Nederland aan deze financiering, en op welke manier wordt geëvalueerd of de gestelde beleidsprioriteiten zoals waterbeheer, voedselzekerheid en opvang in de regio daadwerkelijk gerealiseerd worden? Verder vragen zij om een gedetailleerde toelichting op hoe de aangekondigde versobering van financieringsvoorwaarden, versterkt schuldbeheer en verbeterde belastinginning precies worden toegepast in ontvangende landen. Welke meetbare criteria worden gebruikt om succes en voortgang op deze punten te bepalen? Mondiale schuldenproblematiek De leden van de NSC-fractie stellen vast dat mondiale schuldenproblematiek een groeiende zorg is. Kan de regering aangeven welke concrete maatregelen Nederland voorstelt binnen de Wereldbank om deze problematiek aan te pakken en welke rol schuldkwijtschelding hierbij eventueel kan spelen? Hoe beoordeelt de regering de effectiviteit van huidige instrumenten en aanpak van de Wereldbank op dit terrein? Inbreng leden van de D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag van de jaarvergadering 2024 van de Wereldbank. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen. Hoe beoordeelt het kabinet de daadwerkelijke implementatie van de aangenomen hervormingen binnen de Wereldbank? Zijn er indicatoren of evaluaties die deze voortgang zichtbaar maken? Hoe wordt gewaarborgd dat de bredere focus op grensoverschrijdende uitdagingen niet ten koste gaat van de kernmissie van armoedebestrijding? Worden lokale maatschappelijke organisaties betrokken bij het toetsen van de effectiviteit van de hervormingsmaatregelen ter plekke? Tijdens de vergadering van het Development Committee zal er opnieuw gesproken worden over de steun aan Oekraïne en de wederopbouw van het land. Ook hierover hebben deze leden nog enkele vragen. Welke bijdrage denk het kabinet te willen/ kunnen leveren aan de benodigde 524 miljard dollar bedoelt voor de wederopbouw van Oekraïne? Zal het kabinet ook tijdens deze vergadering inzetten op meer/ nieuwe steun voor Oekraïne? Welke lessen uit de wederopbouw van Oekraïne kunnen worden toegepast op wederopbouw in andere (post)conflictlanden? Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie na het lezen van de genoteerde agenda nog de volgende losse vragen. De inzet op private sectorfinanciering en initiatieven als het Warehouse-Enabled Securitization Platform (WESP) wordt geprezen. Op welke manier wordt geborgd dat deze investeringen daadwerkelijk bijdragen aan duurzame ontwikkeling en inclusieve werkgelegenheid, en niet alleen aan rendement? De Minister heeft het belang van water, voedselzekerheid en gezondheid onderstreept. Op welke manier wordt dit vertaald naar concrete projecten met meetbare resultaten? Worden deze thema s geïntegreerd in landstrategieën? Hoe wordt voorkomen dat door de extra inzet op voedselzekerheid onze eigen niet-duurzame methodes voor landbouw/ veehouderij elders worden overgenomen? Wordt er structureel gemonitord of Nederlandse kennis en expertise op deze terreinen daadwerkelijk effectief worden benut in Wereldbankprojecten? Welke concrete stappen worden er door de Wereldbank gezet om belastinginning in ontwikkelingslanden te verbeteren? Wat zijn de voorwaarden voor landen om hier effectief aan mee te doen? In hoeverre wordt belastingontwijking via internationale constructies, ook met betrokkenheid van bedrijven uit donorlanden, geadresseerd in deze inzet? Het Development Committee is opnieuw niet tot een gezamenlijk communiqué gekomen. Wat zegt dit over de huidige legitimiteit en slagkracht van het bestuur van de Wereldbank? Welke inzet pleegt Nederland om deze impasse te doorbreken? Welke rol ziet het kabinet weggelegd voor de Wereldbank om in te springen op de plekken waar ontwikkelingshulp wordt teruggetrokken (zoals bijvoorbeeld door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland)? Welke innovatieve manieren ziet het kabinet voor de Wereldbank om samen te werken met de diaspora gemeenschappen en de private sector? Inbreng leden van de BBB-fractie De leden van BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag van de jaarvergadering Wereldbank 2024. Op moment van schrijven van deze inbreng was de geannoteerde agenda met inzet voor Wereldbank Voorjaarsvergadering 2025 nog niet bekend. Deze leden vinden het jammer dat in de context van de Russische agressie oorlog in Oekraïne en de spanningen in het Midden-Oosten er geen gezamenlijke slotvergadering kon komen. Hiervoor is immers unanimiteit vereist. De leden van de BBB-fractie volgen met interesse de hervorming van de Wereldbank waarmee zij haar focus op armoedebestrijding kan vergroten en hopelijk ook de aangenomen veranderingen kan doorvoeren in de bedrijfsvoering van de bank. Het is goed dat daarbij de financiering voor opkomende economieën met $ 150 miljard is verhoogd voor de komende 10 jaar. De leden van BBB-fractie vragen zich af hoe de Wereldbank aankijkt tegen de recent gestarte handelsoorlogen van de VS en wat hiervan op korte en lange termijn de mogelijke scenario s zijn. Het is daarnaast goed dat de Wereldbank poogt om de private sector meer te betrekken bij haar activiteiten en doelstellingen. In het kader van de wederopbouw van Oekraïne ondersteunen de leden van BBB-fractie natuurlijk de initiatieven die bestaan om hiervoor alvast de voorbereidingen te treffen. Daarnaast steunen de leden uiteraard ook de activiteiten die moeten bijdragen aan een snel herstel van de energiesector. Daarbij willen deze leden ook aandacht vragen ter voorkoming dat goed bedoelde initiatieven belanden in handen van corrupte oligarchen of bij een broos bestand alweer snel beschadigd kunnen worden, zoals ook eerder is gebeurd met de herbouw van bijvoorbeeld Gaza en andere oorlogsgebieden na eerdere conflicten. De leden van BBB-fractie vragen zich af of de Wereldbank kan helpen met het confisqueren van Russisch vermogen in het buitenland, gezien haar expertise met de financiering van projecten in oorlogsgebieden. Tot slot kunnen de leden van BBB-fractie alleen maar toejuichen dat bij IDA21 de Nederlandse prioriteiten als water- en voedselzekerheid een belangrijk onderdeel vormen, te meer omdat daarmee honger en vroegtijdige sterfte als gevolg hiervan kunnen worden gereduceerd. Inbreng leden van de SGP-fractie De leden van de SGP-fractie danken de regering voor de toezending van de stukken en hebben enkele vragen en opmerkingen daarover. De leden van de SGP-fractie waarderen de inzet van de regering ten behoeve van stevige financiële fundamenten voor ontwikkelingslanden en het tegengaan van riskante en onhoudbare staatsschulden en verwelkomen tevens de focus op werkgelegenheid. Daarbij merken de leden op dat hier gesproken wordt over het nog beter bedienen van de eigen belangen door eigen investeringen te koppelen. De leden van de SGP-fractie zijn hier zeker niet op tegen, maar zien graag een gezonde balans tussen eigenbelang en het belang van het land dat ondersteuning ontvangt. De leden van de SGP-fractie steunen de Rapid Damage and Needs Assessment inzake de schade die Oekraïne lijdt aan de oorlog. Daarbij benadrukken de voorgenoemde leden hun steun voor Oekraïne tijdens oorlog en wederopbouw. De leden van de SGP-fractie lezen rond de Oekraïne rondetafelbijeenkomst over de rol van de Kiesgroep waar Nederland en Oekraïne deel van uitmaken. Daarbij vragen de voorgenoemde leden of Rusland deel uitmaakt van dezelfde of een andere kiesgroep en hoe Rusland zich opstelt in deze internationale gremia sinds de illegale aggressieoorlog? De leden van de SGP-fractie merken op dat bij de schuldenproblematiek de rol van China kort wordt genoemd. Kan de regering toelichten hoe China zich als crediteur verhoudt tot ontwikkelingslanden, in hoeverre dat verschilt van andere crediteuren en of hierover het gesprek aangegaan wordt bij de Bank? II. Antwoord/ Reactie van de Minister III. Volledige agenda Geannoteerde agenda met inzet voor de Wereldbank Voorjaarsvergadering 2025 . 26 234-404 – Brief regering d.d. 04-04-2025, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever. Verslag Jaarvergadering Wereldbank 2024. 26 234-302 – Brief regering d.d. 13-12-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever. [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
08-04-2025 18:00:14 | Niet-dossierstuk
-
2025D15154 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (V.P.G. Karremans) over de brief van 6 maart 2025 inzake de Gordelroosvaccinatie: (financiële) scenario s (Kamerstuk 32 793, nr. 812 ). De voorzitter van de commissie, Mohandis Adjunct-griffier van de commissie, Van der Graaf Inhoudsopgave I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie II. Reactie van de Staatssecretaris I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de (financiële) scenario s omtrent de invoering van de gordelroosvaccinatie. Genoemde leden zijn op de hoogte van het gezondheidsraadadvies om het gordelroosvaccin in te voeren, echter ontbreekt vooralsnog een bekostigingsstrategie. De Voorjaarsnota 2025 is het moment voor een politiek besluit. De leden zien uit naar de plannen van het kabinet. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Gordelroosvaccinatie: (financiële) scenario s. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over. Gordelroos is een hele vervelende en pijnlijke huidaandoening. In sommige gevallen kan het tot zeer ernstige gevolgen leiden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn dan ook voorstander van het opnemen van het vaccin in het rijksvaccinatieprogramma (RVP). De Staatssecretaris schetst drie financiële scenario s met verschillende gefaseerde invoeringen van het vaccin. Echter blijft het daarbij. Welk van de drie scenario s heeft de voorkeur van de Staatssecretaris? Ziet de Staatssecretaris hier budgettaire ruimte voor? Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het van essentieel belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot dezelfde goede kwalitatieve gezondheidszorg. Inkomenssolidariteit en risicosolidariteit zijn de fundamenten van een rechtvaardig zorgsysteem. Op dit moment is prijs van het vaccin is hoog en tegen eigen betaling (rond de € 500 euro voor twee vaccinaties), wat betekent dat het vaccin niet voor grote groepen in samenleving buiten bereik is. Dit vergroot de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen de hoge prijs van het vaccin en wat dit betekent voor de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het onrechtvaardig is dat je inkomen bepalend is of je het gordelroosvaccin kan halen? En dat de kans op gordelroos daarmee inkomensafhankelijk is? Hoe kijkt de Staatssecretaris hierna in het licht van inclusieve zorg? Daarnaast kan de prijs van het vaccin verschillen per regio in Nederland. Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat je woonplaats niet bepalend zou moeten zijn voor hoeveel het gordelroosvaccin kost? Wat verklaart het verschil in prijs per regio? Heeft de Staatssecretaris mogelijkheden om dit gelijk te trekken? Een niet verkend scenario is een gratis gordelroosvaccin voor de meest kwetsbaren in de samenleving. Bijvoorbeeld een gratis gordelroosvaccin voor mensen boven een bepaald percentage van het bestaansminimum. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan? Kan de Staatssecretaris scenario s in kaart brengen met een gratis gordelroosvaccin voor inkomensgroepen met verschillende percentages boven het bestaansminimum wordt genomen? Recent is uit wetenschappelijk onderzoek naar voren gekomen dat het gordelroosvaccin de kans op dementie kan verkleinen. 1 Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit nieuws aan? Als dit een doorbraak is zoals het lijkt, vindt de Staatssecretaris dan dat dit een nieuw advies van de gezondheidsraad rechtvaardigt? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de financiële scenario s met betrekking tot de gordelroosvaccinatie en de door de leden gevraagde reactie op nog onbeantwoorde adviezen van de Gezondheid. De leden van de VVD-fractie lezen dat voor preventieve interventies zoals vaccinatie veelal een bedrag van € 20.000,- per QALY als drempelwaarde gehanteerd wordt. Of een eventuele gordelroosvaccinatiecampagne onder deze drempelwaarde blijft, is niet met zekerheid aan te geven. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot de kans is dat de campagne onder deze drempelwaarde blijft? Van welke factoren, naast de kostprijs voor het vaccin, is dit afhankelijk? Wanneer verwacht de Staatssecretaris hier meer informatie over te kunnen verschaffen? De leden hebben kennisgenomen van de verschillende scenario s. Kan de Staatssecretaris toelichten wat de gevolgen zijn van scenario 3 voor de gezondheidssituatie in de bevolking van zestig jaar en ouder ten opzichte van de situatie van nu, waarin helemaal geen vaccinatiecampagne plaatsheeft maar sommigen zich wel laten vaccineren? Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie de opmerkingen van de Staatssecretaris over de ontwikkeling van een investeringsmodel voor preventie. Hierbij licht hij de kosten en baten van preventie en gezondheidsmaatregelen binnen en buiten het zorgdomein toe. De eerdergenoemde leden vinden dit een positieve koers. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe hij een dergelijke koers kan realiseren, ook als kosten gerelateerd aan restverschijnselen van andere aandoeningen niet beschikbaar zijn? Hoe kan hij zonder volledig inzicht een voorstel doen? De leden van de VVD-fractie zijn tevens benieuwd wat de voortgang is van het investeringsmodel voor preventie. Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Tielen over een voorstel om het budget voor nieuwe vaccins beter te laten aansluiten op positieve Gezondheidsraadsadviezen. 2 Kan de Staatssecretaris de stand van zaken geven van de uitvoering van deze motie? Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief Gordelroosvaccinatie: (financiële) scenario s. Dit vaccin kan de levenskwaliteit verbeteren en de druk op de zorg verlichten. Deze leden hebben nog enkele vragen. De leden van de NSC-fractie constateren dat de gevolgen van gordelroos zeer ingrijpend zijn op de levenskwaliteit van mensen. Daarnaast zien deze leden dat er een flinke toename is van mensen die het gordelroosvaccin halen bij GGD en, maar merken op dat vooral mensen met een hoger inkomen in staat zijn om het vaccin te betalen. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het risico dat de huidige situatie, waarin het gordelroosvaccin niet wordt vergoed, bijdraagt aan grotere gezondheidsongelijkheid? Hoe schat de Staatssecretaris de impact van het niet vergoeden van het gordelroosvaccin in op de zorgbehoefte, met name in het licht van de vergrijzing van de bevolking en de verwachte toename van het aantal 60-plussers, die de grootste patiëntengroep voor gordelroos vormen, in de komende jaren? Ziet de Staatssecretaris andere mogelijkheden om de toegankelijkheid van dit vaccin voor lagere inkomensgroepen te vergroten? De leden van de NSC-fractie hebben het recente nieuws gelezen dat het gordelroosvaccin mogelijk ook kan helpen om dementie te voorkomen. Wat is de reflectie van de Staatssecretaris op dit bericht? In welke mate neemt de Staatssecretaris dit bericht mee in het toegankelijk maken van het gordelroosvaccin? Is dit verband al in voldoende mate aangetoond om het mee te laten wegen bij een keuze over de vergoeding van het gordelroosvaccin? Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de financiële scenario s over gordelroosvaccinatie. Deze leden hebben nog enkele vragen. De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat bij de uitwerking van deze financiële scenario s er uitsluitend is gekeken naar kostenbesparingen door de vaccinatie direct aan gordelroos gerelateerde zorgkosten. Uit een rapport van onderzoeksbureau SiRM De baten van vaccineren (2023) 3 blijkt dat de maatschappelijke baten en besparingen hoger liggen dan de door Staatssecretaris geschetste jaarlijkse € 11 miljoen. Kan de staatsecretaris in zijn beantwoording op dit rapport reflecteren en de financiële scenario s met deze informatie tegen het licht houden, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie vragen welke stappen de Staatssecretaris heeft ondernomen ten aanzien van het bevorderen van de kosteneffectiviteit van de vaccinaties. Kan de Staatssecretaris aangeven of er wordt onderhandeld over de prijs van de vaccinaties en wat is de stand van zaken hierin, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie vrezen dat hoe langer er wordt gewacht met besluitvorming, hoe hoger de drempel uiteindelijk wordt om te starten met een vaccinatiecampagne tegen gordelroos. Erkent de Staatssecretaris dit risico en welke stappen moeten worden ondernomen om spoedig tot een besluit te komen, zo vragen deze leden. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris kan aangeven hoe Nederland het in vergelijking met andere Europese landen doet o.a. met betrekking tot tijdsduur in besluitvorming in vaccinatiebeleid. Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of en zo ja op welke wijze zestigers nu al worden geïnformeerd over de risico s van het gordelroosvirus. Welke mogelijkheden zijn er om het vaccin zelf aan te schaffen? Zo ja, hoeveel zestigers maken hier jaarlijks gebruik van en hoeveel zestigers hebben hier in totaal al gebruik van gemaakt en hoeven zodoende niet te worden meegenomen in een vaccinatie campagne, zo vragen deze leden. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van Gordelroosvaccinatie: (financiële) scenario s. De leden hebben de volgende vragen aan de Staatssecretaris. De leden zien dat er uitgebreid wordt ingegaan op de verschillende scenario s voor een vaccinatieprogramma tegen gordelroos, evenals de daaruit voortvloeiende kosten en baten. De leden van de BBB-fractie zijn benieuwd of er sinds de toezegging van de Staatssecretaris, waar deze Kamerbrief een resultaat van is, gesprekken zijn gevoerd met veldpartijen, waaronder de fabrikant en mogelijke uitvoerders. In recente berichtgeving 4 hebben de leden van de fractie gelezen dat de fabrikant van het gordelroosvaccin openstaat voor een gesprek over oplossingen om de budget impact te verlagen. – Heeft de Staatssecretaris sinds de toezegging op 21 november jl. tot de publicatie van de Kamerbrief op 6 maart jl. opdracht gegeven tot gesprekken met de fabrikant en uitvoeringsorganisaties om kostenverlaging binnen het vaccinatieprogramma te onderzoeken? – Zo ja, hebben deze gesprekken tot aanknopingspunten geleid? Zo nee, waarom niet? Het is namelijk belangrijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen of het geschetste beeld nog steeds actueel is. – Welke andere organisaties zijn betrokken bij het opstellen en toetsen van de financiële scenario s voor de gordelroosvaccinatie? – Worden zorgprofessionals, zoals huisartsen en apothekers, betrokken bij het vaststellen van de werkelijke uitvoeringskosten van het vaccinatieprogramma? – Aangezien de prijs van het vaccin een belangrijke factor is in de uiteindelijke kostenramingen, hoe wordt gewaarborgd dat de prijs niet onterecht wordt opgevoerd? De leden hebben de verschillende scenario s bekeken, van het volledig overnemen van het advies van de Gezondheidsraad tot het aanbieden van vaccinatie alleen aan 60-jarigen, zonder een inhaalcampagne voor oudere doelgroepen. – Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen welk van de gepresenteerde scenario s (1, 2 of 3) uiteindelijk het meest geschikt is, zowel financieel als qua gezondheidswinst? – Is er voldoende flexibiliteit in de scenario s om toekomstige aanpassingen door te voeren, mocht blijken dat een scenario niet het beoogde effect heeft of de kosten te hoog oplopen? Verder is het bekend dat gordelroos jaarlijks 94.000 mensen in Nederland treft. Sinds het positieve advies van de Gezondheidsraad in 2019 over vaccinatie van oudere volwassenen, heeft VWS geschat dat ruim 490.000 mensen de huisarts hebben bezocht vanwege gordelroos. Onderzoek toont aan dat de maatschappelijke baten en gezondheidswinst van een gordelroosvaccinatieprogramma groter zijn dan de kosten. Voor elke euro die hierin wordt geïnvesteerd, wordt een opbrengst van € 1,30 tot € 1,80 verwacht, gebaseerd op conservatieve aannames, wat in werkelijkheid nog hoger kan uitvallen. 5 Naast gezondheidswinst zou een gordelroosvaccinatieprogramma ook besparingen opleveren, zoals lagere zorgkosten, minder zorgpersoneel (minder FTE s), minder arbeidsverzuim (wat economische voordelen oplevert) en minder verzuim onder mantelzorgers en vrijwilligers. – Gezien deze duidelijke voordelen op het gebied van maatschappelijke baten, gezondheidswinst en besparingen: overweegt de Staatssecretaris om de gordelroosvaccinatie op te nemen in het zorgaanbod? – Wat zijn de maatschappelijke baten van de gordelroosvaccinatie, en zijn deze goed meegenomen in het proces? Zo niet, kan de Staatssecretaris toezeggen de maatschappelijke baten alsnog mee te nemen? Zo ja, wat is het proces als deze baten hoger worden ingeschat dan de kosten? – In hoeverre zal de invoering van de gordelroosvaccinatie meegenomen worden in de voorjaarsnota? – Kan de Staatssecretaris reflecteren op de verhouding tussen de lage uitgaven aan vaccinaties en de hoge kosten van geneesmiddelen? – Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de constatering van Anupam Jena, hoogleraar aan Harvard, dat het vaccin een goedkoop middel zou kunnen zijn dat veel breder kan worden ingezet dan waar het eigenlijk voor bedoeld was? 6 Daarnaast hebben de leden gelezen dat het standpunt 7 van GGD GHOR Nederland met betrekking tot gordelroosvaccinatie ook positief is. Zo lezen de leden dat GGD GHOR Nederland ervoor staat dat GGD en uitvoering geven aan een gordelroos vaccinatieprogramma mits dit kosteneffectief is en hier budgettaire ruimte voor is. – Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit advies aan? – En klopt het inderdaad dat de GGD en er klaar voor zijn om dit uit te voeren, als er een programma komt? En zo ja, kan de Staatssecretaris toezeggen dat dit programma er komt? Tot slot wordt in de Kamerbrief aangegeven dat voor de invoering van een vaccinatieprogramma tegen gordelroos de nodige voorbereidingen noodzakelijk zijn, waar tijd voor nodig is. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is het vinden van een geschikte uitvoerder. De leden van de BBB-fractie merken op dat het Gezondheidsraadadvies dateert uit 2019, en er bijna zes jaar de tijd is geweest om de nodige voorbereidingen te treffen. De leden van deze fractie hopen ten zeerste dat er nu vaart wordt gemaakt met opvolging van het Gezondheidsraadadvies, en dat er niet nog meer tijd verloren gaat. Hoe eerder de eerste programmatisch aangeboden prik gezet wordt, hoe beter. – Kan de Staatssecretaris toezeggen om bij deze Voorjaarsnota een principebesluit te nemen om zo snel mogelijk -het liefst nog in de eerste helft van 2026- te starten met de uitwerking en implementatie van een gordelroosvaccinatieprogramma voor oudere volwassenen, desnoods met aanvankelijk een select leeftijdscohort? Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris en hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de CDA-fractie constateren dat de vraag of een vaccinatie kosteneffectief is afhangt van de gehanteerde drempelwaarde van preventieve interventies zoals vaccinatie. Deze leden vragen hoe het staat met de uitwerking van het investeringsmodel voor preventie waar het kabinet aan werkt. De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris verschillende (financiële) scenario s presenteert voor de invoering van een gordelroosvaccinatie. Deze leden vragen of de Staatssecretaris zelf een voorkeur heeft. Deze leden vragen of de Staatssecretaris zo snel mogelijk een update wil geven over de besluitvorming in het kabinet hierover. De leden van de CDA-fractie lezen dat de maximale besparing op de zorgkosten worden geschat op zo n € 11 miljoen per jaar. Deze leden vragen hoe dit bedrag is opgebouwd, en welke onderdelen en baten (zowel medisch als maatschappelijk) hierin wel en niet zijn meegenomen. De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris in dit licht wil reageren op het bericht dat uit nieuw Amerikaans onderzoek blijkt dat vaccinatie ouderen niet alleen beschermt tegen gordelroos, maar mogelijk ook tegen dementie. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de scenario s voor de opname van het Gordelroosvaccin in het Rijksvaccinatieprogramma. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over. De leden van de SP-fractie merken op dat de gezondheidsvoordelen van Gordelroosvaccinatie al geruime tijd duidelijk zijn. Toch stuurt de Staatssecretaris nu enkel scenario s naar de Kamer, zonder een besluit te nemen over opname in het Rijksvaccinatieprogramma. Wanneer is de Staatssecretaris van plan hier een knoop over door te hakken? De leden van de SP-fractie lezen dat in de scenario s geen rekening [is] gehouden met andere kostenbesparingen door vaccinatie anders dan direct aan gordelroos gerelateerde zorgkosten […] omdat over de kosten gerelateerd aan restverschijnselen van gordelroos geen gegevens beschikbaar zijn . Deze kosten zijn echter wel relevant om een evenwichtig beeld te krijgen van de verhouding van kosten en baten. Kan de Staatssecretaris eventueel wel een schatting maken van de orde van grootte van deze additionele kostenbesparingen? II. Reactie van de Staatssecretaris X Noot 1 A natural experiment on the effect of herpes zoster vaccination on dementia | Nature X Noot 2 Kamerstukken II 2023/ 24, 36 410 XVI, nr. 49 . X Noot 3 Baten-van-vaccineren.pdf X Noot 4 AD, 5 februari 2025 X Noot 5 Maatschappelijke kosten en baten van twee vaccins | SiRM X Noot 6 Onderzoekers: gordelroosvaccinatie verlaagt mogelijk kans op dementie X Noot 7 Standpunt-gordelroosvaccinatie-1.pdf [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
07-04-2025 17:38:31 | Niet-dossierstuk
-
2025D15170 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 5 maart 2025 inzake Reactie op verzoek commissie over het bericht dat de VS uit de WHO stapt (Kamerstuk 36 600 XVI, nr. 176 ). De voorzitter van de commissie, Mohandis Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp Inhoudsopgave I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie II. Reactie van de Minister I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie over het bericht dat de Verenigde Staten (VS) uit de WHO stapt en hebben hierover geen aanvullende vragen en/ of opmerkingen. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met zorg en interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie over het vertrek van de VS uit de WHO. Genoemde leden hebben grote zorgen over het vertrek van de VS, die circa 20% van het totale WHO-budget van $ 3,75 miljard per jaar financieren. Deze leden vrezen de impact hiervan op de mondiale pandemische paraatheid en de mogelijke gevolgen voor de levering van vaccins, medicatie en medische apparatuur tijdens pandemieën. De Minister schrijft in de kabinetsreactie dat het besluit van de Amerikaanse president Trump om het Executive Order (EO) te ondertekenen waarmee het lidmaatschap van de WHO werd opgezegd, resulteerde in de onmiddellijke stopzetting van alle betalingen door de VS aan de WHO. Wat zijn tot op heden de gevolgen hiervan? Is er bijvoorbeeld al sprake van een braindrain doordat Amerikaanse experts die bij de WHO gedetacheerd zijn worden teruggetrokken? Wat zijn de gevolgen nu de VS ook reeds toegezegde betalingen op al verrichte werkzaamheden in 2024 niet heeft voldaan? Zijn er projecten of initiatieven die hierdoor zijn komen stil te liggen of hier op andere manieren al de gevolgen van ondervinden? Zo ja, om hoeveel projecten gaat het? Welke gevolgen heeft de terugtrekking van de VS daarnaast op de autoriteit van het instituut? Wat is de impact van de terugtrekking op de slagvaardigheid van de organisatie bij het bevorderen van basale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden, en het in de kiem smoren van potentiële pandemieën zoals mpox? Wat is daarnaast de impact op het werk van de WHO op het bevorderen van gelijkwaardige toegang tot vaccins, ook door ontwikkelingslanden, waarvan het belang voor de wereldwijde gezondheid is gebleken tijdens de vaccinongelijkheid bij de COVID-19-pandemie? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen daarnaast in de kabinetsreactie dat de terugtrekking van Amerikaans personeel bij de WHO specifiek voor Nederland kan leiden tot een afname in directe samenwerking met de VS, vooral op het gebied van onderzoek en het delen van medische kennis en technologieën. Zijn de eerste gevolgen hiervan al merkbaar en zo ja, op welke wijze? Is de samenwerking tussen Nederland en de VS hechter dan andere aangesloten landen bij de WHO? Op welke manier kan de afname in directe samenwerking met de VS worden gecompenseerd door samenwerking op het gebied van onderzoek en technologie met andere landen, bijvoorbeeld binnen de Europese Unie? Is de Minister bereid zich hier hard voor te maken? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de beslisnota dat het kabinet vooralsnog kiest voor een zakelijke en feitelijke reactie op het besluit van de Amerikaanse regering omdat de relatie van de VS belangrijk is voor Nederland. Is het kabinet daarnaast voornemens om zich wel stevig uit te spreken over de mogelijke gevolgen hiervan voor de wereldwijde pandemische paraatheid, waardoor ook de VS uiteindelijk geraakt kunnen worden? Kan de Minister toezeggen dat het kabinet de WHO actief zal blijven steunen? Hebben de Nederlandse bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking en de vermindering van bijdragen aan de VN gevolgen voor de Nederlandse bijdrage aan de WHO? Wat is de impact op het werk van de WHO als meerdere belangrijke donorlanden hun bijdrage naar beneden bijstellen? Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nog enkele vragen over de gevolgen voor de pandemische paraatheid in Nederland, die immers ook beïnvloed wordt door een mogelijke achteruitgang van de mondiale pandemische paraatheid door de terugtrekking van de VS. Wat betekent dit voor de opgave van Nederland op het gebied van pandemische paraatheid? Verandert dit de doelstellingen van het kabinet? Worden de gevolgen van het terugtrekken van de VS uit de WHO meegenomen in het Plan Weerbaarheid? Wordt de noodzaak voor een oplossing voor de bezuinigingen op pandemische paraatheid in Nederland volgens de Minister hiermee groter? Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie over het bericht dat de VS uit de WHO stapt. Hoewel zij inzien dat een mogelijk vertrek van de VS uit de WHO grote gevolgen zal hebben, vinden zij het begrijpelijk dat het kabinet hier niet over wil speculeren. Genoemde leden hebben toch nog enkele vragen. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe het staat met het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid jegens gezondheidscrises en in hoeverre de onduidelijkheid over de stappen van de VS en de WHO van invloed is op de voortgang van haar beleid. Ook willen zij weten in hoeverre de Minister verwacht dat de stappen van de VS van invloed zijn op de strategische autonomie met betrekking tot gezondheid en zorg in Europa. Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat één van de gevolgen kan zijn dat het moeilijker wordt om belangrijke gezondheidsdata zo snel mogelijk te delen. Genoemde leden vragen welke typen gezondheidsdata vanuit de VS gedeeld worden. Welke directe samenwerkingen lopen er momenteel tussen de VS en Nederland en tussen de VS en de EU? Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie betreuren het dat de VS uit de WHO zijn gestapt. Deze leden onderstrepen het belang van internationale samenwerking bij de aanpak van mondiale gezondheidsvraagstukken, zoals pandemische paraatheid. Genoemde leden hebben nog enkele vragen over de kabinetsreactie op het terugtreden van de VS uit de WHO. De leden van de NSC-fractie lezen dat de terugtrekking van de VS uit de WHO gevolgen zal hebben voor de directe samenwerking tussen Nederland en de VS op het gebied van onderzoek en het delen van medische kennis en technologieën. Kan de Minister een beter beeld schetsen van wat deze verminderde samenwerking concreet zal betekenen voor de gezondheidszorg in Nederland? Zal de Minister zich inzetten om deze samenwerking toch voor te zetten, eventueel op bilateraal niveau? De leden van de NSC-fractie hebben grote zorgen over de staat van de pandemische paraatheid. Zoals ook de Minister schrijft, is dit per definitie een mondiale uitdaging en is de WHO een essentiële schakel in de wereldwijde aanpak. De Minister geeft aan dat de WHO bijvoorbeeld de samenwerking tussen landen tijdens een gezondheidscrisis faciliteert. Kan de Minister aangeven welke impact het vertrek van de VS uit de WHO heeft op de beschikbaarheid en verdeling van vaccins en medische hulpmiddelen bij een volgende pandemie? Tot slot vragen deze leden of er plannen zijn om nauwer samen te werken met de EU of andere internationale gezondheidsinitiatieven om de gevolgen van de Amerikaanse beslissing op te vangen. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de Minister over het nieuws dat de VS uit de WHO stappen. Daartoe hebben deze leden verdere vragen. De Minister geeft in deze brief aan dat het vertrek van de VS kan leiden tot een meer gefragmenteerde aanpak van uitbraken van infectieziekten en pandemieën, waardoor de WHO minder effectief zou kunnen reageren op uitbraken van infectieziekten of pandemieën. Ziet de Minister daartoe het belang om als Nederland zelf alles op alles te moeten zetten om goed voorbereid te zijn op een nieuwe pandemie? Daartoe vragen de leden van de D66-fractie welke plannen de Minister heeft om de pandemische paraatheid voor Nederland te garanderen. Zij vragen of de Minister nog steeds vasthoudt aan haar aangekondigde bezuinigingen op pandemische paraatheid, terwijl de Minister weet dat onze pandemische paraatheid er slechter voorstaat dan voor de COVID-19 crisis 1 . Kan de Minister aangeven op welke wijze zij voorkomt dat de publieke gezondheidszorg en de GGD en die hierin een vitale rol spelen met deze bezuinigingen verder worden afgebroken? Deze leden vragen tevens of de Minister kan aangeven op welke wijze zij voorkomt dat eerder gedane investeringen teniet worden gedaan. De Minister benoemt dat door het vertrek van de VS uit de WHO wetenschappelijke contracten bevroren kunnen worden, wat wereldwijde samenwerking in het geding brengt en waardoor het moeilijker kan worden om belangrijke gezondheidsdata snel te delen. De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister op welke manier ervoor gezorgd wordt dat Nederlandse beleidsmakers en onderzoekers toegang blijven houden tot de expertise van Amerikaanse wetenschappers, in het belang van de continuering van goede zorg en pandemische paraatheid. Tot slot, deze leden vinden het belangrijk dat Nederland zelf goed is voorbereid op een nieuwe pandemie maar zien dat dit alleen kan als we ook internationaal, dus middels de WHO zijn voorbereid. Kan de Minister aangeven wat haar inzet is op Europees en mondiaal niveau om de pandemische paraatheid te versterken, zo vragen deze leden. Kan de Minister daarbij toelichten welke stappen zij al heeft ondernomen en wat we verder kunnen verwachten? Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie De leden van BBB-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op verzoek van de commissie over het bericht dat de VS uit de WHO stapt. Deze leden hebben de volgende vragen aan de Minister. De leden van de BBB-fractie zijn blij dat Nederland zich bij de WHO actief inzet voor het behoud van nationale soevereiniteit in het kader van de IHR-wijzigingen en het pandemie-instrument. Dankzij de scherpe motie van het lid Keijzer 2 blijft Nederland de regie behouden over zijn eigen gezondheid en soevereiniteit. De leden van de BBB-fractie hebben ervoor gezorgd dat Nederland niet automatisch akkoord gaat met de voorgestelde wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregels (IHR) van de WHO. Dit betekent dat een zorgvuldige, transparante discussie plaatsvindt in de Kamer voordat een besluit wordt genomen. Desondanks hebben deze leden enkele vragen over de voortgang van de onderhandelingen en de verdere koers die Nederland volgt. Wat is na het vertrek van de VS de eigen deelname van Nederland aan de WHO en de invloed daarvan op de nationale gezondheidspolitiek? Hoe wordt Nederland vertegenwoordigd in de onderhandelingen over het pandemieverdrag? In hoeverre is het kabinet bereid te blijven zorgen voor transparantie en democratische besluitvorming, zoals eerder vastgelegd in de motie Keijzer? Hoe garandeert de Minister dat er een zorgvuldige afweging komt van de voorgestelde wijzigingen voordat Nederland een standpunt inneemt over de nieuwe regelgeving van zowel de IHR als het pandemieverdrag? Hoe staat het kabinet tegenover deze voorgestelde wijzigingen van zowel de IHR als het pandemieverdrag waarover nog wordt onderhandeld? Wat is de huidige stand van de onderhandelingen over het pandemie-instrument? Hoe ziet het kabinet de rol van Nederland bij het bereiken van een compromis, en denkt de Minister überhaupt dat het verstandig is om akkoord te gaan met een eventueel pandemieverdrag? Aangezien de geopolitieke situatie, zoals de recente verkiezingen in de VS, invloed kan hebben op de onderhandelingen, wat verwacht het kabinet dat de impact daarvan zal zijn op de onderhandelingen bij het pandemieverdrag? Hoe bereidt Nederland zich voor op deze mogelijk gewijzigde situatie? En welke rol zal Nederland hierin nemen? Hoe wordt de nationale soevereiniteit gewaarborgd in de context van de internationale samenwerking, vooral in het geval van overdracht van bevoegdheden over de bestrijding van gezondheidscrisissen? Zijn er waarborgen dat Nederland niet gedwongen zal worden maatregelen in te voeren die ingaan tegen onze nationale belangen? Zo nee, kan de Minister toezeggen te staan voor het feit dat Nederland nooit gedwongen maatregelen in zal moeten voeren die ingaan tegen onze nationale belangen? II. Reactie van de Minister X Noot 1 Parool, 27 februari 2025, https:/ / www.parool.nl/ nederland/ nederland-is-nu-slechter-voorbereid-op-pandemie-dan-voor-corona-minder-ic-bedden-en-geen-noodplan [...] bb3726a0/ X Noot 2 Kamerstuk 25 295, nr. 2185 , Motie van het lid Keijzer c.s. over de minister zich kenbaar laten onthouden van het accorderen van het onderhandelingsresultaat tijdens de aanstaande WHA [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
07-04-2025 17:38:20 | Niet-dossierstuk
-
2025D15212 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 maart 2025 inzake de geannoteerde agenda van de Informele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (hierna: EPSCO-Raad) gelijkheid van 16 april 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 781 ). De voorzitter van de commissie, Bromet Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic Inhoud I Vragen en opmerkingen uit de fracties • Inbreng van de leden van de PVV-fractie • Inbreng van de leden van de VVD-fractie • Inbreng van de leden van de NSC-fractie II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap I Vragen en opmerkingen uit de fracties Inbreng van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele EPSCO-Raad (gelijkheid) op 16 april 2025. Gezien de agendapunten hebben deze leden een aantal vragen. Zij vragen of de Staatssecretaris van plan is om deel te nemen aan deze informele raad met een intersectionele blik, of dat de Staatssecretaris van plan is om toch met een neutraler framewerk deel te nemen. Voorts vragen zij of de Staatssecretaris op dit moment vindt dat rechten als gelijkheid en non-discriminatie onder druk staan. Ook vragen zij waarom er zoveel nadruk op de Europese Unie ligt en niet specifiek op Nederland; ook in een vliegtuig moet men immers eerst zijn/ haar eigen zuurstofmasker vastmaken voordat men een ander helpt. Gendergelijkheid in een moderne digitale samenleving De leden van de PVV-fractie merken op dat er wordt gesproken over het verankeren van gelijkheidsprincipes in relatie tot het gebruik van kunstmatige intelligentie (hierna: AI). Deze leden zien dat de output van AI gebaseerd is op het garbage in, garbage out principe. Dit houdt ook in dat als large language models (hierna: LLM) gevoed worden met data en wegingsfactoren die weinig of niet relevant zijn voor de toepassingsgebieden van het LLM, dat er ook weer informatie uit komt die een bias kan hebben, niet accuraat is of beide. Waarom ligt de focus bij dit onderdeel niet op de datasets klaar te maken voor specifieke toepassingsgebieden? Ook kan er dan naar gekeken worden dat er zoveel mogelijk neutrale en feitelijk juiste informatie wordt gebruikt. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat dit dan de discussie over diversiteit, non-discriminatie en eerlijkheid overbodig maakt? Mannen, jongens en gendergelijkheid De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet een actievere rol ziet voor mannen in het gezinsleven, de zorg en het onderwijs. In het kader van emancipatie hebben deze leden al eerder vragen gesteld aan de Staatssecretaris of de verschillen in interesses bij mannen en vrouwen ook meegenomen zijn in de discussie. Ook hier zouden de leden graag horen of dit meegenomen is in de overweging om dit onderwerp te agenderen. De leden van de PVV-fractie kijken ook met een kritische blik naar de paragraaf waar social media influencers en de manosphere worden benoemd. Andrew en Tristan Tate zijn momenteel veel in opspraak. Deze leden vragen of de Staatssecretaris deze paragraaf gebaseerd heeft op de Tate broers. Is dit het geval? Graag zien zij ook nog overige voorbeelden van influencers die, volgens de Staatssecretaris, een probleem zijn. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat social media infuencers als Dylan Mulvaney ook schadelijk zijn als het gaat om de positie van vrouwen? Mulvaney laat immers een extreem stereotype van een vrouw zien in de vlogs. Daarnaast merken zij op dat ook in de dominante trans-identificerende-mannen communities op onder andere Reddit ook veel misogynistisch gedrag voorkomt. Neemt de Staatssecretaris dit ook mee in de derde deelsessie op 16 april 2025 van de EPSCO-Raad? Ook willen de leden van de PVV-fractie opmerken dat er vanuit de streng patriarchische religies als de Islam ook veel social media influencers zijn, waaronder ook de Tate broers, die zich misogynistisch uiten. Deze leden vragen de Staatssecretaris dan ook om dit mee te nemen in de deelsessie. Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie welke investeringen er ondertussen gedaan zijn in mediawijsheid en mediaweerbaarheid. Deze leden kijken uit naar de antwoorden van de Staatssecretaris. Inbreng van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad over gendergelijkheid en hebben daarover nog enkele vragen. De leden van de VVD-fractie zien dat het onderwerp gendergelijkheid met daarbij een focus op de rol van mannen en jongens geagendeerd staat voor de EPSCO-Raad. Deze leden maken zich zorgen over de beïnvloeding van (jonge) mannen in de zogeheten manosphere en moedigen een EU-brede bewustwording hiervan aan. Deze leden vragen of het kabinet van mening is dat het betrekken van (jonge) mannen als bondgenoten bij gendergelijkheid niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau gestimuleerd kan worden. De leden vragen of het kabinet hierin een rol voor de Europese Unie weggelegd ziet en hoe die eruit ziet. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet inzicht kan geven in de omvang van de invloed van de zogenaamde manosphere en de rol van influencers op de houding van (jonge) mannen ten opzichte van vrouwen binnen de Europese Unie. Is er EU-breed zicht op (online) invloedrijke figuren en wordt dit fenomeen op Europees niveau onderzocht? Zijn er in Europees verband reeds concrete stappen genomen om schadelijke boodschappen die voortkomen uit de online uitingen van influencers in de manosphere aan te pakken, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de buitenlandse financiering die ten grondslag ligt aan narratieven die in de gehele EU online en via zogenaamde family organisations verspreid worden, gericht tegen vrouwenrechten en lhbtiq+ 1 -rechten. Deze leden vragen het kabinet dit zorgelijke probleem in de EU op de agenda te zetten. Is het kabinet bereid voorstellen te doen voor het gezamenlijk in kaart brengen en aanpakken daarvan, zo vragen zij. De leden van de VVD-fractie weten dat er voor de jaren 2020–2025 een Europese Gender Equality Strategy bestaat, die zich richt op het bevorderen van gendergelijkheid voor vrouwen. Is het kabinet van mening dat deze strategie bijgedragen heeft aan het bevorderen van gendergelijkheid in Nederland, vragen deze leden. Op welke manier heeft deze strategie bijgedragen aan de aanpak van online vrouwenhaat? Deze leden vragen of de Europese Commissie voornemens is om voor de komende (vijf) jaren een nieuwe strategie uit te rollen, daar het probleem nog altijd voortduurt. Deze leden vragen voorts hoe de aanpak van online vrouwenhaat en de toenemende invloed van de manosphere daarop in een dergelijke strategie verwerkt zou kunnen worden. De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat de Commissie de Roadmap for Women s Rights op 7 maart 2025 heeft vastgesteld. Deze leden vragen het kabinet of zij de doelen uit die roadmap onderschrijft en hoe zij deze in haar eigen beleid wil gaan implementeren. Op welke manier verwacht het kabinet dat deze roadmap gaat bijdragen aan gendergelijkheid in de Europese lidstaten die op dit moment achterlopen op het Europees gemiddelde, zo vragen zij. De leden van de VVD-fractie herinneren dat het kabinet in antwoord op vragen van het lid Becker over vrouwenhaat 2 heeft aangegeven zich via het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld inzet voor het tegengaan en aanpakken van vrouwenhaat. Deze leden vragen het kabinet op welke wijze dit nationaal actieprogramma aansluit bij de bovengenoemde of andere Europese initiatieven. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het kabinet bereid is na te gaan hoe Nederland kan leren van andere landen in het aanpakken van vrouwenhaat, zoals bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, dat vrouwenhaat heeft aangemerkt als extremisme. Welke andere voorbeelden zijn er waar Nederland van kan leren, zo vragen deze leden. Inbreng van de leden van de NSC-fractie De leden van de NSC-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad gelijkheid op 16 april 2025. Een democratische rechtsstaat schiet tekort wanneer niet iedereen daarbinnen op gelijke maatschappelijk voet staat met elkaar, bijvoorbeeld vanwege sekse of genderidentiteit, of het behoren tot een bepaalde etnische bevolkingsgroep. Deze leden onderstrepen dan ook het belang van voortdurende aandacht voor en inzet op emancipatie voor die delen van de bevolking waarvoor dat (helaas) nog steeds nodig is. In verband daarmee willen de leden de volgende opmerkingen en vragen meegeven. De leden van de NSC-fractie merken op dat de toenemende alomtegenwoordigheid van op machine learning gebaseerde algoritmes risico s met zich meebrengen als het gaat om de gelijkwaardige behandeling van eenieder in onze samenleving. Deze leden willen in het bijzonder aandacht vragen voor de rol van dergelijke algoritmes bij sollicitatie- en wervingsprocedures en het mogelijk nadelige effect hiervan voor de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Wat wordt er op dit moment gedaan in Nederland en de rest van de EU om hier tegenop te treden? Wat is er sinds de inwerkingtreding van de AI-verordening op dit terrein inmiddels in gang gezet en concreet veranderd? De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat ook de Roma en Sinti gemeenschap in Nederland en Europa een gelijkwaardige positie in de samenleving innemen. Dat laat onverlet dat op basis van signalen die zij hebben gekregen vanuit de Roma en Sinti gemeenschap zelf, er ook daar interne uitdagingen zijn op het vlak van emancipatie, bijvoorbeeld op het vlak van lhbtiq+-acceptatie. Is de Staatssecretaris van oordeel dat ook dit bijzondere aandacht vereist en is zij bereid dit thema onder de aandacht van haar Europese collega s te brengen tijdens de informele raad, zo vragen de leden. II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap X Noot 1 lhbtiq+: lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender, intersekse, queer of questioning en andere vormen X Noot 2 Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 245 [...]
zoek.officielebekendmakingen.nl
07-04-2025 17:06:45 | Niet-dossierstuk
-
2025D15010 LIJST VAN VRAGEN De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over het Fiche: Voorstel Omnibus I (voor wat betreft CSDDD) (Kamerstuk 22112 , nr. 4012 ). De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries De griffier van de commissie, Meijers Nr Vraag 1 Welke Amerikaanse bedrijven vallen onder de reikwijdte van de CSDDD? 2 Waarom beschouwen Amerikaanse politici de CSDDD als strijdig met Amerikaanse rechtsprincipes? 3 Welke elementen van CSDDD worden genoemd als strijdig met de fiduciary duty van bestuurders? 4 Wat is de kritiek van de Verenigde Staten op de verplichting tot klimaattransitieplannen? 5 Welke juridische risico s voorzien Amerikaanse bedrijven als gevolg van CSDDD? 6 Zijn er mogelijkheden opgenomen om de richtlijnen buitenwerking te stellen of bedrijven uit te zonderen als er de nationale veiligheid of de economische veiligheid in het geding is? 7 Klopt het dat Nederland de positie van Frankrijk deelt en zich verzet tegen het schrappen van geharmoniseerde bepalingen over civiele aansprakelijkheid? 8 Over de beslisnota (p.6–7): Klopt het dat Nederland de Franse positie deelt? 9 Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven die een Amerikaanse moeder hebben en mogelijk conflicterende verplichtingen hebben door de Protect USA Act toch aan de CSDDD-wetgeving voldoen? Is dit betrokken bij het onderdeel Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten ? Zo ja, op welke wijze en zo nee, waarom niet? 10 Het doel van het voorstel is om het midden- en kleinbedrijf (MKB) te ontzien, hoe wordt dat vormgegeven? Hoe moet het feit dat ondernemingen contractuele garanties moeten vragen van zakenpartners verderop in de keten in dat kader gezien worden? Hoe raakt dit het MKB uiteindelijk toch nog? 11 Hoe breed is de toegankelijkheid tot het klachtenmechanisme van het Duitse Lieferkettengesetz ? Lijkt dat meer op de bredere of de nauwere/ simpele versie van de stakeholders die misstanden kunnen melden? 12 Is de evaluatie van de werking van het Duitse Lieferkettengesetz en andere nationale wetgeving op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMV) meegenomen bij het maken van de CSDDD en/ of bij het maken van de Omnibus? 13 Hoe lang duurt het uitvoeren van een impact assessment op een voorstel als de Omnibus doorgaans? 14 Heeft de Europese Commissie de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) of het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten (OHCHR) geconsulteerd over hun wijzigingsvoorstellen? 15 Wat is de impact van het beperken van gepaste zorgvuldigheid tot directe zakenrelaties (tier-1) op de effectiviteit van de richtlijn – dat wil zeggen, de mate waarin de wet zijn doel nog kan bereiken? 16 Uit de beslisnota blijkt dat de inbreng van VNO NCW een centrale rol speelde bij het bepalen van het kabinetsstandpunt – is bij de besluitvorming ook rekening gehouden met de standpunten van andere bedrijvenorganisaties, bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties? Zo ja, welke, en op welke manier? 17 Klopt het dat in de beluitvorming alleen de input van VNO NCW is meegenomen en niet de andere input vanuit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties? 18 Hoe vaak is er met VNO NCW overlegd over de CSDDD, graag te splitsen in de tijd vooraf aan het besluiten over de CSDDD en sindsdien? 19 Is het kabinet bekend met het standpunt van VNO NCW over de aangenomen CSDDD? Zo ja, kan zij dat noemen? Is dit verschillend van het standpunt dat VNO NCW heeft ingenomen in de onderhandelingen voor het Omnibuspakket? 20 Kunnen wij het paper van VNO NCW, waarop u een groot gedeelte van uw overweging baseert, ontvangen? 21 Hoeveel EU landen hebben hun eigen nationale IMVO-wet? 22 Wat zijn de gevolgen van het schrappen van de uitvoeringsplicht van het klimaattransitieplan voor het behalen van de beleidsdoelen van dit kabinet op het gebied van klimaat en groene groei? 23 Klopt het dat het beperken van de zorgplicht tot directe zakenrelaties ertoe kan leiden dat bedrijven vaak zullen handelen bij risico's verderop in de keten pas als gevolg van berichten in de media en informatie die is verzameld via klachten? Hoe helpt dit bedrijven om te komen tot een gestructureerde risicoanalyse, preventie van risico's, en een goed risicobeheer? 24 Klopt het dat de jaarlijkse kostenbesparing voor de grootste 300 EU-ondernemingen die onder het toepassingsgebied vallen, geraamd worden op 480 000 euro per onderneming? Hoe verhoudt dit zich tot de winst van deze 300 grootste bedrijven? 25 Zijn er berekeningen gemaakt van de financiele schade van het niet doen van gepaste zorgvuldigheid in de gehele keten? Klopt het dat het niet doen van gepaste zorgvuldigheid in de gehele keten ertoe kan leiden dat risico's – zoals onvoorziene juridische problemen of aansprakelijkheid, logistieke en operationele problemen, en reputatieschade – niet goed worden voozien? Zijn dit risico's die hoge kosten met zich kunnen meebrengen? Zou het wel doen van gepaste zorgvuldigheid in de gehele keten ertoe leiden dat deze kosten voorkomen worden? 26 Voorziet het kabinet mogelijke negatieve gevolgen voor het MKB van de Tier 1-benadering? 27 Kunt u aangeven of er in de aanloop naar dit nieuwe Commissievoorstel sprake is geweest van lobby vanuit het bedrijfsleven richting de Europese Commissie? Kan de Kamer een overzicht ontvangen van contacten die er, zowel fysiek als schriftelijk, tussen de Commissie en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn geweest over dit voorstel? Kan de Kamer ook stukken ontvangen over de inhoud van deze contacten? 28 Kunt u aangeven of er in de aanloop naar dit BNC-Fiche sprake is geweest van lobby vanuit het bedrijfsleven richting de Nederlandse regering? Kan de Kamer een overzicht ontvangen van contacten die er, zowel fysiek als schriftelijk, tussen de regering en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn geweest over dit voorstel? Kan de Kamer ook stukken ontvangen over de inhoud van deze contacten? 29 Over de beslisnota (p.1): Wat is handelingsoptie 1? 30 Over de beslisnota (p.5–6): Kunnen wij de input vanuit bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, waar in de nota naar wordt verwezen, ontvangen? 31 Zijn de risico's die ACM signaleert ten aanzien van de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de voorgestelde beperking tot tier-1 meegenomen bij de standpuntbepaling? Zo ja, op welke manier? 32 Sluit de voorgestelde beperking tot tier-1 aan op internationale standaarden zoals de OESO-richtlijnen en UNGP's? 33 Op welke rechtsgrondslagen zijn de wijzigingen in CSRD en CSDDD gebaseerd? 34 De Europese Commissie bundelt in het voorstel Omnibus I aanpassingen van meerdere richtlijnen en verordeningen in één wetgevingsinitiatief. Hoe wordt in deze aanpak de parlementaire controle – zowel nationaal als Europees – op afzonderlijke onderdelen geborgd? 35 Klopt het dat het stop the clock -voorstel reeds is geagendeerd voor onderhandeling met het Europees parlement en dus feitelijk onomkeerbaar is? Kan het kabinet ruimte creëren voor een paar weken uitstel zodat de Tweede Kamer nog een behandelvoorbehoud kan maken, zoals eerder verzocht door de Commissie Financiën? 36 Wat is de nieuwe toepassingstermijn van CSDDD voor bedrijven? 37 Hoe wordt het MKB meegenomen met deze veranderingen? 38 Hoeveel capaciteit in FTE verwachten bedrijven boven de 1000 mensen gemiddeld voor onderzoek en rapportageverplichting nodig te hebben? 39 Kan een overzicht worden gegeven van de verschillen tussen het nieuwe CSDDD voorstel, het oude CSDDD voorstel en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake IMVO? 40 Wanneer moeten bedrijven verder dan tier-1 kijken? 41 Welke definitie voor tier-1 wordt gehanteerd? 42 Kunt u het juridische criterium plausibele informatie nader toelichten en daarbij meenemen wie het hoe moet toetsen? 43 Bij het niet verder mogen vragen dan de vrijwillige standaarden, maakt men dan niet van een voormalig minimum nu een maximum? 44 Welke voorwaarden zijn verbonden aan het hervatten van een opgeschorte zakenrelatie nu het beëindigen voor opschorten is vervangen? 45 Klopt het dat bedrijven nog steeds een klimaattransitieplan moeten opstellen, maar in de gewijzigde wet niet langer een inspanningsverplichting hebben om te proberen dit plan uit te voeren? Hoe draagt het maken van een plan, dat zij niet verplicht worden uit te voeren, bij aan effectiviteit voor bedrijven? 46 Wanneer is er sprake van dat verderop in de keten negatieve gevolgen plaatsvinden en een onderneming dus verder dan tier-1 moet kijken? Kunt u een concreet voorbeeld geven? 47 Op wat voor manier komt het regeldruk voor bedrijven ten goede om de ketenzorgplicht te beperken tot tier-1? Vraagt het voorstel bedrijven op deze manier om allerlei werk te verzetten, juist daar waar helemaal geen risico s zitten? 48 Wat betekent het als de wet zich alleen richt op directe leveranciers (tier-1) voor ambitieuze bedrijven die directe zakelijke relaties hebben dieper in de toeleveringsketen? Bijvoorbeeld bedrijven die werken met leveranciers van halffabricaten of grondstoffen? Zullen zij benadeeld worden vergeleken met bedrijven die alleen werken met leveranciers van eersterangs- of eindproducten? 49 Hoeveel gevallen van misstanden rapporteren rond IMVO komen vanuit de bredere groep stakeholders die nu buiten de versimpeling vallen? 50 Tot welk niveau in de keten is gepaste zorgvuldigheid nog verplicht? 51 Hoe wordt het MKB meegenomen met deze veranderingen? 52 Wat is de nieuwe monitoringfrequentie van gepaste zorgvuldigheid? 53 Wanneer moeten bedrijven alsnog tussentijds monitoren? 54 Welke wijzigingen worden voorgesteld voor het klimaattransitieplan? 55 Wat vervalt in de uitvoering van het klimaattransitieplan? 56 Wat verandert er aan de boeteregeling in de CSDDD? 57 Wat is de status van de verplichting tot collectieve vertegenwoordiging van benadeelden? 58 Wat is de nieuwe deadline voor richtsnoeren gepaste zorgvuldigheid? 59 Wat gebeurt er met het rapport over aanvullende regels voor de financiële sector? 60 Wat is de herzieningsfrequentie van risicoanalyses in waardeketens? 61 Wat is de verwachte administratieve lastendaling in euro s en FTE s voor de overheid en toezichthouders als gevolg van de voorgestelde wijzigingen in de CSDDD? 62 Verschuift met het voorstel om alleen na plausibele informatie verder in de keten te kijken, de wet naar een reactieve aanpak, waarbij grondige evaluaties pas plaatsvinden nadat potentiële schade is gesignaleerd? Kan dit leiden tot hogere herstelkosten in vergelijking met een proactieve, op preventie gerichte, risicogebaseerde aanpak, gebaseerd op de UNGP's en de OESO-richtlijnen? 63 Hoe ziet het kabinet de voorgestelde wijziging over het verwijderen van de regels voor civiele aansprakelijkheid die toegang tot het recht voor benadeelden in productielanden kan verslechteren t.o.v. de verplichting in VN-richtlijnen voor bedrijfsleven en mensenrechten (UNGPs) waarin staat dat staten, dus ook Nederland en de EU27, belemmeringen voor toegang tot recht moeten verminderen? 64 Op grond van welke redenen wordt de urgentie voor deze voorstellen door de Commissie zo hoog geacht dat er geen ruimte is voor een impact assessment? 65 Op grond van welke redenen wordt de urgentie voor deze voorstellen door de Commissie zo hoog geacht dat er geen ruimte is voor een gedegen beraadslaging door de Europese lidstaten in de Raad, waar door het Poolse voorzitterschap wordt gestuurd om al in mei tot een positie te komen? 66 Hoeveel tijd kost het de Commissie om een impact assessment uit te voeren? 67 Kan het kabinet voorbeelden geven van economische, sociale en ecologische gevolgen, en gevolgen voor het klimaat van het Omnibusvoorstel die door het ontbreken van een impact assessment niet in kaart zijn gebracht? 68 Zijn er andere impact assessments voorhanden, zoals van organisaties als de OESO of de OHCHR? Kunt u een overzicht van de bestaande impact assessments geven van de wijzigingsvoorstellen? 69 Wat zijn de uitgangspunten van de betere regelgeving-agenda van de Commissie? 70 Op welke wijze zijn de uitgangspunten van de betere regelgeving-agenda van de Commissie wel en/ of niet gevolgd in de totstandkoming van de CSDDD? 71 Op welke wijze zijn de uitgangspunten van de betere regelgeving-agenda van de Commissie wel en/ of niet gevolgd in de totstandkoming van de voorstellen voor Omnibus I? 72 Kunt u het genoemde werkdocument dat de besparingskosten van de Omnibus uitrekent met de Kamer delen of naar het document verwijzen? 73 Is er een kosten-batenanalyse gemaakt van de veranderingen in de CSDDD? 74 Kunt een overzicht geven van de uitkomsten van de kosten-batenanalyse? 75 Wat is de verwachte kostenbesparing per bedrijf van de wijzigingen aan de CSDDD in het Omnibusvoorstel? Hoe verhoudt die zich tot de omzet van deze bedrijven? 76 Hoe heeft de Commissie de 320 miljoen euro (totaal, voor alle ondernemingen die onder de CSDDD vallen gecombineerd) aan jaarlijkse kostenbesparingen en de 60 miljoen euro eenmalige kostenbesparing die door de wijzigingen aan de CSDDD in het Omnibusvoorstel volgen berekend? 77 Hoe is de berekening gemaakt om te komen tot de schatting van een jaarlijkse kostenbesparing van 320 miljoen euro voor alle ondernemingen die onder de CSDDD vallen? Hoeveel ondernemingen vallen onder de CSDDD? Hoe staat deze kostenbesparing in verhouding tot hun totale jaarlijkse winst? 78 Wat is u bekend over de ervaringen van bedrijven met de Noorse IMVO-wet, die een risicogebaseerde benadering kent en positief wordt geëvalueerd? 79 Zijn de ervaringen van bedrijven met de vergelijkbare constructie omtrent de tier-1-beperking in de Duitse IMVO-wet meegenomen bij de standpuntbepaling rondom de wijzigingsvoorstellen? Zo ja, op welke manier? Bent u op de hoogte van het feit dat deze beperking in de praktijk vaak leidt tot onnodige vragenlijsten voor directe zakenrelaties? 80 De Europese Commissie stelt een vrijwillige standaard voor om rapportage over keteninformatie door kleinere bedrijven te verlichten. Hoe beoordeelt het kabinet het risico dat deze vrijwillige standaard in de praktijk alsnog leidt tot informele verplichtingen, bijvoorbeeld via eisen van grote afnemers in de keten? 81 Hoe hoog is volgens de OESO de regeldruk voor bedrijven in de EU, afgezet tegenover de regeldruk in de Verenigde Staten, en is deze regeldruk voor bedrijven in de EU in de afgelopen jaren afgenomen? 82 Kan regelgeving, ondanks de bijbehorende regeldruk, ook een positieve uitwerking hebben op de economie? 83 Wat zegt de Europese Investeringsbank over de belemmeringen van regeldruk om investeringen te doen in de EU, afgezet tegenover de Verenigde Staten? 84 Wat vraagt het kabinet aan de Commissie over de gekozen drempelwaarden? 85 Wat zijn de risico s voor duurzame investeringen volgens het kabinet? 86 Wat houdt de uitbreiding van maximumharmonisatie in? 87 Welke beperkingen gelden voor informatie-uitvragen aan bedrijven met