Haagse Feiten

Toegangspoort tot miljoenen parlementaire documenten, nieuwsberichten en tweets.

Log in of
maak nu een gratis account aan.

Registreren

Maak een gratis account aan en vervolgens ontvang je een bevestigingsmail.

Inloggen

  • 8.380 items gevonden

  • Lees voor 28.832 Start bacheloropleiding klinische technologie Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waardoor de Universiteit van Twente per 1�september�2003 de opleiding klinische technologie kan starten. Met dit voorstel wordt een bijdrage geleverd aan de oplossing van het personeeltekort in de gezondheidszorg. Het gaat om een zesjarige doctorandusstudie, die niet opleidt tot arts, maar tot een medisch professional werkzaam op het snijvlak van geneeskunde en technologie. Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer. Stand van zaken Tweede Kamer Schriftelijke voorbereidingEerste Kamer Plenair� AfkondigingStaatsblad(en) Het voorstel is op 27�mei�2003 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 1�juli�2003 als hamerstuk afgedaan. De wet is opgenomen in Staatsblad 287 van 31�juli�2003. De inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A is opgenomen in Staatsblad 269 van 20 juni�2006. Kerngegevens ingediend 2�april�2003 titel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie schriftelijke voorbereiding commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs ondertekening staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen inwerkingtreding 1.� Met uitzondering van artikel I, onderdeel B, op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip 2.� Onder toepassing van artikel�16 van de Tijdelijke referendumwet, treedt artikel I, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst, en werkt wat betreft artikel 17e.4 terug tot en met 1�mei�2003 Documenten Filters: Alles EK TK 20�juni�2006publicatie inwerkingtreding artikel I, onderdeel A nr. 269 31�juli�2003publicatie wet nr. 287 1�juli�2003stemming (hamerstuk) Handelingen EK 2002/ 2003, nr. 31: blz. 915 17�juni�2003eindverslag commissie Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs nr. 219a 27�mei�2003gewijzigd voorstel van wet nr. 219 27�mei�2003 stemming (met algemene stemmen aangenomen) Handelingen TK 2002/ 2003, nr. 73: blz. 4157 Alle Kamerstukken en Handelingen in dit dossier Over de Eerste KamerWat doet de Eerste KamerHoe de Eerste Kamer werktHet lidmaatschapVerkiezingenGeschiedenisRondleidingOrganisatiePublieksinformatieBezoekinformatie KamerledenVoorzitterAlle ledenFractiesCommissiesInterparlementaire delegatiesWie zit waar?WijzigingenOud-leden ActiviteitenPlanningPlenaire vergaderingCommissievergaderingenOverige vergaderingenEU-Voorzitterschap 2016AES 2015Nieuws en persberichtenStemmingen per vergaderdag KamerstukkenWetsvoorstellenInterpellatievragenSchriftelijke vragenMotiesToezeggingenVerzoekschriftenVerslagen [...]
    www.eerstekamer.nl
    27-05-2003 00:00:00 | Wetsvoorstel
  • Lees voor 28.203 Wijziging Telecommunicatiewet en Wet OPTA Dit voorstel wijzigt de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit (Wet OPTA) en regelt de toegang tot omroepnetwerken voor de doorgifte van programma's en de toegang voor internettoegangsdiensten over openbare telecommunicatienetwerken, waaronder omroepnetwerken die gebruikt worden om toegang tot internet te verlenen. Het wetsvoorstel beoogt een gedeeltelijke implementatie van de Europese richtlijnen 2002/ 21/ EG (kaderrichtlijn) en 2002/ 19/ EG (toegangsrichtlijn) en vloeit daarnaast voort uit de kabinetsnota Kabel en consument: marktwerking en digitalisering" (TK 27.088 nr. 2) en de discussie die hierover met de Tweede Kamer is gevoerd inzake de toegang tot omroepnetwerken ten behoeve van de afwikkeling van internetdiensten. Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer. Stand van zaken Tweede Kamer Schriftelijke voorbereidingEerste Kamer Plenair� AfkondigingStaatsblad(en) Het voorstel is op 27�mei�2003 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 15�december�2003 als hamerstuk afgedaan. Een aantal opmerkingen over het wetsvoorstel zal de commissie meenemen bij de plenaire behandeling van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 (28.851). Kerngegevens ingediend 25�februari�2002 titel Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit in verband met de invoering van een regeling voor toegang tot openbare telecommunicatienetwerken bestemd voor het bieden van toegang tot internet en een verduidelijking en een verruiming van de regeling voor toegang tot omroepnetwerken schriftelijke voorbereiding commissie voor Economische Zaken (EZ) inbreng geleverd door CDA - H.A. Doek PvdA - T.A. Maas-de Brouwer GroenLinks - J.J.M. van der Lans ChristenUnie, SGP - G. van den Berg ondertekening staatssecretaris van Economische Zaken inwerkingtreding Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld Documenten Filters: Alles EK TK 3�februari�2004publicatie gedeeltelijke inwerkingtreding nr. 36 27�januari�2004publicatie wet nr. 23 15�december�2003stemming (hamerstuk) Handelingen EK 2003/ 2004, nr. 12, blz: 519-520 2�december�2003eindverslag commissie Economische Zaken (EZ) EK, C 24�november�2003memorie van antwoord EK, B 7�oktober�2003voorlopig verslag commissie Economische Zaken (EZ) EK, A 27�mei�2003gewijzigd voorstel van wet nr. 220 27�mei�2003stemmingsoverzicht Tweede Kamer 27�mei�2003 stemming (met algemene stemmen aangenomen) Handelingen TK 2002/ 2003, nr. 73: blz. 4157 Alle Kamerstukken en Handelingen in dit dossier Over de Eerste KamerWat doet de Eerste KamerHoe de Eerste Kamer werktHet lidmaatschapVerkiezingenGeschiedenisRondleidingOrganisatiePublieksinformatieBezoekinformatie KamerledenVoorzitterAlle ledenFractiesCommissiesInterparlementaire delegatiesWie zit waar?WijzigingenOud-leden ActiviteitenPlanningPlenaire vergaderingCommissievergaderingenOverige vergaderingenEU-Voorzitterschap 2016AES 2015Nieuws en persberichtenStemmingen per vergaderdag KamerstukkenWetsvoorstellenInterpellatievragenSchriftelijke vragenMotiesToezeggingenVerzoekschriftenVerslagen [...]
    www.eerstekamer.nl
    27-05-2003 00:00:00 | Wetsvoorstel
  • 28 600 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2003 nr. 64 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Op 13 en 14 mei jl. heb ik een bezoek gebracht aan Parijs. Ik voerde besprekingen met mijn Franse ambtgenoot De Villepin en hield een voordracht voor de commissie buitenlandse zaken van de Assembl�e Nationale. Tijdens mijn bezoek vond tevens de inauguratie van de Nederlands-Franse samenwerkingsraad plaats en hebben mijn ambtgenoot De Villepin en ik besloten een aantal gezamenlijke initiatieven op buitenlandspolitiek terrein te nemen. Parallel aan mijn verblijf bevond zich een aantal secretarissen-generaal en directeuren-generaal van enkele Nederlandse ministeries in Parijs voor bilaterale gesprekken. Met deze brief wil ik u over een en ander informeren. Inleiding In 1998 is besloten tot intensivering van de bilaterale betrekkingen met Frankrijk. Deze verhoogde aandacht voor Frankrijk maakt deel uit van het beleid om de banden met een aantal West-Europese leden van de Europese Unie aan te halen. Het investeren in goede bilaterale contacten met onze (West-)Europese partners is immers van wezenlijk belang voor een goede samenwerking in communautair verband en vice versa. Tevens kan langs deze weg aandacht worden geschonken aan specifieke problemen in de bilaterale relatie, zoals in het geval van Frankrijk aan het drugsvraagstuk. In dit kader hebben in 1999 respectievelijk 2000 succesvolle bezoeken plaatsgevonden van toenmalig premier Kok aan Frankrijk en van president Chirac aan Nederland. Een nader kader voor de intensivering van de betrekkingen met Frankrijk vormt de verklaring van de toenmalige Ministers van Buitenlandse Zaken van februari 2002: het zogenaamde relev� de conclusions . Het relev� bestaat uit een buitenlandspolitieke component, waarin een aantal beleidsterreinen wordt ge�dentificeerd waarop gemeenschappelijke initiatieven zullen worden ontwikkeld alsmede een cultureel/ maatschappelijke component. Voor dit tweede aspect formuleert het relev� idee�n voor nauwere samenwerking tussen maatschappelijke geledingen, onder meer door tussenkomst van beider culturele instituten. Het relev� stelt vast dat hiertoe een samenwerkingsraad of conseil de coop�ration zou worden opgericht ter sturing en bevordering van gemeenschappelijke maatschappelijke activiteiten. Nederlands-Franse samenwerkingsraad Voortvloeiend uit het relev� de conclusions is op 13 mei jl. een Nederlands-Franse samenwerkingsraad ge�naugureerd om de samenwerking op cultureel en maatschappelijk gebied verder vorm te geven. De Raad zal een zelfstandige rol vervullen in het geheel van bilaterale betrekkingen met als doel een verdere intensivering van de Nederlands-Franse betrekkingen te bewerkstelligen door het versterken van de dialoog en het geven van een gezicht en zichtbaarheid aan de Nederlands-Franse betrekkingen. De Raad zal actief zijn op cultureel en maatschappelijk terrein. Zoveel mogelijk zal gebruik worden gemaakt van reeds bestaande structuren, zoals het Institut N�erlandais in Parijs en het Institut Fran�ais des Pays-Bas (Maison Descartes) in Amsterdam. De Raad wordt voorgezeten door de beide Ministers van Buitenlandse Zaken en bestaat uit leden die afkomstig zijn uit de politiek, het bedrijfsleven, de cultuur, de journalistiek en de wetenschap (zie bijlage) 1 . De Raad zal in beginsel een maal per jaar bijeen komen, afwisselend in Nederland en Frankrijk. Tijdens de eerste zitting in Parijs is een aantal initiatieven besproken op het gebied van cultuur, hoger en middelbaar onderwijs, technologisch onderzoek en grensoverschrijdende samenwerking op gebieden als vervoer en water. Tevens zijn idee�n besproken met betrekking tot de organisatie van conferenties en colloquia en de uitwisseling van journalisten. Nederlands-Franse samenwerking op politiek terrein Tevens is de samenwerking op buitenlandspolitiek terrein versterkt, zoals reeds was vastgelegd in het relev� de conclusions . Mijn ambtgenoot De Villepin en ik zijn initiatieven overeengekomen met betrekking tot Afrika, de OVSE, het EVDB, non-proliferatievraagstukken en mensenrechtenkwesties, te weten: ? West-Afrika: actieve ondersteuning van de VN en ECOWAS om zodoende de stabiliteit in de regio terug te brengen; ? Grote Meren: Nederland en Frankrijk zullen zich inzetten voor de oprichting van een Club des Grands Lacs, waarbinnen een discussie over de toekomst van de regio moet plaatsvinden tussen gouvernementele en niet-gouvernementele partners, zowel uit de regio zelf als uit de internationale gemeenschap; ? Coherentie: het bevorderen van coherentie tussen de verschillende terreinen van internationale politiek (politiek, ontwikkelingssamenwerking, economisch, militair) in de relaties tussen de ontwikkelde landen ? in het bijzonder de EU ? en de Afrikaanse staten. In deze context steunt Nederland het initiatief, gelanceerd door President Chirac, voor een moratorium op subsidies op export van industrielanden naar Afrika; ? Conflictanalyse: versterking van de analysecapaciteit van de EU over Afrika met het oog op het toenemend aantal conflicten met een destabiliserende werking op landen en regio's in Afrika. Een betere conflictanalyse zou kunnen leiden tot een betere beleidsformulering van de EU op dit terrein, evenals tot een versterking van het vermogen in Afrika om conflicten te voorkomen en op te lossen; ? Islam in Afrika: het organiseren van een seminar over staat en religie, met name de Islam, in Afrika ten zuiden van de Sahara, in samenwerking met de gespecialiseerde onderzoeksinstellingen in beide landen, om zo een beter inzicht te krijgen in de rol van de Islam in Afrika; ? Munitievoorraden: op initiatief van Nederland en Frankrijk vindt op 27 en 28 mei a.s. in Wenen een OVSE-workshop plaats over het omvangrijke probleem van de overtollige munitievoorraden. Mede op basis van deze workshop zullen Nederland en Frankrijk gezamenlijke voorstellen doen om de rol van de OVSE te versterken op het terrein van het wegwerken van overtollige munitievoorraden in de OVSE-lidstaten; ? Capaciteiten: wat de militaire tekortkomingen van de EU-landen in het kader van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid betreft, zullen Nederland en Frankrijk gezamenlijk voorstellen dat in de conclusies van de najaarsbijeenkomsten van de Europese Raad een lijst wordt opgenomen, die inzicht geeft in de voortgang die is gemaakt op het gebied van capaciteitsversterking. Door dit tot een jaarlijks terugkerend gebeuren te maken, kan de druk worden opgevoerd om daadwerkelijk tot nieuwe projecten te komen op het terrein van capaciteitsversterking; ? Non-proliferatie: het uitwerken van een versterkt Europees non-proliferatiebeleid, waarbij onder meer duidelijker voorwaarden op het gebied van non-proliferatie door de EU zullen worden gesteld in de relaties met derde landen; ? Mensenrechten: het versterken van de samenwerking op het terrein van mensenrechten in de vorm van intensievere consultaties en eventueel gezamenlijke missies. Assembl�e Nationale In mijn toespraak (zie bijlage) 1 voor de Commissie Buitenlandse Zaken van de Assembl�e Nationale heb ik aandacht gevraagd voor de Nederlandse idee�n met betrekking tot de Conventie over de toekomst van Europa alsmede voor de Europese betrekkingen met de Verenigde Staten en voor het Europees Buitenlands en Veiligheidsbeleid na Irak. Bezoek secretarissen-generaal en directeuren-generaal Parallel aan mijn bezoek aan Parijs bracht een aantal secretarissen-generaal en directeuren-generaal van enkele Nederlandse ministeries een bezoek aan Parijs voor bilaterale gesprekken. Het betrof hier secretarissen-generaal en directeuren-generaal van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, Justitie, Financi�n, VWS en Economische Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. G. de Hoop Scheffer X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:59:23 | Kamerstuk
  • 28 737 Evaluatie van het baten-lastenmodel nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCI�N Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 In december 2002 is de tweede rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel en het kabinetsstandpunt erover aan u toegestuurd. In het kabinetsstandpunt zijn diverse activiteiten aangekondigd om follow-up te geven aan de bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie-onderzoekers. E�n van de activiteiten betreft de herbevestiging van de reeds eerder met u overeengekomen formalisering van de instellingsprocedure voor nieuwe agentschappen in een ministeri�le regeling. In deze ministeri�le regeling worden de te doorlopen procedure van instelling van nieuwe agentschappen, de van toepassing zijnde instellingsvoorwaarden en de tijdelijke agentschapstatus geformaliseerd. E�n van de onderwerpen van de instellingsprocedure betreft het departementaal moratorium. Met deze brief informeer ik u over enkele aanpassingen die inzake de vormgeving van het moratorium zijn aangebracht. Het departementaal moratorium is in mei 2000 ge�ntroduceerd in antwoord op de aanhoudende aanmerkingen op de kwaliteit van het financieel beheer bij de bestaande agentschappen. De maatregel houdt in dat ministeries alleen nieuwe agentschappen kunnen instellen als het financieel beheer bij het kandidaat-agentschap op orde is, maar ook het financieel beheer bij de bestaande agentschappen van datzelfde ministerie op orde is. Van deze maatregel heeft mijn voorganger u voor het eerst op 15 juni 2000 tijdens de behandeling van de financi�le verantwoordingen en het rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer over 1999 op de hoogte gesteld. Alvorens tot formalisering in de ministeri�le regeling over te gaan, is gekeken naar de ervaringen die sindsdien zijn opgedaan. Daarbij komt ten aanzien van de huidige invulling een aantal knelpunten naar voren: 1. De proportionaliteit van de maatregel. De spelregels van het moratorium maken in de tot op heden gehanteerde invulling geen onderscheid naar bijvoorbeeld de omvang van de betrokken agentschappen en kandidaat-agentschappen en de aard van de gesignaleerde aanmerkingen op het financieel beheer. Evenmin wordt in dit verband rekening gehouden met het effect van de maatregel op de veelal strakke planning van de stappen op weg naar de agentschapstatus en de motivatie en inspanningen die het verandertraject van de betrokken ministeries en kandidaat-agentschappen vraagt. Uitstel betekent veelal een forse terugslag voor het draagvlak van de omvorming tot agentschap. 2. De timing van de uitvoering van de maatregel. Besluitvorming over het al dan niet van toepassing zijn van het departementaal moratorium wordt op een ongelukkig tijdstip getimed. Om voldoende tijd te hebben voor het proefdraaien en het uitvoeren van eventuele verbeterplannen voor het financieel beheer, alsmede een zorgvuldige besluitvorming door de Tweede Kamer, dienen de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen en de Ministerraad al eind maart groen licht te geven. Het moratorium wordt ? wanneer aan de orde ? in de huidige invulling pas op de derde woensdag in mei afgeroepen vanwege de koppeling aan de rapportage van de Algemene Rekenkamer. De voorbereidingen zijn dan al weer een stap verder waardoor er vaak geen weg terug meer is. Om aan de in de praktijk ervaren problemen tegemoet te komen, wordt gekozen voor een andere invulling van het departementaal moratorium. De kern van het departementaal moratorium blijft gehandhaafd: wanneer het financieel beheer bij het op te richten of andere agentschap(pen) bij hetzelfde ministerie grote risico's met zich meebrengt, kan dit tot uitstel van de agentschapstatus leiden. De wijziging bestaat uit een koppeling van de oordeelsvorming aan de deelrapporten door de departementale accountantsdiensten (in plaats van het rapport van de Algemene Rekenkamer) en een weging van de oordeelsvorming door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen in samenspraak met de secretaris-generaal van het betrokken ministerie (die bij het huidige departementaal moratorium niet voorzien was). Koppeling aan de rapportage door de departementale accountantsdiensten heeft als voordeel dat reeds eind maart, direct na behandeling van het voornemen tot agentschapvorming in de Ministerraad, de voorhangprocedure (artikel 10 van de Comptabiliteitswet 2001) kan worden gestart. Op deze wijze is eerder duidelijkheid over het vervolgtraject en de nodige tijd beschikbaar om dit op een verantwoorde manier voort te zetten. Het werken met een weging van de eventuele aanmerkingen op het financieel beheer, vraagt om een objectieve toetsing. Het gaat er hierbij om dat eventueel uitstel ook in verhouding staat tot de gevolgen voor het omvormingstraject tot agentschap. Deze toetsing kan het beste belegd worden bij de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen die bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Financi�n in samenspraak met de secretaris-generaal van het betrokken ministerie. Deze ministeries zijn overeenkomstig de Comptabiliteitswet al belast met de toetsing van voorgenomen verzelfstandigingen. Tot slot is de relatie met de in het kabinetsstandpunt over de rijksbrede evaluatie aangekondigde doorlichting van de bestaande agentschappen nog van belang. De bestaande agentschappen moeten uiterlijk op 31 december 2004 voldoen aan de instellingsvoorwaarden zoals deze op basis van de evaluatie zijn geformuleerd. Dit betekent voor de meeste van de bestaande agentschappen een kwaliteitsimpuls. Het is nog een open vraag op welke wijze de kwaliteit van het financieel beheer bewaakt zal worden nadat de kwaliteitsverbeteringen bereikt zijn. In 2004 zal de regering nagaan welke mogelijkheden hiertoe voorhanden zijn en of het instrument departementaal moratorium daartoe het meest geschikt is. Voor de begrotingsjaren 2003 en 2004 zal de beschreven gewijzigde invulling van het departementaal moratorium in ieder geval worden toegepast. De Minister van Financi�n, J. F. Hoogervorst [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:58:17 | Kamerstuk
  • 28 088 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs) nr. 8 NADER VERSLAG Vastgesteld 26 mei 2003 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 1 , heeft besloten, na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag, de nota van wijziging en de tweede nota van wijziging, een nader verslag uit te brengen omdat de commissie van oordeel is dat over een aantal zaken nog onduidelijk bestaat. Zij acht het dan ook noodzakelijk in een nader verslag hierover nog enkele vragen te stellen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid. I Algemeen 1. Inleiding De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging bij het onderhavige wetsvoorstel. Zij wijzen erop dat zij op 12 december 2002 al steun hebben gegeven aan de in het Plan van Aanpak Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid genoemde voornemens. Gezien het omvangrijke lerarentekort is in de ogen van de leden van deze fractie een integrale en onorthodoxe aanpak nodig. Voornoemde leden willen met behoud van kwaliteit de aantrekkelijkheid van het leraarberoep vergroten en instroombelemmeringen zoveel mogelijk wegnemen. In dat licht spreken zij hun waardering uit voor de hoofdlijn van de voorgestelde tweede nota van wijziging. De leden van de voornoemde fractie hechten aan zo min mogelijk regulering en vragen of de tweede nota van wijziging en het onderhavige wetsvoorstel een dereguleringstoets hebben ondergaan. Zo neen, is de regering bereid die alsnog toe te passen? Deze leden vragen dit met klem, daar zij de indruk hebben dat het onderhavige wetsvoorstel met de daarin aangekondigde algemene maatregelen van bestuur leiden tot een grote regeldruk voor scholen leidt. De leden van deze fractie koppelen daaraan de vraag of de algemene maatregel van bestuur zich zal beperken tot minimum vereisten. Het baart de leden van deze fractie zorgen dat zij vanuit het onderwijsveld signalen ontvangen dat er sprake zou kunnen zijn van een omvangrijke set aan bekwaamheidseisen, zoals die bijvoorbeeld door het Samenwerkingsorgaan Beroepskwaliteit Leraren (SBL) zijn voorbereid. Deze leden achten het van groot belang dat er recht wordt gedaan aan de autonomie van de schoolbesturen als werkgever. En als er alleen sprake zal zijn van minimumvereisten waarom worden deze dan niet opgenomen in de wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen of de regering inmiddels meer inzicht kan verschaffen in de voortgang van het ontwikkelen van de bekwaamheidseisen in de verschillende sectoren. Zij vragen of de regering kan garanderen dat deze bekwaamheidseisen het belang van samenhang en daarmee van doorstroming binnen de beroepskolom (en dus ook tussen sectoren) voldoende in acht nemen. Voor de leden van voornoemde fractie is dat een belangrijke doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden beperken zich in dit nader verslag hoofdzakelijk tot de inhoud van de tweede nota van wijziging. De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige nota van wijziging. Zij vinden dat het onderwijsveld al te lang moet wachten op de inwerkingtreding van de Wet op de beroepen in het onderwijs en hopen dat details in de voorgestelde wijzigingen niet leiden tot nieuwe vertragingen. De aan het woord zijnde leden hechten sterk aan de beroepskwaliteit van leraren. Voor deze leden betekent een eenmaal verworven onderwijsbevoegdheid niet dat de betrokkenen definitief beschikken over bekwaamheid. Ook tijdens de loopbaan moeten eisen worden gesteld aan na- en bijscholing. Daarvoor moet dus ook door de school ruimte worden geboden. Al in 1997 diende het lid Dijksma samen met het lid Rijpstra een motie in die aandrong op concrete vormgeving van registerleraarschap (25�197, nr. 12). Nadat de Kamer deze motie had aangenomen, heeft de toenmalige minister Hermans de voorstellen van een registerleraarschap verschoven naar de vorm van een portfolio. Kan de regering uitleggen in hoeverre de manier waarop het wetsvoorstel nu de beroepskwaliteit wil waarborgen, draagvlak heeft binnen de beroepsgroep? De leden van de fractie PvdA merken op dat de minister hoge verwachtingen heeft van de kwaliteitsborgende werking van de Wet op de Beroepen in het Onderwijs. Zo blijkt ook uit haar reactie bij het Onderwijsverslag 2002 van de Inspectie van het Onderwijs. Zij vragen in welke mate de verschillende wijzigingen die de regering nu voorstelt de kwaliteitsborging versterken of verzwakken. Kan de regering puntsgewijs toelichten hoe zij de wijzigingen op dit aspect beoordeelt? De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de eerste nota van wijziging die nog door minister Hermans bij de Kamer zijn ingediend. Ook hebben zij kennisgenomen van de tweede nota van wijziging die door minister Van der Hoeven is ingediend bij de Kamer. Zij maken van de gelegenheid gebruik om in hun bijdrage aan het nader verslag in te gaan op de hiervoor genoemde stukken. Op het onderwerp deelbekwaamheid uit de tweede nota van wijziging gaan zij eveneens in. Voor wat betreft de overige onderwerpen volgen zij de inhoudsopgave van de nota naar aanleiding van het verslag. De leden van de SP-fractie nemen met gemengde gevoelens kennis van de tweede nota van wijziging. De leden van deze fractie hebben in het algemeen bezwaar tegen het aanstellen van zij-instromers zonder onderwijsbevoegdheid. Aan de andere kant moeten zij-instromers beter gefaciliteerd worden om die bevoegdheid te halen. Deelt de regering deze mening? De leden van de LPF-fractie zijn van mening dat, gezien het nijpende lerarentekort in vrijwel alle sectoren van het onderwijs, ingrijpende maatregelen nodig zijn om zoveel mogelijk geschikte mensen de mogelijkheid te geven als docent in het onderwijs aan de slag te gaan. Die geschiktheid kan blijken uit een met goed gevolg doorlopen lerarenopleiding, of uit een bepaalde werkervaring, opgedaan in bijvoorbeeld het bedrijfsleven. De ruimere mogelijkheden die dit voorliggende wetsvoorstel hiervoor biedt, juichen de leden van deze fractie toe. De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging. De leden van deze fractie zullen zich in deze nadere inbreng vooral richten op de zij-instromers. Daarbij hebben zij ook enkele vragen die niet direct betrekking hebben op het voorliggende wetsvoorstel, maar die wel belangrijk zijn voor de context van het wetsvoorstel. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige nota van wijziging. Zij menen dat het bij de huidige voorstellen van groot belang is om voortdurend de juiste balans te zoeken tussen enerzijds de verantwoordelijkheid van de overheid voor de waarborging van de kwaliteit van het onderwijs en anderzijds de wens om te komen tot autonomievergroting voor de scholen en deregulering. Deze leden vragen de regering aan te geven op welke wijze de huidige wijzigingsvoorstellen recht doen aan deze balans en daarbij het commentaar van de VWSO te betrekken waarin wordt gesteld dat de huidige voorstellen te beperkend zijn en de mogelijkheden voor maatwerk op schoolniveau doen afnemen. De leden van de voornoemde fractie merken voorts op dat het wetsvoorstel uitgaat van het zelfregulerend vermogen van onderwijsinstellingen voor wat betreft het onderhouden van de bekwaamheid van het personeel. Er is daarbij echter ook afgesproken dat binnen een normbetrekking 10% van de tijd moet kunnen worden besteed aan deskundigheidsbevordering. Deze leden wijzen op het belang van permanente professionele ontwikkeling. Zij vragen de regering naar de dagelijkse praktijk (stand van zaken) in dezen. Voornoemde leden vragen voorts of overwogen is deze nota van wijziging, die veel beleidsinhoudelijke elementen bevat, ter advisering voor te leggen aan de Raad van State? Zo neen, waarom niet, zo vragen deze leden. De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de heroverweging van de regering op het wetsvoorstel op de beroepen in het onderwijs, zoals blijkt uit de voorliggende tweede nota van wijziging. Zij constateren dat daarin aanvullingen en wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel worden voorgesteld, met name betreffende de bekwaamheidseisen, de organisatie van de zij-instroom en de benoemingsvoorwaarden van schoolleiders. Zij hebben daarover enkele vragen en opmerkingen. 2. Nadere opmerkingen n.a.v. nota van het verslag Wat regelt het wetsvoorstel? De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel zoals verwoord wordt op pagina 29 van de memorie van toelichting: Doel van het wetsvoorstel is het waarborgen van kwaliteit. Centraal staan de bekwaamheidseisen als instrument ter waarborging van de kwaliteit van leraren en ander onderwijspersoneel dat werkzaamheden wil verrichten die direct van belang zijn voor het primaire onderwijsproces . Gelet op de centrale positie die de bekwaamheidseisen innemen stellen deze leden het zeer op prijs dat de algemene maatregel van bestuur die deze bekwaamheidseisen regelt, is voorzien van een zware voorhangprocedure (eerste nota van wijziging). Dit mede in het licht van het feit dat het wetsvoorstel nogal wat bepalingen kent die, naar het oordeel van deze leden, niet bijdragen aan het waarborgen van de kwaliteit van leraren en ander onderwijspersoneel. Hierop komen de leden van de VVD-fractie later in het verslag nog terug. Zij zullen voorstellen ter verbetering van het wetsvoorstel doen. Plaats van het wetsvoorstel in een nieuw kwaliteitsstelsel De leden van de VVD-fractie danken de regering voor de uiteenzetting betreffende het toezicht. Zij zijn bekend met het onderscheid tussen nalevingstoezicht, dat betrekking heeft op de deugdelijkheideisen de bekostigingsvoorwaarden en het stimulerend toezicht, dat primair betrekking heeft op de kwaliteitskenmerken zoals neergelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Deze leden willen van de regering vernemen of de Inspectie bevoegd blijft onderzoek te verrichten naar de bekwaamheid van hen die onderwijs geven en daaraan zonodig consequenties kunnen verbinden. Met andere woorden: hoe ver reikt de bevoegdheid van de onderwijsinspectie met betrekking tot het toezicht en het onderzoek terzake op basis van het voorliggende wetsvoorstel? Nieuwe inzichten: brief aan de Tweede Kamer De leden van de VVD-fractie vragen waarom de differentiatie in de leraarsfunctie geen onderwerp van regeling in dit wetsvoorstel is geworden? In voorbereidende stukken is immers uitvoerig ingegaan op het groeiperspectief binnen het beroep van leraar (bijvoorbeeld: leraar in opleiding, junior-leraar, leraar, ervaren leraar en senior-leraar). De leden van voornoemde fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen van SBL om een model voor een portfolio te zullen ontwikkelen. Het zou deze leden deugd doen wanneer het groeiperspectief, zoals hiervoor uiteengezet, onderdeel uit maakt van het portfolio. De leden van deze fractie vragen of de regering bereid is om dit model, plus de proeve van bekwaamheidseisen, wellicht in de vorm van ontwerp-AmvB's, ter kennisneming aan de Tweede Kamer te zenden. Het bevreemdt de leden van de deze fractie dat de regering niet bereid is om de bekwaamheidseisen die gesteld worden aan peuterleidsters, die werken in kinderopvangvoorzieningen, peuterspeelzalen en voorschoolse voorzieningen, te vergelijken met de bekwaamheidseisen die betrekking hebben op onderwijsassistenten en klassenassistenten. Het zijn allemaal functies op MBO-niveau die een zekere verwantschap met elkaar hebben. Naar de opvatting van deze leden wordt de discussie over het waarborgen van de kwaliteit van de beroepen in het onderwijs niet belast met een dergelijke vergelijking. Zij wordt eerder gediend, omdat hierdoor interessante loopbaan-perspectieven kunnen ontstaan. Bovendien past zo'n vergelijking bij een coherente visie op integraal jeugdbeleid. Deze leden vragen hierop een reactie van de regering. Het verheugt de leden van voornoemde fractie dat er op dit moment plannen worden ontwikkeld door de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) om aio's en oio's enthousiast te maken voor een (deeltijd-)baan als leraar in het voortgezet onderwijs. Deze leden hebben hier al meermalen op aangedrongen. Zij zijn van mening dat de herintroductie van gepromoveerden in het voortgezet onderwijs kan bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs. Bovendien draagt een toename van het aantal gepromoveerden in de bovenbouw van havo en vwo bij aan het voorkomen van verdringingseffecten, waardoor het vmbo gekwalificeerde docenten makkelijker kan behouden. Ook dat is goed voor de verhoging van de kwaliteit van dit onderwijs. Deze leden vragen de regering aan te geven hoe het staat met de plannen van de VSNU en SBO. Kan een schatting gemaakt worden van het aantal gepromoveerden dat al dan niet in deeltijd zal toetreden tot het voortgezet onderwijs? Bekwaamheidseisen De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van de zware voorhangprocedure waaraan de AMvB die de bekwaamheidseisen regelt, zal worden onderworpen. Zij zullen te zijner tijd deze bekwaamheidseisen toetsen op noodzakelijke kennis, inzicht, vaardigheden en houdingsaspecten. Kritisch blijven deze leden op het punt van de breedte van de bekwaamheid. Te vaak hebben zij voorstellen ter beoordeling voorgelegd gekregen waarbij onvoldoende waarborgen voor de kwaliteit aanwezig waren. Zo zijn deze leden van mening dat vakverbreding alleen mogelijk is wanneer er voldoende bijscholing genoten is. Ook hebben zij al meermalen de lerarenopleiding basisvorming afgewezen. Zij wijzen in dit verband op alternatieven die door de VVD-fractie zijn aangedragen. Deze alternatieven maken het mogelijk om het aantal leraren voor de klas te verminderen en tegelijkertijd de kwaliteit van het onderwijs verhogen. Gerichte bij- en nascholing, die ook financieel gehonoreerd wordt, kan leiden tot bredere bevoegdheid en bredere bekwaamheid. Deze leden achten dit de aangewezen weg om te komen tot waarborging van kwaliteit. Deze leden vragen de regering hier nader op in te gaan. Voor deze leden vormt dit ��n van de belangrijkste toetsingspunten waarop ze het wetsvoorstel uiteindelijk zullen beoordelen. Verantwoordelijkheid van het onderwijsveld voor het onderhouden van bekwaamheid De leden van de VVD-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat artikel 7.11 van de WHW voorschrijft dat het getuigschrift van een lerarenopleiding de onderwijsbevoegdheid moet vermelden die aan dat getuigschrift is verbonden? Betekent dit dat de lerarenopleiding geen andere onderwijsbevoegdheden kan uitreiken dan die de wetgever aanwijst? Deze leden vragen om welke onderwijsbevoegdheden het hier precies gaat (leraar basisonderwijs leraar tweede graad voor ��n vak, leraar eerste graad voor ��n vak). De leden van de voornoemde fractie zijn de regering erkentelijk voor het opnemen van de beroepsgroep (SBL) in het wetsvoorstel. Zij vragen hoe de regering denkt over het instellen van een Raad van Advies die de beroepsgroep (SBL) mag adviseren over de concept-bekwaamheidseisen? Graag ontvangen deze leden een reactie op onderstaande mogelijk te volgen procedure bij het vaststellen van de bekwaamheidseisen. Mogelijk te volgen procedure: ? SBL maakt een eerste voorstel (proeve); ? De Raad van Advies brengt hierover advies uit; ? SBL zendt concept-bekwaamheidseisen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW); ? De minister van OCW maakt een ontwerp-AmvB; ? De minister van OCW zendt een ontwerp-AmvB voor advies naar de Raad van State en de Onderwijsraad; ? De minister van OCW start na ommekomst van de adviezen de zware voorhangprocedure bij de Tweede Kamer; ? Vervolgens volgt publicatie in het Staatsblad. Bekwaamheid en benoembaarheid in de verschillende sectoren De leden van de VVD-fractie blijven er, ondanks de reactie in de nota naar aanleiding van het verslag, geen voorstander van om de terminologie eerstegraads gebied respectievelijk tweedegraads gebied los te laten. Zij achten het niet gewenst om specifieke bekwaamheidseisen voor de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs te ontwikkelen en vast te stellen. Hiermee zou de basisvorming gefixeerd worden op twee jaren terwijl de Tweede Kamer uitgesproken heeft dat een differentiatie in duur wenselijk is. Ook heeft de Tweede Kamer uitgesproken dat differentiatie in vakkenaanbod en niveau (vmbo, respectievelijk havo, vwo en gymnasium) binnen de basisvorming moeten komen. De voorgestelde bekwaamheidseisen zijn hiermee in strijd. Zoals eerder in het nader verslag naar voren is gebracht hebben de leden van deze fractie hieromtrent alternatieve voorstellen gedaan. Zij betreuren het dat de vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen niet de lijn met betrekking tot de hervorming van de basisvorming volgt die is afgesproken met de vorige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Voor het overige verwijzen de leden van deze fractie naar hun schriftelijke inbreng bij het werkdocument van de Taakgroep Basisvorming onder leiding van de heer Meijerink. Zij vragen de regering dit voorstel te heroverwegen. Ten aanzien van de vakverbreding zoals voorgesteld hebben de leden van voornoemde fractie zich in negatieve zin uitgesproken. De nota naar aanleiding van het verslag overtuigt hen niet. Overduidelijk is dat aan vakinhoudelijke kennis, minder waarde wordt toegekend. Dat is niet wat deze leden wensen. Extra beloning voor breed bevoegde en dus bekwame leraren achten zij veeleer een bijdrage aan de waarborging van kwaliteit. Zij vragen een nadere reactie van de regering hierop. Betrekking van kleine omvang De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het honoreren van hun verzoek om de (niet bevoegde) gastdocent onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar zijn lessen te verzorgen. De leden van deze fractie begrijpen dat het vanwege het terugdringen van de administratieve lasten gewenst is om niet iedere inschakeling van gastdocenten apart aan de onderwijsinspectie te melden. Wel zijn zij van mening dat over de inzet van gastdocenten verantwoording wordt afgelegd. Is de regering bereid om de onderwijsinspectie te vragen om op dit onderdeel toezicht uit te oefenen? Deze leden gaan er overigens vanuit dat de regering rekening zal houden met de dringende verzoeken die zij hebben gedaan terzake van de vakverbreding, het loslaten van het eerste en tweedegraads gebied (introductie samenhangende leerjaren basisvorming), het toelaten van mbo-gediplomeerden voor de beroepsgerichte vakken aan het geschiktheidsonderzoek zij-instroom en introductie deelbekwaamheid samenhangende leerjaren basisvorming. Vier belangrijke voorstellen die naar het oordeel van de leden van deze fractie in strijd zijn het met doel van het wetsvoorstel en dus heroverwogen dienen te worden. 3. Opmerkingen n.a.v. tweede nota van wijziging 3.1 Beleidsinhoud van de tweede nota van wijziging De leden van de LPF-fractie vinden het belangrijk dat per individuele situatie wordt bekeken welke (deel-)bekwaamheden mensen al hebben en hoe, in combinatie met bij- of omscholing, de kwaliteit van het te geven onderwijs blijvend kan worden gewaarborgd en hoe uiteindelijk een offici�le lesbevoegdheid kan worden behaald. Dat laatste zal het streven moeten blijven. De leden van de SGP-fractie constateren dat de introductie van deelbekwaamheidseisen mede wordt ingegeven vanuit de bestaande krapte op de onderwijsarbeidsmarkt. Zij hebben daar begrip voor en zijn met de regering van mening dat het hanteren van deelbekwaamheidseisen ook vanuit de feitelijke werkzaamheden van de betreffende toekomstige leraren of docenten kan worden beargumenteerd. 3.2 Deelbekwaamheid Onnodige drempels slechten De leden van de CDA-fractie hebben waardering voor het introduceren van deelbekwaamheden. Ook zij onderkennen dat dit zou kunnen bijdragen aan het wegnemen van drempels voor zij-instromers. De leden van deze fractie hechten wel aan het waarborgen van de kwaliteit en zien dat ook terug in de door de regering gestelde voorwaarden. Tegelijkertijd tekenen deze leden aan dat zij steeds meer uit de beroepspraktijk vernemen dat met name het gebrek aan (kwalitatieve) begeleiding voor zij-instromers de grootste drempel is en dat dit leidt tot veel tussentijdse uitval. Het nadere voorstel van de regering om zij-instromers meer tijd te gunnen om een volledige bekwaamheid te halen kan rekenen op steun van de VVD-fractie voor zover het het primair onderwijs betreft: de specialisatie onderbouw, bovenbouw of vakleerkracht leent zich hier voor. Wel dient vooral duidelijk te zijn dat betrokkene voldoet aan de gestelde eisen (relevante hbo-diploma, assessment en een arbeidsovereenkomst). De eis dat zij-instromers binnen twee jaar moeten voldoen aan de bekwaamheidseisen wordt met deze nota van wijziging verlaten. De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen dat dit een belangrijke maatregel is om de zij-instroom te vergemakkelijken. Ze vragen echter of daarmee geen al te grote risico's worden genomen met betrekking tot het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs. Verder vragen deze leden de regering naar de verwachte kwantitatieve effecten van de huidige voorstellen om de zij-instroom te vergemakkelijken. De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de drempel voor zij-instromers in de onderbouw of de bovenbouw van het primair onderwijs, in de basisvorming, in het vmbo, danwel als vakleraar in het primair onderwijs door de introductie van de deelbekwaamheidseisen verder wordt verlaagd. Acht de regering het niet bezwaarlijk dat zij-instromers die in eerste instantie opteren voor het behalen van deelbekwaamheidseisen naar verwachting nog langer dan nu reeds mogelijk is zonder vastgestelde volledige bekwaamheid voor de klas zullen staan? Elders verworven competenties De leden van de CDA-fractie vragen ook of er nog formele belemmeringen zijn voor duale lerarenopleidingen. Leren op de werkplek, met ondersteuning van de lerarenopleiding, kan in de ogen van deze leden voor zowel de school als de student-leraar van grote waarde zijn. Zo kunnen met name elders verworven competenties ook recht worden gedaan. De leden van de CDA-fractie wijzen hierbij met name op het beroepsonderwijs De leden van de PvdA-fractie menen dat zij-instromers een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij de bestrijding van het lerarentekort, maar dat bekwaamheidseisen daartoe niet te grabbel mogen worden gegooid. De introductie van een certificaat van deelbekwaamheid kan een zinvolle oplossing vormen zolang de vastgelegde deelbekwaamheid ook in voldoende mate werkelijke bekwaamheid voor de beoogde taken blijft garanderen. Onderwijs is een te serieuze aangelegenheid om goedwillende buitenstaanders zomaar te laten aanmodderen. Toch kunnen elders verworven competenties een belangrijke meerwaarde bieden, in het bijzonder in het beroepsonderwijs. Kan de regering toelichten welke kwaliteiten ontbreken bij de docenten uit het bedrijfsleven die zo in feite via een duale opleiding tot het leraarschap komen, dat zij niet bekwaam, maar slechts deelbekwaam moeten worden genoemd? Lerarentekort en werkeloze zij-instromers De leden van de CDA-fractie zijn zeer verbaasd over het grote aantal (ruim 20�000) potenti�le zij-instromers dat niet aan de slag kan komen. Houdt dit verband met het gebrek aan begeleidingscapaciteit of zijn er (ook nog) andere verklaringen te geven, zo vragen deze leden. Deze leden vragen of en hoe de regering zal bewerkstelligen dat meer potenti�le zij-instromers ook daadwerkelijk voor de klas komen. De leden van de PvdA-fractie merken op dat in strijd met alle berichten over het lerarentekort, blijkt dat vele inmiddels opgeleide zij-instromers werkloos thuis zitten omdat men aan hen geen behoefte heeft. Hoe is het mogelijk dat NOVA en het journaal beschikken over allerlei gegevens hierover terwijl het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van niets weet? Het Onderwijsblad van 17 mei 2003 schreef over de recessie die een stormloop zou veroorzaken van gegadigden voor het onderwijs. De leden van deze fractie vragen of de regering helderheid kan verschaffen over de feitelijke situatie? De leden van de D66-fractie willen weten hoe het kan dat er grote onduidelijkheid ontstaan is over de omvang van het lerarentekort. De afgelopen week hebben verschillende media aandacht besteed aan het lerarentekort en de rol van de zij-instromers bij het oplossen daarvan. In die berichten werden de cijfers van het ministerie over de omvang van het tekort sterk in twijfel getrokken. Graag horen de leden van deze fractie de laatste stand van zaken omtrent het lerarentekort. Klopt het dat in bepaalde regio's er inmiddels helemaal geen sprake meer is van een tekort aan leraren? Of komt dit beeld vooral voort uit de weerzin van veel scholen om met zij-instromers te werken? De leden van de fractie van D66 gaan ervan uit dat het lerarentekort nog steeds een groot probleem is en dat maatregelen nodig zijn. Mede daarom is het teleurstellend dat het instrument van zij-instroom zo moeizaam verloopt. Hoeveel mensen zijn inmiddels aan de slag? Hoeveel mensen zijn werkzoekende zij-instromer? Wat zijn naast gebrek aan begeleidingscapaciteit en onrust over beloningsverschillen de redenen dat scholen zo terughoudend zijn in het aannemen van zij-instromers? De tweede nota van wijziging heeft tot doel de drempel voor zij-instromers verder te verlagen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering de noodzaak hiertoe, in het licht van recente berichtgeving rond zij-instromers 1 en het veronderstelde kleinere lerarentekort, nader uiteen te zetten. Routes om te voldoen aan bekwaamheidseisen De leden van de CDA-fractie vragen of het voor zij-instromers in de praktijk mogelijk zal zijn ook daadwerkelijk slechts dat deel van het onderwijs te volgen dat leidt tot een certificaat van deelbekwaamheid. De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering zelfs spreekt over een route . Is het programma daartoe wel op te splitsen en zijn de lerarenopleidingen dan ook daartoe bereid, zo vragen deze leden. De laatste vraag vloeit voort uit de constatering dat maar relatief weinig lerarenopleidingen voor zij-instromers een specifiek maatwerkprogramma aanbieden. Waarom moet een zij-instromer reeds bij het geschiktheidsonderzoek aangeven of hij of zij voor de route met deelbekwaamheid kiest, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij kunnen zich voorstellen dat een kandidaat die daar niet voor gekozen heeft, tijdens de studie tot de conclusie komt dat het behalen van een deelbekwaamheid toch gewenst is. Is dat dan nog mogelijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de PvdA-fractie merken het volgende op: na het behalen van een deelcertificaat moeten zij-instromers nog aanvullende scholing volgen voordat ze een getuigschrift krijgen dat voldoet aan de algemene set van bekwaamheidseisen. Is de regering van oordeel dat de lerarenopleidingen bij uitstek de instellingen zijn die de inhoud van de aanvullende scholing zouden moeten bepalen? Zo neen, waarom niet? De leden van de D66-fractie constateren dat na het behalen van een deelcertificaat zij-instromers nog aanvullende scholing moeten volgen voordat ze een getuigschrift krijgen dat voldoet aan de algemene set van bekwaamheidseisen. Wie gaat de inhoud van de aanvullende scholing bepalen en beoordelen? De leden van de SGP-fractie vragen of de argumentatie die ten grondslag ligt aan de introductie van deelbekwaamheidseisen inhoudelijk ook van toepassing moet worden geacht op initi�le trajecten van lerarenopleidingen. Waarom zijn de feitelijke werkzaamheden van leraren en docenten en de huidige krapte op de onderwijsarbeidsmarkt voor de regering geen aanleiding om ook studenten in een initieel traject van een lerarenopleiding de mogelijkheid te geven om zich in eerste instantie te richten op het behalen van een deelkwalificatie? En andersom: waarom zijn de in de onderhavige nota van wijziging genoemde bezwaren tegen deelkwalificaties voor studenten in een initieel traject ook niet van toepassing op zij-instromers? Kan het geconstateerde verschil in behandeling tussen studenten in initi�le trajecten en post-initi�le trajecten (zij-instroom) van lerarenopleidingen inhoudelijk nader worden gemotiveerd? Naar de mening van de leden van de SGP-fractie kunnen de in de onderhavige nota van wijziging opgevoerde zogeheten eerder verworven competenties daarbij geen rol spelen, omdat die juist de scholingsbehoefte verminderen en dus niet relevant zijn ten aanzien van de nog resterende scholingsbehoefte van zij-instromers. De genoemde leden constateren dat er geen aparte deelbekwaamheidseisen worden vastgesteld. Zij vragen op welke gronden en aan de hand van welke criteria de deelkwalificaties desalniettemin zullen worden verleend. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie van de regering op de opmerkingen van het Strategisch Overleg Lerarenopleidingen en ROC's ten aanzien van het begrip deelbekwaamheid . Dit overleg stelt dat in het huidige beroepsonderwijs niet meer zozeer wordt gewerkt met eindtermen, maar met competenties die nodig zijn voor de beroepsuitoefening. De hantering van het begrip deelbekwaamheid werkt dan een onnodige tweedeling in de hand tussen de verschillende leraren. Voornoemde leden vragen of het niet beter is om bekwaamheden te formuleren als competenties in een bepaalde beroepscontext omdat dit recht zou doen aan de eis dat alle docenten adequaat moeten kunnen handelen in de situatie waarin ze verkeren. Dit ongeacht of ze nu als zij-instromer, interne doorstromer of als student van een lerarenopleiding het onderwijs zijn binnengekomen. Iedere nieuwe situatie vereist verdere scholing. In deze redenering is eigenlijk iedereen deelbekwaam. 3.3 Delen van het onderwijs De leden van de CDA-fractie kunnen voor wat betreft het primair onderwijs aansluiten bij de gekozen delen. Voor wat betreft het voortgezet onderwijs vragen deze leden waarom de regering niet nu reeds een keuze maakt tussen een differentiatie naar schoolsoort en/ of naar samenhangende jaren. Welke overwegingen spelen bij de regering een rol in de keuze van de differentiatie? In dit kader vragen de leden van deze fractie wat het oordeel is van de regering over het mogelijke voornemen van de pabo's van Hogeschool INHOLLAND en de Haagse Hogeschool om specifiek voor de eerste twee jaar van het vmbo een lerarenopleiding of -route te starten. Deze leden hebben veel begrip voor die keuze omdat ook zij erkennen dat deze leerlingen niet alleen gebaat zijn bij een vakgerichte aanpak maar vooral ook bij een pedagogisch-didactische aanpak vergelijkbaar met de basisschool. De leden van de CDA-fractie constateren dat ook steeds meer vmbo-scholen hun onderwijsorganisatie daar wel naar inrichten maar dat een daarbij passende lerarenopleiding ontbreekt. Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de regering overwogen heeft in de tweede nota van wijziging een regeling op te nemen voor een ��njarige kopopleiding voor afgestudeerde hbo'ers. Dit voorstel was opgenomen in het eerdergenoemde plan van aanpak en zou nog voor 1 maart 2003 voorzien worden van een nadere uitwerking. De aan het woord zijnde leden blijven hechten aan een spoedige invoering van de bedoelde kopopleiding. De leden van VVD-fractie wijzen de voorgestelde deelbekwaamheid naar schoolsoort en samenhangende leerjaren (bavo) ? om bekende redenen ? af. Inclusiviteit van bevoegdheid in bovenbouw havo/ vwo De leden van de PvdA-fractie voelen in dit stadium geen behoefte om nieuwe discussies te openen die de wetsbehandeling onnodig vertragen. De regering schrijft echter dat bij de bovenbouw havo/ vwo niet kan worden volstaan met deelbekwaamheid omdat bij dit voorbereidend hoger onderwijs geldt dat wie voldoet aan deze bekwaamheidseisen, benoembaar is in het gehele voortgezet onderwijs (inclusiviteit). De leden van deze fractie willen graag weten welke overwegingen deze inclusiviteit rechtvaardigen, mede omdat docenten die leservaring hebben in de bovenbouw van havo/ vwo niet zelden duidelijk meer moeite hebben met het lesgeven in vmbo-klassen of bij opleidingen in de BVE-sector. Kan de regering haar oordeel in dezen nader toelichten? De leden van de SP-fractie merken op dat in de wet BIO wordt geschreven over het inclusiviteitsbeginsel. Daarmee zou iemand die bevoegd is les te geven in het vwo automatisch bekwaam zijn om te werken in opleidingen in de BVE-sector. De leden van deze fractie zijn van mening, dat er voor het onderwijs in de BVE-sector additionele pedagogisch didactische bekwaamheden nodig zijn en dat deze moeten worden aangeboden bij de lerarenopleidingen. Deelt de regering deze mening? De leden van de LPF-fractie hopen dat de lerarenopleidingen hun bestaande opleidingsprogramma's zodanig kunnen uitbreiden en aanpassen, dat een traject-op-maat ? toegesneden op de onderwijssector waarin lesgegeven gaat worden en de al aanwezige competenties ? voor de betreffende docent-in-spe tot stand komt. Daarbij tekent voornoemde fractie aan dat het helaas nog altijd zo is dat er binnen, vooral de universitaire, lerarenopleidingen een weinig positieve houding bestaat ten opzichte van het beroepsonderwijs, terwijl de studenten aan deze lerarenopleidingen wel in staat worden geacht om in het beroepsonderwijs les te geven. De leden van de SGP-fractie constateren dat het vmbo ten aanzien van de mogelijkheid van het werken met deelkwalificatie wordt onderscheiden van het havo en het vwo. Zij stemmen ermee in dat leraren die een deelkwalificatie hebben voor het vmbo geen les kunnen geven in het havo en het vwo. De genoemde leden vragen echter waarom iemand die bekwaam is voor het onderwijs in het havo en het vwo daarmee ook zonder meer bekwaam wordt geacht voor het onderwijs in het vmbo. Wordt daarmee wel voldoende recht gedaan aan het onderscheiden karakter van deze soorten opleidingen en de daarbij behorende competenties van leraren? 3.4 Certificaat beperkt geldig De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor het feit dat kan worden afgeweken van de maximale periode van drie jaar voor het behalen van het getuigschrift. Zij stellen daarbij wel de vraag of daar uitputtende voorwaarden voor moeten worden gegeven. De leden van deze fractie constateren dat in de memorie van toelichting in afwijking van de tekst van de nota van wijziging wordt gesproken over overmacht . In dat licht wijzen de leden op de grote toename van het aantal on(der-)bevoegden in het voortgezet onderwijs, die met ontheffing van de inspectie zijn aangesteld. Bestaat niet het gevaar dat bij te stringente voorwaarden de zij-instomers (met steun van de scholen) uitwijken naar de reguliere ontheffingsprocedure voor on(der)bevoegden. Overigens hebben de leden van deze fractie begrip voor het feit dat gezien de nijpende situatie van de problematiek steeds meer scholen on(der-)bevoegden aanstellen en zelf met goedkeuring van de onderwijsinspectie de bekwaamheid bewaken. Verwacht de regering dat op termijn alle ontheffingen vervallen, dan wel door het be�indigen van het dienstverband dan wel door het behalen van een getuigschrift? De leden van de CDA-fractie vragen of we gezien het tekort aan leraren, ook op de langere termijn, het hebben van on(der)bevoegden niet als een vast en onontkoombaar gegeven moeten zien. 3.5 Inspanningsverplichting bevoegd gezag Vanzelfsprekend behoort het tot goed werkgeverschap dat het bevoegd gezag ervoor zorgt dat de condities aanwezig zijn om na het behalen van een deelbekwaamheid ook een getuigschrift te behalen, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen wel waarom dit ook in de wet en het schoolplan moet worden opgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering voorziet dat door het werken met een deelbekwaamheid er voor de opleiders en daarmee ook voor de werkgevers meer kosten kunnen ontstaan. Zo ja, of en hoe worden die gecompenseerd? 3.6 Deelbekwaamheid alleen een optie voor de zij-instromer Acht de regering het wel wenselijk en mogelijk dat leraren met een deelbekwaamheid in afwijking van de voorgestelde regeling permanent een meer onderwijsondersteunende functie als die van bijvoorbeeld assistent-leraar vervullen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De ontwikkeling van een volwaardige hbo-opleiding voor slechts die (deel)bekwaamheid kan dan ook mogelijk zijn. De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat met name in het BVE er behoefte bestaat aan een dergelijke constructie, waarbij zij liever niet meer spreken over deel bekwaamheid maar over bekwaamheid. Zij vragen of zo'n ontwikkeling ook niet past bij de verdere functiedifferentiatie en waarom zou dan ook de reguliere lerarenopleiding daar niet voor ingericht kunnen worden. De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat onderwijsondersteunend personeel belangrijke bijdragen levert aan het functioneren van de scholen. Sommige taken die docenten vaak noodgedwongen erbij moesten doen, kunnen soms in belangrijke mate worden overgenomen door onderwijsondersteunend personeel, waardoor de werkdruk voor leraren afneemt. Voor deze onderwijsondersteunende taken moeten uiteraard andere bekwaamheidseisen gelden dan voor leraren en soms betreft het tevens duidelijk lichtere eisen. Dit laat echter onverlet dat het taken betreft waarvoor een zekere bekwaamheid nodig is en die bekwaamheid valt te determineren. Datzelfde geldt evenzeer voor leidinggevenden, zelfs indien zij op grotere afstand leiding geven aan het onderwijskundig proces. Kan de regering toelichten in hoeverre haar voorstellen recht doen aan deze gedachte en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen? Zij-instroom op mbo-nivo De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering geen voorstellen heeft opgenomen voor mensen die (net) geen hbo-diploma hebben en als zij-instromer willen toetreden tot het leraarberoep. Op 12 december 2002 hebben deze leden de regering verzocht niet te rigide vast te houden aan dit vereiste omdat zo een groot potentieel bereikt kan worden. Niet alleen in capaciteit maar ook in kwaliteit. Zo wijzen deze leden bijvoorbeeld op de behoefte van cluster 3 scholen. Groepsleiders en activiteitenbegeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg hebben een specifieke kennis en ervaring met verstandelijk gehandicapte kinderen. Zij zouden met hun mbo-diploma en rijke werkervaring een duidelijke meerwaarde kunnen hebben voor de op zeer laag niveau functionerende leerlingen in de cluster 3 scholen. Bij de invoering van de leerling gebonden financiering (LFG) is het namelijk de bedoeling dat ook deze op laag niveau functionerende leerlingen onderwijs gaan krijgen binnen cluster 3. Tot nu toe kregen zij dagbesteding binnen de instelling. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op het feit dat de regering toch afziet van haar eerdere voornemen. De leden van de VVD-fractie hebben steun gegeven aan het beleidsarm inbedden van de regeling voor de zij-instroom. Zij waren van oordeel dat het voorstel om mbo-gediplomeerden toe te laten tot het geschiktheidsonderzoek zij-instroom voor beroepsgerichte vakken heroverwogen dient te worden. Zij betreuren het dat de regering daartoe niet bereid is. Zij betreuren het des te meer omdat toen toestemming werd gegeven voor een beperkt aantal beroepsgerichte vakken de regering garanties heeft gegeven dat het tot deze zeer selectieve groep beperkt zou blijven. Zoals toen reeds verondersteld, wordt de deur die op een kier werd gezet, nu volledig open gegooid. De leden van deze fractie blijven van oordeel dat iedere leraar in beginsel over een HO-diploma moet beschikken. Onderwijsondersteunend personeel en instructeurs kunnen onder verantwoordelijkheid van bevoegde en bekwame leraren een bijdrage leveren aan het onderwijsleerproces. Naar het oordeel van deze leden dient deze verruiming dan ook niet plaats te vinden. Voorts hebben de leden van voornoemde fractie met verbazing kennis genomen van het voorstel dat ook een zij-instromer met een mbo-diploma die aan de slag gaan in de beroepsgerichte vakken, nu ook kunnen opteren voor een deelbekwaamheid. In de ogen van deze leden is dit in strijd met het doel van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering aannemelijk te maken dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan de waarborging van de kwaliteit. 3.7 Positionering van het geschiktheidsonderzoek (assessment) Welke andere maatregelen overweegt de regering te nemen om te komen tot meer maatwerktrajecten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen ook of de erkenningsprocedure moet leiden tot vooral snellere procedures voor het geschiktheidsonderzoek. Over die snelheid maken de leden van deze fractie zich veel zorgen. De leden van voornoemde fractie constateren dat de regering enerzijds stelt dat een HO-instelling zowel het assessment als de opleiding zou moeten kunnen aanbieden en anderzijds dat een zekere concentratie het gevolg zou kunnen zijn. Wat acht de regering nu wenselijk, zo vragen deze leden. Blijft het mogelijk om met een organisatorische scheiding, bijvoorbeeld via de contractactiviteiten, beide diensten te blijven aanbieden? De leden van de SGP-fractie stemmen vanuit het oogpunt van de noodzakelijke kwaliteit in met het voornemen om alle instellingen die geschiktheidsonderzoeken willen uitvoeren verplicht te stellen om zich daarvoor te kwalificeren. De regering geeft daarbij aan dat het niet uitgesloten is dat hierdoor bijvoorbeeld een regionale concentratie van assessment-voorzieningen zou kunnen plaatsvinden. Doelt de regering hiermee slechts op de werking van het marktmechanisme, of zijn er ook andere processen in het geding die tot de bedoelde concentratie zouden kunnen leiden? Uitvoering van het geschikheidsonderzoek De leden van de PvdA-fractie constateren dat volgens het wetsvoorstel BIO ook andere dan de lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek kunnen uitvoeren en bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen aan kandidaten kunnen worden gegeven. Volgens de WHW (artikel 7.13) is de examencommissie als enige bevoegd om onderzoek te doen naar de kwaliteiten/ competenties van een student. Op grond daarvan bepaalt de examencommissie of een getuigschrift wordt afgegeven, maar kan zij ook bepalen of er sprake is van vrijstellingen. De leden van deze fractie willen graag weten op welke wijze de regering dit exclusieve recht van examencommissies denkt te rijmen met het toelaten van andere instanties die geschiktheidsonderzoeken gaan doen? Ook de leden van de SP-fractie constateren dat door de wet BIO ook andere dan lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek laten uitvoeren plus een scholingsadvies laten geven. Dat wil zeggen dat anderen ook kunnen bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen kunnen worden gegeven. De leden van deze fractie zijn van mening dat hier een formeel bezwaar tegen in te brengen is: de WHW (art 7.13) stelt dat de examencommissie hiertoe als enige bevoegd is. Deelt de regering dit bezwaar? De leden van voornoemde fractie zijn het volgende van mening: elke lerarenopleiding hoort zo spoedig mogelijk vast te stellen of opleiding en student bij elkaar passen en welk studieprogramma gevolgd moet worden, zowel door zij-instromers als door studenten die van mbo, havo of vwo komen. De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit, evenals het NAO; op grond van bevindingen van het NAO kan de licentie ingetrokken worden. Hieraan geeft de SP-fractie de voorkeur boven het cre�ren van nieuwe spelers. De kwaliteit van publieke voorzieningen moet bewaakt worden door onderwijsinspectie en accreditatie en niet door toenemende marktwerking. Deelt de regering deze mening? De leden van de D66-fractie constateren eveneens dat de bedoeling van het wetsvoorstel is dat ook andere dan de lerarenopleidingen een geschiktheidsonderzoek kunnen uitvoeren en kunnen bepalen welke vrijstellingen voor studieonderdelen aan kandidaten kan worden gegeven. Volgens de WHW is de examencommissie als enige bevoegd om onderzoek te doen naar de kwaliteiten/ competenties van een student. Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar, zo vragen deze leden. Kosten geschiktheidsonderzoek In een ministeri�le regeling (oktober 2000) wordt bepaald dat de aanvrager van een geschiktheidsonderzoek daarvoor maximaal een bedrag van ?�1�136 (f. 2�500,-) in rekening gebracht mag worden door de lerarenopleiding. Inmiddels vernemen de leden van de PvdA-fractie uit de praktijk dat dit bedrag te laag is. Deze leden vragen of dit klopt. Voorts vragen de leden of de regering informatie kan geven over de opbouw van het genoemde maximumbedrag? Is de regering bereid om dit bedrag eventueel te verhogen? Zo neen, waarom niet? De leden van de SP-fractie merken op dat de regering een maximale vergoeding voor het geschiktheidonderzoek kan vaststellen. In de huidige regeling is dat gebeurd zonder overleg. Volgens de gegevens van de leden van deze fractie bedraagt de kostprijs ca. 1900 euro (bij zowel hbo als universitaire lerarenopleidingen). Is het waar dat de vergoeding slechts 1136 euro bedraagt? Deze leden zijn van mening, dat als er een bedrag moet worden vastgesteld, dit in overleg en meer in overeenstemming met de werkelijke kostprijs dient te gebeuren. Deelt de regering deze mening? 3.8 Schoolleiders in het primair onderwijs De leden van de CDA-fractie hebben eerder hun steun uitgesproken voor de mogelijkheid dat schoolleiders geen onderwijsbevoegdheid hoeven te hebben. Overigens kunnen deze leden zich heel wel voorstellen dat van schoolleiders een bepaalde mate van onderwijskundig leiderschap wordt gevraagd. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de aard en omvang van de school en de positie van schoolleider daarin. Kan de regering nog eens toelichten waarom zij het nu wel wenselijk vindt dat er in alle gevallen bij algemene maatregel van bestuur wel bekwaamheidseisen worden vastgesteld. De leden van deze fractie vragen of niet het gevaar bestaat dat door de eisen op het gebied van onderwijskundig leiderschap impliciet sprake zal zijn van het vereiste van een onderwijsbevoegdheid. De leden van de SGP-fractie hechten er met de regering waarde aan dat schoolleiders in het onderwijs, zeker in het primair onderwijs, de nodige affiniteit hebben met het onderwijs als zodanig, en meer specifiek met de werkzaamheden die in het onderwijs worden verricht. Zij stemmen daarom in met het opnemen van het onderwijskundig leiderschap als bekwaamheidseis voor alle schoolleiders in het primair onderwijs. Is het waar dat zij er daarbij van uitgaan dat vrijwel alle schoolleiders in het primair onderwijs rechtstreeks of indirect te maken hebben met het aansturen van leraren en/ of onderwijsondersteunend personeel? 3.9 Voorstellen voor bekwaamheidseisen door beroepsorganisatie De leden van de CDA-fractie vragen of het niet meer voor de hand zou liggen dat naast de genoemde beroepsorganisaties voor het onderwijspersoneel vooral ook de werkgevers of de besturenorganisaties een meer zelfstandige en volwaardige rol vervullen bij het opstellen van de bekwaamheidseisen. Is het niet juist de werkgever die een oordeel kan en dient te geven over de gewenste bekwaamheidseisen van haar medewerkers, zo informeren deze lede. De fractie van de PvdA merken op dat de regering nadrukkelijk stelt dat er niet op voorhand moet worden vastgelegd dat er slechts ��n beroepsorganisatie representatief zal worden geacht voor al het onderwijspersoneel van elke sectorwet. De leden van deze fractie vinden dat alle relevante (beroeps)organisaties per subgroep een centrale rol moeten hebben bij de totstandkoming van bekwaamheidseisen voor hun subgroep. In feite wordt zoiets georganiseerd binnen het Samenwerkingsverband Beroepskwaliteit Leraren (SBL). Staan de voorstellen van de regering haaks op de gedachte dat voorstellen voor bekwaamheidseisen moeten voortkomen uit ��n expertisecentrum dat verantwoordelijk is voor de samenhang in de inhoud van de eisen in hun totaliteit, het proces van totstandkoming en de opbouw van de complete beroepskolom in de onderwijssector? Kan de regering haar overwegingen in dezen nader toelichten? Het SBL heeft de opdracht gekregen om nieuwe bekwaamheidseisen te formuleren. Naar verluidt zouden de nieuwe eisen voor de zomer gereed zijn. Intussen hebben drie wijze mannen een advies over de kwalificatiestructuur uitgebracht en is de Onderwijsraad ook een advies hierover gevraagd. Kan de regering de Kamer informeren wanneer zij voornemens is om, op basis van de adviezen, de bekwaamheidseisen vast te stellen? De leden van de SP-fractie zijn van mening, dat de huidige bekwaamheidseisen niet voldoen. Nog niet zolang geleden was de tweedegraadsopleiding tweevakkig. Is het waar dat er in het vmbo grote behoefte is aan breder dan in ��n vak inzetbare en goed pedagogisch onderlegde leraren? Wat vindt de regering van het idee om evenals in het buitenland in meer dan ��n vak op te leiden? De leden van de D66-fractie vragen wanneer de bekwaamheidseisen worden vastgesteld waarin ook het SBL een rol gaat spelen? II Artikelsgewijze toelichting Onderdeel TT (artikel V onder F) De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nog eens kan toelichten waarom zij nu wel van oordeel is dat een belangrijk deel van de regeling moet worden opgenomen in de WHW. Naar het oordeel van deze leden komt dit de inzichtelijkheid van de regeling niet ten goede, en wordt ook het karakter van de WHW aangetast. Artikel 32 lid 10 (nieuw) De leden van de LPF-fractie vragen waarom gekozen is voor de benoemingsduur van drie aaneengesloten jaren als het gaat om betrokkene(n) die in het bezit zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.2 (zie bijvoorbeeld pagina 3 van het Kamerstuk, artikel 32, nieuw lid 10) Artikel 176c (nieuw) De leden van de LPF-fractie constateren dat de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, een beoordeling mag geven of een buitenlands getuigschrift gelijkwaardig is aan een Nederlands getuigschrift. Deelt de regering de visie van de leden van deze fractie dat hierin een bepaalde willekeur kan sluipen? Hoe controleert de regering of dit wel of niet het geval is? Welke maatregelen is zij van plan te nemen zodat een en ander gestroomlijnd wordt als het gaat om verschillende instellingen maar dezelfde diploma's? (zie bijvoorbeeld pagina 4 onder H, artikel 1, onderdeel J, artikel 176c) Artikel 7a.6. Titulatuur De leden van de LPF-fractie merken op dat op pagina 18 van het wetsvoorstel gesteld wordt dat iemand gerechtigd is tot het voeren van de titel drs. of bc. als het een bekwaamheidsonderzoek betreft waarin kennis, inzichten en vaardigheden op het niveau van hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs zijn getoetst. Betekent dit in de praktijk dat iemand uiteindelijk ��n van deze titels mag gaan voeren, zonder daadwerkelijk in het verleden een complete universitaire of hbo-studie te hebben gevolgd? Indien dit het geval is, bestaat er dan niet een oneerlijkheid ten opzichte van mensen die wel een dergelijke opleiding hebben gevolgd? De voorzitter van de commissie, Cornielje De griffier van de commissie, De Kler X Noot 1 Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van der Laan (D66), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Vacature (VVD) en Vacature (VVD). Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Vacature (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Vacature (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Vacature (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), Van der Ham (D66), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), De Grave (VVD) en �rg� (VVD). X Noot 1 Er blijken veel zij-instromers thuis te zitten, die niet of slechts heel moeilijk aan de slag komen. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:57:51 | Kamerstuk
  • 28 159 Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO) 22 187 Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 26 mei 2003 In het op 10 april jl. gevoerde Algemeen Overleg met de vaste commissie SZW van uw Kamer over onder meer de Wet instroomcijfers WAO en de onderliggende Regeling (28�159/ 22�187, nr.�9), is door mij toegezegd met een aantal aspecten van genoemde wet en regeling in overleg te treden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het betreft het onderscheid naar vol- en deeltijddienstverband en naar geslacht, de mogelijkheid tot halfjaarlijkse rapportage en ten slotte de mogelijkheid en wenselijkheid om de publicatie te verbreden naar alle sectoren in plaats van de vijf geprioriteerde sectoren, zoals in bovengenoemde regeling vermeld. Mede op basis van recent ontvangen informatie van het UWV, ga ik onderstaand achtereenvolgens in op de verschillende genoemde onderwerpen. 1. Onderscheid naar vol-/ deeltijddienstverband Van het UWV is vernomen dat gegevens over vol- en deeltijddienstverbanden momenteel niet bij werkgevers worden uitgevraagd. In de basisbestanden van het UWV kan hierover bijgevolg niet worden beschikt. Voor het registreren van genoemd onderscheid is extra gegevensuitvraag noodzakelijk. Dit verdient niet de voorkeur uit oogpunt van beperking van de lasten voor de uitvoering en voor werkgevers. Overigens kan aan bovenstaande worden toegevoegd het bezwaar dat het vermelden van vol- en deeltijddienstverband bij werknemers die in de WAO terecht komen, het mogelijk maakt concurrentiegevoelige informatie af te leiden. Een dergelijke afleiding is niet mogelijk indien de omvang van het dienstverband buiten beschouwing blijft. Op grond van bovenstaande zie ik af van het maken van onderscheid naar werknemers met een voltijd-, dan wel een deeltijddienstverband. 2. Onderscheid naar geslacht Het onderscheid naar geslacht is wel bekend in de basisbestanden van het UWV. Echter, op het niveau van de individuele werkgever is het aantal instromers, zeker bij bedrijven met net iets meer dan 250 werknemers, zo gering dat de naar geslacht gedifferentieerde WAO-instroompercentages daardoor te zeer onderhevig aan fluctuatie om een naar geslacht gedifferentieerde vergelijking relevant te doen zijn. Om dit effect tot aanvaardbare proporties te reduceren, zou in feite de publicatie van WAO-instroompercentages per geslacht moeten worden beperkt tot bedrijven met minimaal 250 werknemers van hetzelfde geslacht. Daaraan is toe te voegen dat de Wet instroomcijfers WAO beoogt de WAO-instroompercentages van bedrijven vergelijkbaar te maken. Niet beoogd wordt de oorzaken van de WAO-instroom, of factoren die daarvoor medebepalend kunnen zijn, in beeld te brengen. Het registreren van het geslacht van degenen die in de WAO instromen, is in principe vooral van betekenis bij het achterhalen van de oorzaak van de WAO-instroom. Een en ander leidt ertoe dat ervoor is gekozen bij de WAO-instroom in de door het UWV te publiceren overzichten geen onderscheid aan te brengen naar geslacht. 3. Halfjaarlijkse rapportage Hoewel tegen halfjaarlijkse rapportage geen uitvoeringstechnische bezwaren bestaan, is daarvoor wetswijziging noodzakelijk. Bovendien kleeft aan een opgevoerde rapportagefrequentie het nadeel dat de instroompercentages meer aan fluctuaties onderhevig zijn. Om deze fluctuaties te reduceren, zou de grens tussen kleine en grote bedrijven hoger gelegd moeten worden, zodat de invloed van de factor toeval op de omvang van de WAO-instroom wordt beperkt. Handhaving van jaarlijkse rapportage en van de huidige grens tussen kleine en grote bedrijven verdient de voorkeur. 4. Verbreding publicatie Reeds eerder in het parlementaire traject heb ik aangegeven dat het UWV de wet voor alle sectoren per 1-1-2003 kan uitvoeren. Voor de houdbaarheid en wenselijkheid van de prioritering naar de vijf in de Regeling genoemde sectoren is het volgende relevant. Het UWV is voornemens om bedrijven in niet-geprioriteerde sectoren te informeren over hun eigen WAO-instroompercentage en dat van hun eigen sector. Die UWV-activiteiten liggen als zodanig in het verlengde van de intentie van de Wet instroomcijfers WAO. Gegeven het zojuist genoemde voornemen ligt de vraag voor of de voor de publicatie van 2003 geldende prioritering houdbaar of wenselijk is. Alles afwegend is ervoor gekozen de prioritering achterwege te laten. De Regeling instroomcijfers WAO zal met het oog daarop worden gewijzigd. 5. Moment van WAO-instroom Van het UWV is op 6 mei jl. vernomen dat het in de statistieken van het UWV gebruikelijk is om als moment van WAO-instroom te hanteren het moment waarop de WAO-uitkering voor het eerst wordt uitbetaald. Het UWV is ook van dit criterium uitgegaan voor de uitvoering van de Wet instroomcijfers WAO. In laatstgenoemde wet is evenwel als moment van WAO-instroom geformuleerd het moment waarop recht ontstaat op WAO-uitkering. Aangezien de voorbereidingen van het UWV voor de uiterlijk per 1�juli as. te publiceren overzichten in een vergevorderd stadium zijn, is het praktisch gezien niet meer mogelijk daarbij het in de wet geformuleerde criterium van WAO-instroom te hanteren. Ik kan er daarom mee instemmen dat het UWV voor de overzichten over 2002, te publiceren uiterlijk 1 juli as., als moment van WAO-instroom hanteert het moment waarop de WAO-uitkering voor het eerst wordt uitbetaald. Voor de publicaties in de jaren daarna worden wet en uitvoering met elkaar in overeenstemming gebracht. Ik heb de Inspectie Werk en Inkomen hiervan op de hoogte gesteld. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:57:00 | Kamerstuk
  • 28 464 Vertragingen uitbetaling huursubsidie nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 1 Inleiding Op 3 februari heeft u de eerste rapportage ontvangen over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak inzake normalisatie van de uitvoering van de huursubsidie (TK 2002?2003, 28�464, nr.�23). Naar aanleiding van het AO van 13�maart jl. heb ik toegezegd de volgende tussenrapportage in mei aan de Kamer te sturen. In aansluiting op de vorige voortgangsrapportage zal ik hierna allereerst de stand van zaken bij de afhandeling van de aanvragen huursubsidie behandelen. Daarna komt de stand van zaken omtrent het vergroten van de telefonische bereikbaarheid en het inrichten van klantcontactpunten aan de orde, evenals de afhandeling van de correspondentie en de bezwaarschriften met betrekking tot het lopende subsidiejaar (2002?2003). Vervolgens zal ik nader ingaan op overige maatregelen uit het ge�ntegreerde plan van aanpak, met name ten aanzien van de voorbereidingen voor het komende tijdvak. De voortgang van de verschillende maatregelen wordt nauwlettend door de directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen (IBS) gemonitord. Daarnaast is er een controlgroep ingesteld, bestaande uit medewerkers van de Accountantsdienst en van de Directie Financi�le en Economische Zaken (DFEZ), die het verscherpte toezicht op de uitvoering van de huursubsidie uitvoert. Deze controlgroep heeft inmiddels vijfmaal een rapportage uitgebracht. Belangrijkste conclusie van de laatste rapportage is dat de voorbereidingen voor het nieuwe tijdvak op schema liggen en dat het traject van de wijzigingen van het huursubsidiesysteem zorgvuldig moet worden bewaakt. 2 Stand van zaken uitvoering huursubsidie 2.1 Automatisch continueren Zoals in de eerste voortgangsrapportage al is aangeven is het proces van automatisch continueren voor het subsidiejaar 2002?2003 volledig afgerond. Op 10�januari moesten er nog 24�000 aanvragen van de 867�700 formeel worden afgerond. Deze aanvragen zijn nu ook afgedaan. Binnen deze groep vallen ook de aanvragen van huishoudens die een 2e rappelbrief hebben ontvangen. Van deze huishoudens hebben 11�000 niet gereageerd en de betreffende aanvragen zijn inmiddels buiten behandeling gesteld. Zo'n 9000 huishoudens hebben wel gereageerd; zij hebben inmiddels een beschikking ontvangen. De aanvraag kan opnieuw in behandeling worden genomen in het geval de betrokken huurders later in het subsidiejaar toch voor huursubsidie in aanmerking willen komen en alsnog de ontbrekende subsidiebepalende gegevens aanleveren. Huursubsidie wordt dan echter niet met terugwerkende kracht toegekend. Daarnaast is er nog een groep van 4000 aanvragen buiten behandeling gesteld om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld overlijden aanvrager voor 1�juli 2002. 2.2 Eerste aanvragen Op de eerste aanvragen worden sinds december 2002 geen voorschotten meer uitgekeerd. De eerste aanvragen worden sinds november binnen de geldende termijnen afgehandeld, zodat voor het uitbetalen van voorschotten sindsdien geen noodzaak meer bestaat (TK 2002?2003, 28�464, nr.�22 en 23). De stand van zaken rond de eerste aanvragen is als volgt weer te geven: het totale aantal door VROM ontvangen eerste aanvragen (ad 306�500), onderverdeeld in de aanvragen waarop al is beschikt (inclusief het aantal nihilbeschikkingen) en de resterende werkvoorraad. De stand van zaken is in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 1: Stand van zaken eerste aanvragen per week 19 Ontvangen eerste aanvragen 306�500 Beschikt, of al een (b)HSB ontvangen 276�800 Werkvoorraad 29�700 In de eerste voortgangsrapportage is gemeld dat het aantal eerste aanvragen per 10�januari nog 240�000 bedroeg. Inmiddels is het aantal opgelopen tot 306�500. Het aantal beschikte aanvragen bevat, naast aanvragen waarop huursubsidie is toegekend, een groot aantal nihilbeschikkingen (ongeveer een kwart van het totaal aantal eerste aanvragen). Het aantal gemelde verhuizingen lopende het tijdvak, maakt ook deel uit van het hoge aantal eerste aanvragen. De totale werkvoorraad bedraagt momenteel 29�700 1 en is daarmee iets groter dan gebruikelijk (ca. 25�000). Dit betreft zowel aanvragen die al in behandeling zijn genomen, als ook aanvragen van huishoudens die nog gaan verhuizen, en al huursubsidie hebben aangevraagd. Zij krijgen dan huursubsidie vanaf het moment dat zij de nieuwe woning betrekken. De aanvraag kan pas definitief worden behandeld als ook bij de gemeente de verhuizing is doorgegeven en verwerkt in de Gemeentelijke Basis Administratie, aangezien dit een wettelijke subsidievereiste is. In totaal 12�200 aanvragen per 1�mei zijn thans nog in behandeling aangezien de GBA-controle pas vijf werkdagen na de peildatum kan worden uitgevoerd. Na afhandeling hiervan zal de werkvoorraad snel dalen tot op of onder het gebruikelijke niveau. 2.3 Aard van de beschikkingen In onderstaande tabel wordt een globaal overzicht gegeven in de aard van de beslissingen van de tot dusver afgehandelde aanvragen. Het betreft de stand per 12 mei 2003. Tabel 2: Beschikkingen Beschikkingen totaal 1�115�000 Waarvan nihilbeschikkingen 126�900 Buiten behandeling gesteld 16�670 Terug te vorderen voorschotten 45�000 De stijging van het aantal nihilbeschikkingen t.o.v. de vorige rapportage (73�500) wordt deels veroorzaakt door de behandeling van eerste aanvragen, die in de periode tussen de twee rapportages administratief zijn afgehandeld. De 45�000 terugvorderingen zijn inmiddels ingesteld. Bij terugvordering wordt desgewenst de mogelijkheid geboden tot gespreide terugbetaling over twaalf tot zesendertig maanden, afhankelijk van de hoogte van het terug te betalen bedrag en de draagkracht van de betrokkenen. In de gevallen, dat verrekening met de definitief vastgestelde bijdrage mogelijk is, wordt het te veel uitgekeerde bedrag op deze wijze verrekend. Naast terugvorderingen n.a.v. nihilbeschikkingen op voorschotten vinden er ? zoals ook in het verleden gebruikelijk ? terugvorderingen plaats in het reguliere proces a.g.v. tussentijdse mutaties en de (na)controle op o.a. inkomens- en vermogensgegevens. 2.4 Telefonische bereikbaarheid Een klant had gemiddeld tussen de 1,1 en 1,6 belpogingen nodig om een medewerker aan de telefoon te krijgen. Tijdens de afgelopen drie maanden worden er gemiddeld 3000 gesprekken per dag gevoerd. Circa 95% van de klanten bereikt ons daadwerkelijk op dezelfde dag. De telefonische bereikbaarheid is hiermee afdoende. Voorts is er een gratis 0800-informatienummer in gebruik genomen waarmee de huurder door middel van een voice responce de voortgang van de behandeling van zijn aanvraag of automatische continuering van huursubsidie kan nagaan (met gebruikmaking van een code op de ontvangstbevestiging of het huursubsidiebericht). Deze informatie kan ook worden verkregen via de vernieuwde internetsite van VROM. Het is een bewuste keuze om mensen in eerste instantie naar 0800 te geleiden omdat daar de meest gestelde vragen automatisch worden beantwoord. Verwacht wordt dat hiermee de behoefte om daadwerkelijk telefonisch te woord te worden gestaan voor een belangrijk deel wordt ondervangen. Voor een persoonlijk contact is het informatienummer 0900?4�887�782 beschikbaar (kosten ?�0,35 per gesprek). Hierdoor is er meer capaciteit beschikbaar om de meer inhoudelijke vragen naar tevredenheid af te handelen. Deze benadering leidt uiteindelijk tot een betere dienstverlening richting de klant. Voor de Huursubsidie Informatie Punten in het land is een afzonderlijke telefoonlijn beschikbaar gesteld voor inhoudelijke informatie m.b.t. de huursubsidie, waardoor deze telefoontjes het standaard informatienummer voor de gemeenten en verhuurders niet belasten. 2.5 Correspondentie (2002?2003) In de eerste voortgangsrapportage is aangeven dat het helaas niet is gelukt om ? zoals de bedoeling was ? alle brieven met betrekking tot de problematiek van afgelopen zomer, voor het eind van 2002 af te handelen. Aangegeven is, dat de correspondentie die vanaf�10�januari 2003 binnenkomt, dagelijks zou worden bijgehouden en binnen de voorgeschreven termijnen afgehandeld. Op dit moment is de correspondentie die voor die datum is binnengekomen afgedaan. Dit is mede gelukt door het gebruik van zogenaamde actualiseringsberichten. Ook zijn de reacties op een beperkt huursubsidiebericht die met een gewone brief (in plaats van met een actualiseringsbericht) zijn ingediend, inmiddels alle verwerkt. Van de correspondentie, die na 10�januari is binnengekomen, bedraagt de voorraad op dit moment circa 5000 stuks. Hiermee is deze voorraad op een gebruikelijk niveau gekomen. De instroom van de correspondentie blijft echter hoog. Om deze correspondentie tijdig te behandelen is een aparte unit ingesteld. 2.6 Afhandelen bezwaarschriften Er zijn in totaal 5300 bezwaarschriften binnengekomen over het tijdvak 2002?2003. Dit aantal is onder te verdelen in bezwaarschriften op basis van nihilbeschikkingen (2300) en overige bezwaarschriften (3000). Van de in de rapportage van 3�februari genoemde categorie van 3000 bezwaarschriften die betrekking hebben op een nihilbeschikking blijken 700 bezwaren na nader onderzoek niet tot deze categorie te behoren. Van de overgebleven 2300 bezwaarschriften op een nihilbeschikking zijn er op dit moment ? anders dan eerder gemeld tijdens het AO van 13�maart jl. ? nog 1250 in behandeling. Door het oprichten van een aparte unit, die zich specifiek bezig houdt met het afdoen van deze bezwaarschriften heeft dit traject een belangrijke prioriteit binnen de organisatie gekregen. Het streven is om deze categorie eind juni af te ronden. De overige 3000 bezwaarschriften moeten nog worden afgedaan; een deel daarvan is wel in behandeling. Ook voor deze categorie geldt dat de afhandelingtermijn mede afhankelijk is van de reactie van de klant. Het gaat dan met name om het feit of zij staan op een hoorzitting en hoe en op welke termijn aanvullende stukken door de klant worden geleverd. Helaas bestaat het risico dat deze laatste categorie mogelijk niet binnen de hiervoor geldende termijnen kan worden afgehandeld. Om deze categorie toch nog zo snel mogelijk af te handelen is reeds extra capaciteit vrijgemaakt. 2.7 Klantcontactpunten De inrichting van de klantcontactpunten, voortaan Huursubsidie Informatie Punten (HIP's) genoemd, verloopt zeer voorspoedig. Op dit moment hebben 347 HIP's een aansluiting met het Ministerie van VROM en het aantal neemt nog steeds toe. Hiermee is de motie van het Kamerlid De Ruiter c.s. uitgevoerd (TK 2002/ 2003, 28�264 nr.�13). Voor aanvang van het komende huursubsidiejaar zullen tenminste 300 operationele HIP's een belangrijke rol gaan spelen bij het verstrekken van informatie aan de (potenti�le) aanvrager. De eerste ervaringen van de HIP-medewerkers zijn positief. De tekst voor het convenant met de verschillende HIP's is inmiddels goedgekeurd door VNG en AEDES. De daadwerkelijke ondertekening vindt momenteel plaats en zal naar verwachting voor het grootste gedeelte voor 1�juli zijn afgerond. Om de informatie richting de HIP's zo actueel mogelijk te houden en goed te kunnen communiceren richting HIP's wordt informatie verstrekt op de internetsite van VROM. Daarnaast worden de huursubsidie-aanvraaggegevens die HIP-medewerkers in kunnen zien zeer regelmatig geactualiseerd. Deze gegevens zijn in principe nooit meer dan 48 uur oud. Hiermee wordt gewaarborgd dat de HIP's altijd kunnen uitgaan van de actuele informatie. VROM laat de HIP's in principe vrij in hun aanpak van de serviceverlening naar de klant; wel worden duidelijke eisen gesteld waar het gaat om het waarborgen van de privacy. Ook wordt serviceverlening door de HIP's gemonitord. Verder voorziet VROM de HIP's van alle benodigde informatie over de (uitvoering van) de Huursubsidiewet en staan er faciliteiten zoals een afzonderlijke telefonische helpdesk ter beschikking. VROM kan tevens behulpzaam zijn als HIP's op basis van vrijwilligheid het eigen kennisniveau willen testen en zo nodig verhogen. Onlangs is een onderzoek gestart naar de kosten en baten die voor de betrokken partijen (gemeenten, verhuurders en VROM) zijn gemoeid met het inrichten en draaiende houden van de HIP's. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek zal begin 2004 in overleg met VNG en AEDES worden bezien of de huidige afspraak dat de HIP's van start gaan met gesloten beurzen voor de toekomst al dan niet moet worden herzien. Als bijlage bij deze brief is een CD-rom gevoegd die inzicht geeft in de dagelijkse praktijk van de HIP's. 1 3 Uitvoering plan van aanpak voor het aankomende subsidiejaar (vanaf�1�juli 2003) 3.1 Selectie automatisch continueren In de maand april is de eerste groep van 926�500 huurders geselecteerd, die de huursubsidie per 1 juli 2003 automatisch krijgen gecontinueerd als zij aan de voorwaarden voor huursubsidie voldoen. Dit aantal zal nog hoger worden, omdat medio mei een aanvullende selectie plaatsvindt van die aanvragen die bij de eerste selectie niet zijn meegenomen. Deze extra selectie beperkt het probleem dat huurders die aan het einde van het voorgaand tijdvak wel huursubsidie ontvingen, maar van wie voor de selectie de aanvraag te laat bij het 1 ministerie was aangekomen, alsnog een eerste aanvraag moet indienen (TK 2001?2002, 28�464, nr.�5). Aanvragers die aan het einde van het tijdvak 2002?2003 (na de tweede selectie) nog een aanvraag hebben ingediend voor juni 2003, worden actief door VROM benaderd (krijgen automatisch een eerste aanvraag toegestuurd), zodat zij zonder subsidieverlies al vanaf juli 2003 subsidie ontvangen voor het nieuwe tijdvak. Een zo groot mogelijk aantal huurders is hiermee verzekerd van een automatische continuering van huursubsidie. De eerste 40�000 huursubsidieberichten op basis van de selectie zijn inmiddels naar de desbetreffende huishoudens verstuurd. 3.2 Verbetering gegevensuitwisseling De aangekondigde verbeteringen in de gegevensuitwisseling met de primaire bronnen (Belastingdienst, GBA en de Verhuurdersadministratie) zijn inmiddels doorgevoerd. Door deze verbeteringen in de gegevensuitwisseling is de verwachting dat er minder beperkte huursubsidieberichten worden verstuurd. Om te voorkomen dat er een betalingsachterstand ontstaat, zullen de ontvangers van een beperkt huursubsidiebericht ? als zij over tijdvak 2002?2003 huursubsidie ontvingen ? een voorlopige toekenning ontvangen op basis van hun bijdrage van het vorige tijdvak. De verwachte afname van 230�000 (zoals in vorige tijdvak) naar 140�000 beperkte huursubsidieberichten hangt met name samen met de verbeterde afstemming van systemen van VROM en van de Belastingdienst op elkaar en de frequentere uitwisseling van inkomensgegevens. Op grond van de ervaringen met het subsidietijdvak 2002/ 2003 en nieuwe wensen voor het subsidietijdvak 2003/ 2004 bleek een herziening van de bijlage van het Convenant met de Belastingdienst noodzakelijk en gewenst. Die herziening vindt in goed overleg met de Belastingdienst plaats en heeft tot nog toe geen knelpunten opgeleverd. In afwachting van de formalisering van de afspraken in een herzien convenant, hebben zowel VROM als de Belastingdienst zich al schriftelijk gebonden aan de nieuwe productieplanning. Ook de verbeteringen die zijn uitgevoerd ter voorbereiding van de gegevensuitwisseling met de GBA dragen bij aan een afname van het aantal beperkte berichten. Daarnaast zijn verhuurders in de afgelopen periode actiever betrokken bij de gegevensuitwisseling, waardoor het aantal beperkte huursubsidieberichten als gevolg van het ontbreken van huurgegevens zal afnemen. Bij het ontbreken van een tijdige opgave van huurgegevens wordt eerst een rappel aan verhuurders verstuurd; pas daarna volgt een beperkt huursubsidiebericht. 3.3 Communicatie naar de burgers De publiciteitscampagne voor het komende subsidietijdvak verloopt voorspoedig. Sinds 1�mei is het postbus 51-spotje ten behoeve van informatieverstrekking aan automatisch continuanten in de lucht. Inmiddels heeft ook de eerste verzending van de eerste aanvraagformulieren en overig campagnemateriaal naar verhuurders, gemeenten en intermediaire organisaties en organisaties voor allochtonen plaatsgevonden. Extra informatie kan worden verkregen door een postbus-51 nummer te bellen. Tevens is voor huurders die informatie willen raadplegen op internet een aangepaste internetsite ingericht. Door het hele land zijn voorlichtingscampagnes georganiseerd voor verhuurders, gemeenten en medewerkers van HIPs; waarbij de informatie over het algemeen goed is ontvangen. Naar aanleiding van tijdens de voorlichting gestelde vragen is voor de meest gestelde vragen een vraag-en-antwoord-bulletin opgesteld, dat eveneens op internet is te raadplegen. 3.4 Overige maatregelen ter beheersing van de uitvoeringsprocessen De voortgang van de overige maatregelen ter beheersing van de uitvoeringsprocessen verloopt volgens planning. In het kader van de verbetering van de managementinformatie ten behoeve van de beheersing van de uitvoeringsprocessen zijn momenteel een aantal systeemwijzigingen voorbereid die in het komende subsidiejaar moeten leiden tot een sterke verbetering van de managementinformatie. De interne werkinstructies en de procesbeschrijvingen voor de kritieke processen (afhandelen van de reactieformulieren en eerste aanvragen) in het komende tijdvak zijn grotendeels (95%) afgerond. Het resterende deel van deze werkinstructie zal gereed zijn voor de piek van deze processen begint. Hetzelfde geldt voor de instructie die bestemd is voor het afhandelen van de correspondentie. Ten aanzien van de systeemwijzigingen geldt dat deze ? weliswaar onder grote tijdsdruk ? een zorgvuldig testtraject doorlopen. 4 Afsluitende opmerkingen Op basis van hetgeen hiervoor is beschreven kan geconcludeerd worden dat, ondanks een blijvend hoge instroom van correspondentie en eerste aanvragen, de uitvoering van de huursubsidie over tijdvak 2002?2003 is genormaliseerd, met dien verstande dat met name de tijdige afhandeling van bezwaarschriften blijvend aandacht verdient. Ook de voorbereidingen voor het komende tijdvak verlopen over het algemeen voorspoedig. Zo heeft de eerste selectie van huishoudens voor het automatisch continueren van huursubsidie in april plaatsgevonden en is de verzending van de eerste stroom subsidieberichten inmiddels probleemloos verlopen. Verder is het aantal operationele Huursubsidie Informatie Punten (voorheen klantcontactpunten) hoger dan verwacht, zijn noodzakelijke verbeteringen in de gegevensuitwisseling met de primaire bronnen doorgevoerd en is ruim aandacht besteed aan de communicatie met de burgers en de voorlichting aan gemeenten en verhuurders. De uitvoering van de overige maatregelen ter beheersing van de uitvoeringsprocessen hebben alle in een zeer krap tijdsbestek plaatsgevonden. Op de afronding hiervan voor de piek van werkzaamheden in de uitvoering van de huursubsidie in de zomermaanden vindt een voortdurende monitoring plaats. Door de in deze brief aangehaalde maatregelen is er een enorme inspanning gepleegd om het komende tijdvak 2003?2004 goed van start te laten gaan. Er kunnen zich evenwel altijd onvoorziene situaties voordoen in het uitvoeringsproces. Daarom zijn verschillende noodscenario's ontwikkeld. Bij een crisissituatie kunnen b.v. de telefoonlijnen van Postbus 51 worden ingezet en kan op korte termijn extra personeel worden ingehuurd. Ook staat er in de kritieke periode een crash-team paraat om o.a. technische storingen snel te verhelpen. Maar ook dan is het ? gelet op de omvang van de doelgroep (1 miljoen huishoudens ontvangen jaarlijks huursubsidie) ? onvermijdelijk dat er in incidentele gevallen toch voor burgers problemen kunnen ontstaan. Zelfs als het hier slechts een half procent van de doelgroep betreft, gaat het al snel om zo'n 5000 huishoudens. Om te voorkomen dat mensen te lang in onzekerheid verkeren zal een oplosgroep dit soort incidentele gevallen proberen zo snel mogelijk vlot te trekken. Over de werking van deze drietrapsraket, zijnde de uitgebreide voorbereiding van het tijdvak 2003/ 2004, de noodscenario's voor onvoorziene knelpunten in het uitvoeringsproces en een oplosteam voor incidentele gevallen, zal in de derde voortgangsrapportage (augustus) nader worden gerapporteerd. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, H. G. J. Kamp X Noot 1 Ten tijde van het AO waren 40�000 aanvragen in behandeling waarvan er abusievelijk slechts 28�000 als zodanig zijn gemeld. X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:56:41 | Kamerstuk
  • 28 921 Oprichting stichting Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) nr. 223 nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 26�mei 2003. De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 25 juni 2003. Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 25 juni 2003 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen. Hierbij deel ik u in overeenstemming met het oordeel van de ministerraad mede, dat ik het voornemen heb een privaatrechtelijke rechtspersoon te doen oprichten, de stichting Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP). De oprichting vindt plaats in samenwerking met de forensisch psychiatrische instellingen en het ministerie van VWS. Met deze mededeling geef ik gevolg aan het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet. Het EFP valt onder artikel 91 lid 1c van de Comptabiliteitswet. Op grond daarvan heeft de Rekenkamer het recht van toegang tot de stukken van het EFP. De Rekenkamer kan zowel rechtmatigheidsonderzoek als doelmatigheidsonderzoek verrichten, waarbij alle relevante aspecten worden betrokken. De Rekenkamer heeft toegang tot de jaarrekeningen, daarop betrekking hebbende rapporten en overige bescheiden. Ik licht het bovenstaande toe als volgt. Aanleiding en achtergrond Het initiatief tot het oprichten van een kenniscentrum leeft reeds lang in het tbs-veld. Er is bij de tbs-inrichtingen behoefte aan specifiek onderzoek en co�rdinatie van onderzoek op het terrein van de forensische psychiatrie en de effectiviteit van de tbs-behandeling. In 1997 en 1999 hebben twee Interdepartementale Beleidsonderzoeken plaatsgevonden naar de tbs 1 . Doel van de beleidsonderzoeken was om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden de intramurale behandelduur voor bepaalde categorie�n tbs-gestelden te verkorten en tegelijkertijd de effectiviteit te vergroten. De IBO-II werkgroep constateerde dat er onvoldoende evidence based gewerkt wordt in de forensische psychiatrie. Gelet hierop stelde de IBO-werkgroep voor om een expertisecentrum in te richten ten dienste van het veld en het ministerie van Justitie, waarbij nauwe samenwerking met het ministerie van VWS tot stand diende te komen. Hierbij is van belang dat het ministerie van VWS met name betrokken is bij de financiering van het expertisecentrum op basis van art. 8 BMV, maar niet in juridische zin (direct) betrokken is bij het oprichten van het expertisecentrum. De gekozen constructie brengt met zich, om de onafhankelijkheid van het EFP te waarborgen, en daarmee de onafhankelijkheid van het onderzoek te garanderen, dat de bevoegdheden van de minister van Justitie die in de statuten zijn opgenomen relatief beperkt zijn. Deze bevoegdheden worden met name in de subsidierelatie vorm gegeven. In het kader van deze afspraken kan de minister van Justitie advies uitbrengen over de inhoud van het onderzoeksprogramma. Kabinetsstandpunt Medio 1999 is het Kabinetsstandpunt goedgekeurd door de Ministerraad. Het Kabinet beoogt een doelmatiger tenuitvoerlegging van de tbs. De aanbevelingen van het IBO-rapport worden overgenomen en de voorstellen worden gezien als kaders voor het toekomstig handelen. Het Kabinet stelt dat een betere wetenschappelijke fundering van de behandeling noodzakelijk is om de effectiviteit van de maatregel te vergroten en beschouwt de ontwikkeling hiervan als een elementair kwaliteitsvereiste. De samenwerking tussen de tbs-klinieken en de uitwisseling tussen de tbs en de GGz, universiteiten en onderzoeksinstituten behoeft verbetering. Het Kabinet stelt voor een expertisecentrum op te richten met de volgende functies: 1. zorgdragen voor kwaliteitsontwikkeling en -borging; 2. registreren en monitoren van ontwikkelingen met betrekking tot pati�ntenstromen, behandelmethoden en de relatie tussen deze methoden en de behandelduur; 3. co�rdineren en verrichten van wetenschappelijk onderzoek; 4. zorgdragen voor opleiding en consultatie van de in de TBS werkzame beroepsgroepen; 5. onderhouden van kontakten en het uitwisselen van kennis met de GGZ, de universitaire wereld en (inter)nationale onderzoeksinstituten. Verder stelt het Kabinet voor om in overleg met de universiteiten de mogelijkheid te onderzoeken binnen een faculteit geneeskunde een leerstoel forensische psychiatrie in te stellen. Oprichting Expertisecentrum Forensische Psychiatrie Eind 1999 vond een conferentie plaats waar de maatregelen genoemd in het kabinetstandpunt zijn onderschreven door vertegenwoordigers van de tbs-sector en de GGz. In aansluiting op deze conferentie is een werkgroep ingesteld die zich heeft gericht op de verdere ontwikkeling van een Expertisecentrum Forensisch Psychiatrie. In deze fase is besloten tot de rechtsvorm van een stichting voor het genoemde centrum. Er is afgezien van onderbrenging van het EFP bij reeds bestaande onderzoekscentra zoals het WODC of het Trimbos-instituut. In beide gevallen waren er te weinig garanties dat het gewenste forensisch psychiatrische onderzoek voldoende herkenbaar in de onderzoeksprogrammering tot uitdrukking zou kunnen komen. De redenen om een stichting op te richten zijn dat de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd dient te zijn. Een stichting biedt daartoe voldoende mogelijkheden. In de tweede plaats is van belang dat het initiatief tot de oprichting van het centrum afkomstig is van de tbs-inrichtingen zelf, waarbij de ministeries van Justitie en VWS faciliterend zijn opgetreden. De bijzondere relatie die in deze bestaat tussen het ministerie van Justitie, het ministerie van VWS en de forensisch psychiatrische instellingen noopte tot de inrichting van een zelfstandige organisatie, die in gelijkwaardige positie ten opzichte van alle genoemde partijen verkeert. Het expertisecentrum zal voor de komende vijf jaar evenredig door genoemde partijen worden gefinancierd. De bijdrage van het ministerie van VWS is gebaseerd op art. 8 BMV. De tbs-inrichtingen dragen gezamenlijk een derde deel van de kosten. De financi�le bijdrage van het ministerie van Justitie is opgenomen in de begroting van de sector-tbs van de Dienst Justiti�le Inrichtingen. Ten behoeve van de oprichting van het EFP zijn de functies van dit expertisecentrum verder uitgewerkt in een blauwdruk. Het werkveld bestrijkt de gehele forensische psychiatrie, inclusief de FPA's en de FPK's, en beperkt zich dus niet tot de sector tbs. Er zal regelmatig overleg worden gevoerd tussen het EFP en de betrokken instanties over de programmering van het onderzoek. Vervolgens zal na een periode van vijf jaar worden ge�valueerd of het expertisecentrum aan zijn doelstellingen heeft voldaan. Er wordt naar gestreefd dat het EFP na deze periode in haar eigen financiering kan voorzien. In de bijgevoegde documenten 1 treft u de voornemens aan van het ministerie van Justitie, het ministerie van VWS en de tbs-instellingen om de Stichting Expertisecentrum Forensische Psychiatrie op te richten, alsmede de brief van de Algemene Rekenkamer van 11 november 2002. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner X Noot 1 TBS I: Doelmatig handelen met kabinetsstandpunt (1997); IBO TBS II: Over stromen: In-, door- en uitstroom bij de TBS met kabinetsstandpunt (1999). X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:56:25 | Kamerstuk
  • 28 600 XI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2003 nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Met deze brief wil ik u, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, informeren over de afronding van het IRMA-hoogwaterprogramma 1 . Voortgangsrapportages heb ik u gezonden in 1999 (brief met kenmerk M247, d.d. 28 juni 1999 en brief d.d 27 oktober 1999 (kamerstuk 26�800 XI, nr. 8), in 2000 (24 februari 2000 kamerstuk 26�800 XI, nr. 57) en in 2002 (d.d. 30 januari 2002 (kamerstuk 28�000 XI, nr. 46). De Europese Commissie heeft in 1996, naar aanleiding van de hoogwaterproblemen langs de Rijn en de Maas in 1993 en 1995, een budget vrijgemaakt voor een programma, waarmee deze problemen in de toekomst kunnen worden beperkt: het IRMA hoogwaterprogramma, Interreg Rijn en Maas hoogwater Activiteiten. Dit geld is beschikbaar gesteld vanuit het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling, en past in het INTERREG II-c initiatief van de EU. De vijf Rijn- en Maaslanden Frankrijk, Belgi�, Luxemburg, Duitsland en Nederland zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van IRMA geweest. Zwitserland heeft op projectbasis meegedaan. Nederland is als beheersautoriteit eindverantwoordelijk voor het programma, en is als zodanig aanspreekpunt voor de Europese Commissie. Het IRMA programma is op 31 maart 2003 afgesloten en aan de Europese Commissie aangeboden. De belangrijkste conclusies: Inhoud: In vijf jaar tijd zijn 154 projecten van idee tot en met uitvoering gebracht, waarvan 83 Nederlandse projecten. Normaal gesproken hebben dergelijke projecten een veel langere looptijd. Het merendeel van de projecten heeft tot een fysiek ingrijpen in het stroomgebied geleid. Er zijn projecten uitgevoerd in het instroomgebied van de Rijn en de Maas, gericht op het vasthouden en bergen van water. Voorts zijn er projecten uitgevoerd in de Rijn en Maas zelf, gericht op het bergen en ? vooral in Nederland ? afvoeren van water. Bij alle projecten is een ruimtelijke aanpak gekozen ( ruimte voor water ). IRMA-projecten in het buitenland hebben een gunstige invloed op de hoogwaterbeheersing in ons land. Daarnaast zijn er projecten uitgevoerd in de sfeer van onderzoek. Vrijwel alle projecten, die in 1999 werden gecommitteerd, zijn daadwerkelijk uitgevoerd. Alle uitvoeringsprojecten zijn voorzien van publiciteit, zoals informatieborden, inclusief verwijzing naar de Europese steun vanuit IRMA, waardoor het draagvlak bij het publiek voor de innovatieve aanpak van de waterproblematiek is vergroot. Tevens profileert het de Europese Unie als een publiek lichaam, dat bijdraagt aan de veiligheid van haar burgers en werkt aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Proces: Vijf jaar samenwerking heeft geleid tot een beter begrip tussen de waterwereld en de wereld van de ruimtelijke ordening, zowel in Nederland, de andere deelnemende landen, als tussen die landen. Dit is van belang in het licht van de nieuwe Nederlandse benadering van de waterproblematiek; ruimte voor water, en water als ordenend principe, zoals onder meer neergelegd in het Kabinetsstandpunt over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, en het Kabinetsstandpunt Anders Omgaan met Water, Waterbeheer 21e eeuw . Het in stand houden en verder uitbouwen van die samenwerking is van belang voor zowel de beheersing van de waterproblematiek als ter bevordering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Financieel: Er is totaal ?�119 miljoen Europese steun in de projecten tot uitvoering gebracht, waarvan ?�77 miljoen in Nederland. De totale gerealiseerde projectomvang bedroeg ?�356 miljoen, waarvan ?�238 miljoen in Nederlandse projecten. Ten opzichte van de in 1999 gecommitteerde Europese subsidie (?�141 miljoen) betekent dit een realisatie van 84%, ofwel een onderuitputting van 16%. Hierbij moet worden aangetekend dat deze vrijval voor het merendeel is veroorzaakt door goedkopere uitvoering van de projecten. Dit percentage is in vergelijking tot andere Europese programma's normaal, en in het licht van het uitvoeringskarakter van het programma, en de bijzonder korte looptijd, als goed te karakteriseren. Beheersing: De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de controle op de rechtmatige besteding van de Europese middelen. Daarnaast heeft een gezamenlijk programmasecretariaat de voortgang van het programma bevorderd en bewaakt. Er is veel energie gestoken in de controle op de Nederlandse projecten. Voork�men moet worden, dat de Europese Commissie in haar eindcontrole onregelmatigheden constateert, die niet eerder door de lidstaten zijn opgemerkt, en waar mogelijk zijn opgelost, dan wel gemeld aan de EC. Het valt echter niet uit te sluiten, dat de EC kritiek zal uiten op de aanbestedingsdata van enkele projecten. U bent hierover in 1999 en 2000 reeds ge�nformeerd. In de goedkeurende Accountantsverklaring over het Nederlandse deel van IRMA is een beperking opgenomen in verband met onzekerheid over de tijdige aanbesteding van 11 projecten met een totale subsidie van ?�4,6 mln. In het belang van een voortvarende aanpak van de hoogwaterproblematiek heeft het Kabinet destijds besloten, dit mogelijke risico te accepteren. Ik trek de voorlopige eindconclusie, dat IRMA een succesvol programma is geweest. Voorlopig, omdat de Europese Commissie de komende tijd nog haar eindbeoordeling over het IRMA programma moet uitvoeren. Mochten hieruit onverhoopt kritische bevindingen voortkomen, dan zal ik uw Kamer hierover informeren. Nu IRMA is afgerond moet ik constateren, dat zonder nieuwe impulsen de opgedane kennis en ervaring, de gevormde netwerken, �n de voortgang van de noodzakelijke ingrepen in het stroomgebied, in gevaar komen. Er is immers geen nieuw IRMA programma door de EC gelanceerd. Gezien ook de recente problemen met hoogwater in andere delen van Europa is de IRMA-aanpak hoogst actueel en maatschappelijk relevant. Ik heb daarom samen met collega's in de andere IRMA landen er bij de Europese Commissie op aangedrongen, om te bezien of een nieuw initiatief kan worden genomen. Voorts onderzoek ik de mogelijkheden om de opgebouwde kennis, ervaring en netwerken te beheren en uit te bouwen. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de bereidheid van anderen daarin te participeren. Voor de nazorg van het IRMA-programma blijft VROM het aanspreekpunt richting de EC, de projecten, en de andere deelnemende lidstaten. In de Toelichting bij deze brief ga ik op een aantal aspecten nader in 1 . De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, H. G. J. Kamp X Noot 1 De eindrapportage is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:56:21 | Kamerstuk
  • 22 589 Betuweroute nr. 220 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 De procedureregeling grote projecten voorziet onder meer in een rapportage van de Accountantsdienst van het desbetreffende ministerie in de fase van de projectuitvoering. In dat kader doe ik u hierbij het rapport van de Accountantsdienst van mijn ministerie toekomen inzake het project Betuweroute 1 . Overeenkomstig de in bijlage B van de procedureregeling opgenomen aanwijzingen heeft het rapport betrekking op de kwaliteit en de volledigheid van de informatie in de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer en op de toereikendheid van de projectorganisatie. Het rapport geeft mij geen aanleiding tot het geven van commentaar. De Minister van Verkeer en Waterstaat, R. H. de Boer X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:55:22 | Kamerstuk
  • 26 959 Toekomst van de nationale luchthaven nr. 33 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Middels dit schrijven informeer ik u over het niet overgaan tot de tweede fase van het door het Kabinet ingestelde onderzoeksprogramma voor een luchthaven in zee. Tevens informeer ik u over de voorgenomen beleidsontwikkeling ten aanzien van de blijvende inpassing van de mainport Schiphol in de Randstad. In 1999 heeft het Kabinet in de nota TNL besloten om een meerjarig onderzoeks-programma voor een luchthaven in zee te starten. Dit onderzoeksprogramma, genaamd Flyland, is eind 2000 van start gegaan. Over de voortgang van dit onderzoeksprogramma bent u middels het jaarverslag 2001 bericht. Het jaarverslag 2002 zal binnen afzienbare tijd afgerond zijn. Mede door de opstelling van de initiatiefnemers en medefinanciers ten aanzien van het programma Flyland (de Ministeries van VROM en EZ en de luchthaven Schiphol) is na overleg besloten geen financi�le verplichtingen meer aan te gaan voor de volgende fase van het programma. Er zijn thans te veel onzekerheden in de ontwikkeling van de luchtvaart. Daarnaast zijn de investeringsmogelijkheden voor een eiland door de Nederlandse overheid en luchtvaartsector beperkt. De uitgangspunten die golden bij de start van het programma Flyland zijn gewijzigd. Het besluit over een eventueel eiland in zee zal op een veel later tijdstip aan de orde zijn dan tot nu toe was voorzien (2040 in plaats van 2020). Mede gezien de recente ontwikkelingen in de luchtvaart, zoals fusies tussen luchtvaartmaatschappijen en de groeiende concurrentie met luchthavens in het vangstgebied van Schiphol is het speelveld zo onzeker geworden dat nu een pas op de plaats gerechtvaardigd is. De ontwikkelingen in Noordwest Europa zijn aanleiding om bij de van de bouw van luchthavens een internationale ori�ntatie te hanteren, met name als het gaat om de aanleg van een luchthaveneiland. Dit is een extra reden om op dit moment geen meerjarige contracten aan te gaan of te continueren voor onderzoek dat specifiek gericht is op een puur Nederlands eiland voor onze kust. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst het onderzoek naar de mogelijkheid voor een nationale luchthaven in zee alsnog opportuun blijkt. Vanzelfsprekend worden de resultaten van Flyland tot nu toe gebundeld en blijven deze beschikbaar. De rapportage met de conclusies zal binnen enkele weken worden afgerond. Gelet op voornoemde ontwikkelingen is een blijvende inpassing van de mainport Schiphol in de Randstad nodig. Vooralsnog heeft V&W het voortouw genomen in de beleidsontwikkeling die de inpassing mogelijk moet maken. Voor de korte termijn is hiertoe een project ingesteld met een nadrukkelijk accent op het draagvlak voor het beleid op de korte en lange termijn. In een nieuw project Schiphol mainport wordt in kaart gebracht wat de impact is van de relevante ontwikkelingen op het gebied van luchtvaart, luchtruim, luchthaven, bereikbaarheid en ruimtelijk-economische aspecten op de mainport en haar omgeving. Onderzocht wordt hoe geanticipeerd kan worden op de toekomst en op welke wijze dit ingebracht kan worden in lopende beleidsprocessen voor de ontwikkeling van de noordelijke Randstad, inclusief de mainport. V&W zal met de meest betrokken partijen in overleg treden. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. H. Schultz van Haegen- Maas Geesteranus [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:55:13 | Kamerstuk
  • 28 918 Wijziging van de Infectieziektenwet ter incorporatie van het severe acute respiratory syndrome nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Infectieziektenwet ter incorporatie van het severe acute respiratory syndrome. De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. 's-Gravenhage 26 mei 2003 Beatrix nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Infectieziektenwet op grond van artikel 3, eerste lid, van die wet bij ministeri�le regeling in het belang van de volksgezondheid van toepassing is verklaard ten aanzien van het severe acute respiratory syndrome en dat het op grond van artikel 3, derde lid, van die wet noodzakelijk is die vantoepassingverklaring zo spoedig mogelijk in die wet te incorporeren; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I In artikel 2, onder a, van de Infectieziektenwet wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: severe acute respiratory syndrome;. ARTIKEL II Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:55:05 | Kamerstuk
  • 28 836 (R 1735) Aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Rijkswet van 21�december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618), mede in verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap nr. 4 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 26 mei 2003 Het voorstel van Rijkswet wordt als volgt gewijzigd: A a. In artikel I wordt voor het aldaar gestelde de letter A. geplaatst. b. Onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 in: 2 en 3 wordt daaraan voorafgaand een nieuw onderdeel toegevoegd luidende: 1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: B Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: B. In artikel 27, tweede lid, komen de woorden datum van te vervallen. Toelichting 1. Deze wijziging uniformeert de terminologie voor de gehele regelgeving inzake het Nederlanderschap, en voorkomt daarmee onduidelijkheid. 2. Deze wijziging verduidelijkt dat de in dit artikel gestelde regeling geldt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de in artikel 27 bedoelde Rijkswet. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, H. P. A. Nawijn [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:54:51 | Kamerstuk
  • 28 600 XII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2003 28 600 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2003 nr. 113 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Op 8 april 2003 heeft u de motie met kenmerk 28�600 XII en 28�600 A nr. 95 van het lid Van Haersma Buma c.s. aangenomen. Bij deze informeer ik u over op welke wijze ik met deze motie om ga. Motie In de motie: ? verzoekt u de regering in elk geval ?�25 mln van het pakket van de brief van 25 maart 2003 nog in 2003 te beschikken zodat realisatie van al deze voorzieningen alsnog mogelijk wordt; ? verzoekt u de regering de projecten die dit jaar kunnen worden gerealiseerd, doorgang te laten vinden door in ieder geval gebruik te maken van de aangeboden voorfinanciering door decentrale overheden; ? verzoekt u de regering tevens te bewerkstelligen dat er een eventuele leenfaciliteit wordt gerealiseerd waaruit de overige benodigde bedragen kunnen worden voorgefinancierd, dan wel gebruik te maken van andere vrije bestedingsruimte in dit begrotingsjaar. Naar aanleiding van de door u aangenomen motie verwacht ik binnen een maand de beschikkingen voor de bouw van de stations Tilburg Reeshof, Almere Oostvaarders en de perronverlengingen van de HSL-Oost kopgroep af te kunnen geven. De besluitvorming over de andere projecten is aan het volgende kabinet. Een toelichting op dit standpunt treft u hieronder aan. Leenfaciliteit en onderuitputting 2003 Tijdens ons overleg over het onderhavige onderwerp op 12 en 26 maart 2003 heb ik u reeds toegelicht dat de mogelijkheid van een leenfaciliteit en het gebruik maken van de vrije bestedingsruimte reeds een aantal keren besproken is met mijn collega's. Dit heeft geleid tot de conclusie dat van de door u voorgestelde financieringswijze geen gebruik kan worden gemaakt ter dekking van de realisatie van de aangegeven projecten. Overleg in het kabinet naar aanleiding van uw motie heeft niet geleid tot andere inzichten. Voorfinanciering Van de decentrale overheden heb ik voorstellen voor voorfinanciering ontvangen van de gemeenten Houten, Almere en Tilburg en van een gezamenlijk voorstel van het bestuur van de regio Utrecht, de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht (regio Utrecht). ? Almere Oostvaarders. Het aanbod van de gemeente Almere betreft de voorfinanciering van het gehele bedrag dat noodzakelijk is voor de bouw van het station. Het kabinet heeft, in lijn met uw motie, besloten gebruik te maken van dit aanbod en alsnog een beschikking af te geven voor de realisatie van dit project. ? Tilburg Reeshof. Het aanbod van de gemeente Tilburg betreft de voorfinanciering van het gehele bedrag dat noodzakelijk is voor de bouw van het station. Het kabinet heeft, in lijn met uw motie, besloten gebruik te maken van dit aanbod en alsnog een beschikking af te geven voor de realisatie van dit project. ? Houten-Houten Castellum. De beschikking voor Houten-Houten Castellum betreft een meerjarige verplichting van ?�105 mln. Het aanbod van de gemeente Houten betreft het voorstel een deel van de gereserveerde middelen voor het realiseren van twee onderdoorgangen te gebruiken voor de spoorverdubbeling in Houten. Daarmee is slechts een paar miljoen van de benodigde ?�105 mln voorgefinancierd. Het huidige demissionaire kabinet heeft daarom besloten deze beschikking niet meer af te geven, mede gezien het meerjarige en grote beslag dat het afgeven van deze beschikking heeft op de begroting van de komende jaren. De 4-sporigheid Houten-Houten Castellum inclusief VINEX station (?�105 mln) is ook vanuit spoorcapaciteit prioritair en reeds in de Begroting 2003 in het realisatieprogramma opgenomen. Definitieve besluitvorming over dit project en de uitvoeringsperiode zullen na verwerking van de financi�le kaders van het hoofdlijnenakkoord bij de begrotingsvoorbereiding 2004 worden betrokken. ? Perronverleningen HSL-Oost kopgroep. De regio Utrecht heeft bij brief gemeld dat de regionale partijen bereid zijn enkele projecten voor te financieren. In de brief wordt ingegaan op de projecten Vleuten-Utrecht-Geldermalsen en de HSL-Oost. Voor wat betreft Vleuten-Utrecht-Geldermalsen geeft de regio aan de hoogste prioriteit te geven aan de beschikking Houten-Houten Castellum. Ten aanzien van deze laatste beschikking verwijs ik naar bovenstaande passage. Voor wat betreft de HSL-Oost heb ik in de brief van 25 maart 2003 en onze bespreking van 26 maart 2003 reeds aangegeven dat de kopgroep-maatregelen te splitsen zijn in een deelbeschikking voor de perronverlengingen en een deelbeschikking voor de andere maatregelen. De geplande activiteiten voor 2003 betroffen de perronverleningen. Het gaat daarbij om een bedrag van ?�5,7 mln voor de jaren 2003?2004. Naar aanleiding van de brief van de regio heb ik overleg gevoerd. Daarbij heeft het Bestuur Regio Utrecht aangegeven de perronverleningen van de kopgroep HSL-Oost te willen voorfinancieren. Het kabinet heeft, in lijn met uw motie, besloten gebruik te maken van dit aanbod en alsnog een beschikking af te geven voor de realisatie van dit project. Zoals u kunt opmaken uit mijn brief, is in de afgelopen weken veel werk verzet om aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen. Met het afgeven van de beschikkingen voor Almere Oostvaarders, Tilburg Reeshof en de perronverleningen in het project HSL-Oost, waarmee in totaal een bedrag gemoeid is van ?�15,3 mln is gemoeid, spreek ik de hoop uit dat nog in 2003 kan worden begonnen met het in uitvoering nemen van deze projecten. Tot slot het project Arnhem 4e perron. Er is sprake van een nauwe samenhang tussen dit project en het Nieuwe Sleutelproject Arnhem. Ten behoeve van de verbreding en verlenging van de voetgangerstunnel, de direct noodzakelijke werkzaamheden aan de Zijpse Poort en de te treffen maatregelen voor de verlegging van de Amsterdamse weg, zal ik een subsidie verlenen van ten hoogste ?�35 miljoen. Deze beschikking zal op korte worden afgegeven. Het uitgavenritme wordt mede bepaald aan de hand van de herijking op basis van het regeerakkoord in de begrotingsvoorbereiding 2004. In het kader van de visie Betrouwbaar Benutten Spoor zal ? uitgaande van het onderkende belang ? door de regering worden bezien op welke manier en op welk moment de aanleg van het vierde perron en de vrije kruising West mogelijk kan worden gemaakt. De Minister van Verkeer en Waterstaat, R. H. de Boer [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:54:47 | Kamerstuk
  • 21 501-02 Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen nr. 476 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Conform de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij, mede namens de Staatssecretarissen voor Europese Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, het verslag van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 19 en 20 mei jl. aan te bieden. De Minister van Buitenlandse Zaken J. G. de Hoop Scheffer Verslag van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 19 en 20 mei 2003 1 Algemene zaken Stand van zaken overige Raadsformaties Er was geen commentaar op het door het voorzitterschap opgestelde overzicht van de werkzaamheden van de overige Raadsformaties. Voorbereiding Europese Raad Thessaloniki De Raad besprak de ontwerp geannoteerde agenda van de Europese Raad van Thessaloniki (20 en 21 juni 2003). De discussie in de Raad spitste zich met name toe op de Europese Conventie en asiel en migratie. Wat betreft de Conventie, zullen in Thessaloniki de delen I (basisverdrag) en III (slotbepalingen) van het concept nieuw verdrag afgerond zijn; deel II (beleidsdeel) echter nog niet. Aan de Europese Raad zal dus de vraag voorliggen of de Conventie nog enkele extra weken moet worden gegund om ook deel II te kunnen afronden. Voorts zal in Thessaloniki de timing van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) worden besproken. De IGC zou niet mogen beginnen voordat het laatste toetredingsreferendum heeft plaatsgevonden (in september in Letland). De meeste lidstaten en toetreders achten het daarenboven noodzakelijk dat alle 25 lidstaten het verdrag kunnen ondertekenen, waardoor de ondertekening niet v��r 1 mei 2004 zal kunnen plaatsvinden. De Raad herhaalde dat de tien toetreders op gelijke voet met de lidstaten aan de IGC zullen deelnemen. Gezien de conclusies van de Europese Raad van Sevilla (juni 2002) drongen enkele lidstaten erop aan dat in Thessaloniki concrete besluiten over het asiel en migratie-beleid voorliggen. Staatssecretaris Nicola� heeft aangegeven dat een grondige discussie over gemeenschappelijke buitengrensbewaking noodzakelijk is. Hervorming Statuut EG ambtenaren De Raad heeft een akkoord bereikt over het compromispakket van het voorzitterschap voor de hervorming van het Statuut van EG ambtenaren. Dit akkoord kon tot stand komen omdat er in voorafgaand ambtelijk overleg, mede door Nederlandse inzet, nog enkele verbeteringen waren aangebracht met betrekking tot de promotiepercentages en de pensioenrechten. In het systeem van de carri�res en de promotiepercentages is een verplicht revisiemoment ingebouwd en de pensioenrechten zijn versoberd. Zo is het opbouwpercentage verlaagd en de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd (voor nieuw personeel naar 63 jaar, voor zittend personeel geldt een overgangsregime). Ook de bonus voor extra pensioenopbouw boven de pensioengerechtigde leeftijd is verlaagd. Nadat de Commissie in de Raad had voorgesteld de extra heffing op de salarissen nog iets hoger vast te stellen, concludeerde de voorzitter dat er een gekwalificeerde meerderheid was voor het voorstel en dat het politiek akkoord over dit compromis-pakket was aanvaard. Er heeft geen stemming plaatsgevonden. Conventie Dit onderwerp werd van de agenda afgevoerd aangezien er geen vice-voorzitters van het Praesidium van de Conventie aanwezig waren. Wel werd onder het agendapunt voorbereiding Europese Raad Thessaloniki in procedurele zin gesproken over de Conventie (zie hierboven). Externe betrekkingen Midden-Oosten Mede aan de hand van de verslagen van minister Papandreou en HV Solana over hun recente reizen door de regio besprak de Raad de situatie in het Midden-Oosten. Er bestond volledige overeenstemming over de noodzaak van spoedige implementatie door alle partijen van de onlangs gepresenteerde roadmap van het Kwartet. In dit verband verwelkomde de Raad het besluit van de Palestijnen om de road map te aanvaarden en riep hij Isra�l op hetzelfde te doen. De Raad was het erover eens dat de Isra�lische eis om geen contact meer met Arafat te onderhouden onaanvaardbaar was. Isra�l zal blijvend moeten worden aangespoord tot volledige medewerking; daarbij heeft Washington een cruciale rol te spelen. Ik heb mij hierbij aangesloten en gesteld dat de Amerikaanse betrokkenheid onder andere zou kunnen blijken uit de aanstelling van een hoge speciale vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten. Tevens heb ik in dit verband gepleit voor een verbreding van de discussie ? ook met de VS ? door meer aandacht te geven aan bijvoorbeeld de rol van Iran en Syri� in de regio en het non-proliferatiebeleid. Irak De Raad boog zich over de recente ontwikkelingen in Irak en de voorbereidingen voor een Veiligheidsraadsresolutie. Hierbij werd op constructieve wijze gesproken over de rol van de VN in het politieke proces in Irak, opheffing van sancties, benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de SGVN, een mogelijke rol voor VN-wapeninspecteurs en toezicht op de besteding van inkomsten uit de olieverkoop. Ik heb ervoor gepleit dat de Raad zich hierover met Raadsconclusies zou uitspreken, maar hiertegen bestond bij een aantal landen in dit stadium bezwaar. Verder heb ik gewezen op het belang van een duidelijke verwijzing in de Veiligheidsraadsresolutie naar de rol van de voorziene stabilisatiemacht, en heb ik de lidstaten die lid zijn van de Veiligheidsraad opgeroepen zich transparant en constructief op te stellen bij de totstandkoming van de resolutie. Europees Veiligheids- en Defensiebeleid De ministers van Buitenlandse Zaken bespraken samen met hun collegae van Defensie de stand van zaken van het EVDB. Er bestond tevredenheid over de onlangs vastgelegde samenwerking tussen EU en NAVO ( Berlijn Plus ) en het verloop van de operatie Concordia in Macedoni�. De Raad was eensgezind over het belang van de verdere ontwikkeling van het EVDB in het algemeen en van Europese militaire capaciteiten in het bijzonder. Westelijke Balkan Commissaris Patten kondigde aan dat de Commissie in 2004 71 miljoen euro additioneel aan de Westelijke Balkan wil toekennen. Deze middelen komen uit categorie 4 van de EU-begroting (extern beleid). Geen der lidstaten sprak zich uit over de plannen van het voorzitterschap om daarboven ook nog 300 miljoen euro per jaar uit categorie 7 (pre-accessie) vrij te maken voor de Westelijke Balkan. De regering is geen voorstander hiervan. De landen van de Westelijke Balkan zijn geen kandidaat-leden. Zij horen dus niet thuis in de pre-accessie begrotingscategorie. Bovendien is de regering er niet van overtuigd dat extra geld de oplossing is voor de problemen in regio. De capaciteit om het huidige volume hulp te verwerken is reeds beperkt. De Raad verwelkomde de reorganisatie van het ministerie van Defensie in Servi� en Montenegro, die tot doel heeft de democratische en civiele controle op de strijdkrachten te vergroten. Ook riep de Raad Servi� en Montenegro op om het Actieplan inzake de Interne Markt en Handel onverwijld af te ronden. Dit Actieplan is essentieel om in aanmerking te komen voor onderhandelingen over een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst. De Raad toonde zich ingenomen met de overdracht naar het ICTY van de van oorlogsmisdaden verdachte Miroslav Radic. Dit is een belangrijke indicatie van de bereidheid van Servi� en Montenegro om met het Tribunaal samen te werken. De Raad riep Servi� en Montenegro op om op deze wijze door te gaan. Congo en Ivoorkust Mede op mijn verzoek stond de Raad stil bij de zorgwekkende ontwikkelingen in Congo (DRC) en is er in algemene zin gesproken over de rol van een internationale presentie in de Ituri-regio. Overeengekomen werd hierover in de komende periode nader overleg te voeren. Tevens heb ik gewezen op de precaire situatie in Ivoorkust, de gevolgen daarvan voor de regio en het belang van aanvullende financiering van de ECOWAS-vredesmacht. De regering heeft onlangs de Nederlandse bijdrage aan deze operatie verhoogd tot circa anderhalf miljoen euro. Indonesi� De Raad sprak zijn verontrusting uit over de situatie in Atjeh. Hij bevestigde zijn steun voor de eerbiediging van de territoriale integriteit van Indonesi�, alsook voor autonomie voor Atjeh. Beide partijen werden opgeroepen terug te keren naar de onderhandelingstafel en de verplichtingen uit de overeenkomst van 9 december 2002 na te komen. EU-Rusland De Raad heeft de voorbereiding van de EU-Rusland top besproken, die op 30 en 31 mei in St. Petersburg zal plaatsvinden. Rusland heeft nog niet gereageerd op het EUvoorstel voor een gezamenlijke verklaring. Het voorzitterschap zal trachten de komende dagen alsnog een tekst met Rusland overeen te komen. Vrijwel alle collegae gaven met mij aan dat dit niet tot elke prijs hoeft. Ik heb aangegeven dat de gevolgen van de EU-uitbreiding voor Rusland en de Russische wens van visumvrij personenverkeer geen onderwerpen voor de Top zijn. Tsjetsjeni� moet wel ter sprake komen, maar niet noodzakelijkerwijs in een verklaring. Follow-up Monterrey Op 20 mei heeft de Raad over onderwerpen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking gesproken. Het was voor het eerst dat de aanstaande lidstaten bij bespreking van deze onderwerpen aanwezig waren. De Raad heeft als A-punt twee verordeningen goedgekeurd waarmee het Europees Parlement al eerder had ingestemd. Deze verordeningen maken in de komende vier jaar 352 miljoen euro vrij voor de bestrijding van armoedeziekten (HIV/ Aids, malaria en tuberculose) en 75 miljoen voor reproductieve en sexuele gezondheidszorg, voorlichting en dienstverlening. De Raad gaf aan ernst te maken met de implementatie van de afspraken die in de aanloop naar de Conferentie Financing for Development (Monterrey, maart 2002) zijn gemaakt. De Commissie presenteerde een overzicht van de voortgang van de lidstaten op dit gebied. Alle lidstaten hebben inmiddels een tijdpad opgesteld om in 2006 tenminste 0,33% van het BNI aan ODA te besteden. Staatssecretaris Van Ardenne heeft aangegeven verheugd over deze voortgang te zijn. Zij heeft verder aandacht gevraagd voor het belang van harmonisatie en co�rdinatie en handelsgerelateerde technische assistentie. De Raad heeft conclusies aangenomen naar aanleiding van de Mededeling van de Commissie over ontbinding van hulp. Implementatie EG ontwikkelingsbeleid De Raad heeft voorts gesproken over de implementatie van het Europees ontwikkelingsbeleid aan de hand van het actieplan van de Commissie. Staatssecretaris Van Ardenne heeft steun uitgesproken voor de grote aandacht die de Commissie in het actieplan besteedt aan de nieuwe internationale afspraken. Het is echter wel van belang dat de Commissie duidelijk prioriteiten stelt en de afspraken in samenhang brengt met het reeds bestaande beleid. De staatssecretaris heeft specifiek aandacht gevraagd voor coherentie van beleid, ook in het kader van de Conventie. De Raad heeft conclusies aangenomen over een voorstel van de Commissie om een EU-Waterfonds op te richten. Het voorstel voor een Waterfonds vormt een uitwerking van het EU-Waterinitiatief dat tijdens de World Summit for Sustainable Development in Johannesburg (augustus 2002) is gestart. De Raad gaf aan groot belang te hechten aan implementatie van de WSSD afspraken. Nederland heeft echter, evenals verschillende andere lidstaten, kritische kanttekeningen bij het voorstel gemaakt, met name over waarborging van het ownership principe en de voorgestelde financiering en structuur van het Fonds. De Raad heeft de Commissie uiteindelijk verzocht een aangepast en nader uitgewerkt voorstel te presenteren. X Noot 1 De (Engelstalige) communiqu�s zijn ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:54:30 | Kamerstuk
  • 17 741 Westerschelde Oeververbinding nr. 45 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Hierbij bied ik u, in het kader van de Procedureregeling Grote Projecten, de dertiende en laatste Voortgangsrapportage 1 van de Westerscheldetunnel aan, inclusief de bijbehorende rapportage van de accountantsdienst 1 . De rapportage bestrijkt de periode 1�juli 2002 tot en met 31 december 2002. Op 29 september 1995 besloot het kabinet tot aanleg van de Westerscheldetunnel, waarvan de opening destijds was voorzien op 15 november 2002. Thans, bijna 7� jaar verder, is de tunnel een feit. Op 14 maart 2003 is de langste tunnel voor autoverkeer in Nederland, de Westerscheldetunnel, door Hare Majesteit Koningin Beatrix officieel ge-opend. Hoewel 4 maanden later dan in 1995 voorzien, is dit voor een dergelijk infrastructureel project een prestatie van formaat. De opening is de kroon op de afronding van een uitdagend en enerverend bouwproject, waaraan velen, vaak ook letterlijk, hun steentje hebben bijgedragen. De opening was tevens het startsein voor de exploitatie van de tunnel. Met de opening van de tunnel is de actuele voortgang in ��n zin samengevat. De belangrijkste activiteiten in de eerste maanden van 2003 waren het afbouwen van de tunnel en het tolplein, het testen van installaties en het werven en opleiden van personeel. Onder grote tijdsdruk is vaak 7 dagen per week en 24 uur per dag gewerkt om de opening per 14 maart 2003 mogelijk te maken. Hiermee is de belangrijkste mijlpaal bereikt in het project Westerscheldetunnel. In de komende maanden zal de bouw van de Westerscheldetunnel worden afgerond: dit bestaat onder meer uit het herstellen van enkele kleine gebreken. Ook in financieel en administratieve zin zullen de boeken van het project worden gesloten. Tenslotte zal het project worden ge�valueerd. Aangezien de bijgevoegde dertiende Voortgangsrapportage tevens de laatste rapportage is, zal ik hieronder ingaan op de belangrijkste gebeurtenissen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2003. De rapportage van de accountantsdienst geeft mij geen aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen. Plafondbedrag referentietarief Op 15 januari 2003 heb ik u, ingevolge artikel 9 tweede lid, van de Tunnelwet Westerschelde, de regeling aangeboden ter vaststelling van het plafond van het eerste referentietarief van de N.V. Westerscheldetunnel. De regeling gaat uit van een plafondbedrag van ?�4,? inclusief omzetbelasting. In de door de NV Westerscheldetunnel (hierna N.V.) op 2 oktober 2002 voorgestelde tariefstructuur is hierop geanticipeerd. De regeling is op 16 januari 2003 in de Staatscourant gepubliceerd en op 14 maart 2003 (8 weken na publicatie) in werking getreden. Daarmede is de door de N.V. voorgestelde tariefstructuur definitief. Verzekeringen Op grond van de in het contract N.V. ? Staat (zie 8ste Voortgangsrapportage) gemaakte afspraken heeft de directie van de N.V. Westerscheldetunnel een voorstel gedaan inzake het door de N.V. af te sluiten verzekeringspakket. De directie heeft voorgesteld om thans geen opstal- en/ of bedrijfsschadeverzekering te sluiten. Ik deel de mening van de directie dat, gegeven de huidige situatie op de verzekeringsmarkt, de verwachte premie thans niet in verhouding staat tot de kans dat zich een calamiteit voordoet en de gevolgen daarvan. Dat laat uiteraard onverlet dat zowel het voorkomen als het beheersen van de gevolgen van een calamiteit als deze zich onverhoopt toch voordoet, tot de verantwoordelijkheid van de NV worden gerekend. Op 26 maart 2003 heeft de aandeelhoudersvergadering ingestemd met het voorstel van de directie. Dit laat onverlet dat het in het belang van de N.V. kan zijn zich periodiek op de verzekeringsmarkt te blijven ori�nteren. Financi�le situatie Over de in de voortgangsrapportage opgenomen claims (boorschilden/ indexering/ inzet duikers) bestaat nog steeds geen overeenstemming met de aannemer. De N.V. streeft ernaar dit jaar tot een definitieve afwikkeling van de claims te komen. Mocht dit, anders dan de N.V. thans voorziet, leiden tot de betaling van een schadevergoeding, dan zal ik u daarover informeren in de nog uit de voeren eindevaluatie. Verder is in de 13de Voortgangsrapportage reeds aangegeven dat de post onvoorzien toereikend zou zijn, onder voorbehoud van de hierboven genoemde afwikkeling van claims. Deze situatie is ongewijzigd. Op 14 maart 2003 was nog circa ?�12 miljoen aanwezig in de post onvoorzien. Met ingang van 15 maart 2003 is de exploitatiefase aangevangen. Dat betekent dat de N.V. inkomsten verkrijgt uit tolopbrengsten en de exploitatiebijdragen van de Staat en de provincie Zeeland. Daar staan onderhouds- en exploitatiekosten tegenover. Naar verwachting zal het gecombineerde resultaat van bovenstaande aspecten reeds in 2003 leiden tot een positief kaseffect. De ultimo 2003 beschikbare kasmiddelen spelen een rol bij de vaststelling van het in 2003 uit te keren interim dividend. Eindevaluatie Tenslotte merk ik op dat u conform mijn eerdere toezegging, v��r het einde van dit jaar een eindevaluatie van het project zult ontvangen conform het gestelde in de Procedure-regeling. De Minister van Verkeer en Waterstaat, R. H. de Boer X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:54:26 | Kamerstuk
  • 28 389 Agentschap Belastingdienst nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCI�N Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 mei 2003 Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 mei 2003. De wens over het voorgenomen besluit nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden van de Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 juni 2003. De Kamer kan zich tegen het voorgenomen besluit uitspreken uiterlijk op 26 juni 2003 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlich- tingen. Met mijn brief van 5 juni 2002, (kamerstuk 28�389, nr. 1), heb ik u op grond van artikel 70 van de Comptabiliteitswet in kennis gesteld van mijn voornemen de Belastingdienst toe te staan de begroting en de financi�le verantwoording met ingang van 1�januari 2003 in te richten op basis van het baten-lastenstelsel. Over deze brief heeft u een twintigtal vragen gesteld welke ik in mijn brief d.d. 23 augustus 2002 beantwoord heb (kamerstuk 28�389, nr. 3). Daarbij heb ik toegezegd u in oktober 2002 een tussenrapportage te zenden over het proefdraaien met het resultaatgericht besturingsmodel en de baten-lastenadministratie. Dit proefdraaien bij twee representatieve pilots was op 1 juli 2002 gestart voor een periode van een half jaar. In die periode zijn naar aanleiding van de rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel de instellingsvoorwaarden voor agentschappen bijgesteld. In overeenstemming met de aangescherpte instellingsvoorwaarden genoot het de voorkeur gedurende een langere periode proef te draaien en daarbij de gehele Belastingdienst te betrekken. Dit heb ik u voorgesteld in mijn brief DGB 2002?6031 d.d. 28 oktober 2002. Daarbij was ook de eerdergenoemde tussenrapportage gevoegd (DGB 2002?5894). Een en ander is de aanzet geweest om het jaar 2003 te beschouwen als een overgangsjaar, waarin de Belastingdienst als geheel ervaring opdoet met het resultaatgericht besturingsmodel en een baten-lastenadministratie. In lijn met deze ontwikkelingen stel ik u op grond van artikel 10 van de Comptabiliteitswet 2001 in kennis van mijn voornemen de Belastingdienst met ingang van 1 januari 2004 de agentschapstatus te verlenen. De afgelopen jaren heeft de Belastingdienst veel ge�nvesteerd in het verkrijgen van de agentschapstatus. In bijgaande notitie 1 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsvoering en procesinrichting. Veel van deze ontwikkelingen gaan verder dan de agentschapstatus als zodanig. Ze vloeien rechtstreeks voort uit het streven naar doelmatigheidsverbetering dat ook ten grondslag heeft gelegen aan de reorganisatie die per 1 januari 2003 is doorgevoerd. De Minister van Financi�n, J. F. Hoogervorst X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:52:58 | Kamerstuk
  • 24 095 Frequentiebeleid nr. 137 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 26 mei 2003 Op 26 mei 2003 zijn door de Staatssecretaris van Economische Zaken, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door commerci�le radio verleend. Hierbij stellen wij u spoedshalve via bijgevoegd persbericht 1 op de hoogte van de uitkomsten van de vergelijkende toets voor de verdeling van frequentieruimte voor commerci�le radio. Volledigheidshalve hebben wij het Advies inzake resultaten vergelijkende toets voor de verdeling van radiofrequenties commerci�le omroep 1 van de onafhankelijke Adviescommissie voor de vergelijkende toets en de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bijgevoegd. 1 Het advies van de commissie over de waardering van de bedrijfsplannen en de programmatische voornemens is volledig overgenomen in de voordracht. 1 Vanwege de (bedrijfs)vertrouwelijkheid van sommige onderdelen van het advies is de desbetreffende tekst geschoond. Aanvragers kunnen via de separate individuele rapportage die aan hen wordt toegestuurd wel nagaan op grond van welke bevindingen de commissie tot haar waardering is gekomen. Wij menen op deze wijze adequate openheid van zaken te bieden zonder de vertrouwelijkheid van de door aanvragers geleverde informatie aan te tasten. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, C. H. J. van Leeuwen De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. G. Wijn X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:50:18 | Kamerstuk
  • Jaarbeeld Zorg Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Jaarbeeld Zorg Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport De foto s op de voorzijde van dit Jaarbeeld Zorg tonen beelden van mensen met een handicap. Het jaar 2003, het jaar waarin dit Jaarbeeld Zorg uitkomt, is het Europese Jaar van mensen met een handicap. Dit Europese Jaar is in 2002 ook op ons ministerie voorbereid. Op 3 december 2002, op disability day, is het Europees Jaar in ons land van start gegaan. Foto rechts boven: Revalidatiecentrum Sophia Stichting Delft (Inge Hondebrink). Foto links onder: Verpleeghuis Bloemendaal in Gouda (Bart Versteeg). JAARBEELD ZORG 2002 3 Voorwoord Voor u ligt het Jaarbeeld Zorg 2002. Dit is de derde keer dat we een separaat verantwoordingsdocument in de zorg presenteren. Dit jaar blikt het Jaarbeeld Zorg voor het eerst terug op de ?Zorgnota nieuwe stijl , zoals deze voor het jaar 2002 voor het eerst is gepresenteerd. Met dit Jaarbeeld Zorg geven wij inzicht in de pres- taties van de zorgsector en van het beleid dat wij in 2002 hebben gevoerd op verschillende deelterreinen van de zorg. In dit Jaarbeeld Zorg is het gedachtegoed ?Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording (VBTB) waar mogelijk verder doorgevoerd. De doelstellingen van beleid zijn explicieter geformuleerd en in de ?bereikte resultaten valt te lezen in hoeverre we deze hebben gerealiseerd. Ook is aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen en welke middelen zijn ingezet om te bereiken wat we ons in de Zorgnota 2002 hadden voorgenomen. Het jaar 2002 is een bewogen jaar geweest. De uit- voering van het beleid is de verantwoordelijkheid geweest van verschillende bewindspersonen. De Zorgnota is opgesteld door voormalig minister Borst en staatssecretaris Vliegenthart. Zij hebben in de eerste helft van 2002 het beleid ook uitgevoerd. De verantwoordelijkheid is medio 2002 met het aan- treden van het kabinet Balkenende overgenomen door mijn voorganger minister Bomhoff en onder- getekende, samen met de staatssecretaris. Het Strategisch Akkoord van het nieuwe kabinet vormde de grondslag voor de beleidsuitvoering in de tweede helft van 2002. Het Jaarbeeld Zorg bestaat uit vier delen. Deel A, de beleidsprioriteiten, geeft een terugblik op de hoofdlijnen van ons beleid. Dit deel maakt integraal onderdeel uit van zowel het jaarverslag als het Jaarbeeld Zorg. Deel B gaat nader in op een aantal thema s die in meerdere sectoren van belang zijn. Deel C van het Jaarbeeld Zorg geeft een financieel totaalbeeld over het afgelopen jaar. Deel D vermeldt de specifieke beleidsontwikkelingen in de verschil- lende deelsectoren van de zorg. In dit deel lichten we ook het financi�le beeld per sector nader toe. De voorlopige afrekening in dit Jaarbeeld Zorg laat zien dat er in 2002 forse overschrijdingen in de zorg zijn geweest ten opzichte van de Zorgnota 2002. Deze Zorgnota is op de derde dinsdag in september 2001 aan u gepresenteerd. De overschrijdingen zijn met name veroorzaakt door de aanpak van de wachtlijsten (boter-bij-de-vis) en besparingsverliezen. In dit Jaarbeeld zijn deze overschrijdingen voor de verschillende sectoren nader gespecificeerd. Wij zullen deze overschrijdingen analyseren waarbij vooral gekeken wordt naar de doorwerking in 2003 en verder. Daarover wordt u ge�nformeerd bij Voorjaarsbrief 2003. Gelet op de beheersbaarheid van de zorg zullen politieke keuzes gemaakt moeten worden. Niet uit te sluiten is dat dit leidt tot pakketaanpassing en/ of invoering van eigen bijdragen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mr. A.J. de Geus De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, drs. Cl�mence Ross-van Dorp JAARBEELD ZORG 2002 4 Inhoudsopgave VOORWOORD 3 A BELEIDSPRIORITEITEN 2002 7 1 REALISATIE VAN DE BELEIDSPRIORITEITEN 2002 8 1.1 Inleiding 8 1.2 Aanpak wachttijden 8 1.3 Modernisering care 9 1.4 Wet voorzieningen gehandicapten en onderzoek naar een dienst- verleningsstelsel 9 1.5 Modernisering cure 9 1.6 Nieuw zorgstelsel 10 1.7 Verbeteren arbeidsmarkt 10 1.8 Beroepsgroepen in beweging 11 1.9 Transparantie 11 1.10 Pati�nten- en consumentenbeleid 11 1.11 ICT 11 1.12 Kwaliteit 12 1.13 Toezicht en veiligheid 12 1.14 Alcohol- en antirookbeleid 13 1.15 Kiezen voor gezond en sportief leven 13 1.16 Maatschappelijke participatie 13 1.17 Vrijwilligerswerk 13 1.18 Mantelzorg 14 1.19 Internet en mensen met beperkingen 14 1.20 Jeugd 14 1.21 Zorg voor geestelijke gezondheidszorg 15 2 BUDGETTAIRE CONSEQUENTIES VAN DE BELEIDSPRIORITEITEN 2002 15 3 BELEIDSMATIGE CONCLUSIES TEN AANZIEN VAN DE BELEIDSPRIORITEITEN 15 B SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S 21 1 INLEIDING 22 2 ONTWIKKELING VAN DE VRAAG, EXTRA PRODUCTIE EN WACHTTIJDEN 22 2.1 Algemene doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid 22 2.2 Cure 23 2.3 Gehandicaptenzorg 27 2.4 Verpleging, verzorging en ouderen 34 2.5 Geestelijke gezondheidszorg 37 3 ARBEIDSMARKTBELEID 42 3.1 Algemene beleidsdoelstelling 42 3.2 Viersporenaanpak in de zorgsector 43 3.3 Sectorfondsen 44 3.3.1 Algemene beleidsdoelstelling, meerjarig beleidskader (MBK) 44 3.3.2 Arbo, ziekteverzuim en re�ntegratie 45 3.3.3 Instroom 45 3.3.4 Behoud van personeel 46 3.3.5 Regionaal arbeidsmarktbeleid 47 3.3.6 Beeldvorming 47 3.3.7 Onderzoek 47 3.3.8 Werkdruk 48 4 MODERNISERING VAN HET STELSEL 50 4.1 Algemene beleidsdoelstelling 50 4.2 Modernisering van de cure 50 4.3 Modernisering van de care 50 4.4 Modernisering van de GGZ 52 4.5 Modernisering van het verzekerings- stelsel 52 5 INFORMATIEBELEID EN ICT IN DE ZORG 53 5.1 Informatiebeleid en informatie- voorzieningen 53 5.1.1 Informatievoorziening door de overheid 54 5.1.2 Brancherapporten nieuwe stijl 54 5.1.3 Monitors 55 5.1.3.1 Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang 55 5.1.3.2 Monitor geneesmiddelen 55 5.1.3.3 Monitor hulpmiddelen 56 5.1.4 Publieksinformatie verbeteren 56 5.1.5 Administratieve lasten terugdringen 56 5.2 Ict in de zorg 57 6 BOUW 58 6.1 Algemene beleidsdoelstelling en aard van de verantwoordelijkheid 58 6.2 Curatieve zorg 59 6.3 Geestelijke gezondheidszorg 60 6.4 Gehandicaptenzorg 60 6.5 Verpleging, verzorging en ouderen 61 C FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN 63 1 INLEIDING 64 2 FINANCI�LE KERNCIJFERS ZORGUITGAVEN EN BUDGETTAIR KADER ZORG 64 2.1 Uitgavenbegrippen 64 2.2 Nieuwe definitie Budgettair Kader Zorg 65 2.3 Definitieve afrekening 2001 65 2.4 Ontwikkeling zorguitgaven (jaar 2002) 66 2.5 Ontwikkeling van het Budgettair Kader Zorg in 2002 67 JAARBEELD ZORG 2002 5 2.6 Confrontatie netto BKZ-uitgaven en Budgettair Kader Zorg 67 2.7 Uitgavenontwikkeling in de jaren 1999 tot en met 2002 68 3 ONTVANGSTEN, UITGAVEN EN VERMOGENS VAN DE ZORGFONDSEN (AWBZ EN ZFW) 68 3.1 Financiering van de uitgaven in 2002 68 3.2 Ontvangsten, uitgaven en vermogens van de zorgfondsen (AWBZ en ZFW) 68 4 GEBRUIKTE INFORMATIEBRONNEN EN WIJZE VAN GEGEVENSVERZAMELING 70 4.1 Inleiding 70 4.2 College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) 71 4.3 College Voor Zorgverzekeringen (CVZ) 72 4.4 Vektis 72 4.5 Prismant 72 4.6 De begroting VWS 72 D ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 73 1 INLEIDING 74 2 GEZONDHEIDSBEVORDERING EN -BESCHERMING 74 2.1 Algemene beleidsdoelstelling 74 2.2 Gedragsgerichte gezondheids- bevordering 76 2.3 Preventie van ziekten 78 2.4 Lokaal gezondheidsbeleid 79 2.5 Jeugdgezondheidszorg 80 2.6 Consumentenbescherming 81 2.7 Pati�ntenbeleid 82 3 CURATIEVE ZORG 83 3.1 Algemene doelstelling 83 3.2 Modernisering beroepen en opleidingen 86 3.3 Bereikbaarheid en spreiding ziekenhuiszorg 87 3.3.1 Concentratie en deconcentratie 87 3.3.2 Ambulancehulpverlening 88 3.3.3 Mobiele Medische Teams (MMT s) 89 3.4 Wijzigingen in bekostiging ziekenhuiszorg 2002 89 3.4.1 Dure geneesmiddelen en dure kunst- en hulpmiddelen 89 3.4.2 Hartrevalidatie 90 3.4.3 Revalidatie 90 3.5 Voorbereiding prestatiegerichte bekostiging ziekenhuiszorg 2003 90 3.5.1 Project invoering DBC-systematiek en het experiment ?Ruimte voor resultaat 90 3.5.2 Aanpassingen in 2003 in de huidige wijze van bekostiging 91 3.6 Zelfstandig werkzame beroepsbeoefenaren 91 3.6.1 Huisartsen 92 3.6.2 Mondzorgverleners 93 3.6.3 Verloskundigen en kraamverzorgenden 93 3.6.4 Paramedici 94 3.6.5 Tariefsherijking vrije beroepsbeoefenaren 94 3.6.6 Honoreringsregeling medisch specialisten in dienstverband 95 3.7 Wet op de bijzondere medische verrichtingen 95 3.8 Orgaandonatie 96 3.9 Kwaliteit van zorg 97 3.9.1 Kwaliteitswet 97 3.9.2 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) 97 4 GENEESMIDDELEN, MEDISCHE TECHNOLOGIE EN TRANSPLANTATEN 98 4.1 Algemene doelstelling 98 4.2 Geneesmiddelen 98 4.2.1 Sturing op afstand 99 4.2.2 Aanbod op maat 100 4.3 Medische technologie en transplantaten 101 4.3.1 Productveiligheid en kwaliteit 101 4.3.2 Productinnovatie 102 4.4 Strategisch beleid voor wetenschap en techniek in de gezondheidszorg 102 5 GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG, VERSLAVINGSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG 103 5.1 Algemene doelstelling 103 5.2 Drugsbeleid 104 5.3 Vernieuwing GGZ 105 5.4 Verslavingszorg 106 5.5 Maatschappelijke opvang 107 5.6 Overlastbestrijding 108 5.7 Vermaatschappelijking 108 5.8 Zorg voor specifieke doelgroepen 109 5.9 Pati�nten- en cli�ntenbeleid 110 6 GEHANDICAPTENZORG EN HULPMIDDELEN 110 6.1 Algemene beleidsdoelstelling 110 6.2 Gehandicaptenzorg 112 6.2.1 Kwaliteit en bekostiging 112 6.2.2 Indicatiestelling 113 6.2.3 Wonen en zorg 113 6.2.4 Dagbesteding 114 6.2.5 Expertisecentra (centra voor consultatie en expertise) 114 6.2.6 Benchmarking 115 6.3 Hulpmiddelen 115 6.3.1 Doelmatigheid 115 6.3.2 Kwaliteit 116 JAARBEELD ZORG 2002 7 VERPLEGING, VERZORGING EN OUDEREN 116 7.1 Algemene beleidsdoelstelling 116 7.2 Informele zorgverlening en preventie 118 7.3 Wonen en zorg 119 7.4 Kwaliteit en doelmatigheid 120 7.5 Co�rdinatie en communicatie van het ouderenbeleid in verschillende overheidssectoren 121 8 ZORGVERZEKERINGEN 121 8.1 Algemene doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid 122 8.2 Modernisering AWBZ 123 8.3 Transparantie vergroten 124 8.4 Uitbreiding wettelijk instrumentarium verzekeraars en aanbieders 125 8.5 Prikkels versterken 125 BIJLAGEN BIJLAGE 1 GEBRUIKTE TERMEN EN HUN BETEKENIS 127 BIJLAGE 2 AFKORTINGENLIJST 133 6 A A Beleidsprioriteiten 2002 JAARBEELD ZORG 2002 Het hoofdstuk beleidsprioriteiten 2002 bevat op hoofdlijnen een uiteenzetting van de bereikte resul- taten van het beleid in het verslagjaar. Het hoofdstuk bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt ingegaan op de realisatie van de beleidsprioriteiten. In het tweede en derde deel worden de budgettaire consequenties en de beleidsmatige conclusies die daaruit worden getrokken in tabelvorm weergegeven. 1 Realisatie van de beleidsprioriteiten 2002 1.1 INLEIDING In dit hoofdstuk leggen wij verantwoording af over de hoofdlijnen van het beleid zoals wij dat hebben uitgewerkt in de Beleidsagenda 2002 (de inleiding van de Begroting en Zorgnota 2002). De verantwoording staat zowel in het Jaarverslag als in het Jaarbeeld Zorg. We geven een overzicht van de ondernomen activiteiten, de prestaties en de mate waarin dit heeft bijgedragen aan de geformuleerde doelstellingen. Het afgelopen jaar 2002 was een bijzonder jaar. Het waren de nadagen van het kabinet-Kok II. In mei vonden Tweede-Kamerverkiezingen plaats. Vanaf juli 2002 zijn wij met het Strategisch Akkoord van het kabinet-Balkenende als leidraad, voortvarend aan de slag gegaan met ambitieuze beleidsvoornemens. Deze paragraaf laat een aantal concrete resultaten uit 2002 zien. Waar ze doorwerken naar 2003, komt dit ook aan de orde. 1.2 AANPAK WACHTTIJDEN De aanpak van wachttijden gebeurde in 2002 net als in 2001 volgens de systematiek van het actieplan ?Zorg Verzekerd . Het kabinet bekijkt, om de wacht- tijden in de zorg tot een acceptabel niveau terug te dringen, tweemaal per jaar of hiervoor extra geld nodig is. Curatieve zorg De nulmeting wachtlijsten/ -tijden curatieve zorg is in november 2002 uitgevoerd en naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2002?2003, 25 170, nr.29). Deze nulmeting is de basis om toekomstige beleids- resultaten te vergelijken. Hieruit blijkt dat het aantal wachtenden in 2002 met ruim 15.000 is gedaald naar 144.000. De wachttijden voor gelijke specialismen verschillen per ziekenhuis en per regio. Zorgaanbie- ders en zorgverzekeraars hebben normen gemaakt voor wachttijden die medisch gezien wel en niet aanvaardbaar zijn, de zogenoemde Treeknormen. De Treeknorm hanteert zeven weken als de maximaal 8 toegestane wachttijd voor de toegang tot een kliniek. De gegevens uit november 2002 laten zien dat in ongeveer 40% van de gevallen de Treeknormen worden overschreden. Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) De vraag naar zorg is in de sector Verpleeghuiszorg, verzorgingshuiszorg en thuiszorg het afgelopen jaar fors gestegen. De wachtlijsten zijn niettemin gedaald. Dit is het gevolg van veel meer ?productie . Het aantal mensen dat wacht op zorg is gedaald met 15% naar ruim 74.000. Meer dan 39.000 mensen die op de wachtlijst staan, krijgen alternatieve zorg, over- bruggingszorg genoemd. Het extra geld van het kabinet heeft niet alleen meer mensen geholpen, maar ook de wachtlijsten verkleind. Ook in de gehandicaptensector is de vraag naar zorg gestegen. De stijging is vooral bij de ?nieuwe zorgvormen, zoals ambulante zorg en kort verblijf, aanzienlijk. Daar zijn drie redenen voor. Ten eerste is er meer vraag naar nieuwe vormen van zorg, ten tweede is in 2002 de registratie verbeterd en ten derde zijn achterstanden bij de indicatiestelling ingelopen. Als gevolg hiervan zijn de wachtlijsten in de verstandelijk gehandicaptensector, ondanks de gestegen productie, toegenomen. In 2002 is het aantal wachtenden in deze sector ten opzichte van 2001 met 55% toegenomen. In totaliteit wachten eind 2002 15.524 cli�nten op een of meerdere vormen van zorg. Dit is in vergelijking met het vorig jaar een stijging van 38%. De wachtlijsten voor traditionelere vormen van zorg zijn gelijk gebleven. De wachtlijsten bij lichamelijk gehandicapten zijn met circa 22% verminderd. De wachttijden zijn in de gehandicaptensector over de gehele linie afgenomen: voor verstandelijk gehandicapten met 20% voor wonen en met 35% voor dagbesteding; voor lichamelijk gehandicapten met 17% voor wonen en 10% voor dagbesteding. De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) kent sinds 1 juli 2002 een objectieve, onafhankelijke en integrale indicatiestelling. Hiermee is de uitzonderingspositie voor de GGZ in het actieplan ?Zorg Verzekerd vervallen. Dit betekent dat de GGZ vanaf 1 januari 2003 geen budgetmaximum meer kent; GGZ-instel- lingen mogen de zorg (productie) leveren die nodig is om de wachttijden en wachtlijsten tot een aanvaard- baar niveau terug te brengen. Per 1 januari 2003 is een steekproef uitgevoerd waarvan de uitkomsten zijn ge�xtrapoleerd naar een landelijk beeld. Hieruit blijkt dat op 1 januari 2003 75.100 cli�nten op de wachtlijst stonden (inclusief verslavingszorg en vrijgevestigden, exclusief forensische psychiatrie). Dit betekent dat er sprake is van een lichte daling van het totaal aantal wachtenden in vergelijking met 1 januari 2002. BELEIDSPRIORITEITEN 2002 JAARBEELD ZORG 2002 9 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 Doorlooptijd indicatiestelling AWBZ Bij de start van het traject ?Wegwerken achterstanden RIO s hebben de meeste Regionale Indicatieorganen (RIO s) aangegeven te streven naar een gemiddelde doorlooptijd van twee weken voor indicatiestelling. De mate waarin RIO s daarin slagen wordt gecon- cretiseerd in de achterstand bij een gemiddelde verwerkingstijd van twee weken. Bij een meting met peildatum 1 december 2001 hadden de 42 RIO s, gemeten naar de norm van twee weken, een achter- stand van 7.848 aanvragen. Die achterstand was op 1 december 2002 gedaald naar 6.007 aanvragen. Het aantal RIO s met achterstanden is met 12 afgenomen1. Vrijwel alle indicatieorganen handelen al hun aanvra- gen binnen de wettelijke termijn van zes weken af. Slechts bij drie RIO s waren er in totaal 113 aanvragen die niet binnen deze wettelijke termijn afgedaan werden. De conclusie is dat zowel het aantal RIO s met een achterstand als het totaal aantal aanvragen dat gemiddeld langer dan in twee weken afgehandeld wordt, dus zijn afgenomen. 1.3 MODERNISERING CARE De doelstelling van de modernisering van de AWBZ is in 2002 uitvoerig en op tal van manieren toegelicht. Het afgelopen jaar is daarnaast een uitgebreide voor- lichtingscampagne gehouden. Er zijn onder andere 25 regionale bijeenkomsten geweest met in totaal 4.000 bezoekers. Belangrijke wijzigingen in 2003 zijn de invoering van AWBZ-brede ?functionele in plaats van instellingsgerichte aanspraken en de invoering van ��n, AWBZ-brede, regeling voor het Persoonsgebonden Budget (PGB-regeling). Cli�nten krijgen hierdoor meer te kiezen en aanbieders mogen straks over de gehele breedte van de AWBZ zorg leveren. De functionele aanspraken gaan na een intensieve voorbereiding in 2002, vanaf 1 april 2003 gelden. De bekostigingssystematiek blijft in 2003 nog dezelfde; de Regionale Indicatieorganen (RIO s) hanteren een omrekentabel van ?functies naar ?producten . Hierdoor blijft de koppeling tussen indicatie en bekostiging in stand en blijft vergelijkbare informatie over wachtlijsten behouden. In het verslagjaar zijn ook voorbereidingen getroffen om per 1 april 2003 de verschillende PGB-regelingen te vervangen door ��n, eenvoudiger PGB-regeling voor de hele AWBZ die aansluit op de nieuwe aanspraken. Om deze PGB-regeling uit te voeren, zijn een nieuw uitvoeringsprotocol en andere formulieren ontwikkeld en getest. Het aantal mensen dat gebruik maakt van een PGB is in 2002 verder gestegen: van 36.500 naar 47.750. Ook met de RIO s is het afgelopen jaar voortgang geboekt. Met de gemeenten zijn in het kader van het traject ?Robuuste RIO s afspraken gemaakt en subsidies verstrekt om de doelstellingen te bevor- deren. Dit traject gaat onder meer over: verdere professionalisering van de RIO s, en de RIO s op te schalen en te verbreden met onder meer de Wet voorzieningen gehandicapten. In het vierde kwartaal is gestart met de implementatie van de automatisering van de RIO s en is tegelijkertijd voor RIO-medewerkers een breed scholingstraject in gang gezet gericht op de functiegerichte indicatiestelling. De Tweede Kamer is in 2002 uitvoerig over de voortgang op de hoogte gesteld door de derde voortgangsrapportage modernisering AWBZ (TK 2002?2003, 26 631, nr.24) en de voortgangs- rapportage PGB (TK 2002?2003, 25 657, nr.24). 1.4 WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN EN ONDERZOEK NAAR EEN DIENSTVERLENINGSSTELSEL De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft op 19 juli 2002 de Bouwstenennotitie over de toekomst van de Wet voorzieningen gehan- dicapten als ?ambtelijke notitie naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de overdracht van de verant- woordelijkheid voor de Wvg van het ministerie van SZW naar VWS bij het Strategisch Akkoord, kwam het voortouw om de Wvg uit te voeren formeel bij VWS te liggen. De Tweede Kamer krijgt in het voorjaar van 2003 een politiek standpunt over de Bouwstenennotitie, zo heeft de staatssecretaris van VWS toegezegd. Het afgelopen jaar is daarnaast onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om in Nederland een dienst- verleningsstelsel (een stelsel dat de burger met beperkingen diensten verleent die hem in staat stellen zijn zelfstandigheid zo lang mogelijk te behouden en maatschappelijk te participeren) in te voeren. Dit onderzoek is een vervolg op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de Wvg in 2000. 1.5 MODERNISERING CURE In april 2002 zijn zeven deelmarktanalyses voor vernieuwing van de curatieve zorg gereed gekomen. Deze analyses laten zien dat de branches niet zonder meer rijp zijn voor introductie van marktwerking. Fysiotherapie, oefentherapie Mensendieck, oefentherapie Cesar en logopedie voldoen nog het meest aan de voorwaarden om marktwerking in te voeren. Daarom verkennen wij onder welke voorwaarden knellende regels voor deze branches kunnen vervallen. Concreet wordt onderzocht hoe 1 De uitkomsten van de inventarisatie per 1 december 2002 zijn nog niet definitief. JAARBEELD ZORG 2002 fysiotherapie, oefentherapie en logopedie geheel of gedeeltelijk buiten de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) gezet kunnen worden. Het nieuwe kabinet neemt hierover een definitief besluit. Naar de overige onderzochte branches komt voorlopig geen nader onderzoek. De Tweede Kamer heeft begin 2002 ingestemd met verdere liberalisering van de prijsvorming in de WTG. December 2002 is hiervoor de voorbereiding gestart van een wijziging van de WTG onder de naam ?WTG Expres . Deze wijziging richt zich op een meer prestatiegerichte bekostiging van zorgaan- bieders. Het accent ligt met name op het toevoegen van een ?experimenteerartikel op grond waarvan vernieuwende zorgvormen kunnen worden gefinan- cierd, ontbureaucratisering kan plaatsvinden en fraude kan worden tegengegaan. De begroting 2003 kent een extra taakstelling voor geneesmiddelen vanaf 2003 van e 280 mln (bovenop de taakstellingen uit de vorige kabinetsperiode van e 333 mln). In 2002 hebben voorbereidingen plaats- gevonden om deze besparing te realiseren. De aanpak is erop gericht de kortingen en bonussen bij de apotheekhoudenden af te romen. De besparing wordt gerealiseerd door een verplichting in te stellen dat de prijs voor de verzekerde daalt wanneer een geneesmiddel uit octrooi loopt en er vergelijkbare producten op de markt kunnen verschijnen. De WTG regelt dit. De maatregel gaat op 1 april 2003 in en heeft alleen betrekking op geneesmiddelen waarvoor een recept nodig is. 1.6 NIEUW ZORGSTELSEL De belangrijkste voornemens voor de vernieuwing van het zorgstelsel staan in de nota ?Vraag aan bod (TK 2000?2001, 27 855, nr.2). Deze voornemens zijn begin 2002 voor aanpassing van de sturing en verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg verder uitgewerkt. De resultaten hiervan zijn op 15 april 2002 in de nota ?Nadere uitwerking Vraag aan bod aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2001?2002, 27 855, nr.17). De voorgestelde aanpassingen gaan over: een herijking van het toezicht, de vormgeving van mededingingsregulering, de ontwikkeling van infor- matievoorziening, de aanpak van het kapitaallasten- vraagstuk en de beheersing van de zorguitgaven. De nota ging ook in op de resultaten van het ?hoofd- lijnendebat met de Tweede Kamer op 13 maart 2002 over de vernieuwing van het zorgstelsel. Het Strategisch Akkoord kent afspraken over de aanpassing van het verzekeringsstelsel. Die gaan onder andere over: aard van de toekomstige verzekering, omvang van het pakket, financiering van de verzekering en compensatie van inkomens- gevolgen bij invoering van de nieuwe verzekering. Het was de bedoeling kort na het aantreden van 10 het kabinet-Balkenende een plan van aanpak naar de Tweede Kamer te sturen over de omslag naar het nieuwe stelsel. De val van het kabinet heeft dit verhinderd. Het Strategisch Akkoord koos voor een privaat- rechtelijke ziektekostenverzekering, ervan uitgaand dat het Gemeenschapsrecht dit toestaat. De lands- advocaat heeft deze veronderstelling getoetst aan de Europese kaders (derde schaderichtlijn). Dit advies is op 12 december 2002 aan de Tweede Kamer aan- geboden (TK 2002?2003, 27 855, nr.19). Het kabinet achtte het, in verband met zijn demissionaire status, niet gepast hierop een standpunt in te nemen. 1.7 VERBETEREN ARBEIDSMARKT De zorg is sterk afhankelijk van voldoende gekwalifi- ceerde beroepsbeoefenaren. Mede daarom is het aantal opleidingsplaatsen voor vijf ?wachtlijst- gerelateerde opleidingen in algemene ziekenhuizen in 2002 vergroot. Het gaat om de opleidingen voor: IC- en dialyseverpleegkundige, operatie- en anesthesieassistent en radiodiagnostisch laborant. De Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) heeft het aantal opleidingsplaatsen in de academische ziekenhuizen via het zogenoemde Schaarsteoffensief vergroot. De financiering van de opleiding wordt herzien; in 2002 is gestart met de voorbereidingen hiervan. De herziening en invoering moeten zorg- vuldig gebeuren en worden in 2003 verder uitgewerkt. Het ziekteverzuim in de zorg moet omlaag. Hiervoor, en om arbeidsomstandigheden te verbeteren, zijn arbeidsmarkt- en Arbo-convenanten gesloten. Het sectorfonds Zorg heeft in 2002 de Stimulerings- regeling integraal personeelsbeleid (STIP) ingesteld voor instellingen die hun personeelsbeleid willen verbeteren op terreinen als ziekteverzuimreductie, betere arbeidsmarktomstandigheden, behoud van personeel en aannemen van meer personeel. Veel instellingen hebben met de subsidieregeling een Arbo-co�rdinator aangesteld en mede hierdoor is het ziekteverzuim gedaald. De stimuleringsregeling bereikt inmiddels 80% van de werknemers in de zorg. De werkgevers in het VWS-veld kunnen alleen vol- doende nieuwe mensen aannemen en werknemers behouden als zij blijvend kunnen concurreren op de arbeidsmarkt. VWS stelt voor beloningen jaarlijks financi�le ruimte beschikbaar om de budgetten van de instellingen de tarieven aan te passen aan de gemiddelde arbeidskostenontwikkeling in de markt- sector. Het Convenant Overheidsbijdrage Arbeids- voorwaarden (OVA-convenant) is hiervoor de basis. In 2002 is, hier bovenop, als gevolg van besluit- vorming in het kabinet over het rapport van de commissie?Van Rijn extra geld beschikbaar gesteld. BELEIDSPRIORITEITEN 2002 1.10 PATI�NTEN- EN CONSUMENTENBELEID De Tweede Kamer heeft in maart 2002 de nota ?Met zorg kiezen (TK 2000?2001, 27 807, nr.2) behandeld. Daarna is begonnen met de uitvoering van de voor- genomen activiteiten uit de nota. Zo zijn wijzigingen bij de Tweede Kamer ingediend op de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cli�nten zorg- sector (WKCZ). Een belangrijke wijziging is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht gaat houden op de naleving van de WKCZ en dat klachtencommissies ernstige klachten kunnen melden aan de IGZ. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) voert op ons verzoek in samenwerking met organisaties van pati�nten en hulpverleners een project uit om de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) in de praktijk beter uit te voeren. In 2002 zijn de voorbereidingen getroffen opdat de Stichting Fonds PGO (voorheen Stichting Pati�ntenfonds) in het voorjaar van 2003 formeel een Zelfstandig bestuursorgaan (zbo) kan worden. De beschikbaarheid van prestatie-indicatoren vanuit het perspectief van de zorggebruiker is onderzocht. De Nederlandse Pati�nten/ Consumenten Federatie (NPCF) ontwikkelt in samenwerking met andere partijen, een monitor om de zorginkoop van verzeke- raars goed te kunnen beoordelen. De NPCF wil met de uitkomsten hiervan informatieconvenanten sluiten met zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De Consu- mentenbond heeft van ons subsidie gekregen voor het maken van vergelijkende informatie over sociale ziektekostenverzekeringen. Tenslotte is een aantal projecten gestart: de evaluatie van de Gezondheidskiosk en een studie naar de mogelijkheid om met alle relevante partijen in ?het veld een internetportaal op te richten. Dat moet via het internet vraaggerichte en betrouwbare informatie leveren aan pati�nten en consumenten. De resultaten van deze projecten worden in 2003 bekend. 1.11 ICT Begin 2002 is het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) van start gegaan. Het NICTIZ moet bijdragen aan de invoering van een Elektronisch Pati�nten- dossier (EPD) voor de gehele zorg. Wij betalen het NICTIZ omdat wij met gebruikmaking van ICT de informatievoorziening over de pati�nt/ consument willen verbeteren. Doel hiervan is de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg te vergroten. De door ons gesubsidieerde proef met de Zorgpas is in 2002 afgerond. De proef bewijst dat de huidige stand van de techniek het mogelijk maakt een omgeving te cre�ren waarin medische informatie veilig en betrouwbaar kan worden uitgewisseld. JAARBEELD ZORG 2002 11 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 1.8 BEROEPSGROEPEN IN BEWEGING Ons arbeidsmarktbeleid is erop gericht de arbeids- markt in de zorg te verbeteren. Daarnaast is het doel van het beleid anticiperen op de veranderende organisatie van de dagelijkse beroepsuitoefening door zorgaanbieders. In oktober 2002 is daarover bijvoorbeeld het rapport `De arts van straks gepubli- ceerd, over het vernieuwde medisch opleidings- continu�m. Het rapport doet voorstellen voor een gerichtere, veelsoortigere en beknoptere artsopleiding die aansluit bij andere opleidingen voor zorgprofes- sionals. Een werkgroep bereidt de implementatie van het rapport voor. In 2002 zijn ook nieuwe beroepen in de zorg en de bijpassende opleidingen voor het voetlicht gekomen, zoals de opleiding tot ?physician assistant , medisch psycholoog en klinisch technoloog. 1.9 TRANSPARANTIE Een ander bekostigingssysteem voor de curatieve zorg is op handen. Hieraan wordt hard gewerkt met het project DBC2003. Dit project is erop gericht een bekostigingsystematiek voor ziekenhuis- en medisch specialistische zorg te introduceren, die gebaseerd is op Diagnose Behandeling Combinaties (DBC s). In 2002 is de DBC-systematiek verfijnd en zijn de betrokken partijen voorbereid op de invoering ervan. De verwachting is dat in 2003 voor zeventien medische wachtlijstgerelateerde ingrepen versneld DBC s ingevoerd kunnen worden. Veertig ?koploper- instellingen hebben in 2002 ervaringen opgedaan met de DBC-systematiek. Dit moet leiden tot gerichte verbeteringen in de systematiek. Daarnaast zijn, om te oefenen, in 2002 alle ziekenhuizen gestart met de registratie van DBC s. De care heeft een AWBZ-brede Zorgregistratie (AZR) opgezet. Het doel hiervan is te komen tot een lande- lijk netwerk van gestandaardiseerde zorgregistratie- systemen voor de sectoren verpleging en verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg. De zorgtoewijzing en het wachtlijstbeheer kunnen daardoor doelmatiger uitgevoerd worden. In 2002 lag de nadruk erop de zorgkantoren in staat te stellen geautomatiseerd het aantal wachtenden in kaart te brengen. Dit doen zij op basis van het indicatiebesluit van het indicatieorgaan en het bericht (melding aanvang zorg) van de zorgaanbieder. Gelijktijdig hebben wij met het veld de volgende fase voorbereid. Deze fase is erop gericht het proces van zorgtoewijzing en het wachtlijstbeheer in de regio volledig te ondersteunen. JAARBEELD ZORG 2002 1.12 KWALITEIT Wij zijn als bewindslieden van VWS verantwoor- delijk voor het systeem dat de kwaliteit van de zorg bewaakt. Dat ligt in belangrijke mate vast in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgonderzoek Nederland (ZonMw) heeft de Kwaliteitswet zorg- instellingen ge�valueerd; ons standpunt hierop is in juni 2002 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 28 439, nr.1). Wij vinden dat de Kwaliteitswet beter moet worden nageleefd. Toch is er al veel bereikt op het terrein van kwali- teitsbeleid. De winst zit vooral in het ontwikkelen van instrumenten en het vastleggen in standaarden, richtlijnen, protocollen en kwaliteitssystemen. Al deze kennis wordt nog onvoldoende toegepast in de praktijk en de externe verantwoording over de bereikte resultaten laat te wensen over. Zorgver- zekeraars en pati�nten(organisaties) spelen hierbij nog te weinig een rol. In december 2002 hebben wij als vervolg de brief ?Kwaliteit van zorg (TK 2002, 28 439, nr.2) naar de Kamer gestuurd. De activiteiten van ondersteunende organen als het College voor zorgverzekeringen (CVZ), het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg (CBO), de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoor- deling in de Zorgsector (HKZ), het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) en Zorgonderzoek Nederland (ZonMw) op dit terrein moeten meer op elkaar afgestemd worden; hierover is in de lijn van de kwaliteitsbrief overleg gestart. Wij willen de bestaande geldstromen voor het kwali- teitsbeleid zo gebruiken dat zij meer dan voorheen bijdragen aan snelle vernieuwing in de zorg en verbetering van kwaliteit. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kondigde december 2002 in de Staat van de Gezondheidszorg 2002 een verscherpt beleid aan om de Kwaliteitswet te handhaven. De transparantie en externe verantwoording van de kwaliteit van zorg kan beter door gebruik te maken van een set van ?macro-indicatoren . De overheid kan zo zicht krijgen op het functioneren van het gezondheidszorgsysteem en haar beleid hierop afstemmen. De set is begin 2003 vastgesteld. De intensivering van het kwaliteitsbeleid vanuit de Rijksoverheid heeft eraan bijgedragen dat alle partijen (aanbieder, pati�nten en verzekeraars, inspectie en overheid) actief aan verbetering van de kwaliteit van zorg werken. 1.13 TOEZICHT EN VEILIGHEID De Keuringsdienst van Waren en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees zijn in 2002 samen- gevoegd in ��n organisatie: de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA). De VWA is onderdeel van het ministerie van VWS. De VWA moet consumenten en 12 burgers een blijvend hoog niveau van gezondheids- bescherming kunnen bieden op het terrein van voedsel- en productveiligheid. Met het samengaan van de twee diensten bestrijkt de VWA nu de gehele voedsel- en warenketen. De VWA draagt door integratie van de functies toezicht, risicobeoordeling en risicocommunicatie zowel pro-actief als reactief bij aan het verminderen van veiligheidsrisico s. De Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg (RVZ) heeft eind 2001 het advies ?Gezondheidsrisico s voorzien, voorkomen en verzekeren gepubliceerd. Dit advies gaat over risico s die ?van buitenaf op mensen afkomen, zoals risico s door infectieziekten of milieu. De Gezondheidsraad heeft, in aanvulling hierop, geadviseerd over hoe we naar aanleiding van de aanslagen op 11 september 2001 met nieuwe risico s moeten omgaan. Wij hebben de Tweede Kamer vervolgens in de brief ?Infectieziekten en veiligheid ge�nformeerd over de genomen initiatieven. In 2002 is onder meer ook een draaiboek pokken opgesteld. Dit draaiboek dient tevens als draaiboek voor andere infectieziekten. De voorbereidingen op een natuurlijke epidemie, zoals een grieppandemie, zijn daarnaast ge�ntensiveerd. Ten slotte is in 2002 de uitvoering begonnen van het vijfjarige actiepro- gramma ?Gezondheid en milieu . Hierin wordt onder andere de medisch milieukundige functie van Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD en) versterkt. De Gezondheidsraad heeft op 9 januari 2002 het rapport ?Algemene vaccinatie tegen meningokokken C en pneumokokken gepubliceerd. Het kabinet heeft op basis van dit rapport besloten vanaf 1 september 2002 de meningokokken-C-vaccinatie op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Tegelijkertijd heeft van 1 juni 2002 tot en met december 2002 voor alle kinderen tot 19 jaar een grootschalige inhaalcampagne plaatsgevonden voor de vacci- natie tegen de meningokokken-C-bacterie. Deze campagne heeft ervoor gezorgd dat uiteindelijk ruim drie miljoen kinderen zijn gevaccineerd tegen deze ziekte. Het landelijke opkomstpercentage van de gehele campagne was 82,8%. Tezamen met de kinderen die al gevaccineerd waren v��r de campagne, bedraagt de vaccinatiegraad nu 94,2%. Ook de gezondheidszorg behoort zo veilig mogelijk te zijn. Voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is risicobeheersing, afgemeten aan de uitkomst van het zorgproces, het centrale thema. Toen de strate- gische positie van de IGZ opnieuw werd gedefinieerd in het kader van het advies van de commissie?Abeln, is besloten risicobeheersing expliciet tot de kern van het handelen van de IGZ te maken. Om dit waar te kunnen maken, zijn risico s duidelijker in beeld gebracht en is het bestaande instrumentarium van de IGZ aangepast. Het Rijksinstituut voor BELEIDSPRIORITEITEN 2002 Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gevraagd om een wetenschappelijk gevalideerd risicomodel te maken. Dat leidde tot het rapport ?Risico s verkend en tot een viertal pilotprojecten binnen de IGZ. Het risicomodel geeft sturing aan de inzet van de IGZ en de vaststelling van risico-indicatoren. 1.14 ALCOHOL- EN ANTIROOKBELEID Stoppen met roken levert direct gezondheidswinst op. Daarom is het tabaksontmoedigingsbeleid een prioriteit. De gewijzigde Tabakswet werd op 17 juli 2002 van kracht. Daarnaast is in 2002 extra ge�nvesteerd in de stoppen-met-rokencampagne. Deze campagne omvatte onder meer startpakketten voor mensen om te stoppen met roken. Wij gaan ook overmatig alcoholgebruik tegen. De plannen uit de Alcoholnota 2001?2003 (TK 2000?2001, 27 565, nr.2) zijn uitgevoerd. Ze staan in het teken van betere hulpverlening aan probleemdrinkers, zorg voor alcoholverslaafden en preventie van alcohol- misbruik onder jongeren. De regels in de Drank- en Horecawet over het verstrekken van alcohol aan jeugdigen, zijn aanzienlijk strenger geworden. De Keuringsdienst van Waren (onderdeel van de Voedsel- en Warenautoriteit) heeft het toezicht op de naleving van deze wet verscherpt. In het kader van het Nationaal Contract Openbare Gezondheids- zorg (OGZ) is een plan van aanpak gemaakt om gemeenten te helpen bij zowel het bevorderen van gezond leven als het terugdringen van sociaal- economische gezondheidsverschillen. 1.15 KIEZEN VOOR GEZOND EN SPORTIEF LEVEN De kabinetsnota ?Sport, bewegen en gezondheid (TK 2000?2001, 27 841, nr.2). heeft een tweesporen- beleid in gang gezet. In de eerste plaats gezonder leven door meer sport en beweging en daarnaast het voorkomen en genezen van aandoeningen die hierdoor kunnen ontstaan. Naar aanleiding van deze nota zijn ambitieuzere doelstellingen gesteld dan in de begroting 2002 waren opgenomen. Het doel is ervoor te zorgen dat in 2004 40% van de bevolking voldoende beweegt. Voor 2005 is het doel 45%; de doelstelling loopt op naar 50% in 2010. Lichamelijke inactiviteit moet in 2005 teruggedrongen zijn tot 10% van de bevolking en tot 8% in 2010. Het tweejaarlijkse Trendrapport (laatste uitgave in 2002 over 2000?2001) bevat basisgegevens over bewegen en gezondheid. De permanente Monitor Ongevallen en Bewegen in Nederland maakt hier ook onderdeel van uit. Een belangrijk succes is dat in 2002 208 gemeenten (43%) meededen aan de breedtesportimpuls. Ongeveer de helft van de sportbonden deed mee. Op initiatief van de Nederlandse Hartstichting, Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en de Stichting Pur Sang is in 2002 de landelijke actieweek Nationale Gezondheidstest georganiseerd. Mensen in de leeftijdscategorie van 16?65 jaar konden de Nationale Gezondheidstest laten afnemen. Het doel daarvan was drieledig: publiciteit genereren over het onderwerp actieve leefstijl, individuele deelnemers adviseren over leefstijl en gezondheid en gegevens verzamelen over gezondheid, fitheid en lichamelijke activiteit. In 2002 zijn twee projecten gestart om de lichaamsbeweging van werknemers te bevorderen. Het betreft een tweejarige promotie voor fietsen naar het werk en het bevorderen van wandelen tijdens de lunch. De RVZ heeft eind 2002 het advies ?Gezondheid en gedrag over gezond leven uitgebracht. Het advies heeft een brede discussie losgemaakt over de verdeling van de verantwoordelijkheid voor de gezondheid tussen overheid en burgers. Het advies ondersteunt ook de extra aandacht die besteed is aan het groeiende gezondheidsprobleem van overgewicht en het belang van voldoende beweging. Er is een kenniscentrum Overgewicht opgericht en het Voedingscentrum heeft de campagne ?Maak je niet dik gestart. Daarnaast is de verstrekking van fruit aan leerlingen van basisscholen in gang gezet. 1.16 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE De Tweede Kamer is in 2002 akkoord gegaan met het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Dit wetsvoorstel moet de positie van mensen met een handicap versterken door hen juridische mogelijkheden te geven tegen onterechte ongelijke behandeling. Het wetsvoorstel lag eind 2002 voor behandeling in de Eerste Kamer. 1.17 VRIJWILLIGERSWERK De vrijwilligersimpuls die VWS in 2001 heeft ingezet, begint zijn vruchten af te werpen. De Tijdelijke stimu- leringsregeling vrijwilligerswerk die in 2001 van start is gegaan, is inmiddels in de fase beland van een meerjarige aanpak. Gemeenten konden tot 1 juli 2002 een projectplan over meerdere jaren indienen bij VWS. De aanvragen van 393 gemeenten en 10 provincies zijn gehonoreerd. Het gaat in totaal om 876 projecten. Die zijn met name bedoeld om deskundigheid van vrijwilligers te bevorderen, nieuwe vrijwilligers te werven en te binden en vrijwilligersorganisaties organisatorisch en admini- stratief te ondersteunen. Opvallend is dat de meeste projecten betrekking hebben op vrijwilligers in het algemeen, slechts ongeveer 24% van de projecten richt zich op een specifieke doelgroep. De Commissie ter Stimulering van het Lokale Vrijwilligersbeleid heeft bouwstenen ontwikkeld voor een vernieuwend lokaal en provinciaal vrijwilligers- werkbeleid. In 18 gemeenten en 2 provincies zijn pilotprojecten gestart. Medio 2002 is van al deze JAARBEELD ZORG 2002 13 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 JAARBEELD ZORG 2002 gemeenten en provincies het vrijwilligerswerkbeleid voor het eerst gemeten. De uitslag hiervan is begin 2003 bekend. 1.18 MANTELZORG In 2002 hebben onder meer twee mantelzorgconfe- renties plaatsgevonden. Het doel hiervan was om te zien hoe de deelnemers iets konden doen voor mantelzorgers. De conferenties moesten daarnaast het vraagstuk van de mantelzorgondersteuning beter op de agenda van de professionele koepelorganisa- ties krijgen. De conferenties hebben de basis gelegd voor overleg tussen de afzonderlijke koepelorgani- saties voor professionele zorg, de informele zorg en VWS. De subsidieregeling Co�rdinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg is in 2002 ge�valueerd. Deze evalu- atie laat zien dat de regeling op een aantal punten onduidelijk is en dat er enkele knelpunten zijn bij de uitvoering. Die knelpunten gaan onder meer over de doelstelling van de regeling, de procedures voor de toekenning van subsidies en de subsidiegrondslag. Aan de oplossing van deze knelpunten wordt gewerkt. 1.19 INTERNET EN MENSEN MET BEPERKINGEN Mensen met beperkingen moeten in staat zijn hun eigen leven in te richten. Het project ?Drempels Weg draagt hieraan bij; het plaatst het belang van een toegankelijk internet voor en het gebruik van internet door gehandicapten nadrukkelijk op de agenda en verzamelt en verspreidt kennis daarover. In 2002 hebben 178 organisaties een intentieverklaring getekend om hun websites toegankelijk te maken. Zeven ict-projecten hebben als onderdeel van het project ?Drempels Weg subsidie gekregen. De projecten vari�ren van de ontwikkeling van internet- cursussen voor visueel en verstandelijk gehandi- capten en de ontwikkeling van criteria voor websites voor mensen met een verstandelijke handicap tot proefprojecten voor toegankelijke computerwerk- plekken in openbare bibliotheken. Seniorweb is bedoeld om de drempels voor ouderen op internet te slechten. Daarom krijgt SeniorWeb geld in het kader van het Nationaal Actieplan Elektronische Snelweg (NAP). Dit maakt de toegang van ouderen tot internet en daarmee de toegang tot informatie veel beter. 1.20 JEUGD Het wetsvoorstel Wet op de Jeugdzorg is in 2002 op onderdelen verbeterd; het voorstel was in december 2001 bij de Tweede Kamer ingediend. De nota van wijziging is in overleg opgesteld met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor 14 Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Maatschappe- lijke Ondernemers Groep (MOG). De Raad van State is in december 2002 om advies gevraagd over de wijzigingen. De aanpassingen moeten de jeugdzorg beter laten werken en de ?keten van jeugdzorg meer sluitend maken. Zo wordt nu geregeld dat het Bureau jeugd- zorg voortaan actief moet optreden bij signalen van derden van ernstige opgroei- en opvoedproblematiek en dus niet alleen op verzoek van de cli�nt. Het Bureau jeugdzorg krijgt ook een bewakende taak als er nog geen sprake is van jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, maar als zorg wel noodzakelijk is om een voor een jeugdige bedreigende situatie te voorkomen. Ten slotte krijgt het bureau jeugdzorg de taak om vast te stellen of gezinscoaching nodig is. Verder wordt de aansluiting binnen de strafrecht versterkt. De Wet collectieve preventie volksgezondheid is in 2002 gewijzigd; de wijziging treedt op 1 januari 2003 in werking. Hierdoor zijn gemeenten wettelijk verplicht het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0?19 jaar uit te voeren. Het Besluit jeugdgezondheids- zorg, dat ook in 2002 tot stand is gekomen, bepaalt wat het basistakenpakket inhoudt. Om het basis- takenpakket 0?19 jaar te financieren zijn ter aanvulling van de beschikbare middelen in het Gemeente- fonds de huidige AWBZ-middelen voor de Ouder- Kindzorg 0?4 jaar met ingang van 1 januari 2003 (ad e 176,5 mln) overgeheveld naar de gemeenten via de Regeling specifieke uitkering (Rsu). Gemeenten hebben op grond van de Tijdelijke regeling vroegsignalering in 2002 e 16,6 mln gekregen voor de volgende doelen: - tijdig ontdekken van achterstanden in de fysieke, sociale, cognitieve of psychische ontwikkeling van jonge kinderen (vroegsignalering); - verwijzen en begeleiden van jonge kinderen met een taalontwikkelingsachterstand; - ondersteunen van ouders/ verzorgers van jonge ?risicokinderen ; - samenwerken op lokaal niveau van consultatiebureaus met voorschoolse voorzieningen, basisscholen en voorzieningen voor jeugd. De Tijdelijke regeling vroegsignalering is vanaf 1 januari 2003 vervallen; het geld is toegevoegd aan het Gemeentefonds. Implementatie van de Wet op de Jeugdzorg is nood- zakelijk om de wachtlijsten aan te pakken. De Tweede Kamer is in 2002 tweemaal (voor- en najaar) ingelicht over de wachtlijsten in de jeugdzorg. De laatste rapportage liet zien dat de wachtlijsten in de jeugd- zorg op 1 juli 2002 gestegen waren. De cijfers tussen de verschillende provincies liepen behoorlijk uiteen en daarom heeft de Taskforce wachtlijsten jeugdzorg BELEIDSPRIORITEITEN 2002 JAARBEELD ZORG 2002 15 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 op ons verzoek een nadere analyse gemaakt. De resultaten hiervan zijn in februari 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd. Er zijn, zoals reeds is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet op de Jeugdzorg (TK 2001?2002, 28 268, nr.5), geen conve- nanten gesloten. Wel is een gespreksronde gehouden met de provincies en grootstedelijke regio s. Met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) is in 2002 een campagne gestart voor moeilijk bereikbare ouders om hen te stimuleren hun kinderen aan programma s voor vroeg- en voorschoolse educatie deel te laten nemen. Onderzoek toont aan dat steeds meer gemeenten werken aan de totstandkoming van zogenoemde brede scholen. Het doel is via samenwerking tussen scholen en instellingen in de wijk een sluitend netwerk van voorzieningen voor kinderen en hun ouders te realiseren. Een betere afstemming en een geco�rdineerde aanpak van knelpunten in de uitvoering van het jeugdbeleid hebben vorm gekregen in een samen- werkingsverband tussen de ministeries van BZK, Justitie, OCenW, SZW en VWS. Het samenwerkings- verband heeft de titel ?Operatie JONG gekregen. Er is voortvarend aan de slag gegaan met een zogenoemde Jeugdagenda met een aantal thema s die in 2003 uitwerking krijgen. 1.21 ZORG VOOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG In januari 2002 is het rapport ?Erbij horen van de Taskforce Vermaatschappelijking verschenen. Dit rapport gaat over de deelname van mensen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen aan het maatschappelijke leven. Het kabinetsstandpunt hierover is in maart 2002 naar de Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 25 424, nr.41). Tevens is een aantal acties genomen. Ten eerste is met uitbreiding van de ambulante zorg en behande- ling ge�nvesteerd in de verdere vernieuwing van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Ten tweede is samen met de ministeries VROM, SZW, OCenW en BZK gewerkt aan een samenhangender beleid op het gebied van zorg, wonen, werk, leren en dagbesteding voor (ex-)GGZ-cli�nten. Zo trekken VWS en VROM samen op als het gaat over het aantal benodigde woningen voor uitstromende cli�nten, het instellen van woonzorgzones en de Woonzorgstimulerings- regeling. Ten derde betalen wij het Intergemeentelijk Lokaal Ouderenbeleid-plus (IgLO-plus) project van de VNG. Dit project moet de gemeentelijke regierol voor kwetsbare groepen versterken. Lokaal moeten er zogeheten maatschappelijke steunsystemen komen. Die bestaan uit zorg-, welzijns- en algemene instellingen. Er is in 2002 extra geld (e 22,5 mln) uitgetrokken voor de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid en vrouwenopvang. Dit geld is bedoeld om de werkdruk in instellingen te vermideren en de veiligheid van personeel �n cli�nten te vergroten. Gemeenten mogen het extra geld naar eigen inzicht besteden. De ervaring leert dat zij geld ook gebruiken voor oplossing van de geldproblemen, waarvoor de rijksoverheid het budget verhoogd heeft. De Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO) bekijkt iedere twee jaar onder meer ook hoe het extra geld gebruikt wordt. 2 Budgettaire consequenties van de beleidsprioriteiten 2002 In de beleidsagenda 2002 is bij een aantal beleids- prioriteiten bedragen opgenomen. Deze beleids- prioriteiten zijn ofwel begrotingsgefinancierd ofwel premiegefinancierd (en in een enkel geval is sprake van financiering uit zowel de begroting als de premie). Waar de beleidsprioriteiten begrotingsgefinancierd zijn, wordt in tabel 1 op hoofdlijnen ingegaan op de verschillen tussen de Ontwerpbegroting 2002 en de realisatie (Slotwet 2002). In tabel 2 met betrekking tot premiegefinancierde beleidsprioriteiten wordt ingegaan op de verschil- len tussen de in de Zorgnota 2002 opgenomen intensiveringen en de voorlopige realisatie (Jaarbeeld Zorg 2002). Dit betekent dat mutaties die plaatsgevonden hebben bij Voorjaars- en Najaarsbrief Zorg 2002 in de toelichting op deze tabel zijn meegenomen. 3 Beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten In het departementaal jaarverslag dienen bij de beleidsartikelen niet alleen significante verschillen tussen de voorgenomen beleidsintenties en de realisatie van het beleid te worden toegelicht, maar ook dienen beleidsmatige conclusies aan die verschillen te worden verbonden. In tabel 3 is voor de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda (voor zowel begroting als premie) een samenvattend overzicht van de beleidsconclusies opgenomen. 1 modernisering care 16,6 37,3 20,7 het verschil wordt met name veroorzaakt door een over- boeking van financiering van het Landelijk centrum indicatie- stelling zorg (LCIG). Daarnaast is ��nmalig een bedrag van e 9 mln via de eindejaarsmarge overgeboekt van 2001 naar 2002 ten behoeve de zorgkantoren. Dit was voor het ontwikkelen en implementeren van de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) in het kader van het project Modernisering Curatieve Zorg zijn deelmarktanalyses uitgevoerd. Dit betreffen uitgaven voor de uitvoering van de project- organisatie DBC 2003 (inclusief traject DBC-GGZ) het verschil wordt met name veroorzaakt door een wijziging in het kasritme, waarbij 50% van de woonzorginfrastructuur (onderdeel van de door VROM uitgevoerde woonzorg- stimuleringsregeling) wordt betaald in het jaar van aangaan van de verplichting het oorspronkelijk geraamde bedrag voor stelselherziening is niet geheel tot besteding gekomen definitieve subsidievaststelling volgt na vaststelling van de verantwoordingsdocumenten (jaarverslag en jaarrekening 2002) van de sectorfondsen een aantal geplande uitbreidingen en projecten is vertraagd. Een deel van de vrijgevallen middelen is ingezet voor andere operationele doelstellingen de uitgaven zijn lager dan geraamd door stagnatie in de uitvoering van onderzoeken en een vertraagde start van het project Gezondheidskiosk in navolging van het jaar van de vrijwilliger is de stimu- leringsregeling Vrijwilligersbeleid voortgezet via een 50% financiering. Echter niet alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend voor de stimuleringsregeling. Daarnaast vallen de begrote plannen mee 3 ondersteuning vernieuwende 14,2 7,1 -7,1 woonzorg-arrangementen 4 stelselherziening 1,6 1,4 -0,2 5 arbeidsmarktbeleid: 60,3 60,3 -- commissie?Van Rijn (betreft extra intensiveringsmiddelen) 6 uitbreiding opleidings- 100,5 100,3 -0,2 capaciteit artsen en verpleegkundigen 7 ondersteuning pati�nten- 26,9 25,2 -1,8 organisaties via Pati�ntenfonds 8 vrijwilligersimpuls 10,8 8,4 -2,4 (betreft extra intensiveringsmiddelen) 2 modernisering curatieve zorg deelmarktanalyses 0,4 0,4 -- project DBC 2003 -- 13,5 13,5 JAARBEELD ZORG 2002 16 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 beleidsprioriteit (zie beleidsagenda 2002) toelichting TABEL 1 Begrotingsgefinancierde beleidsprioriteiten in mln f ontwerp- begroting realisatie Slotwet 2002 verschil JAARBEELD ZORG 2002 17 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 beleidsprioriteit (zie beleidsagenda 2002) toelichting 9 mantelzorg 5,11 4,9 -0,2 het oorspronkelijk geraamde bedrag is nagenoeg geheel tot besteding gekomen de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is uitgesteld tot 1 januari 2004. Hierdoor heeft het implementatieprogramma enige vertraging opgelopen er zijn extra middelen (e 1,2) ingezet voor de stoppen-met- rokencampagne. Deze bestond onder meer uit startpakketten voor stoppers. Voorts is extra geld uitgegeven voor de voor- lichting rond de Tabakswet en de marketingprogramma s tabaksontmoediging jongeren in 2002 is door een vertraging in de aanloop e 0,7 mln minder uitgegeven aan projecten en onderzoek in het kader van de Alcoholnota het opstarten van de activiteiten rond de nota ?sport, bewegen en gezondheid heeft meer tijd in beslag genomen dan voorzien de voor de breedtesportimpuls beschikbare middelen zijn conform de begroting nagenoeg volledig aangewend voor breedtesportprojecten van gemeenten en (bijzondere) landelijke sportorganisaties de Tweede Kamer heeft de nota van wijziging (TK 2001?2002, 28 000 XVI, nr.40) aanvaard om extra middelen toe te voegen aan de specifieke uitkering maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingszorg. Hiermee is een bedrag van e 18 mln gemoeid. Het resterende bedrag is loonbijstelling (OVA) in de begroting 2002 was oorspronkelijk geen bijdrage aan de VWA voorzien TABEL 1 (vervolg) Begrotingsgefinancierde beleidsprioriteiten in mln f ontwerp- begroting realisatie Slotwet 2002 verschil 11 ontmoediging tabaksgebruik 4,2 6,1 1,9 12 tegengaan overmoedig 6,2 5,5 -0,7 alcoholgebruik, betere hand- having Drank- en Horecawet 13 sport, bewegen en gezond- 6,5 5,8 -0,7 heid/ stimuleren van voldoende beweging 14 breedtesportimpuls 13,5 13,4 -0,1 15 specifieke uitkering 194,5 221,2 26,7 maatschappelijke opvang, vrouwen- opvang en verslavings- zorg (waaronder zorg voor dak- en thuislozen) 16 oprichting Voedsel- en -- 0,5 0,5 Waren Autoriteit (VWA) 10 voorbereiding invoering Wet 3,6 3,0 -0,6 op de Jeugdzorg (betreft extra intensiveringsmiddelen) 1 Het hier genoemde begrotingsbedrag bevat f 2,3 mln uit het in de beleidsagenda 2002 genoemde bedrag van f 11 mln. Dit bedrag is structureel beschikbaar gesteld voor het versterken van de positie van de mantelzorger in het zorgproces. De overige f 9 mln is via de premie toegevoegd aan de subsidieregeling co�rdinatie vrijwillige thuiszorg. JAARBEELD ZORG 2002 18 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 beleidsprioriteit (zie beleidsagenda 2002) toelichtingraming Zorgnota 2002 realisatie Jaarbeeld Zorg 2002 verschil Voetnoot bij tabel 2 Deze tabel is voor een belangrijk deel samengesteld uit voorlopige niet door accountants gecontroleerde gegevens van derden. Ad 1 tot en met 4: Deze cijfers betreffen de wachtlijstmiddelen die extra zijn ten opzichte van 2001. Vergeleken worden de in de Zorgnota 2002 geraamde extra wachtlijstmiddelen (zie tabel 3 op blz. 20 van de Zorgnota 2002) en de daadwerkelijk gerealiseerde extra uitgaven. Hierbij moet bedacht worden dat de in 2001 gerealiseerde uitgaven veelal afwijken van de in de Zorgnota 2002 opgenomen raming voor 2001. Dit heeft dan invloed op de gerealiseerde extra uitgaven in 2002. Ad 5: Deze cijfers betreffen de middelen voor arbeidsmarktbeleid die extra zijn ten opzichte van de in 2001 uitgegeven middelen voor uitvoering van de aanbevelingen van de commissie?Van Rijn. Ad 6 en 7: Voor deze beleidsprioriteiten waren ook in het jaar 2001 reeds middelen geraamd en uitgegeven. Het betreffen hier (net als bij de wachtlijstmiddelen) dus extra middelen ten opzichte van 2001. TABEL 2 Premiegefinancierde beleidsprioriteiten in mln f 1 aanpak wachtlijsten 99,4 502,0 402,6 curatieve zorg de aanpak van de wachtlijsten leidde tot een toename van de productie en de productiecapaciteit (extra middelen e 319 mln). Verder zijn extra middelen ingezet voor de uitbreiding van het aantal agio s, IC-bedden, de groei van de academische component en de bouw op grond van de gerealiseerde wachtlijstproductie in 2001 is de raming voor 2002 bijgesteld (e 9,5 mln Voorjaarsnota en e 30 mln Strategisch Akkoord). Hiermee is verzekerd dat het productieniveau 2001 eveneens kon worden voortgezet in 2002. Daarnaast is er aanvullend e10 mln beschikbaar gesteld voor de PGB-regeling in de GGZ de aanpak van de wachtlijsten leidde in 2002 tot een sterke productiestijging. Daarmee is een fors bedrag aan extra middelen gemoeid de aanpak van de wachtlijsten leidde in 2002 tot een sterke productiestijging, met name in de thuiszorg. Daarmee is een fors bedrag aan extra middelen gemoeid het oorspronkelijk geraamde bedrag is nagenoeg geheel tot besteding gekomen het beschikbare bedrag is verwerkt in de door huisartsen gehanteerde tarieven, zodat het oorspronkelijk geraamde bedrag geheel tot besteding is gekomen 3 aanpak wachtlijsten 80,8 311,3 230,5 gehandicaptenbeleid 4 aanpak wachtlijsten VVO 180,0 675,6 495,6 5 arbeidsmarktbeleid: 161,0 165,7 4,7 commissie?Van Rijn 6 dienstenstructuur 68,0 81,0 13,0 huisartsen 7 praktijkkosten huisartsen 56,7 56,7 0,0 2 aanpak wachtlijsten GGZ 35,7 85,1 49,4 in 2002 zijn er voor 57 huisartsendienstenstructuren tariefbeschikkingen afgegeven. Het CTG raamt de totale uitgaven op basis van de begrotingen 2002 op e 81 mln. Aangezien een aantal posten in de loop van 2002 van start zijn gegaan zijn de kosten op jaarbasis hoger (e 93 mln) JAARBEELD ZORG 2002 19 BELEIDSPRIORITEITEN 2002 eventuele vermelding van de te nemen maatregel/ te ondernemen activiteit begroting (tabel 1) TABEL 3 Beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten in-/ extensivering/ ongewijzigd voortgezet 1 modernisering care 2 project DBC2003 ongewijzigd voortgezet ongewijzigd voortgezet gewijzigd kasritme leidt tot uitgaven in 2003 en 20043 ondersteuning vernieuwende woonzorgarrangementen ongewijzigd voortgezet projecten ter ondersteuning van gemeenten c.q. provincies8 vrijwilligersimpuls ongewijzigd voortgezet invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is gepland per 1 januari 2004 10 voorbereiding invoering Wet op de Jeugdzorg ongewijzigd voortgezet over een eventuele intensivering wordt bij Voorjaarsnota besloten 11 ontmoediging tabaksgebruik ongewijzigd voortgezet 12 tegengaan overmoedig alcoholgebruik, betere handhaving Drank- en Horecawet ongewijzigd voortgezet de voornemens uit de nota ?sport, bewegen en gezondheid zijn nog altijd actueel. Bij deze nota was reeds voorzien in een aanvulling op het budget 13 sport, bewegen en gezondheid/ stimuleren van voldoende beweging ongewijzigd voortgezet premie (tabel 2) 1 aanpak wachtlijsten curatieve zorg ongewijzigd voortgezet 2 aanpak wachtlijsten GGZ ongewijzigd voortgezet 3 aanpak wachtlijsten gehandicaptenbeleid ongewijzigd voortgezet 4 aanpak wachtlijsten VVO wordt nader bezien6 dienstenstructuur huisartsen ongewijzigd voortgezet beleidsprioriteit (zie beleidsagenda 2002) 21 Sectoroverstijgende thema s JAARBEELD ZORG 2002 22 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 4 Extra middelen voor wachtlijsten/ productie ten opzichte van 1998 in f mln realisatie realisatie realisatie raming realisatie verschil 1999 2000 2001 20021 2002 curatieve zorg 121,8 291,8 604,6 682,1 1.106,6 424,5 geestelijke gezondheidszorg 37,0 58,5 152,6 212,2 237,7 25,5 gehandicaptenzorg 37,3 105,1 360,0 335,2 771,3 436,1 verpleging, verzorging en ouderen 88,9 409,6 835,3 753,5 1.510,9 757,4 1 Raming Zorgnota 2002. bron: VWS 1 Inleiding Deel A van dit Jaarbeeld Zorg ging over de beleids- prioriteiten. Hierin hebben we op hoofdlijnen teruggeblikt op ons beleid in de zorg. In deel B van het Jaarbeeld gaan we nader in op vijf sector- overstijgende thema s. De thema s zijn: ontwikkeling van de vraag, extra productie en wachttijden; arbeidsmarktbeleid; modernisering van het stelsel; informatiebeleid en ict in de zorg; en bouw. 2 Ontwikkeling van de vraag, extra productie en wachttijden Hoe de vraag, de extra productie en de wachttijden zich in samenhang ontwikkelen, is het sectorover- schrijdende beleidsthema dat we in dit hoofdstuk aan de orde stellen. We schetsen eerst de algemene doelstelling en de aard van de verantwoordelijkheid op dit terrein. Daarna gaan we in afzonderlijke para- grafen in op de stand van zaken voor dit thema in de sectoren Cure, Gehandicaptenzorg, Verpleging, verzorging en ouderen, en Geestelijke gezondheids- zorg. Die stand van zaken bespreken we steeds volgens hetzelfde stramien. We geven de operatio- nele doelstelling voor de sector waar het om gaat. Vervolgens beschrijven we wat er bereikt is onder de kop ?Bereikte resultaten . Daarna zetten we uiteen wat daarvoor gedaan is onder de noemer ?Onder- nomen activiteiten . Ten slotte vertellen we hoeveel dat gekost heeft onder de kop ?Ingezette middelen . 2.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN AARD VAN DE VERANTWOORDELIJKHEID In een welvarende samenleving is het onaanvaard- baar dat mensen (te) lang moeten wachten op voorzieningen in de gezondheidszorg. Dit is ook niet verenigbaar met het beginsel van ?verzekerd zijn , zoals verantwoord in het Strategisch Akkoord. Daarom is onze algemene doelstelling dusdanige randvoorwaarden te scheppen dat aan de vraag naar noodzakelijke zorg kan worden voldaan binnen een redelijke termijn. Voor wachtlijsten en wachttijden hebben wij een systeemverantwoordelijke rol. Het gaat er hierbij voornamelijk om randvoorwaarden te faciliteren en te scheppen zodat de resultaatverantwoordelijken (zorgaanbieders en zorgverzekeraars) optimaal kunnen produceren. Het doel is de wachttijden tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Hierbij zijn zorgverzekeraars primair verantwoordelijk om hun zorgplicht in te vullen en dienen zorgaanbieders zo adequaat mogelijk kwalitatief hoogwaardige zorg te leveren. Tabel 4 geeft een overzicht van de extra middelen voor productie en het wegwerken van de wachtlijsten die er ten opzichte van het jaar 1998 zijn ingezet. Voor het jaar 2002 is behalve de realisatie van ingezette middelen ook de raming uit de Zorgnota 2002 opge- nomen. Als we deze cijfers met elkaar vergelijken, wordt duidelijk dat er sinds de opstelling van de Zorgnota 2002 veel meer productieafspraken zijn gemaakt en gerealiseerd in de sectoren waarvoor in 2002 het Actieplan Zorg Verzekerd gold. Daarbij gold het ?boter-bij-de-visprincipe : extra middelen worden alleen verstrekt voor daadwerkelijk geleverde productie. Uit de tabel blijkt de uitzonde- ringspositie van de sector GGZ. In deze sector gold tot 1 januari 2003 nog een budgetmaximum. In het Jaarbeeld Zorg 2001 zijn schattingen opgeno- men voor de gerealiseerde productie in de diverse sectoren over het jaar 2001. Inmiddels is van de meeste sectoren de feitelijke gerealiseerde productie 2001 gemeten. Deze productie wordt in dit Jaarbeeld Zorg gepresenteerd. De productiecijfers voor 2002 in dit jaarbeeld zijn weer schattingen. Als het Jaarbeeld Zorg wordt opgeleverd, zijn de meeste realisatie- cijfers nog niet bekend. Deze volgen later in het jaar en zullen wij daarom in de Begroting 2004 of het JAARBEELD ZORG 2002 23 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 5 Overzicht verdeling wachtlijst peilmoment november 2002 in % binnen en buiten Treeknorm en in aantallen % < % > aantal < aantal > totaal Treeknorm Treeknorm Treeknorm Treeknorm kliniek specialisme cardiologie 70% 30% 1.022 438 1.460 orthopedie 41% 59% 7.888 11.352 19.240 plastische chirurgie 18% 82% 1.678 7.642 9.320 oogheelkunde 31% 69% 422 938 1.360 chirurgie 56% 44% 7.342 5.768 13.110 overige specialismen 69% 31% 12.489 5.611 18.100 totaal 30.840 31.750 62.590 dagverpleging specialisme cardiologie 70% 30% 714 306 1.020 orthopedie 59% 41% 7.169 4.982 12.150 plastische chirurgie 29% 71% 2.320 5.680 8.000 oogheelkunde 43% 57% 10.316 13.674 23.990 chirurgie 53% 47% 6.546 5.805 12.350 overige specialismen 71% 29% 16.983 6.937 23.920 totaal 44.047 37.383 81.430 Doordat in deze tabel niet alle specialismen zijn opgenomen en gewerkt is met een gemiddelde, bedraagt het percentage pati�nten dat buiten de Treeknorm wacht op grond van deze getallen 48%. Wanneer alle specialismen afzonderlijk worden meegeteld, geeft dit een percentage van 39%. bron: Rapport ?Wachtlijsten voor medisch specialistische zorg in ziekenhuizen , november 2002, Prismant Jaarbeeld Zorg 2003 presenteren. Voor sommige productiecijfers is het moeilijk een betrouwbare schatting te maken. Voor deze indicatoren is dan ook geen cijfer voor 2002 opgenomen. In de volgende paragrafen leggen we een koppeling tussen de zogenoemde Treeknorm en de wachttijd. Treeknormen zijn normen die door aanbieders en verzekeraars zijn ge�ntroduceerd. Het zijn streef- normen waarbinnen verzekerden de zorg dienen te krijgen waarop zij recht hebben. Het veld heeft deze normen gebaseerd op wat in hun opinie, medisch en maatschappelijk aanvaardbaar is. De Ziekenfondswet en de AWBZ geven recht op zorg, en geen recht op zorg binnen een bepaalde periode. Deze Treeknormen zijn dan ook nooit geformaliseerd of opgenomen in het wachtlijstbeleid van VWS. Wel zijn de Treek- normen, die circa 2,5 jaar bestaan, voor de profes- sionals in de zorg een ijkpunt voor hun handelen geworden. Er zijn diverse voorbeelden bekend van zorginstellingen die er in hun beleid naar streven om de wachttijd van hun cli�nten tot de Treeknorm terug te brengen. 2.2 CURE Operationele doelstelling De doelstelling voor de jaren 2001 en 2002 was de productie van verrichtingen vergroten, met name van die waarvoor wachtlijsten bestaan. Een rand- voorwaarde om deze doelstelling te bereiken, is een beter inzicht krijgen in de omvang van de wachttijden in Nederland. Bereikte resultaten In 2002 is het aantal wachtenden gedaald met ruim 15.000 naar 144.000 ten opzichte van ruim 159.000 wachtenden in november 2001. De verdeling van de wachtlijst over de verschillende specialismen geven we weer in tabel 5. Wachttijden voor dezelfde specialismen verschillen sterk per ziekenhuis en per regio. Volgens de Treeknormen is de maximaal toege- stane wachttijd voor de toegang tot dagbehandeling en kliniek zeven weken. Op grond van de gegevens van november 2002 blijkt dat gemiddeld in ongeveer 40% van de gevallen niet aan de Treeknormen wordt voldaan. JAARBEELD ZORG 2002 24 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Om het inzicht in de omvang van wachttijden en wachtlijsten te vergroten, is in november 2002 een nulmeting van alle wachttijden voor electieve zorg (stand juli 2002) uitgevoerd en aan de Tweede Kamer gezonden (TK 2002?2003, 25 170, nr.29). Bij de nulmeting is een plan van aanpak gevoegd voor de wachtlijsten bij twee levensbedreigende aan- doeningen. De nulmeting vormt de basis om toekomstige beleidsresultaten mee te vergelijken. Ondernomen activiteiten Evenals in 2001 is in 2002 de ingezette lijn voort- gezet om de wachtlijsten terug te dringen door de productie en de productiecapaciteit te vergroten. Het betreft met name productieafspraken via het ?boter-bij-de-visprincipe , de uitbreiding van het aantal specialistenplaatsen en agio s, de bevordering van zorgvernieuwing en de aanpak van specifieke wachtlijstsituaties. Productieontwikkelingen ziekenhuizen Tabel 72 biedt een overzicht van de productie- ontwikkeling in de algemene en academische ziekenhuizen. Uit deze tabel blijkt dat het aantal klinische opnamen licht is gedaald. De toename van het aantal dagbehandelingen bedroeg ruim 16.000. Net als in het voorgaande jaar FIGUUR 1 Verdeling van het aantal wachtenden in de tijd bron: Rapportage ?Wachtlijsten voor medisch specialistische zorg in ziekenhuizen , november 2002, Prismant De gemiddelde verdeling van het aantal wachtenden op peilmoment november 2002, uitgesplitst naar het aantal gewachte weken, geeft een grafisch beeld zoals in figuur 1 weergegeven. In figuur 1 wordt zichtbaar dat de curve van het aantal wachtenden afgezet tegen de tijd sterk afloopt. Dit betekent dat van de pati�nten die langer dan de Treeknorm wachten, een groot deel een beperkt aantal weken langer wacht dan de Treeknorm. In het voorgaande zijn we vooral uitgegaan van de omvang en verdeling van de wachtlijst, dus van het aantal pati�nten dat wacht op een bepaald moment. Voor de individuele zorgvrager (de pati�nt) is het veeleer van belang hoe lang hij moet wachten. In tabel 6 geven we daarom de ontwikkeling van de gemiddelde wachttijd in een aantal jaren weer. Hierbij is zowel de gemiddelde wachttijd in Nederland als de gemiddelde wachttijd voor een aantal specifieke verrichtingen opgenomen. Op basis van de gegevens in deze tabel kunnen we concluderen dat in 2002 opnieuw een daling van de gemiddelde wachttijd in weken is gerealiseerd. Het betreft dan een daling van de gemiddelde wachttijd in alle ziekenhuizen in ons land. Gebleken is dat de wachttijd voor de afzonder- lijke specialismen en de verschillende ziekenhuizen zeer sterk verschilt. to t 2 w ek en 2? 4 w ek en 4? 6 w ek en 6? 8 w ek en 8? 10 w ek en 10 ?1 2 w ek en 12 ?1 4 w ek en 14 ?1 6 w ek en 16 ?1 8 w ek en 18 ?2 0 w ek en 20 ?2 2 w ek en 22 ?2 4 w ek en 24 ?2 6 w ek en 26 ?2 8 w ek en 28 ?3 0 w ek en 30 ?3 2 w ek en 32 ?3 4 w ek en 34 ?3 6 w ek en 36 ?3 8 w ek en 38 ?4 0 w ek en 40 ?4 2 w ek en 42 ?4 4 w ek en 44 ?4 6 w ek en 46 ?4 8 w ek en 48 ?5 0 w ek en 50 ?5 2 w ek en 6.000 8.000 4.000 2.000 0 10.000 12.000 14.000 16.000 dagverpleging kliniek JAARBEELD ZORG 2002 25 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 6 Ontwikkeling van de wachttijden van 2000?2002, in relatie tot de Treeknorm in weken wachttijden wachttijden wachttijden Treeknorm december december december 2000 2001 2002 ziekenhuizen kliniek 8,8 6,7 5,8 7,0 ziekenhuizen dagverpleging 6,4 5,7 5,2 7,0 ziekenhuizen polikliniek 4,7 5,1 5,0 5,0 kniekijkoperatie dagverpleging 7,4 7,8 7,7 7,0 kniekijkoperatie kliniek 8,3 9,5 9,4 7,0 knie totale operatie kliniek 19,9 19,9 17,6 7,0 heup totale operatie kliniek 16,4 17,1 15,3 7,0 oogheelkunde cataractoperatie dagverpleging 15,9 14,6 13,1 7,0 oogheelkunde cataractoperatie kliniek 15,1 15,9 13,8 7,0 cardiologie dotterbehandeling kliniek 2,0 4,01 6,11 7,01 cardiopulmonale chirurgie openhartoperatie -- 11,01 13,21 7,01 radiotherapie kliniek 2,0 2,21 2,01 7,01 radiotherapie dagbehandeling 2,4 2,01 2,31 7,01 radiotherapie polikliniek 2,9 2,11 1,31 5,01 1 Het betreft hier gegevens over de algemene ziekenhuizen, en enkele categorale en academische ziekenhuizen waar het gaat om vergelijkbare basiszorgverrichtingen. De wachttijd voor hartcentra en radiotherapeutische centra (die beide ook streefnormen hanteren, die afwijken van de Treeknorm) is in deze tabel niet meegenomen. bron: databank wachttijden NVZ, Prismant 2002 vindt een duidelijke substitutie plaats van klinische opnamen naar dagbehandelingen. Daarnaast is in 2002 het aantal polikliniekbezoeken ten opzichte van het voorgaande jaar aanzienlijk toegenomen, met ruim 480.000. Andere ontwikkelingen zijn dat minder herhaalbezoeken noodzakelijk bleken, dat het aantal verpleegdagen is verminderd �n dat de gemiddelde verpleegduur is verkort. Hieruit blijkt dat de doelmatigheid in ziekenhuizen verder is verbeterd. De gemeten gegevens, bijvoorbeeld voor orthopedie en oogheelkunde, laten een stijging van de productie zien tussen 1999 en 2001, waarbij het aandeel van de dagopnamen duidelijk stijgt. Deze productiestijging kan worden geplaatst in het licht van Actieplan Zorg Verzekerd, waardoor ziekenhuizen en medisch specialisten vanaf 2000 de mogelijkheid kregen extra productie te realiseren. Op grond van de ingediende productieafspraken en de voorlopige realisatiecijfers voor 2002 verwachten het College Tarieven Gezond- heidszorg (CTG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de productie in 2002 ten opzichte van 2001 aanzienlijk is toegenomen. Dit blijkt dan ook uit de voorjaarsbrief van ZN (8 april 2003). Hierin worden realisatiecijfers over de productie in 2002 gepresenteerd. Deze cijfers zijn afkomstig uit het centrale informatiesysteem van de verzekeraars, dat op dit moment voor 80% gevuld is door de regiovertegenwoordigers. De cijfers wijzen in dezelfde richting als de schattingen van Prismant. Het aantal klinische opnamen vormt hierbij echter een uitzondering. In de brief van ZN wordt een kleine stijging voorspeld (3,7%), in tegenstelling tot de lichte daling die Prismant aangeeft (zie tabel 72). Het verschil tussen deze twee bronnen kan worden verklaard doordat Prismant de schatting voor 2002 baseert op een extrapolatie van productie in de voorgaande jaren. Als er sprake is van een trendbreuk is deze, wanneer wordt ge�xtrapoleerd, niet zichtbaar. De daling van de wachtlijsten kan worden verklaard door de in tabel 72 verwachte productiestijging, terwijl de zorgvraag niet noemenswaardig is gestegen. Hierbij is nog niet te voorspellen of de trend in substitutie van klinische opname in dagverpleging wederom zal doorzetten. De gegevens in tabel 7 betreffen alleen de productie in ziekenhuizen. In Nederland is ook een aantal zelfstandige behandelcentra (ZBC s) actief. Er zijn op dit moment 42 klinieken die beschikken over een ZBC-vergunning. Deze behandelcentra richten zich op poliklinische behandelingen of dagbehandelingen. Sinds het vergunningensysteem in 1998 is ingevoerd, spelen de centra een steeds belangrijker rol als het erom gaat de wachttijden en wachtlijsten te verkorten, �n brengen zij dynamiek op de markt van de curatieve zorg. CTG-beleidsregel wachtlijstafspraken Voor het jaar 2002 hebben wij, net zoals in 2001, de ?CTG-beleidsregel wachtlijstafspraken goedgekeurd. Deze beleidsregel is bedoeld als tijdelijke stimulans om instellingen en verzekeraars de mogelijkheid te bieden aanvullende afspraken te maken over de 2 Opmerking bij de tabellen 7, 8 en 9 In de tabellen 8 en 9 gaat het om de afspraken en realisatie van wachtlijstafspraken. Deze vormen een onderdeel van de totale productie, die in tabel 7 wordt vermeld. JAARBEELD ZORG 2002 26 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 72 Productiegegevens algemene en academische ziekenhuizen 1999 2000 2001 20021 klinische-opnamen algemene ziekenhuizen 1.296.506 1.263.456 1.264.130 academische ziekenhuizen 199.725 196.640 192.354 categorale ziekenhuizen 19.090 18.656 17.052 totaal 1.515.321 1.478.752 1.473.536 1.457.200 dagopnamen algemene ziekenhuizen 699.566 744.845 817.000 academische ziekenhuizen 73.708 75.666 93.540 categorale ziekenhuizen 23.949 25.419 21.532 totaal 797.223 845.930 932.072 990.400 eerste polibezoeken algemene ziekenhuizen 7.474.674 7.585.312 7.672.696 academische ziekenhuizen 980.444 923.552 937.051 categorale ziekenhuizen 107.886 107.594 111.093 totaal 8.563.004 8.616.458 8.720.840 9.207.600 herhaalbezoeken algemene ziekenhuizen 12.253.891 12.167.619 12.138.118 academische ziekenhuizen 1.799.523 1.802.442 1.824.108 categorale ziekenhuizen 231.401 211.091 220.418 totaal 14.284.815 14.181.152 14.182.644 13.850.700 verpleegdagen algemene ziekenhuizen 11.014.164 10.516.610 10.092.070 academische ziekenhuizen 1.876.071 1.810.637 1.772.894 categorale ziekenhuizen 498.689 491.737 400.083 totaal 13.388.924 12.818.984 12.265.047 11.844.000 gemiddelde verpleegduur algemene ziekenhuizen 8,5 8,3 8,0 7,8 academische ziekenhuizen 9,4 9,2 9,2 9,1 categorale ziekenhuizen 26,1 26,4 23,5 23,8 aanpak van wachtlijsten door de productie van extra wachtlijstverrichtingen. Dit in afwachting van de invoering van prestatiegerichte bekostiging (zie ook deel D, paragraaf 3.5). De CTG-beleidsregel maakt het mogelijk om, naast de reguliere productieafspraken, aanvullende toeslagen overeen te komen voor specifieke wachtlijstsituaties. Het gaat er hier om afdoende middelen te verschaffen om de marginale meerkosten van meer productie te dekken, bijvoor- beeld door behandelingen uit te voeren buiten de kantoortijden. Door deze beleidsregel goed te keuren, hebben we ons aangesloten bij de ontwikkeling naar een meer vraaggericht stelsel waarbij het accent wordt gelegd op de verantwoordelijkheden van lokale partijen. Het CTG concludeert op basis van een evaluatie dat de algemene en categorale ziekenhuizen in 2001 meer productie met wachtlijsttoeslagen hebben gereali- seerd dan lokale partijen bij de productieafspraken aan het begin van het jaar hadden afgesproken. Hiervoor is 60% meer aan toeslagen voor wachtlijstproductie beschikbaar gesteld (tabel 82). De academische ziekenhuizen realiseren in totaal min of meer wat ze hebben afgesproken (tabel 92). 2 Opmerking bij de tabellen 7, 8 en 9 In de tabellen 8 en 9 gaat het om de afspraken en realisatie van wachtlijst- afspraken. Deze vormen een onderdeel van de totale productie, die in tabel 7 wordt vermeld. JAARBEELD ZORG 2002 27 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S orthopedie-opnamen algemene ziekenhuizen 87.513 84.829 86.313 academische ziekenhuizen 9.000 8.691 8.530 categorale ziekenhuizen 3.610 3.544 3.588 totaal 100.123 97.064 98.431 orthopedie-dagopnamen algemene ziekenhuizen 73.617 72.801 76.233 cademische ziekenhuizen 3.010 3.096 3.166 categorale ziekenhuizen 2.498 3.361 4.524 totaal 79.125 79.258 83.923 oogheelkunde-opnamen algemene ziekenhuizen 22.825 15.757 10.780 academische ziekenhuizen 9.338 9.307 8.750 categorale ziekenhuizen 1.825 1.390 1.002 totaal 33.988 26.454 20.532 oogheelkunde-dagopnamen algemene ziekenhuizen 63.736 76.453 91.292 academische ziekenhuizen 6.794 6.323 7.277 categorale ziekenhuizen 7.677 8.405 9.031 totaal 78.207 91.181 107.600 ptca algemene ziekenhuizen -- 10.353 9.925 academische ziekenhuizen -- -- -- totaal 10.353 9.925 oho algemene ziekenhuizen 7.514 7.460 7.737 academische ziekenhuizen 7.194 6.990 6.724 totaal 14.708 14.450 14.461 1 Schatting op basis van extrapolatie van voorgaande jaren. bron: Prismant 2002 Ingezette middelen Op basis van de in 2002 ontvangen CTG-rapportage kunnen we over de uitvoering van de beleidsregel wachtlijstafspraken het volgende concluderen. Nadat de nacalculatie op de gerealiseerde productie is verwerkt, is in totaal in 2001 op basis van de beleids- regel wachtlijstafspraken, e 14,9 mln in de budgetten van algemene en categorale ziekenhuizen verwerkt. De academische ziekenhuizen hebben in 2001 voor e 3,5 mln aan toeslagen voor wachtlijstmiddelen gerealiseerd. Bij dit alles moeten we ook opmerken dat de beleidsregel wachtlijstafspraken slechts ��n van de grondslagen is geweest op basis waarvan de budgetten van de ziekenhuizen zijn verhoogd. Voor de goede orde: de totaal extra ingezette middelen in 2002 (ten opzichte van 2001) voor de wachtlijstaanpak in brede zin (extra productie, capaciteitsuitbreiding, et cetera) bedragen e 502 mln. Zie voor een nadere toelichting deel D hoofdstuk 3 curatieve zorg, horizontale tabel. 2.3 GEHANDICAPTENZORG Operationele doelstelling De doelstelling van de wachtlijstaanpak in de gehan- dicaptensector is de omvangrijke en structurele wachtlijsten en -tijden terug te dringen. In de gehan- dicaptensector is de wachtlijstaanpak gekoppeld aan zorgvernieuwing. Mensen met een handicap kunnen 1999 2000 2001 20021 JAARBEELD ZORG 2002 28 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 92 Afspraken en realisaties van de wachtlijstmiddelen 2001 bij academische ziekenhuizen, uitgedrukt in aantallen en bijbehorende bedragen wachtlijsttoeslagen 2001 afspraak realisatie realisatie aantallen in f mln aantallen in f mln ten opzichte van afspraak totale heupoperatie 132 0.30 12 0.03 9% totale knieoperatie 93 0.20 139 0.30 149% cataractoperatie 200 0.05 363 0.07 182% MRI 567 0.10 1.166 0.20 206% opnamen (gewogen) 279 0.20 427 0.30 153% verpleegdagen 885 0.03 1.298 0.05 147% eerste polibezoeken -- -- -- -- -- dagverpleging 207 0.05 73 0.02 35% overig 2.90 2.50 86% totaal 3.80 3.50 92% bron: CTG, 2002 TABEL 82 Afspraken en realisaties van de wachtlijstmiddelen 2001 bij algemene en categorale ziekenhuizen, uitgedrukt in aantallen en bijbehorende bedragen wachtlijsttoeslagen 2001 afspraak realisatie realisatie aantallen in f mln aantallen in f mln ten opzichte van afspraak totale heupoperatie 878 1.6 1.332 2.4 152% totale knieoperatie 488 1.1 1.100 2.5 225% cataractoperatie 6.362 1.5 7.055 1.5 111% MRI 18.816 3.9 24.816 5.2 132% opnamen (gewogen) 790 0.2 1.084 0.6 137% verpleegdagen 3.027 0.0 5.630 0.3 186% eerste polibezoeken 2.977 0.1 6.689 0.6 225% dagverpleging 1.292 0.3 4.418 0.6 342% overig 0.6 1.3 200% totaal 9.3 14.9 160% bron: CTG, 2002 op basis van hun indicatie zelf met een zorgaanbieder afspreken welk zorgarrangement voor hen het meest geschikt is. Deze werkwijze is met de MJA-partijen (partijen die meerjarenafspraken hebben gemaakt) vastgelegd in een Plan van Aanpak Wachtlijsten (mei 2001). Bereikte resultaten Hierna schetsen we een beeld van de ontwikkelingen in de wachtlijsten en de wachttijden in de diverse deelsectoren van de gehandicaptenzorg: de zorg voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten. De gegevens van de verstandelijk en lichamelijk gehandicaptenzorg zijn verkregen uit het Zorgregi- stratiesysteem (ZRS) van de zorgkantoren en hebben alleen betrekking op de urgent wachtenden. Een kanttekening bij de cijfers is dat zij het aantal wach- tenden overschatten, omdat uit de praktijk blijkt dat zorgaanbieders de cli�nten die zij nieuw in zorg nemen, niet altijd (tijdig) bij het zorgkantoor afmel- den. Daarbij onderhouden niet alle zorgkantoren actief hun zorgregistratiebestand. De gegevens van de sector Zintuiglijk gehandicapten komen van de zorgaanbieders. 2 Opmerking bij de tabellen 7, 8 en 9 In de tabellen 8 en 9 gaat het om de afspraken en realisatie van wachtlijst- afspraken. Deze vormen een onderdeel van de totale productie, die in tabel 7 wordt vermeld. Verstandelijk gehandicapten De wachtlijstaanpak is erop gericht geweest om de omvangrijke wachtlijsten bij wonen en dagbesteding terug te brengen. De afgelopen jaren zijn we daarin geslaagd. Alleen in 2002 is er sprake van een kente- ring. Het aantal wachtenden neemt bij wonen en dagbesteding toe met 24% ten opzichte van 2001 (ZRS). Bij de meer kortdurende vormen van zorg (onder andere ambulante zorg en kort verblijf) is al langer sprake van een toename van het aantal wach- tenden. Deze trend zet zich in 2002 door. In 2002 is het aantal wachtenden voor kortdurende wachtvormen ten opzichte van 2001 met 55% toegenomen. In totaal wachten eind 2002 15.524 cli�nten op ��n of meer vormen van zorg. In vergelijking met het vorig jaar betekent dit een stijging van 38%. De overgrote meer- derheid wacht langer dan de gestelde Treeknormen (tabel 10). Een nadere uitsplitsing van de wachttijd laat nogmaals zien (figuur 2) dat de wachttijden voor ondersteuning bij wonen relatief het langst zijn en dat daar ook de meeste personen op wachten. Voor de meer langdurige vormen van zorg (onder- steuning bij wonen en dagbesteding) is in 2002 de (mediane) wachttijd opnieuw afgenomen (tabel 11). In 2002 is de wachttijd met circa drie maanden gedaald. Ondanks deze daling is de mediane wachttijd voor woonondersteuning nog steeds circa ��n jaar. Voor de overige, meer kortlopende vormen van zorg is niet op alle onderdelen de gewenste daling van de wachttijd gerealiseerd. Bij ambulante zorg is de wachttijd namelijk gelijk gebleven. De (mediane) wachttijd afgezet tegen de Treeknorm laat zien dat we op de goede weg zijn, maar ook dat de wachttijden nog te lang zijn. Bij de interpretatie van de wachtlijstcijfers is het goed ons te realiseren dat de samenstelling van de wachtlijst in de gehandicaptenzorg een optelsom is van ongelijksoortige zorgvragen. Enerzijds wachten er personen op langdurige zorg. Circa 2.000 personen wachten op een traditionele ?intramurale plaats. Anderzijds staan er op de wachtlijst personen die wachten op kortdurende vormen van zorg, zoals weekendopvang binnen een instelling. De afgelopen jaren is de samenstelling van de wachtlijst veranderd. Het aandeel wachtenden voor langdurige zorg is sinds eind 1999 gedaald van 71% naar 45% in 2002. Daarnaast geldt dat 58% van alle wachtenden enige vorm van zorg krijgt aangeboden. De belangrijkste verklaring voor de stijging van het aantal wachtenden is een sterke toename van het aantal indicaties; dit aantal is in 2002 met ruim 6.000 gestegen ten opzichte van 2001 (circa 40%). Een deel van de stijging is toe te schrijven aan een registratie- effect. Waar voorheen zorg (vooral ambulante zorg) werd verleend zonder vooraf een indicatie te stellen, wordt nu alleen zorg geleverd na een indicatie. Vervolgens worden deze indicaties ook beter geregistreerd. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de wachtlijstaanpak heeft geleid tot een aanzuigende werking van vooral licht verstandelijk gehandicapte en jeugdige zorgvragers (tot 20 jaar). Hierbij spelen de volgende factoren een rol. Ouders en intermedi- airen (belangen- en ouderorganisaties) hebben meer kennis van de mogelijkheden van AWBZ-zorg en weten dat de kans op zorg groter is geworden. Daarnaast is de maatschappij veranderd door de individualisering en de opkomst van tweeverdiener- gezinnen waardoor het niet meer vanzelfsprekend is dat de zorg in het gezin of de familie gegeven kan worden. Door het zorgaanbod te verbreden, zijn er meer keuzemogelijkheden gekomen voor laagdrem- pelige productcategorie�n van zorg, zoals ambulante zorg en kort verblijf. Hierdoor is het aantal indicaties ook gestegen. Deze hernieuwde zorgvraag heeft te maken met �f een nieuwe zorgvraag �f een andere zorgvraag �f een verzwaring van de zorgvraag van cli�nten die reeds in het zorgregistratiesysteem (ZRS) TABEL 10 Aantal wachtenden in de verstandelijk gehandicaptenzorg in relatie tot de Treeknormen1 aantal wachtenden aantal wachtenden totaal binnen langer dan aantal de Treeknorm de Treeknorm wachtenden zorgproduct ondersteuning bij wonen 802 (13%) 5.158 (87%) 5.960 ondersteuning bij dagbesteding 377 (11%) 3.204 (89%) 3.581 ambulante zorg 663 (15%) 3.751 (85%) 4.414 kort verblijf 387 (10%) 3.175 (90%) 3.562 overige zorg 443 (13%) 3.114 (87%) 3.357 totaal 2.672 (12%) 18.402 (88%) 21.074 1 Betreft wachtenden voor zorgproducten, waarbij een persoon tegelijkertijd voor een of meer zorgproducten kan wachten. bron: CVZ/ Prismant (ZRS) JAARBEELD ZORG 2002 29 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S JAARBEELD ZORG 2002 30 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S bekend zijn. Deze hernieuwde zorgvraag treedt veel op bij de zorgproducten ?kort verblijf en ?begeleiding ouders/ gezin , waarvoor het aantal indicaties juist is toegenomen. Er is over de afgelopen jaren ook een toename waar te nemen geweest van het aantal cli�nten dat afkomstig is uit andere sectoren zoals de jeugdzorg en de GGZ, waar nog budgetmaxima golden (ook voor het PGB). Lichamelijk gehandicapten In de lichamelijk gehandicaptenzorg is in 2002 bij ?ondersteuning bij wonen het aantal wachtenden opnieuw gedaald. Bij de overige vormen van zorg komt het beeld overeen met dat van de verstandelijk gehandicaptensector: de wachtlijst neemt in 2002 weer toe. In totaal is in de tweede helft van 2002 het aantal wachtenden met 30% toegenomen tot 1.972 personen (ZRS). Ook hier wacht het overgrote deel langer dan de Treeknormen (tabel 12). In figuur 3 splitsen we het aantal wachtenden nader uit naar wachttijd. Ook bij de lichamelijk gehandicapten is de wachttijd gedaald voor de meer langdurige vormen van zorg: ondersteuning bij wonen en dagbesteding. Deze dalingen zijn in vergelijking met de verstandelijk gehandicaptenzorg minder groot. Bij kort verblijf is in 2002 de wachttijd enkele weken toegenomen. Voor de indicatiestelling en -registratie geldt grosso modo hetzelfde als beschreven bij de sector Verstandelijk gehandicapten. Zintuiglijk gehandicapten De aard van de wachtlijsten in de zintuiglijk gehandi- captenzorg is anders dan in de beide andere deel- sectoren. In deze deelsector wordt vooral ambulante zorg, kort verblijf en onderzoek en advies aangebo- den. Uit een peiling onder een representatieve groep van instellingen blijkt dat er in deze sector meer sprake is van planningslijsten dan van wachtlijsten. Ondernomen activiteiten In 2002 hebben de zorgkantoren en de zorgaanbie- ders de regionale wachtlijstaanpak voortgezet. Dat betekent dat op de volgende manieren lichamelijk, verstandelijk en zintuiglijk gehandicapten van de wachtlijst zijn geholpen: - zorgkantoren verstrekken persoonsvolgende budgetten voor specifiek op de cli�nt toegesneden (vernieuwende) zorgarrangementen die in samen- spel tussen cli�nt en zorgaanbieder worden opgesteld; - zorgkantoren verzorgen persoonsgebonden budgetten (financiering via SVB); - er worden extra plaatsen in de instellingen gerealiseerd; FIGUUR 2 Verdeling van aantal wachtenden in de verstandelijk gehandicaptenzorg naar zorgproduct en wachttijd bron: CVZ/ Prismant (ZRS) < 1 maand 1?3 maanden 3?6 maanden 6?12 maanden 12?24 maanden > 24 maanden ondersteuning bij dagbesteding ondersteuning bij wonen kort verblijf ambulante zorg overige zorg 0 1.000 1.500 2.000 500 JAARBEELD ZORG 2002 31 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 11 (Mediane) wachttijden in de gehandicaptenzorg1 in weken mediane mediane mediane Treeknorm wachttijden wachttijden wachttijden december december december 2000 2002 2003 verstandelijk gehandicapten ondersteuning bij dagbesteding 48 44 31 6 ondersteuning bij wonen 73 67 52 13 kort verblijf 28 32 27 6 ambulante zorg 21 25 25 6 overige zorg 31 29 27 6 lichamelijk gehandicapten ondersteuning bij dagbesteding 51 27 26 6 ondersteuning bij wonen 73 50 43 13 kort verblijf 24 22 25 6 -- -- -- 6/ 13 1 Het betreft de wachttijd van cli�nten die op 31 december op de wachtlijst staan (afgerond op hele weken). bron: CVZ/ Prismant (ZRS) TABEL 12 Aantal wachtenden in de lichamelijk gehandicaptenzorg in relatie tot de Treeknormen1 aantal wachtenden aantal wachtenden totaal binnen langer dan aantal de Treeknorm de Treeknorm wachtenden zorgproduct ondersteuning bij wonen 104 (16%) 556 (84%) 660 ondersteuning bij dagbesteding 131 (14%) 772 (86%) 903 overige zorg2 123 (13%) 838 (87%) 961 totaal 358 (14%) 2.166 (86%) 2.524 1 Betreft wachtenden voor zorgproducten, waarbij een persoon tegelijkertijd voor een of meer zorgproducten kan wachten. 2 Betreft ambulante zorg, kort verblijf en behandeling. bron: CVZ/ Prismant (ZRS) - op basis van een sterk gedrags gestoord ernstig gehandicapt (sgevg) ? of sterk gedrags gestoord licht verstandelijk gehandicapt (sgevg)-indicatie ? ontvangen instellingen een extra tegemoetkoming voor cli�nten die geen sglvg-/ sgevg-plaats in de zorg hebben, maar wel een sglvg-/ sgevg-indicatie hebben (de sglvg- of sgevg-toeslag). Extra geholpen mensen Sinds de start van de wachtlijstaanpak in mei 2000 is aan ruim 31.000 mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking extra zorg aangeboden. De wachtlijst is een resultante van de extra productie en de extra vraag naar zorg, die tot uitdrukking komt in het aantal indicaties. In 2002 zijn ruim 14.000 mensen met een verstandelijke en/ of lichamelijke beperking geholpen. Aanvullend hebben op grond van de CTG-beleidsregel veel mensen met een zintuiglijke beperking zorg gekregen. Deze zorg heeft vooral een ambulant karakter en wordt geregistreerd in aantal contacten in plaats van cli�nten. Naast deze extra zorg hebben 9.537 personen met een handicap in 2002 hun zorgvraag door een sociaal pedagogische dienst (SPD) laten verduidelijken. PGB-ontwikkeling Van de extra geholpen mensen met een handicap heeft een substantieel deel, namelijk 11.292 mensen, een persoonsgebonden budget (PGB) gekregen JAARBEELD ZORG 2002 32 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S (zie tabel 14). In 2002 is het aantal personen met een persoonsgebonden budget opnieuw toegenomen, maar de groei is minder groot dan voorafgaande jaren. Productiegroei In de gehandicaptenzorg is de wachtlijstaanpak erop gericht zorgvernieuwing vooral te realiseren via persoonlijke zorgarrangementen. Dit zijn arrange- menten die aanvullend op de reguliere productie van instellingen bij een volledige bezetting worden aangeboden en worden gefinancierd. Door extra FIGUUR 3 Verdeling van aantal wachtenden in de lichamelijk gehandicaptenzorg naar zorgproduct en wachttijd bron: CVZ/ Prismant (ZRS) ondersteuning bij dagbesteding ondersteuning bij wonen kort verblijf ambulante zorg 0 150 200 250 100 50 < 1 maand 1?3 maanden 3?6 maanden 6?12 maanden 12?24 maanden > 24 maanden TABEL 13 Extra geholpen mensen in het kader van de wachtlijstaanpak extra extra extra totaal 2000 2001 20021 extra mensen verstandelijk gehandicapten 6.243 10.059 12.888 29.190 lichamelijk gehandicapten 421 758 1.397 2.576 totaalbeeld 6.664 12.817 14.285 31.766 1 Deze kolom bevat de productieafspraken voor 2002. bron: CTG, SVB en VWS plaatsen in instellingen te realiseren, wordt de reguliere productiegroei uitgebreid. In 2002 zijn op deze manier in het kader van de wachtlijstaanpak 737 nieuwe plaatsen gerealiseerd (ministerie van VWS). Deze beperkte capaciteitsuitbreiding via bouw is eveneens zichtbaar in de beperkte groei van het aantal verpleegdagen (zie tabel 15). De ontwikkeling van de indicator ?verpleegdagen geeft een lichte stijging te zien over de periode 1999-2002. Een andere verklaring voor de, relatief beperkte, groei is het feit JAARBEELD ZORG 2002 33 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 14 PGB-ontwikkeling in de verstandelijk en lichamelijk gehandicaptenzorg 1999 2000 2001 2002 aantal pgb ers verstandelijk 3.641 6.195 9.164 11.197 aantal pgb ers lichamelijk 0 0 57 95 totaal aantal pgb ers 3.641 6.195 9.221 11.292 bron: Sociale Verzekeringsbank dat er substitutie plaatsvindt van intramurale zorg naar semi-murale zorg zodat de verpleegdag als enige indicator geen opgeld meer doet. Ook speelt mee dat een deel van de personen die door de wacht- lijstaanpak van gewenste zorg worden voorzien, voor een hernieuwde zorgvraag geholpen wordt, zonder dat het aantal verpleegdagen toe- of afneemt. Tabel 15 geeft geen volledig beeld van de verleende zorg, onder meer omdat de zorgverlening aan PGB- houders en de extra toegekende SGLVG-toeslagen hierin niet tot uitdrukking komen. In tabel 15 zijn de gerealiseerde productiegegevens voor de jaren 1999 tot en met 2002 opgenomen, waarbij de gegevens over 2002 geschat zijn. TABEL 15 Productieontwikkeling gehandicaptenzorg 1999 2000 2001 20021 verstandelijk gehandicaptenzorg intramurale zorg verpleegdagen 12.665.059 12.675.666 12.634.595 12.688.300 semi-murale zorg wonen 6.434.380 6.470.580 6.439.378 6.564.000 dagbesteding 4.119.556 4.180.860 4.189.290 4.230.800 lichamelijk gehandicaptenzorg intramurale zorg verpleegdagen 274.367 281.056 275.130 273.900 semi-murale zorg wonen 795.677 833.588 855.116 885.700 dagbesteding 431.098 447.513 487.779 517.700 instellingen voor zintuiglijk gehandicapten visueel verpleegdagen 93.216 88.479 90.023 auditief verpleegdagen 214.180 193.357 176.491 1 De gegevens voor 2002 zijn geschat op basis van extrapolatie van voorgaande jaren. bron: Prismant Ingezette middelen Met het uitbreiden van de zorg in de gehandicapten- zorg (verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk) is in 2002 een bedrag gemoeid van e 592,8 mln. Hoe dit bedrag uitgesplitst kan worden, is zichtbaar in tabel 16. Het in deze tabel opgenomen totaal aan wachtlijstmiddelen wijkt af van het in tabel 4 opge- nomen cijfer. Tabel 16 beperkt zich tot de middelen die specifiek voor de aanpak van wachtlijsten zijn aangewend en presenteert het totaal van de in 2002 uitgegeven middelen. Tabel 4 geeft een overzicht van de gerealiseerde uitgaven in 2002 voor �lle uit- breiding van de productie (onder andere inclusief de extra uitgaven voor uitbreidingsbouw), maar presenteert slechts de oploop ten opzichte van het jaar 1998. JAARBEELD ZORG 2002 34 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 17 Aantal wachtenden met en zonder overbruggingszorg op verschillende peildata uitgesplitst naar type zorg mei maart oktober november 2000 2001 20011 2002 verpleeghuis 11.375 11.380 11.406 9.518 zonder zorg 2.881 (25%) 1.710 (15%) 2.281 (20%) 3.780 (40%) met zorg 8.494 (75%) 9.670 (85%) 9.125 (80%) 5.738 (60%) verzorgingshuis 36.044 35.505 36.260 33.029 zonder zorg 16.322 (45%) 9.709 (27%) 10.293 (28%) 11.504 (35%) met zorg 19.722 (55%) 25.796 (73%) 25.967 (72%) 21.525 (65%) zorg thuis 54.258 35.174 39.610 31.835 zonder zorg 30.294 (56%) 20.947 (60%) 23.672 (60%) 18.257 (57%) met zorg 23.964 (44%) 14.227 (40%) 15.938 (40%) 13.578 (43%) totaal 101.677 82.059 87.276 74.382 zonder zorg 49.497 (49%) 32.366 (39%) 36.246 (42%) 33.541 (45%) met zorg 52.180 (51%) 49.693 (61%) 51.030 (58%) 40.841 (55%) 1 Voor deze kolom zijn de cijfers exclusief het naijleffect gehanteerd. bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting: landelijke rapportage resultaten wachtlijstinventarisatie, 15 mei 2000, 1 maart 2001, 1 oktober 2001 en 1 november 2002 TABEL 16 Specificatie wachtlijstmiddelen in f mln beslag 2002 (kasbasis) PVB via CTG-beleidsregel 280,0 PGB (raming) 155,0 bouw 72,3 Sglvg-/ sgevg-toeslag1 51,0 CVZ-subsidieregelingen ADL 13,2 blindengeleidehonden 0,4 zorgvraagverduidelijking 19,9 totaal 592,8 1 Dit is het saldo dat op 1 maart 2003 bij het CTG over 2002 is verwerkt. De verwachting is dat dit bedrag over 2002 nog zal oplopen tot f 117 mln. bron: CTG, SVB, VWS en CVZ. 2.4 VERPLEGING, VERZORGING EN OUDEREN Operationele doelstelling De operationele doelstelling is een zodanig aanbod van intramurale en extramurale zorgvoorzieningen en dienstverlening te realiseren dat diegenen die daarvoor in aanmerking komen binnen redelijke termijnen geholpen worden. De aanpak van de wachtlijsten verpleging en verzorging vormde ook in 2002 een belangrijke prioriteit. Bereikte resultaten In tabel 17 staat het aantal wachtenden met en zonder overbruggingszorg uitgesplitst naar zorgtype. Op basis van deze tabel kunnen we een aantal conclusies trekken. In het tijdvak van 2000 tot 2002, jaren waarin de ge�ndiceerde zorgvraag fors toenam, is de omvang van de wachtlijst verminderd van 101.677 personen (mei 2000) naar 74.382 personen (november 2002). Ook voor alle zorgtypes afzonderlijk geldt dat de wachtlijsten in deze periode zijn gedaald. Deze dalingen zijn het resultaat van de aanzienlijke productiestijging in deze periode. Tussen oktober 2001 en november 2002 is het aantal mensen dat wacht op verpleeghuiszorg met 17%, op verzor- gingshuiszorg met 9% en op zorg thuis met 20% gedaald. JAARBEELD ZORG 2002 35 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 18 Aantal mensen dat langer of korter dan de Treeknorm wacht op 1 oktober 2001 en 1 november 2002 per zorgtype ten opzichte van Treeknorm oktober 20011 november 20021 zorgtype verpleeghuiszorg (Treeknorm: 6 weken) 11.406 9.518 binnen norm 1.939 (17%) 1.951 (20%) overschreden 9.467 (83%) 7.567 (80%) verzorgingshuiszorg (Treeknorm: 13 weken) 36.260 33.029 binnen norm 6.237 (17%) 6.573 (20%) overschreden 30.023 (83%) 26.456 (80%) zorg thuis (Treeknorm: 6 weken) 39.610 31.835 binnen norm 8.437 (21%) 8.818 (27%) overschreden 31.173 (79%) 23.017 (72%) totaal 87.276 74.382 binnen norm 16.613 (19%) 17.342 (23%) overschreden 70.663 (81%) 57.040 (77%) 1 Voor niet alle cli�nten is bekend sinds wanneer ze op de wachtlijst staan. In 2001 was dit bekend voor 96% van alle wachtenden en in 2002 was dit bekend voor 98% van alle wachtenden. Voor de cli�nten waarvoor dit gegeven niet bekend is, is aangenomen dat hetzelfde percentage de Treeknorm overschrijdt als bij de cli�nten waarvoor dit wel bekend is. bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting: landelijke rapportage resultaten wachtlijstinventarisatie, maart 2003 dat er 1.900 mensen minder op de wachtlijst staan die de Treeknorm overschrijden. Voor de verzor- gingshuiszorg en de zorg thuis kan een daling worden geconstateerd van respectievelijk 3.500 en 8.100 mensen. Bij de interpretatie van de tabel hiervoor dient rekening gehouden te worden met het feit dat er alleen gegevens zijn over de mensen die op de peildatum op de wachtlijst staan. Hierdoor wordt het aantal mensen dat binnen de Treeknorm is geholpen systematisch onderschat. Immers, mensen die (snel) aan zorg zijn geholpen tussen twee peildata in komen niet in de tabel voor. In 2002 zijn omstreeks 585.000 zorgvragers met een positieve indicatie geteld. In 2001 waren dit 548.000 personen. Binnen het tijdbestek van een jaar is dat een toename van 6,7%. Over het jaar ervoor was er ook sprake van een dergelijke toename. Aan de ene kant is de vergrijzing hiervoor een verklarende factor. Het aantal 75-plussers neemt echter maximaal met 2% per jaar toe. Er moet dus ook sprake zijn geweest van een latente vraag die zichtbaar wordt. Ondernomen activiteiten Om de productie te laten groeien, zijn de nodige middelen beschikbaar gesteld. We hebben opdracht gegeven voor een wachtlijstpeiling per 1 november 2002. Daarover is in januari 2003 aan Alle mensen die niet de zorg geleverd krijgen waarvoor ze ge�ndiceerd zijn, staan op de wachtlijst. Dit betekent echter niet dat de mensen op de wachtlijst per definitie geen zorg krijgen. Uit tabel 17 blijkt dat van de 74.382 mensen die op de wachtlijst staan er 33.541 helemaal geen vorm van zorg ontvangen en 40.841 overbruggingszorg krijgen. Bij de mensen die op verpleeghuiszorg en verzor- gingshuiszorg wachten, loopt het aantal wachtenden zonder zorg sinds maart 2001 op. Het aantal mensen dat wacht op zorg thuis en dat geen zorg krijgt is daarentegen tussen oktober 2001 en november 2002 afgenomen. In tabel 18 staat het aantal mensen weergegeven dat langer en het aantal dat korter dan de Treeknorm wacht op 1 oktober 2001 en 1 november 2002 per zorgtype. Voor verpleeghuiszorg en zorg thuis dient volgens deze norm 80% van de cli�nten binnen vier weken de zorg geleverd te krijgen en 100% binnen zes weken. Voor de verzorgingshuiszorg geldt dat 80% van de cli�nten binnen acht weken zorg dient te krijgen en 100% binnen dertien weken. Uit tabel 18 blijkt dat het aantal mensen dat op 1 november 2002 langer dan de Treeknorm wacht voor alle zorgtypen is gedaald ten opzichte van 1 oktober 2001. Voor de verpleeghuiszorg geldt JAARBEELD ZORG 2002 36 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 19 Aantal cli�nten in zorg bij de V&V 1999?2002 1999 2000 2001 2002 verpleeghuis intramuraal 56.200 56.500 57.200 58.300 dagbehandeling 4.500 4.600 3.800 4.000 zorg op maat 20.600 24.200 33.700 42.200 verzorgingshuis intramuraal 107.300 106.400 106.300 104.800 dagverzorging 10.000 10.400 27.200 28.400 extramurale zorg 13.500 17.700 18.800 22.700 thuiszorg1 316.500 333.100 346.900 376.200 intensieve thuiszorg2 2.000 2.200 2.800 0 persoonsgebonden budget 9.400 16.300 26.800 34.500 totaal V&V 540.000 571.400 623.500 671.100 1 Het aantal cli�nten in het jaar 2001 is gebaseerd op de voorlopige realisatiegegevens. 2 De ITZ is in 2002 overgegaan naar de thuiszorg. bron: Zorgnota 2003/ Brancherapport Volksgezondheid 98? 01, onderdeel care/ CTG/ CAK/ VWS. De ramingen voor 2002 zijn van VWS de Kamer gerapporteerd. Verder heeft het Operatio- neel Team Wachtlijsten, dat onder onze verantwoor- delijkheid opereert, een aantal concrete knelpunten bij de realisatie van aanbod weten op te lossen met bouw ter plaatse. Daarmee werden circa 500 plaatsen gerealiseerd. In november 2002 is verder een brief verstuurd aan de Tweede Kamer (TK 2002?2003, 28 600 XVI, nr.43) over een carebrede aanpak van wachtlijsten. Deze aanpak houdt in dat regionale partijen een plan opstellen om de wachtlijsten op te lossen en de verwachte vraag op te vangen op basis van demografische ontwikkelingen. Op het moment dat partijen dergelijke afspraken maken, zijn wij bereid om deze partijen meer speelruimte te geven. Wij faciliteren dit proces door de zorgkantoorregio s te voorzien van een prognose van de te verwachten vraag naar zorg. Wij hebben in 2002 ook een zestal regionale bijeen- komsten gehouden om een uitwisseling van gedachten te organiseren tussen de beleidsmakers en de praktijk en na te gaan welke mogelijkheden er zijn om het zorgaanbod in de V&V-sector beter aan te laten sluiten bij de zorgvraag. Om die regionale bijeenkomsten voor te bereiden, zijn cijfers gepre- senteerd over (de te verwachten ontwikkeling van) vraag en aanbod. Daarmee is het inzicht vergroot in de uitdaging voor de betrokken partijen om vraag en aanbod op elkaar aan te laten sluiten. Om daad- werkelijk te kunnen (bij)sturen is inzicht noodzakelijk op regionaal (en vaak nog verder gedetailleerd) niveau van de te verwachten ontwikkeling van vraag en aanbod. In 2002 is gestart met onderzoek voor een lange- termijnverkenning van de behoefte aan verpleging, verzorging en dienstverlening. Deze verkenning zal onderdeel uitmaken van de integrale visie op het beleid voor de groeiende groep ouderen, die in de troonrede 2002 is aangekondigd. In 2002 is de productie opnieuw fors toegenomen, waardoor steeds meer cli�nten de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Het aantal cli�nten, dat in een instelling verblijft, is redelijk constant. De stijging bij de verpleeghuizen is in de periode 1999?2002 ongeveer even groot als de daling bij de verzorgingshuizen. De groeiende zorg- behoefte wordt met extramurale zorg opgevangen. Dit sluit aan bij de wens van mensen om zo lang mogelijk thuis te wonen en bij het streven zorg op maat te leveren. Uitgangspunten bij de tabel aantal cli�nten in zorg: Dagbehandelingplaatsen en zorg op maat zijn op basis van het budget en de gemiddelde bedragen per klant geraamd. De gegevens voor de thuiszorg in 2001 en 2002 zijn geraamd op basis van uren en een gemiddeld zorgverbruik per cli�nt. In tabel 20 is het aantal mensen met een PGB er apart uitgelicht. De groei van het aantal cli�nten met een persoonsgebonden budget is aanzienlijk groter dan de groei van het aantal cli�nten, dat zorg in natura ontvangt. In 1999 ontving minder dan 2% van het totale aantal cli�nten een PGB, terwijl ruim 4% van de cli�nten in 2002 een PGB ontvangt. JAARBEELD ZORG 2002 37 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 21 Aantal wachtenden in de verschillende wachtfasen en het totaal aantal wachtenden per jaar (exclusief forensische psychiatrie) 1 januari 1 januari 1 januari 2001 2002 2003 fase aanmelden 20.763 18.066 17.700 beoordelen 27.464 31.602 30.700 behandelen 28.454 26.593 26.700 totaal 76.681 76.261 75.100 bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 TABEL 20 Aantal mensen met een PGB in de sector V&V 1999 2000 2001 2002 aantal mensen met een PGB 9.408 16.282 26.753 34.544 bron: Sociale Verzekeringsbank Ingezette middelen Om de wachtlijsten te reduceren is in totaal e 675,6 mln aan groeimiddelen ingezet. Voor de ondersteunende activiteiten in de regio hebben wij e 1,7 mln ingezet (begroting). 2.5 GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Onze doelstelling voor de geestelijke gezondheids- zorg is een maximale inspanning verrichten om de productie te verhogen, zodat instellingen de wacht- lijsten en wachttijden kunnen terugdringen tot een aanvaardbaar niveau. Daarnaast willen we inzicht verkrijgen in ontwikkelingen van de wachtlijsten en wachttijden. Bereikte resultaten In de afgelopen jaren zijn de wachtlijsten in de GGZ periodiek gemeten en opgeschoond. Alle wachtenden en de lengte van de wachttijden in de GGZ zijn lande- lijk in kaart gebracht. Uit een vergelijking van de eerste twee peilingen bleek dat een stabilisatie was opgetreden van de wachtlijsten. Op 1 januari 2001 stonden circa 77.000 mensen op de wachtlijst voor GGZ (exclusief forensische psychiatrie3). Op 1 januari 2002 waren dat er 76.964; in deze peilingen is de forensische psychiatrie wel meege- nomen. Op 1 januari 2003 zijn de wachtlijsten en wachttijden opnieuw in kaart gebracht. Deze keer is geen landelijke peiling uitgevoerd, maar is een steekproef genomen waarbij 15 regio s zijn onder- zocht. In deze steekproef zijn de wachtenden in de forensische psychiatrie buiten beschouwing gelaten. De uitkomsten van de steekproef zijn ge�xtrapoleerd naar een landelijk beeld. Hieruit blijkt dat op 1 januari 2003 75.100 cli�nten op de wachtlijst stonden, inclusief verslavingszorg en vrijgevestigden, exclusief forensische psychiatrie (zie verder tabel 21). Dit betekent dat er sprake is van een lichte daling van het totaal aantal wachtenden in vergelijking met 1 januari 2002. In de GGZ worden drie wachtfasen onderscheiden: de aanmeldings-, de beoordelings- en de behande- lingsfase. In tabel 21 geven we het aantal wachtenden in de verschillende wachtfasen weer. De lichte daling van het aantal wachtenden in 2002 is gerealiseerd in de aanmeldings- en de beoorde- lingswachtfase. Het aantal wachtenden in de behan- delingswachtfase is stabiel gebleven. In de peiling van 2002 steeg het aantal wachtenden daarentegen in de beoordelingsfase nog met 15%. De grootste daling van het aantal wachtenden doet zich vrijwel geheel voor bij de vrijgevestigde psychiaters en psycho- therapeuten. Op 1 januari 2002 waren er 4.699 wach- tenden, op 1 januari 2003 waren dat er 3.600, een daling van 23%. Bij de circuits kinderen en jeugd, en volwassenen en ouderen is het totaal aantal wachtenden per saldo ongeveer gelijk gebleven. 3 Voor de vergelijkbaarheid met de later vermelde steekproef wordt hier het cijfer exclusief forensische psychiatrie vermeld. De wachtlijstcijfers voor de forensische psychiatrie staan vermeld in tabel 21. JAARBEELD ZORG 2002 38 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 23 Gemiddelde geobserveerde wachttijd in weken per leeftijdscategorie per wachtfase inclusief verslavingszorg en exclusief vrijgevestigden aanmelding beoordeling behandeling 2000 2001 2002 2000 2001 2002 2000 2001 2002 leeftijdscategorie kinderen en jeugd 7,0 8,4 8 15 16,2 16 15,3 16,8 16 volwassenen 6,0 7,1 6 12 14,8 14 14,3 16,5 14 ouderen 6,0 6,8 6 12 14,4 11 16,6 15,7 13 gemiddelde per wachtfase 6,3 7,4 7 13 15,1 14 15,4 16,5 15 bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 TABEL 22 Aantal wachtenden per type aanbieder aantal wachtenden mutatie 1 januari 1 januari 1 januari 2001?2002 2001 2002 2003 type aanbieder kinderen en jeugd 15.197 14.735 15.600 865 volwassenen 47.404 48.343 49.400 1.057 ouderen 8.412 7.905 6.100 -1.805 leeftijd onbekend 234 579 400 -179 forensische psychiatrie 356 703 (ng) -- vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten 5.434 4.699 3.600 -1.099 totaal 77.037 76.964 75.100 -1.864 totaal exclusief forensische psychiatrie 76.681 76.261 75.100 -1.161 ng = niet gemeten bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 Zoals blijkt uit tabel 22, bevindt het merendeel van de wachtenden zich in het circuit volwassenen: circa 49.400 wachtenden. In de kinder- en jeugdpsychiatrie wachten circa 15.600 mensen. In het circuit ouderen wachten circa 6.100 mensen. Bij de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten zijn circa 3.600 wachtenden. Van 400 wachtenden is de leeftijd onbekend. De gemiddelde geobserveerde wachttijd in de GGZ is eveneens licht gedaald, van 39 weken op peildatum 1 januari 2002 naar 36 weken op 1 januari 2003 (tabel 23). Met de gemiddelde geobserveerde wachttijd wordt het aantal weken aangeduid dat ligt tussen de datum waarop voor de cli�nt het wachten is begonnen en de peildatum. Op die peildatum is het wachten voor de cli�nt echter nog niet be�indigd. Met deze onderzoeksmethodiek kan daarom niet gemeten worden hoe lang de cli�nt werkelijk moet wachten. In tabel 24 zijn de Treeknormen opgenomen voor de verschillende wachtfasen in de GGZ. Ondanks de daling van de gemiddelde geobserveerde wachttijd wachten veel GGZ-cli�nten langer dan de Treeknorm. In tabel 25 is het percentage wachtenden buiten de Treeknorm opgenomen voor de verschil- lende typen sectoren naar wachtfase op peildatum 1 januari 2003. Omdat de gegevens verkregen zijn uit een steekproef, zijn voor de percentages wachtenden buiten de Treeknorm intervallen aangegeven. Tabel 26 geeft de gemiddelde geobserveerde wachttijd voor vrijgevestigde psychiaters en psycho- therapeuten en het percentage wachtenden buiten de Treeknorm, de laatste gegevens eveneens in intervallen. JAARBEELD ZORG 2002 39 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S De wachtlijsten in de GGZ zijn op 1 januari 2003 ge�nventariseerd en opgeschoond in opdracht van en gefinancierd door VWS (e 435.000). Ondernomen activiteiten Toen Actieplan Zorg Verzekerd in 2000 werd uitge- bracht, werd een nieuwe aanpak van de wachtlijsten- en wachttijdenproblematiek ingezet. Binnen dit actieplan gold echter voor de sector GGZ (als enige AWBZ-sector) een uitzonderingspositie, omdat de indicatiestelling onvoldoende objectief en onafhanke- lijk was. Daardoor was het ?boter-bij-de-visprincipe niet van toepassing op de GGZ. Deze uitzonderings- positie werkte belemmerend voor een effectieve aanpak van de wachtlijsten en wachttijden in de GGZ. Per 1 juli 2002 is de indicatiestelling in de GGZ objectief, onafhankelijk en integraal geregeld, waardoor de uitzonderingspositie binnen Actieplan Zorg Verzekerd kon worden opgeheven. Vanaf 1 januari 2003 is het budgetmaximum in de GGZ dan ook be�indigd en kunnen GGZ-instellingen al die productie maken die nodig is om de wachttijden en wachtlijsten terug te dringen tot een aanvaardbaar niveau. Om in aanmerking te komen voor middelen op grond van deze beleidsregel dienen de instel- lingen structureel informatie aan te leveren over de ontwikkeling van de gerealiseerde productie van de zorgaanbieder in relatie tot de productieafspraken en over het effect van de productie van de zorgaanbieder op de wachtlijsten en wachttijden. Naar verwachting zal de structurele uniforme registratie hiermee een grote impuls krijgen en dit zal de transparantie vergroten. In tabel 27 zijn de productiegegevens opgenomen van de GGZ uit de jaren 1999?2002. De gegevens voor het jaar 2002 en voor de Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW s) betreffen een schatting op basis van een extrapolatie van voor- gaande jaren. Een voorbehoud bij de trends die we nu signaleren, is daarom op zijn plaats. We zien dat bij de psychiatrische ziekenhuizen sprake is van een stijging bij het aantal klinische opnamen, terwijl het aantal verpleegdagen blijft dalen. De stijging van het aantal bewoners en verzorgingsdagen in de RIBW s is er een direct gevolg van dat wachtlijstmiddelen zijn ingezet voor de RIBW s. De daling van de afspraken bij de Centra voor Alcohol en Drugs (CAD s) is een gevolg van fusies tussen CAD s en AWBZ-instellingen die poliklinische verslavingszorg leveren. Bij de ambulante contacten is in 2001 een duidelijke stijging te zien. Over 2002 zijn nog geen cijfers beschikbaar. Van het aantal mensen dat in het kader van de wachtlijstaanpak geholpen is, heeft een deel (2003) een persoonsgebonden budget (PGB) gekregen. Ten opzichte van 2001 is het aantal PGB s in de GGZ aanzienlijk gegroeid (zie tabel 28). Medio juli 2002 is een openeindefinanciering voor het PGB-GGZ gerealiseerd. Dat wil zeggen dat alle indicaties die omgezet worden in PGB s gehonoreerd kunnen worden. In totaal is tot nu toe in 2002 e16,6 mln toegekend aan PGB-GGZ. TABEL 24 Treeknormen GGZ wachtfase/ zorgsoort Treeknorm wachtfase A: aanmelding 4 weken, 80% binnen 3 weken wachtfase B: intake 4 weken, 80% binnen 3 weken wachtfase C: behandeling ? extramuraal 6 weken, 80% binnen 4 weken wachtfase C: behandeling ? semi-muraal 6 weken, 80% binnen 4 weken wachtfase C: behandeling ? intramuraal 7 weken, 80% binnen 5 weken wachtfase C: behandeling ? beschermd wonen 13 weken, 80% binnen 8 weken bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 JAARBEELD ZORG 2002 40 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Ingezette middelen In 2002 hebben we in eerste instantie e 78,2 mln voor de aanpak van de wachtlijsten beschikbaar gesteld. Gedurende het jaar zijn extra middelen beschikbaar gekomen om het productieniveau 2001 te kunnen handhaven. Hiervan is e 9,5 mln bij Voorjaarsbrief 2002 beschikbaar gesteld en e 30 mln bij het Strate- gisch Akkoord. In totaal was er in 2002 e 117 mln beschikbaar. Het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) heeft beleidsregels opgesteld voor de verdeling van deze middelen. De wachtlijstmiddelen zijn volle- dig in productie omgezet. Deze e 117 mln wijkt af van het in tabel 4 opgenomen cijfer en beperkt zich tot de middelen die specifiek voor de aanpak van wachtlijsten zijn aangewend en presenteert het totaal van de in 2002 uitgegeven middelen. Tabel 4 geeft een overzicht van de gereali- seerde uitgaven in 2002 voor �lle uitbreiding van de productie (onder andere inclusief de extra uitgaven voor uitbreidingsbouw), maar presenteert slechts de oploop ten opzichte van het jaar 1998. TABEL 26 Wachttijden buiten de Treeknormen bij de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten per 1 januari 2003 gemiddelde buiten geobserveerde Treeknorm wachtduur in weken in % vrijgevestigden extramuraal 8,6 47?74 bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 TABEL 25 Wachtenden buiten de Treeknormen (inclusief verslavingszorg en exclusief vrijgevestigden) per 1 januari 2003 in % totaal aantal kinderen volwassenen ouderen wachtenden en jeugd (inclusief leeftijd onbekend) aanmelding 50?75 60?80 46?74 --1 beoordeling 74?88 79?91 74?88 66?83 behandeling 62?80 70?85 61?80 --1 totaal 64?82 72?87 63?82 55?75 1 Vanwege de geringe aantallen is hier gekozen om de percentages niet weer te geven. De trend is een dalend aantal wachtenden buiten de Treeknormen. bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; landelijke rapportage inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, 1 januari 2003 TABEL 27 Productiegegevens geestelijke gezondheidszorg 1999 2000 2001 20021 psychiatrische ziekenhuizen klinische opnamen 52.157 52.197 54.494 56.300 verpleegdagen 7.064.912 6.876.359 6.852.678 6.715.100 gemiddelde verpleegduur 135 132 126 deeltijdopnamen 16.621 17.540 19.189 21.100 dagbehandelingen 1.211.431 1.207.618 1.186.709 RIBW s bewoners 5.682 5.8781 6.0811 verzorgingsdagen 2.351.280 2.547.5001 2.760.1001 CAD hulpverleningscontacten 638.118 562.672 444.866 methadoncontacten 726.985 685.818 690.963 675.300 APZ, RIAGG en GGZ-brede instellingen2 ambulante contacten 3.513.040 4.016.347 1 Schatting op basis van extrapolatie van voorgaande jaren. 2 Gegevens zijn voorlopig en ontleend aan Zorgis, het nieuwe systeem van GGZ Nederland. Omdat er steeds meer instellingen ontstaan die verschillende vormen van geestelijke gezondheidszorg aanbieden, wordt in Zorgis geen onderscheid gemaakt tussen APZ s en RIAGG en GGZ-brede instellingen. Door de beperkte periode waarover gegevens beschikbaar zijn, is geen schatting voor 2002 mogelijk. bron: Prismant TABEL 28 PGB-ontwikkeling in de GGZ 1999 2000 2001 2002 aantal PGB ers 120 141 608 2.203 bron: Sociale Verzekeringsbank JAARBEELD ZORG 2002 41 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S JAARBEELD ZORG 2002 42 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 29 Arbeidsmarkt zorg en welzijn (kengetallen) zorg en welzijn Nederland 1999 2000 2001 2002 1999 2000 2001 2002 fte s1 610.500 628.000 657.300 691.300 5.572.700 5.691.200 5.814.100 5.828.500 aantal banen van werknemers1 920.000 946.000 994.000 1.053.000 7.155.000 7.329.000 7.492.000 7.555.000 vacatures (% banen van werknemers)1 1,7% 1,8% 2,1% 1,7% 2,6% 2,7% 2,5% 1,7% ziekteverzuim (% exclusief zwangerschap)1 7,1% 7,2% 6,8% 6,3% 4,9% 5,2% 5,1% 5,0% instroomkans WAO2 1,8% 1,8% 1,9% 1,7% 1,4% 1,5% 1,5% 1,3% uitstroomkans WAO2 9,4% 8,3% 9,1% 10,2% 10,2% 9,0% 9,3% 9,3% 1 CBS, kwartaalcijfers 3e kwartaal, de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn voorlopige cijfers. 2 UWV, jaarcijfers. bron: CBS, UWV 3 Arbeidsmarktbeleid In dit hoofdstuk bespreken we het arbeidsmarktbeleid en de werkdruk in de zorg. In paragraaf 3.1 geven we eerst de algemene beleidsdoelstelling. Daarna schetsen we in paragraaf 3.2 de viersporenaanpak waarmee we de tekorten op de zorgarbeidsmarkt willen wegwerken en de sector aantrekkelijk willen houden voor (potenti�le) werknemers. Vervolgens besteden we in paragraaf 3.3 uitgebreid aandacht aan de activiteiten van de sectorfondsen. We bespreken achtereenvolgens: arbeidsomstandig- heden, verzuim en re�ntegratie; instroom; behoud van personeel; regionaal arbeidsmarktbeleid; beeld- vorming; onderzoek; werkdruk. 3.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING De algemene beleidsdoelstelling is een bijdrage leveren aan een goede aansluiting van vraag en aanbod van personeel in de zorg- en welzijnssector. Voor de middellange termijn is het beleid erop gericht om de dreigende tekorten aan met name verplegend en verzorgend personeel en aan artsen en paramedici te reduceren (zie voor artsen en paramedici paragraaf 3.2 in deel D). Aard van de verantwoordelijkheid Omdat we verantwoordelijk zijn voor het voorzie- ningenniveau, hebben wij er belang bij dat vraag en aanbod van personeel in de zorg- en welzijnssector goed op elkaar aansluiten. Werkgevers en werk- nemers zijn echter primair verantwoordelijk voor het arbeidsmarkt- en arbeidsvoorwaardenbeleid. Zij sluiten de collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO s) af waarin afspraken worden gemaakt over beloning, opleiding en scholing, kinderopvang en andere arbeidsmarktgerelateerde onderwerpen. Bereikte resultaten In 2002 leverde met name de zorg- en welzijnssector een bijdrage aan de banengroei in Nederland. Uit tabel 29 blijkt dat in het derde kwartaal van 2002 het aantal fte s in de zorg en welzijnssector is toege- nomen met 5,2% ten opzichte van het derde kwartaal van 2001. Het aantal banen van werknemers in de zorg- en welzijnssector is in dezelfde periode toege- nomen met 5,9%. Voor de Nederlandse economie als geheel zijn deze cijfers respectievelijk 0,2% en 0,8%. Door de extra inspanningen om de wachtlijsten terug te dringen, bleef de vraag naar personeel groot vanuit de zorg- en welzijnssector. De vacaturegraad in de zorg- en welzijnssector is in 2002 voor het eerst sinds jaren gedaald van 2,1% in het derde kwartaal van 2001 naar 1,7% in het derde kwartaal van 2002. Belangrijkste oorzaken hiervoor zijn dat veel extra personeel is aangetrokken, en dat ook de werkgele- genheid in de overige sectoren van de Nederlandse economie is afgenomen. De inspanningen om het ziekteverzuim en de WAO- instroom terug te dringen worden ook in 2002 beloond met een doorzettende afname van het ziekteverzuim naar 6,3% in het derde kwartaal. Ook de WAO-instroomkans is in 2002, zij het met een jaar vertraging, afgenomen. Deze vertraging komt doordat arbeidsongeschikten niet eerder dan na een jaar ziekte kunnen instromen in de WAO. Ten slotte zijn er in 2002 ook meer arbeidsongeschikte werknemers uit de zorg- en welzijnssector in 2002 uit de WAO gere�ntegreerd. JAARBEELD ZORG 2002 43 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 30 Overzicht totale inzet VWS arbeidsmarktbeleid 2002 afgerond in f mln totaal relevante sectoren extra kabinetsinzet sectoren (commissie?Van Rijn)1 393 sectorfondsen CAZ/ CAWJ (inclusief Van Rijn verdeeld via sectorfondsen) 191 extra werkdrukmiddelen2 174 1 Exclusief sectorfondsen. 2 Extra werkdrukmiddelen. bron: VWS Ingezette middelen Het arbeidsmarktbeleid hebben we in 2002 via drie wegen vormgegeven (tabel 30). We hebben de bij Voorjaarsnota 2001 beschikbaar gestelde middelen naar aanleiding van het rapport van de commissie? Van Rijn in 2002 ingezet voor de viersporenaanpak. Ook hebben we in 2002 de uitvoering van de arbeids- marktconvenanten via de sectorfondsen gecontinu- eerd. Daarnaast hebben we in 2002 via de instellings- budgetten extra werkdrukmiddelen beschikbaar gesteld. 3.2 VIERSPORENAANPAK IN DE ZORGSECTOR Operationele doelstelling Centraal in het arbeidsmarktbeleid van VWS staat de aansluiting van vraag naar en aanbod van personeel in de zorg- en welzijnssector. De zorgvraag is de laatste jaren sterk gegroeid. Het arbeidsmarktbeleid dient in de eerste plaats de tekorten weg te werken zodat de dienstverlening niet in het gedrang komt. Daarnaast dient de sector aantrekkelijk te blijven zodat deze volwaardig met de marktsector kan con- curreren op de arbeidsmarkt. Om onze doelen te bereiken is de volgende vier- sporenaanpak ingezet: - spoor 1: Het werk aantrekkelijk maken (carri�re- perspectief, betere beloning, meer gerichte scholing bieden, toegenomen zorgzwaarte opvangen en de combinatie van zorg en arbeid mogelijk maken); - spoor 2: Voorwaarden scheppen voor een langere gemiddelde werktijd (door management meer in te laten spelen op gewenste flexibiliteit, kinder- opvang aanbieden buiten de gebruikelijke tijden, onregelmatig werken aantrekkelijk maken en werkdruk verminderen); - spoor 3: Instroom stimuleren (aantal stageplaatsen vergroten, opleidingen verruimen, herintreders stimuleren en onder andere doelgroepen werven en opleiden); - spoor 4: Uitstroom tegengaan (arbeidsuitval voorkomen, her- en bijscholing verbeteren, ouderenparticipatie bevorderen). Bereikte resultaten De afgelopen jaren zijn afspraken gemaakt over functiedifferentiatie en zijn specifieke knelpunten aangepakt (spoor 1). Een langere gemiddelde werktijd is echter niet gerealiseerd (spoor 2). Het blijkt dat mensen gemiddeld minder uren zijn gaan werken. Een belangrijke verklaring daarvoor is dat de zorg- en welzijnssector erin is geslaagd veel herintreders te laten instromen. Van herintreders is bekend dat zij veelal in kleine deeltijdbanen werkzaam zijn. De instroom in de hbo-opleidingen is in 2002 gestegen, en het aantal herintreders dat in de zorg- en welzijns- sector is gaan werken, is toegenomen (spoor 3). Tot slot is de stijging van het verloop van personeel uit de sector (nettoverloop) sinds 2001 dalende (spoor 4). Voor 2002 lijkt dat beeld zich voort te zetten. Wellicht worden de baanmobiliteitswensen van medewerkers ook enigszins getemperd door economische tegenwind. Ondernomen activiteiten De maatregelen van de viersporenaanpak zijn gesti- muleerd door extra subsidies via de sectorfondsen (zie paragraaf 3.3). Ook waren in 2002 extra middelen beschikbaar om de in 2001 gemaakte CAO-afspraken uit te kunnen voeren. Er zijn afspraken gemaakt over functiedifferentiatie, stagevergoeding, kinderopvang en employability. Ingezette middelen In 2001 zijn extra middelen ingezet voor de vier- sporenaanpak (naar aanleiding van het rapport van de commissie?Van Rijn) die in 2002 zijn opgelopen tot e 452,9 mln. Hiervan is e 60,3 mln toegevoegd aan de middelen van het sectorfonds. De overige e 392,6 mln is beschikbaar gesteld via de instellings- budgetten om de adviezen uit de commissie?Van Rijn uit te voeren via afspraken in de CAO s. Bij de inzet van het arbeidsmarktbeleid via de instellingsbudget- ten spelen de sociale partners een hoofdrol. We hebben de kaderscheppende voorwaarden gesteld aan de inzet van de bij Voorjaarsnota 2001 extra beschikbaar gekomen middelen (commissie?Van Rijn) voor 2001 en 2002. JAARBEELD ZORG 2002 44 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S FIGUUR 4 Bestedingen 2002 sectorfondsen per speerpunt in f mln bron: Werkplannen Sectorfonds Zorg en Welzijn, SoFoKleS, SOVAM, SBA 3.3 SECTORFONDSEN 3.3.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING, MEERJARIG BELEIDSKADER (MBK) In 1998 is het Convenant Arbeidsmarktbeleid Zorg (CAZ) en in 1999 is het Convenant Arbeidsmarkt Welzijn en Jeugdhulpverlening (CAWJ) afgesloten tussen de sociale partners, het huidige Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en ons ministerie. In aansluiting op de arbeidsmarktconvenanten zijn in de meerjarige beleidskaders (MBK s) concrete doelstellingen geformuleerd voor de jaren 2000?2004 in de sectoren Zorg en welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang. Deze doelstellingen richten zich op de speerpunten instroom, behoud, arbeidsomstan- digheden, verzuim, re�ntegratie, beeldvorming, regio- nale structuurversterking en onderzoek en monito- ring. Zij worden uitgevoerd door de sectorfondsen. Ingezette middelen We geven onze betrokkenheid en bijdrage aan het arbeidsmarktbeleid vooral vorm via de sectorfondsen. De sectorfondsen dienen jaarlijks een activiteiten- plan in met daarin de activiteiten per speerpunt. De begroting van dit activiteitenplan is gebaseerd op de door ons ten hoogste te verstrekken subsidie. Wij toetsen het activiteitenplan waarna de subsidie verleend wordt. Na afloop van het subsidiejaar leggen de sectorfondsen financieel en inhoudelijk verantwoording af. Naar aanleiding van de in 2002 verschenen rapporten van de commissie?De Beer en de MDW-werkgroep is eind 2002 een evaluatietraject in gang gezet. Het evaluatietraject richt zich op het arbeidsmarktbeleid in het algemeen en het instrumentarium van de sectorfondsen in het bijzonder. Stimuleringsregeling integraal personeelsbeleid Om de bureaucratie te verminderen en instellingen maximale vrijheid te geven arbeidsmarktbeleid te voeren, zijn met ingang van 2002 een aantal subsidie- regelingen samengevoegd tot de Stimulerings- regeling integraal personeelsbeleid (STIP). Het betreft hier de voormalige subsidieregelingen ?Arbo, verzuim en re�ntegratie (AVR), ?Instroom en ?Behoud . Het effect van de STIP is dat de middelen terecht- komen bij die instellingen die actief arbeidsmarkt- beleid voeren. In 2002 is e 69,1 mln beschikbaar gesteld aan de instellingen via de STIP-regeling. In de onderstaande paragrafen is dit bedrag verwerkt in de drie bijbe- horende afzonderlijke speerpunten Arbo, Instroom en Behoud. Figuur 4 geeft een overzicht van de totale sector- fondsactiviteiten in 2002. In de paragrafen hierna beschrijven we per speerpunt de activiteiten en bereikte resultaten in 2002. 0 20 30 40 50 60 70 10 ar bo / v er zu im / re �n te gr at ie in st ro om be ho ud re gi on al e/ la nd el ijk e st ru ct uu r be el dv or m in g on de rz oe k en m on ito ri ng ov er ig 3.3.2 ARBO, ZIEKTEVERZUIM EN RE�NTEGRATIE Operationele doelstelling - Vermindering van het verschil in ziekteverzuim met 37,5% tussen de zorgsector en Nederland als geheel in 2002 ten opzichte van 1999. - Vermindering van het verschil in WAO-instroom met 37,5% tussen de zorgsector en Nederland als geheel in 2002 ten opzichte van 1999. - Re�ntegratie van 2.250 extra arbeidsgehandicapten in 2002 ten opzichte van 1999. Bereikte resultaten Het ziekteverzuim is in 2002 in de zorgsector als geheel en in alle zorgsectoren afzonderlijk gedaald. De WAO-instroomkans is in 2002 gedaald; met een jaar vertraging doordat instroom in de WAO pas na een jaar ziekte plaatsvindt. De daling in WAO- instroom in 2002 komt vooral door het gedaalde ziekteverzuim in 2001. Doordat het ziekteverzuim in 2002 verder is gedaald verwachten wij dat de WAO-instroomkans ook in 2003 verder zal dalen. Verder is opmerkelijk dat de WAO-uitstroomkans in 2002 is toegenomen. In 2002 zijn 2.940 mensen meer uitgestroomd dan in 1999. Het verschil tussen het ziekteverzuimpercentage van zorg en welzijn en Nederland als geheel bedraagt 2,2%. In 2002 is dit teruggelopen tot 1,3%. Relatief is dit een daling van 41% waarmee de doelstelling behaald is. Ondernomen activiteiten In 2002 zijn de activiteiten van de Arboconvenanten uitgevoerd om het ziekteverzuim en de WAO- instroom terug te dringen en om re�ntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen. Daarnaast zijn in sommige branches subsidie- regelingen gecontinueerd waarmee de instellingen tilhulpmiddelen kunnen aanschaffen om de fysieke belasting te verlagen, en er zijn tilregels ge�ntrodu- ceerd. Er zijn hulpmiddelen ontwikkeld en ge�mplementeerd die instellingen in staat stellen hun eigen Arbo- diagnose te stellen (RI&E en de arboscan). Ook zijn er pilotprojecten opgezet om medewerkers afkomstig uit een zorgberoep te begeleiden bij hun re�ntegratie als ze instromen in een baan in de zorg. Het Arbo-kenniscentrum van de Sectorfondsen Zorg en Welzijn heeft zijn activiteiten gecontinueerd. Onderdeel is het Peilstation Ziekteverzuim waarvoor instellingen het ziekteverzuim moeten registreren om in aanmerking te komen voor subsidie. Vernet houdt dit peilstation (www.vernet.nl) bij in opdracht van de Sectorfondsen Zorg en Welzijn. Daarnaast heeft het Arbo-kenniscentrum een website. Deze site (www.arbozw.nl) biedt de bezoeker informatie over Arbo-activiteiten in de zorg- en welzijnssector. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speer- punt Arbo, ziekteverzuim en re�ntegratie bedroeg in 2002 e 60,1 mln. 3.3.3 INSTROOM Operationele doelstelling - Vergroting van de instroom in de opleidingen, het studierendement en het beroepsrendement met 15% in 2002 ten opzichte van 1999. - Uitbreiding van het contractonderwijs met 37,5% in 2002 ten opzichte van 1999. - De instroom van 4.000 allochtonen in 2002. - De instroom van 4.000 extra herintreders in 2002. - Het behoud van 12.000 ID-banen en het realiseren van 2.000 extra ID-banen in 2002. Ondernomen activiteiten en bereikte resultaten De instroom in de opleidingen vergroten vormt een belangrijk aandachtspunt. In 2001 is het aantal leerlingen dat een verpleegkundige of verzorgende opleiding volgt met 20% toegenomen tot bijna 24.000. Ten opzichte van 1999 is dit een stijging van 16%. De cijfers over de instroom in mbo-opleidingen in 2002 zijn nog niet beschikbaar. De hbo-opleiding verpleegkunde is in 2002 ten opzichte van 2002 met 11% toegenomen. In 2002 zijn voor het eerst gegevens verzameld over het studierendement. Daarom kunnen we nog niet zeggen of de doelstelling bereikt is. Het studierende- ment van de mbo-opleidingen voor verpleegkundige en verzorgende beroepen ligt tussen de 61% en 70%. In het hbo-v ligt het rendementscijfer iets lager, namelijk op 57%. Het rendement van de beroeps- begeleidende leerweg (BBL-opleidingen) ligt hoger dan van beroepsopleidende leerweg (BOL- opleidingen). Het beroepsrendement voor de zorgsector is tussen 1997?1999 en 1998?2000 toegenomen van 54% tot 61%. Dit is een toename van 13% waardoor de doelstelling net niet gehaald is. De toename doet zich op alle opleidingsniveaus voor, met uitzondering van het hbo-niveau. Daar is het beroepsrendement echter al het hoogst, namelijk 80%. De beroepsrende- menten bij de overige opleidingen liggen iets lager omdat een relatief groot deel van de gediplomeerden doorstroomt naar een andere opleiding. Ook hier liggen de rendementen voor BBL-opleidingen hoger dan voor BOL-opleidingen. Het aantal allochtonen dat in 1999 ingestroomd is in de zorg, bedroeg 3.000 netto. De doelstelling lijkt daarmee behaald te gaan worden. In het kader van de registratie van de Wet SAMEN komen binnenkort meer gegevens beschikbaar over de arbeidsdeelname van allochtonen. JAARBEELD ZORG 2002 45 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S JAARBEELD ZORG 2002 46 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S In 2001 is het project ?Hard Nodig gestart om ver- pleegkundigen en verzorgenden te stimuleren weer aan de slag te gaan in de zorg. Het project probeert mensen te werven boven op de 25.000 herintreders die jaarlijks weer in de zorg gaan werken. Tot en met het vierde kwartaal 2002 zijn 951 herintreders geplaatst. Het aantal plaatsingen blijft vooralsnog achter bij de verwachtingen. Dit komt voornamelijk doordat de niveaus van de vacatures en die van de sollicitanten niet overeenkomen. Daarnaast komen de eisen die sollicitanten en werkgevers stellen op het gebied van arbeidsomstandigheden zoals werk- tijden niet overeen. Het project ?Hard Nodig wordt gefinancierd uit de middelen van het Sectorfonds Zorg en SoFoKles (het sectorfonds voor de acade- mische ziekenhuizen). Het aantal instroom-/ doorstroombanen (ID-banen) in zorg en welzijn bedroeg in 2001 circa 19.000. Het betreft 40% van alle ID-banen. Het aantal Wet- inschakeling-werkzoekenden-banen (WIW-banen) in zorg en welzijn bedroeg in 2001 circa 9.000, circa 28% van alle WIW-banen. Het kabinet-Balkenende heeft in 2002 besloten het aantal ID-banen terug te brengen door personeel te laten uitstromen naar reguliere arbeidsplaatsen. Daarnaast wordt het aantal WIW-banen teruggebracht en het subsidiebedrag gehalveerd. In december 2002 heeft het ministerie van SZW een incidentele subsidieregeling opgesteld om ID-banen om te zetten in reguliere banen en om uitstroom te realiseren van ID-medewerkers naar een reguliere functie in 2003. Voor 2002 heeft het CTG op ons verzoek een beleids- regel opgesteld om extra opleidingsplaatsen te ver- goeden voor vijf wachtlijstgerelateerde opleidingen in algemene ziekenhuizen. Het betreft de opleiding voor IC- en dialyseverpleegkundige, operatie- en anesthesieassistent en radiodiagnostisch laborant. In totaal zijn in 2002 428 extra opleidingsplaatsen gerealiseerd ten opzichte van 2001. Voor deze beleidsregel is e 15 mln beschikbaar gesteld. De totale kosten bedroegen in 2002 e 11,2 mln. De Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) heeft in 2002 het aantal opleidingsplaatsen in de academische ziekenhuizen vergroot via het project ?Schaarsteoffensief . Ten opzichte van 1998 zijn in totaal 1.397 extra opleidingsplaatsen gerealiseerd. Ten opzichte van 2001 betreft het een toename van 386. Het gaat onder andere om stageplaatsen voor BOL-studenten, leerarbeidsplaatsen voor BBL-studenten, opleidingsplaatsen voor verpleeg- kundige vervolgopleidingen, medisch ondersteu- nende functies, nurse practitioner, physician assistant en opleidingen voor diabetes- en reumaverpleegkundige. Onze totale bijdrage aan het Schaarsteoffensief bedroeg in 2002 e 13,6 mln. Het project wordt gefinancierd uit de middelen van SoFoKleS. Samen met veldpartijen zijn we in 2002 gestart met de herziening van de huidige financieringsstructuur voor opleidingen. De huidige financieringsstructuur nodigt onvoldoende uit om voldoende gekwalificeerd personeel op te leiden. De herziening en invoering vragen om een zorgvuldige voorbereiding. In 2002 is de ?Kaderregeling instroom en behoud gecontinueerd in de eerdergenoemde Stimulerings- regeling integraal personeelsbeleid (STIP). De stimuleringsregeling bevordert de instroom van nieuw personeel door premies uit te keren om stageplaatsen beschikbaar te stellen voor leerlingen die een verpleegkundige of verzorgende opleiding volgen. Verder voorziet de stimuleringsregeling in premies om alternatieve leerroutes en gespeciali- seerde verpleegkundige vervolgopleidingen aan te bieden, om de werk- en praktijkbegeleiding te inten- siveren en om doelgroepen te werven en begeleiden. Ten slotte biedt de regeling een vergoeding voor studenten die geen recht hebben op studie- financiering en voor zij-instromers. In 2002 hebben 1.075 instellingen een aanvraag ingediend voor de STIP. In 2002 is voor het aandeel van het speerpunt Instroom binnen de STIP e 21,6 mln direct aan de instellingen beschikbaar gesteld. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speerpunt Instroom bedroeg in 2002 e 58,4 mln. 3.3.4 BEHOUD VAN PERSONEEL Operationele doelstelling - Vermindering van het nettoverloop met 15% in 2002 ten opzichte van 1999. - Verhoging van de gemiddelde arbeidsduur met 0,37% in 2002 ten opzichte van 1999. - Formulering van beleidskaders om leer- en opleidingsactiviteiten effectiever te maken, her- en bijscholing te intensiveren, en beleidsvorming rond het leer- en opleidingsbeleid te stimuleren en te ondersteunen. Bereikte resultaten In 2001 lag de daling van het nettoverloop met 8,5% ten opzichte van 1999 nagenoeg op schema, gegeven het feit dat we op de helft van de convenantperiode waren. Voor 2002 is echter nog geen cijfer bekend. De gemiddelde arbeidsduur is in 2001 afgenomen. Voor 2002 zijn nog geen cijfers bekend. De afname van de arbeidsduur hangt onder andere samen met de instroom van werknemers met een deeltijdbaan. JAARBEELD ZORG 2002 47 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Ondernomen activiteiten De STIP-regeling, die we noemden in paragraaf 3.3.3, wordt ook ingezet voor projecten op instellingniveau om zittend personeel te behouden. Het kan gaan om projecten op het gebied van levensfasebewust personeelsbeleid, behoud van oudere werknemers, deskundigheidsbevordering van het lager en midden- management, doorstroom van vrouwen naar hogere functies, behoud van allochtonen, kinderopvang en scholing van zittend personeel. In 2002 is voor het aandeel van het speerpunt Behoud binnen de STIP e 21,6 mln direct aan de instellingen beschikbaar gesteld. Daarnaast richt het sectorfonds zich op kennisover- dracht over employabilitybeleid en heeft het een informatiepunt Kinderopvang. Er zijn diverse projec- ten om kinderopvang binnen zorginstellingen te bevorderen en er is een Kenniscentrum Doelgroepen. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speerpunt Behoud bedroeg in 2002 e 51,8 mln. 3.3.5 REGIONAAL ARBEIDSMARKTBELEID Operationele doelstelling De doelstelling is het regionaal arbeidsmarktbeleid intensiveren. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten In de arbeidsmarktconvenanten hebben de regio s een belangrijke plaats gekregen als het erom gaat beleid voor te bereiden en uit te voeren. Dit gebeurt onder het motto ?Arbeidsmarktbeleid is vooral regio- naal beleid . De markt van vraag naar en aanbod van personeel is immers grotendeels een regionale aangelegenheid. Op regionaal niveau kennen instel- lingen elkaar, waardoor zij elkaar kunnen aanspreken op gezamenlijke belangen en op doelmatigheid. De regionale structuren zijn in 2002 verder ge�nte- greerd en in veel regio s is de samenwerking verbreed met werkgevers en werknemers in de zorgsectoren en overige relevante organisaties, bijvoorbeeld regionale opleidingscentra en hbo s, gemeenten en CWI s. Het communicatiemiddel internet wordt veelvuldig ingezet, onder andere voor vacatures in de regio. Er is een breed scala van regionale projecten uitge- voerd, onder andere voor de speerpunten Arbo- ziekteverzuim, Behoud, Instroom, en Beeldvorming. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speerpunt Regionaal arbeidsmarktbeleid bedroeg in 2002 e 16,1 mln. 3.3.6 BEELDVORMING Operationele doelstelling De doelstelling is de beeldvorming van de zorg- en welzijnssector te verbeteren door deze op de arbeids- markt te (her)positioneren. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten In 2002 hebben de sectorfondsen �n de instellingen in de regio s zich intensief voorbereid op de derde landelijke Open Dag Zorginstellingen die begin 2003 werd gehouden. De evaluatie van de Open Dag 2001 vormde belangrijke input bij deze voorbereidingen. Zo hebben de organisatoren zich vooral gericht op (herintredende) vrouwen. Ongeveer 925 (dat is ongeveer 40%) zorginstellingen hebben op de open dag in 2002 activiteiten verzorgd voor een breed publiek. Alle branches waren vertegenwoordigd. Er waren ruim 140.000 bezoekers. Om de mensen te wijzen op de open dag is een zorgkrant verspreid. De landelijke campagne ?De zorg. Het echte werk is bedoeld om regionale en lokale wervingsactiviteiten te ondersteunen. Regio s maken in het kader van een regionale aanpak steeds meer gebruik van eigen materialen, slogans en huisstijlen. Voor jongeren zijn activiteiten ondernomen op banen- beurzen, de EO-jongerendag en via internetsites die jongeren aanspreken, bijvoorbeeld www.gobnet.nl. Ook zijn er voorlichtingsfilms gemaakt voor vmbo- en mbo-leerlingen. Deze zijn bestemd voor vmbo- en mbo-scholen en te gebruiken in de studiekeuzelessen. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speerpunt Beeldvorming bedroeg in 2002 e 3,5 mln. 3.3.7 ONDERZOEK Operationele doelstelling De doelstelling is onderzoeksprogramma s opzetten naar actuele en toekomstige ontwikkelingen om beleid te kunnen voeren op de terreinen arbeids- markt, werkgelegenheid en opleidingen en het bereiken van de geformuleerde doelstellingen. Daarnaast moet worden voldaan aan de behoefte aan een voortdurende toestroom van actuele arbeids- marktinformatie, er moet jaarlijks onderzoek worden gedaan naar de mate waarin de doelstellingen uit het meerjarig beleidskader zijn gerealiseerd en, als blijkt dat de doelen niet of niet helemaal zijn gehaald, moet er onderzoek worden gedaan naar de oorzaken daarvan. De uitkomsten van de onderzoeksprogram- ma s betrekken we bij het beleid rond de voorgaande speerpunten. JAARBEELD ZORG 2002 Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten De Jaarwerkplannen 2002 van het CAZ- en CAWJ- onderzoeksprogramma en van het Algemeen beleids- matig onderzoeksprogramma zijn uitgevoerd. Gezamenlijke producten van het CAZ- en CAWJ- onderzoeksprogramma zijn onder andere het Inte- grerend OSA-rapport 2002 ?Arbeid in zorg en welzijn een in samenhang gepresenteerd overzicht van onderzoeksresultaten, zowel binnen als buiten CAZ- en CAWJ-verband, en de rapportage ?Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn 2002, een statistische weergave van de stand van zaken . Beide rapporten komen jaarlijks uit en worden ook jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden. Twee andere rapporten uit het CAZ-onderzoekspro- gramma zijn ?Krapte in de zorg; werkgeversreacties en ?Grenzen geslecht? Ervaringen van en met zorgpersoneel uit EU-(kandidaat)lidstaten . Een rapport van het beleidsmatige onderzoeks- programma is uitgerbacht: Arbeidspotentieel en arbeidsmarktloopbanen van vluchtelingen en asiel- gerechtigden. Het is de weerslag van een verkennend onderzoek naar ervaringen van nieuwkomers op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het blijkt dat deze groep zeer divers is samengesteld, zowel wat betreft opleidingsniveau als arbeidsmarktervaring in het land van herkomst. Zo zijn bij asielzoekers die in de periode 1995-2000 op zestienjarige leeftijd of ouder naar Nederland zijn gekomen, de beroepen in kaart gebracht. Van totaal 50.479 mensen is het beroep vastgesteld. Er bleken 704 artsen, 425 verpleegkun- digen en 66 apothekers onder hen te zijn. Regelmatig organiseert de OSA bijeenkomsten om de onderzoeksresultaten voor het veld in de schijn- werpers te zetten. Ingezette middelen Onze bijdrage aan de sectorfondsen voor het speerpunt Onderzoek bedroeg in 2002 e 1,9 mln. 3.3.8 WERKDRUK Operationele doelstelling De doelstelling is de als hoog ervaren werkdruk in de zorg- en welzijnssector te verlagen en daarmee de tevredenheid van medewerkers te verhogen. Bereikte resultaten De werkdrukproblematiek komt naast de ervaren werkdruk van medewerkers ook tot uiting in zaken als zeggenschap en controle over de eigen werkzaam- heden. Verder is van belang de gevolgen van een te hoge werkdruk in kaart te brengen. Daarbij gaat het behalve om ziekteverzuim ook om algemene onvrede en uitstroom van medewerkers. Over deze laatste 48 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S aspecten kan gesteld worden dat 2002 een gunstige ontwikkeling heeft laten zien. Eerder in dit hoofdstuk gaven we al aan dat het ziekteverzuim aanzienlijk gedaald is, evenals de uitstroom van verplegend en verzorgend personeel uit de sector. Ervaren werkdruk naar branche In de Zorgnota 2003 is reeds geconstateerd dat de ervaren werkdruk tussen 1998 en 2000 in de zorg- en welzijnssector verminderd is, maar nog altijd boven het landelijk gemiddelde ligt. Cijfers over 2002 komen in de loop van 2003 beschikbaar. Op deze plaats gaan we nader in op de verschillen tussen de branches in de zorgsector. Tabel 31 laat zien dat in alle zorgbranches de ervaren werkdruk tussen 1998 en 2000 verlaagd is. Bij de ziekenhuizen is de verlaging minimaal, in de andere branches beduidend groter. Verder blijkt dat de ervaren werkdruk in de verpleging en verzorgings- branche het hoogst is, inmiddels gevolgd door de ziekenhuizen. De medewerkers in de thuiszorg ervaren de laagste werkdruk, gevolgd door de medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg. In de thuiszorg zijn de resultaten van de tweede medewerkerraadpleging bekend. Daaruit blijkt dat de ervaren werkdruk sterk gedaald is tussen 1999 en 2001. De lijn die uit de tabel spreekt lijkt dus door te zetten. Zeggenschap over werkzaamheden naar branche De mate waarin medewerkers zeggenschap hebben over de eigen werkzaamheden wordt veelal gezien als een belangrijke indicator voor de ervaren werkdruk. Tabel 32 laat zien dat ook op het punt van de ervaren zeggenschap de ontwikkelingen tussen 1998 en 2000 over het algemeen positief zijn, maar dit is minder uitgesproken het geval dan bij de ervaren werkdruk. Over het algemeen is de ervaren zeggenschap over de eigen werkzaamheden licht toegenomen. Dit geldt echter niet voor de ziekenhuizen, terwijl in de gehandicaptenzorg de toename aanzienlijk is. De tabel laat verder zien dat in 2000 de ervaren zeggenschap in de ziekenhuizen het laagst is, gevolgd door de verplegings- en verzorgingsbranche, en in de thuiszorg het hoogst. Ondernomen activiteiten en ingezette middelen In 2002 zijn via de instellingsbudgetten extra structu- rele middelen (e 174 mln) beschikbaar gesteld voor specifiek werkdrukbeleid. Daarnaast gaat het om indi- recte activiteiten en middelen. De eerdergenoemde Van Rijn-middelen zijn onder andere ingezet om de instroom te bevorderen en de uitstroom te beperken. Daarmee leveren deze middelen indirect een bijdrage aan verlaging van de werkdruk. Daarnaast bieden de JAARBEELD ZORG 2002 49 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S TABEL 32 Ervaren zeggenschap over werkzaamheden naar branche in 2000 in % V&V-personeel dat het met de stelling eens is, zieken- verpleging & gehandi- geestelijke thuiszorg tussen haakjes de score voor 1998 huizen verzorging captenzorg gezond- heidszorg ik heb voldoende invloed op de inhoud van mijn werk 67 73 79 75 77 (69) (69) (70) (70) (75) ik kan mijn werktijden goed laten aansluiten bij mijn 66 81 77 74 89 thuissituatie (66) (80) (71) (74) (88) ik kan zelf mijn werktempo bepalen 26 33 44 43 54 (27) (33) (38) (44) (56) ik kan zelf beslissen in welke volgorde ik mijn werk verricht 53 55 66 66 69 (52) (53) (48) (60) (66) ik kan zelf beslissen hoe ik mijn werk doe 43 46 56 61 63 (50) (49) (52) (62) (61) bron: OSA sectorfondsen die wij financieren, allerlei faciliteiten aan instellingen die bijdragen aan verlaging van de werkdruk. Verder hebben wij, samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de sectorfondsen en de sociale partners, in vrijwel alle branches uit de zorg- en welzijnssector een Arbo-convenant afgesloten. Deze Arbo-conve- nanten hebben tot doel het ziekteverzuim en de instroom in arbeidsongeschiktheid te verlagen. De verlaging van de fysieke en psychische belasting, en dus ook de werkdruk, zijn belangrijke speerpunten. Instellingen in het veld worden dus op verschillende manieren gefaciliteerd om werkdrukverlaging te bewerkstelligen. Het is uiteindelijk aan de instellingen zelf op welke wijze ze daarvan gebruikmaken. Op het niveau van de instellingen zelf bestaat immers het beste inzicht in de daadwerkelijke problematiek. De medewerkerraadplegingen die wij mede financieren, vormen daarbij een belangrijk ijkpunt voor het management van instellingen. TABEL 31 Ervaren werkdruk naar branche in 2000 in % V&V-personeel dat het met de stelling eens is, zieken- verpleging & gehandi- geestelijke thuiszorg tussen haakjes de score voor 1998 huizen verzorging captenzorg gezond- heidszorg ik werk onder hoge tijdsdruk 50 51 38 36 34 (53) (63) (47) (41) (44) ik heb voldoende tijd om mijn cli�nten persoonlijke 33 22 39 53 51 aandacht te geven (32) (18) (32) (40) (46) ik heb voldoende tijd om mijn cli�nten goed te verzorgen 40 31 48 46 58 (41) (27) (45) (36) (52) ik moet extra hard werken om mijn werk op tijd af te krijgen 58 65 52 50 46 (nb) (nb) (nb) (nb) (nb) ik heb vaak het gevoel dat ik tijd tekort kom 64 73 66 58 51 (nb) (nb) (nb) (nb) (nb) nb = niet bekend bron: OSA JAARBEELD ZORG 2002 50 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S 4 Modernisering van het stelsel In dit hoofdstuk staat de modernisering van het zorg- stelsel centraal. We geven eerst de beleidsdoelstelling die aan de modernisering ten grondslag ligt. Vervol- gens gaan we in vier afzonderlijke paragrafen in op de modernisering van de cure, de care, de geestelijke gezondheidszorg en ten slotte op de modernisering van het verzekeringsstelsel. 4.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING De algemene beleidsdoelstelling is vernieuwing van het zorgstelsel, zodat verzekerden hun aanspraak kunnen realiseren op een manier die aansluit bij hun behoeften en tegen een aanvaardbare prijs. Dat laatste houdt in dat zorg niet alleen vraaggericht is georganiseerd, maar ook zo doelmatig mogelijk, met behoud van kwaliteit. De modernisering van het zorgstelsel verloopt langs twee sporen: - herziening van de sturing en verantwoordelijk- heidsverdeling in de zorg; - aanpassing van het verzekeringsstelsel in engere zin. De beoogde effecten van de vernieuwing van het verzekeringsstelsel komen pas echt tot hun recht als ook het sturingsmodel, met daarin een regierol voor verzekeraars, voldoende is ontwikkeld. Vice versa is het aanpassen van het verzekeringsstelsel een nood- zakelijk sluitstuk van de vernieuwingen in het bestu- ringsmodel, waarbij decentrale partijen gaandeweg meer handelingsruimte, verantwoordelijkheden en doelmatigheidsprikkels krijgen. Het kabinet heeft deze twee sporen beschreven in de nota ?Vraag aan bod (TK 2000?2001, 27 855, nr.2). De bestuurlijke vernieuwing krijgt gestalte in de projecten ?Modernisering Cure (paragraaf 4.2), ?Modernisering Care (paragraaf 4.3) en ?Modernise- ring GGZ (paragraaf 4.4). In paragraaf 4.5 beschrijven we hoe het verzekeringsstelsel in engere zin moet worden aangepast om de modernisering in de genoemde sectoren te verwezenlijken. 4.2 MODERNISERING VAN DE CURE De modernisering van de cure heeft als doel de grotendeels aanbodgestuurde curatieve sector te transformeren tot een sector waarin zorgverleners en verzekeraars in vrijheid vraag en aanbod in de zorg op elkaar afstemmen. Zo kunnen zij een betere pati�ntenzorg realiseren binnen een kader dat de overheid stelt. Om dit doel te realiseren, moeten belemmeringen voor marktwerking zo veel mogelijk worden weggenomen en moet ook duidelijk worden gemaakt welke overheidsregulering noodzakelijk blijft om de publieke belangen te borgen, c.q. in welke deelsectoren marktwerking vooralsnog uit wordt gesloten. Onder de noemer MCZ werden er een aantal onder- delen van de Modernisering Curatieve Zorg in programma s uitgewerkt. Omdat de afbakening met andere vernieuwingtrajecten in de curatieve zorg niet altijd helder was, hebben we er in de loop van 2002 voor gekozen de afzonderlijke projecten en beschikbare budgetten weer onder te brengen bij de verantwoordelijke beleidsdirecties. Voor het Jaarbeeld Zorg heeft dit als consequentie dat de trajecten in andere delen van dit document worden beschreven. 4.3 MODERNISERING VAN DE CARE Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling van de modernisering van de AWBZ is om aanbodsturing te vervangen door vraagsturing om zo de keuzevrijheid en zeggenschap van verzeker- den te vergroten. In de uitwerking betekent dit onder meer dat zorgvragers kunnen kiezen tussen een persoonsgebonden budget of zorg in natura, dat diversiteit in het zorgaanbod (kwalitatief en kwanti- tatief) wordt bevorderd en dat nieuwe aanbieders toetreden en er ruimte is voor een effectiever beheer. Wij zijn verantwoordelijk voor het stelsel van de AWBZ. Dat houdt in de noodzakelijke wet- en regel- geving tot stand brengen en zorgen voor een soepele overgang naar een vraaggestuurde AWBZ. Het daarvoor in gang gezette project ?Modernisering AWBZ is door de Tweede Kamer aangemerkt als ?groot project . De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks uitvoerig ge�nformeerd over de voortgang. De uitvoeringsorganen van de AWBZ (regionale zorgkantoren in opdracht van de zorgverzekeraars) zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige en doel- matige uitvoering van de verzekering. De zorgaan- bieders zijn verantwoordelijk voor de levering en de kwaliteit van de zorg. De regionale indicatieorganen (RIO s) die door de gemeenten worden ingesteld, beoordelen of een verzekerde in aanmerking komt voor AWBZ-zorg, zoals deze is vastgelegd in het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Bereikte resultaten AWBZ-brede zorgregistratie De gefaseerde ontwikkeling van een AWBZ-brede zorgregistratie onder verantwoordelijkheid van de zorgkantoren is in volle gang. In een ?Handboek zorgregistratie zijn definities, standaarden en JAARBEELD ZORG 2002 51 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S spelregels vastgelegd op grond waarvan alle partijen in de zorgketen geautomatiseerde systemen kunnen ontwerpen. Daardoor is een AWBZ-breed gegevens- verkeer mogelijk. De gegevensstandaard fase 2 is geori�nteerd op zorgproducten, en is in 2002 inge- voerd in de softwaresystemen van de zorgkantoren. De registratiesystemen van de indicatieorganen zijn daaraan aangepast. De registratiesystemen van zorgaanbieders volgen in de loop van het jaar 2003, als ook fase 3, dat is de ori�ntatie op zorgfuncties, in de zorgregistratie wordt ingevoerd. Indicatiestelling In 2002 is de invoering van een systeem van functie- gerichte indicatiestelling voorbereid. De kwaliteit van de indicatiestelling en de bedrijfsvoering van de indicatieorganen is sterk verbeterd. Het percentage aanvragen dat via een verkorte procedure wordt afgehandeld is in 2002 gestegen naar bijna 40% (was 22% in 1999) terwijl de gemiddelde ?doorlooptijd van die verkorte procedure vrijwel is gehalveerd (van gemiddeld 4,9 dagen in 2000 tot gemiddeld 2,6 dagen in 2002). De achterstanden zijn verder afgenomen, ondanks de toegenomen werkdruk bij de RIO s als gevolg van het toenemend aantal aanvragen. In tabel 33 geven we een vergelijking met de voorgaande peilingen. Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om ook de advisering voor aanvragen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG-aanvragen) onder te brengen bij het RIO met het oog op een integrale indicatiestelling. Persoonsgebonden budget/ zorg in natura In 2002 is invoering van een AWBZ-brede regeling PGB (persoonsgebonden budget) voorbereid, die vanaf 1 april 2003 in werking treedt. Voorwaarde is dat de indicatie wordt gesteld op basis van functies en klassen, waarvoor tarieven worden vastgesteld. Belangrijke instrumenten rond de voorbereiding en invoering zijn een uitgebreide publieksvoorlichting, communicatie naar de zorgketen en de betrokken landelijke organisaties, administratieve voorbereiding door de zorgkantoren die de regeling gaan uitvoeren en de voorbereiding ven een facilitaire organisatie die de budgethouders ondersteunt. Ondernomen activiteiten AWBZ-brede zorgregistratie Op verzoek van de Tweede Kamer is elk kwartaal een voortgangsrapportage over het AWBZ-brede zorgregistratiesysteem opgesteld. In 2002 is een standaard ontwikkeld voor het gegevensverkeer in de zorgketen, die gefaseerd ingevoerd zal worden. De zorgkantoren zijn beheerder van het AZR (AWBZ-brede zorgregistratiesysteem). Ook het ZRS (zorgregistratiesysteem gehandicaptenzorg) is overgedragen aan de zorgkantoren. Het gegevens- verkeer tussen indicatieorganen en zorgkantoren is op deze standaard gebaseerd, en bevindt zich in fase 2, dat wil zeggen dat het gegevensverkeer geori�nteerd is op zorgproducten. Om het complexe invoeringstraject te ondersteunen, zijn communicatie- en monitorinstrumenten ontwikkeld in de vorm van onderzoek, is een peilstok ontwikkeld, zijn hand- boeken gepubliceerd en is het berichtenverkeer verbeterd. Indicatiestelling In een AWBZ-breed indicatieprotocol en een formu- lierenset voor de indicatiestelling is de systematiek van functiegericht indiceren vastgelegd. Op basis daarvan zijn de softwaresystemen van de indicatie- organen aangepast. Voor alle indicatiestellers is een opleiding ?Functiegericht indiceren ontworpen en in gang gezet. De deelactiviteiten hangen onderling sterk samen. Tweewekelijks overleg tussen alle betrokken partijen vormde een effectief instrument voor afstemming en bijsturing. TABEL 33 Achterstand bij RIO s 1 november 1 december 1 december 2000 2001 2002 achterstand bij 6 weken 2.487 25 113 aantal RIO s 10 1 3 achterstand bij 3?4 weken 8.614 2.455 1.825 aantal RIO s 31 16 14 achterstand bij 2 weken 16.923 7.848 6.007 aantal RIO s 52 42 30 bron: Bureau Hoeksma, Homans & Menting; periodieke inventarisatie RIO s, peildatum 1 december 2002 JAARBEELD ZORG 2002 52 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S In het kader van het project ?Robuuste RIO s hebben gemeenten en indicatieorganen een reeks van maat- regelen uitgevoerd, die erop gericht zijn de kwaliteit van de indicatiestelling en de bedrijfsvoering van indicatieorganen te verbeteren. In de ?Tijdelijke regeling uitvoering kwaliteitsverbetering indicatie- stelling werd vastgelegd welke resultaten daarbij beoogd worden. Deze regeling vormde de basis voor de financiering van regionale plannen. De voortgang van de regionale plannen is periodiek in kaart gebracht. Bijzondere probleemsituaties bij indicatieorganen zoals achterstanden in de indicatiestelling zijn met extra ondersteuningsmaatregelen opgelost. De integratie van de geestelijke gezondheidszorg is in 2002 voorbereid door LZA-commissies (indicatie- stelling langdurig zorgafhankelijken in de GGZ) op te zetten. Op landelijk niveau is een aantal ontwikkelings- projecten gestart rond de betrokkenheid van indicatieorganen bij lokale loketten. Persoonsgebonden budget/ zorg in natura De AWBZ brede regeling PGB nieuwe stijl is op 10 maart 2003 (TK 2002?2003, 25 657, nr.25) aan de Tweede Kamer aangeboden. De waardebepaling van het PGB nieuwe stijl is het eindresultaat van uitgebreid overleg met het ministerie van Financi�n en de pati�ntenorganisaties. De formulierenset PGB is totstandgekomen na intensief overleg met het College voor zorgverzekeringen en een aantal zorgkantoren in een zogenoemd modeltraject. De algemene en uitgebreide PGB-folders zijn totstand- gekomen in een ander modeltraject waarbij het CVZ, zorgkantoren en pati�ntenorganisaties zijn betrokken. Ingezette middelen De activiteiten komen ten laste van de projectbegro- ting van het project ?Modernisering AWBZ , die mede wordt gevoed door bijdragen van betrokken directies. De modernisering van de AWBZ raakt meer sectoren van het departement. Een totaalverantwoording vindt plaats in het kader van de Rapportage Groot Project aan de Tweede Kamer (TK 2002?2003, 26 631, nr.38). De middelen komen ten laste van de projectbegroting van het project Modernisering AWBZ. Naast de kosten van de deelprojecten indicatiestelling en zorgregistratie is een totaalbedrag van e 4,8 mln ingezet voor algemene projectkosten (inclusief personele lasten) en bestuurlijke experimenten. Aan initiatiefnemers van regionale LZA-commissies is in 2002 voor e 3 mln aan projectsubsidies verstrekt. Aan co�rdinerende gemeenten zijn subsidies verstrekt om projectplannen voor lokale loketten uit te voeren. In totaal is e 1,7 mln ingezet voor een negental projecten verspreid over Nederland. Alle ondernomen activiteiten zijn uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde reguliere kaders. 4.4 MODERNISERING VAN DE GGZ Om de vernieuwing in de GGZ verder vorm te geven, was de aandacht in 2002 gericht op de organisatie, financiering en kwaliteit van de zorg. Concreet vertaalde dit zich erin dat de zorgketen verder werd versterkt. Een sterke keten bestaat uit een goed toegankelijke eerstelijns-GGZ en een gespecialiseerde GGZ met aanvaardbare wachttijden. Om dit te berei- ken, hebben we er in 2002 volgens het ingezette beleid verder aan gewerkt de eerste lijn te versterken, wat betreft capaciteit, deskundigheid en (financi�le) toegankelijkheid. Voor de tweede lijn is in 2002 een objectieve en onafhankelijk georganiseerde indicatie- stelling ingevoerd. Doordat een onafhankelijke wijze van indicatiestelling in de GGZ is ingevoerd, hebben instellingen de mogelijkheid gekregen om per 1 januari 2003 alle verzekeringsaanspraken te honoreren. Dit biedt de sector de mogelijkheid om de wachtlijsten en wachttijden voortvarend aan te pakken. Zie verder deel D, paragraaf 5.1.3 voor een uitgebreidere toelichting op de vernieuwing in de GGZ. 4.5 MODERNISERING VAN HET VERZEKERINGSSTELSEL Operationele doelstelling De doelstellingen van de vernieuwing van het verzekeringsstelsel zijn beschreven in de nota ?Vraag aan bod (TK 2000?2001, 27 855, nr.2). Die doelstel- lingen zijn concreet vastgelegd in het Strategisch Akkoord van juli 2002. Hoofddoelstelling is meer keuzevrijheid bereiken voor verzekerden, terwijl gelijktijdig een gelijke toegang tot het verzekerings- stelsel wordt gerealiseerd voor alle burgers, ongeacht leeftijd, gezondheid (en de vooruitzichten daarbij) of inkomen. Deze doelstelling wordt bereikt door de condities voor een gereguleerde concurrentie tussen verzekeraars vorm te geven. Instrumenten daarbij zijn een grotere risicodragendheid, betere mogelijkheden voor verzekerden om ?met de voeten te stemmen en meer gelegenheid voor verzekeraars om een eigen zorginkoopbeleid te voeren. Deze ontwikkeling kan pas volwaardig tot zijn recht komen als deze wordt ondersteund door een eenduidige verzekerings- structuur, waarin verzekeraars onder gelijke condities met elkaar kunnen concurreren. Daarom wordt de huidige, duale verzekeringsstructuur in het tweede compartiment vervangen door een verplichte verzekering voor curatieve zorg voor iedereen. JAARBEELD ZORG 2002 53 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S De minister is verantwoordelijk voor een effectief verzekeringssysteem en cre�ert hier randvoorwaarden voor. De ziekenfondsen ? en na de totstandkoming van de nieuwe zorgverzekering de uitvoerders van die verzekering ? zijn verantwoordelijk voor een recht- matige en doelmatige uitvoering van de verzekering. Bereikte resultaten De beleidsvoornemens op dit terrein zijn in begin 2002 verder uitgewerkt in de nota Nadere uitwerking Vraag aan bod (TK 2001?2002, 27 855, nr.17). In deze nota zijn ook de resultaten van het hoofdlijnendebat in de Tweede Kamer op 13 maart 2002 over de vernieuwing van het zorgstelsel betrokken. In het Strategisch Akkoord van het CDA-LPF-VVD kabinet van 7 juli 2002 zijn afspraken vastgelegd ten aanzien van de aanpassing van het verzekerings- stelsel. Het betreft onder andere de aard van de toekomstige verzekering, de omvang van het pakket, de financiering van de verzekering en de compensatie van inkomensgevolgen die optreden bij invoering van de nieuwe verzekering. Een duidelijk plan van aanpak voor de omslag naar het nieuwe stelsel zou kort na het aantreden van het kabinet aan de Kamer worden voorgelegd. Dit is als gevolg van de val van het kabinet niet gebeurd. Tevens is in het Strategisch Akkoord besloten tot een privaatrechtelijke vormgeving van de ziektekosten- verzekering, uitgaande van de veronderstelling dat het gemeenschapsrecht daartoe voldoende ruimte laat. Aan de landsadvocaat is gevraagd deze veron- derstelling te toetsen aan de Europese kaders (derde schaderichtlijn). De uitkomsten van de advisering zijn op 12 december 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2002?2003, 27 855, nr.19). Daarbij is aangegeven dat het kabinet het, in verband met zijn demissionaire status, het niet gepast acht om een standpunt in te nemen op het advies van de landsadvocaat. Ondernomen activiteiten Naast het voorbereiden van kabinetsbesluitvorming en parlementaire behandeling zijn in 2002 onder- zoeken verricht in het kader van de vernieuwing van het zorgstelsel. Daarbij ging het zowel om verbetering van bestaande onderdelen van het stelsel, als om voorbereidend onderzoek in het kader van de invoe- ring van een algemene verzekering voor curatieve zorg. Onder andere is onderzoek verricht naar de verzekeraarsbudgettering, de bestuurlijke structuur, grensoverschrijdende zorg en werkgeversbijdragen in de ziektekostenverzekering. VWS acht een actieve inbreng van veldpartijen bij de vernieuwing van het zorgstelsel van groot belang. In dat kader is in 2002 een cyclus van regionale werk- conferenties georganiseerd, afgesloten met een landelijk congres. Mede ter ondersteuning van deze activiteiten is in 2002 de website Zorgaanzet (www.zorgaanzet.nl) opgezet. De website fungeert als informatie- en documentatiebron en als voertuig voor de dialoog over de stelselvernieuwing. 5 Informatiebeleid en ict in de zorg In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkelingen en initiatieven op het gebied van informatiebeleid en informatievoorzieningen, en we staan stil bij de informatievoorziening in de zorg. In paragraaf 5.1 bespreken we de informatievoorziening door de overheid. Om een verantwoord systeem van infor- matievoorziening in de zorg te cre�ren en te hand- haven, werkt VWS nauw samen met verschillende maatschappelijke organen. Dit resulteert onder andere in de Brancherapporten Nieuwe Stijl, waarin zo veel mogelijk objectieve gegevens over de sectoren worden gepresenteerd. Ook monitoring van sectoren of producten in de zorg is een probaat middel om gerichte en overzichtelijke informatie te presenteren aan belanghebbende partijen. Verder doet VWS gerichte inspanningen om de informatie- voorziening naar het publiek te verbeteren en de administratieve lasten terug te dringen. In paragraaf 5.2 geven we de stand van zaken weer van de ict in de zorg. 5.1 INFORMATIEBELEID EN INFORMATIEVOORZIENINGEN Algemene doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het informatiebeleid heeft als doel de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betrouwbaarheid van de beschikbare informatie over ziekte en gezondheid en over de zorg en het zorgstelsel te verbeteren. Het gaat daarbij om informatie waarmee overheids- beleid wordt onderbouwd en ge�valueerd, en om publieke informatie. Bij de uitwerking van ?Vraag aan bod (TK 2001?2002, 27 855, nr.17) is een nieuw beleidskader geformuleerd voor de informatievoorziening over en voor de zorgsector. Dit is bedoeld als basis om concrete maatregelen uit te werken waarmee de informatie- voorziening voor de zorgvrager, de partijen in de zorgmarkt, en de overheid zelf verbeterd kan worden in het perspectief van een meer vraaggestuurd zorgstelsel. JAARBEELD ZORG 2002 54 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Wij zijn systeemverantwoordelijk en cre�ren rand- voorwaarden en stimuleren initiatieven om te komen tot een betere informatie-infrastructuur voor en over gezondheid en gezondheidszorg. Wij zijn zelf verant- woordelijk voor een adequate informatievoorziening voor beleid, toezicht en verantwoording. 5.1.1 INFORMATIEVOORZIENING DOOR DE OVERHEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is de kwaliteit en toegankelijkheid van de overheidsinformatie verbeteren. Wij zijn hiervoor in de eerste plaats zelf verantwoordelijk, maar daarnaast zijn belangrijke rollen weggelegd voor de zelfstandige bestuursorganen, het Centraal Bureau voor de Statistiek, Vektis (verzekeraars), Prismant en andere gegevensleveranciers. Bereikte resultaten In 2002 is een raamwerk van prestatie-indicatoren ontwikkeld voor het Nederlandse zorgsysteem op macroniveau. Dit raamwerk wordt in de jaren 2003?2004 concreet ingevuld. Het is een ?Balanced Scorecard -werkwijze voor de zorg, die inhoudelijke informatie geeft over het functioneren van de sector, en die op macroniveau wordt gecombineerd met een systeem dat inzicht moet geven in de volks- gezondheidsinformatie. Het totale raamwerk wordt een maatwerkmodel waarmee de prestaties in de Nederlandse volksgezondheid- en zorgsector kunnen worden gemeten. Ondernomen activiteiten Er is een nulversie opgezet van het raamwerk van prestatie-indicatoren. In 2002 is in samenwerking met de vakgroep Sociale geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam gewerkt aan dit raamwerk. Het is gebaseerd op een combinatie van het Lalondemodel en de Balanced-Scorecardmethodiek. Bij het Lalonde- model wordt zuiver gekeken naar de informatie over de volksgezondheid: leefstijl, genetische opmaak, omgevingsfactoren en de invloed van prestaties uit de zorg. Bij de Balanced-Scorecardmethodiek worden de prestaties uit de zorg daadwerkelijk gemeten. Vanuit vier perspectieven (consumenten, financieel, bedrijfsvoering en innovatie) wordt bij de Balanced Scorecard gekeken naar managementinformatie in de zorg. De methodiek van de Balanced Scorecard is overgenomen uit het bedrijfsleven en specifiek voor de zorgsector in Nederland tot een maatwerkmodel gemaakt. Verder is gestart een Minimale Data Set (MDS) te formuleren over de gezondheidszorg. De werkzaam- heden bestonden uit gedachtevorming, concept- vorming en praten met het veld. Op basis van de MDS wordt informatie verzameld die een zo volledig mogelijk, betrouwbaar en actueel beeld geeft van de prestaties en kosten van de gezondheidszorg. Deze gegevens worden op macroniveau geordend naar de publieke belangen die de overheid dient te borgen voor de zorg: de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de kwaliteit van de zorg. Om de gegevenscatalogus te vullen ?vanuit het zorgveld is in 2002 besloten dat er een of meer pilots zullen plaatsvinden in 2003. 5.1.2 BRANCHERAPPORTEN NIEUWE STIJL Operationele doelstelling De doelstelling is de beschikbaarheid vergroten van objectieve gegevens over de gezondheidszorg en welzijn. Door op een uniforme manier door de VWS- sectoren heen gegevens te verzamelen, ontstaat een toegankelijk basisoverzicht over de stand van zaken in de sectoren. Bereikte resultaten In november 2002 verschenen de Brancherapporten Preventie; Cure; Geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke zorg; Care; en Welzijn en Sport 98? 01 als gezamenlijke publicatie van ons ministerie en een aantal kennisinstituten. De rapporten zijn breed verspreid onder de verschillende sectorpartijen en gepubliceerd op de internetsite van ons ministerie (www.minvws.nl). De brancherapporten bieden een samenhangend beeld van de verschillende sectoren op het VWS- terrein. Elk rapport bevat een beschrijving van de sector, een overzicht van de belangrijkste belangen- vertegenwoordigers, en een beschrijving van de innovaties en ontwikkelingen in de sector die het meest in het oog springen. Ook zijn per sector feitelijke gegevens opgenomen over onderwerpen als kwaliteit van zorg en welzijn, wachtlijsten, personeelsverloop, productiegegevens en budgetten. Doelgroepen zijn parlement, beleidsmedewerkers in de sector en beleidsmedewerkers van ons ministerie. Ten opzichte van de dummy-versies van september 2001 is in deze versies een concrete invulling gegeven met feiten en cijfers per sector. Daarmee is een volgende stap gezet op weg naar een betere beschikbaarheid van objectieve gegevens over de VWS terreinen. Ondernomen activiteiten Met een aantal sectorale kennisinstellingen (RIVM, Nivel, het Trimbos instituut, Prismant en NIZW) is afspraken gemaakt om de informatie die over verschillende sectoren beschikbaar is, geordend te presenteren. De gegevens zijn in de brancherappor- ten gestructureerd en zoveel mogelijk ge�niformeerd opgenomen. Een groot aantal organisaties op JAARBEELD ZORG 2002 55 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S het terrein van de gezondheidszorg (koepels van zorgaanbieders en beroepsbeoefenaren, pati�nten- en consumentenorganisaties, zorgverzekeraars, zelfstandige bestuursorganen en toezichthouders) is actief betrokken geweest bij de totstandkoming van de rapporten middels begeleidingscommissies. Een technische adviescommissie, samengesteld uit datadeskundigen, heeft zich uitgesproken over de kwaliteit, betrouwbaarheid en uniformiteit van de gegevens. Bovenstaande activiteiten moeten ertoe leiden dat de partijen in de sector de gegevens in de brancherapporten als objectieve basisinformatie ervaren. Ingezette middelen De totstandkoming van de brancherapporten 98? 01 heeft ongeveer e 0,5 mln gekost. Dit is conform het bedrag zoals opgenomen in de Zorgnota 2002. 5.1.3 MONITORS Operationele doelstelling De doelstelling is om de beschikbaarheid van objec- tieve gegevens over de terreinen volksgezondheid en welzijn te verbeteren door monitors te laten uitbrengen over de verschillende beleidsvelden. De monitors bieden verdiepende informatie over het betrokken terrein. Hieronder beschrijven we de verschillende monitors die in 2002 zijn uitgevoerd. 5.1.3.1 GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG, VERSLAVINGS- ZORG EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG De beleidsterreinen drugs, geestelijke gezondheids- zorg (GGZ) en maatschappelijke zorg beschikken ieder over een monitor. Onder bestuurlijke regie van VWS verzorgt het Trimbos-instituut de weten- schappelijke co�rdinatie en publicatie van de kennis- producten die de drie monitors leveren. De Nationale Drug Monitor De Nationale Drug Monitor (NDM, sinds 1999) is erop gericht de (problematische) consumptie van alcohol, tabak en drugs onder de gehele bevolking en onder jongeren cijfermatig te monitoren. De NDM besteedt ook aandacht aan ontwikkelingen die daarmee samenhangen: in het beroep op de verslavingszorg, in het ontstaan van maatschappelijke schade en in de rechtshandhaving. De NDM heeft in 2002 haar vierde jaarbericht gepubliceerd en een signalement op het terrein van gemeenschapsgerichte preventie. In 2002 is ook voldaan aan de internationale verplichtingen op informatiegebied over drugs en drugsverslaving voor de Europese Unie (EMCDDA: National Report), de World Health Organization (WHO) en de United Nations (UN). De Monitor Maatschappelijke Opvang De Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO, sinds 2000) rapporteert jaarlijks over vraag en aanbod in de sector en verschaft tweejaarlijks informatie over gemeentelijk beleid. De MMO heeft in 2002 haar tweede jaarbericht gepubliceerd met cijfers over vraag en aanbod. De MMO draagt ook bij aan het interdepartementaal Beleidsonderzoek maatschap- pelijke opvang, waartoe het kabinet in 2002 besloten heeft. De Nationale Monitor Geestelijke Gezondheid De Nationale Monitor Geestelijke Gezondheid heeft in 2002 haar eerste jaarbericht gepubliceerd. Het bevat informatie over zeven ernstige psychische stoornissen volgens de huidige stand van weten- schap. De stoornissen worden gepresenteerd aan de hand van een vast aantal sociaalepidemiologische kernindicatoren zoals prevalentie, incidentie, gevolgen en determinanten. Ingezette middelen Voor deze monitors is (via begrotingsmiddelen) e 3,7 mln ingezet. 5.1.3.2 MONITOR GENEESMIDDELEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Doordat we geneesmiddelen monitoren, krijgen wij inzicht in het gebruik van geneesmiddelen, uitgaven aan geneesmiddelen en in de factoren die deze verklaren. Bereikte resultaten Er is in 2002 voortgang gemaakt met een landelijk dekkend registratiesysteem van intramuraal verstrekte antibiotica. Dit is voor heel Europa van belang om resistente bacteri�n te voorkomen en te bestrijden. Door het Geneesmiddeleninformatie- project (GIP) van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is een elektronische monitor voor nieuwe geneesmiddelen gebouwd. Naast de monitoringsystemen publiceerde het RIVM in 2002 de studie ?Slikken in Nederland , waarvoor regionale verschillen in medicijngebruik zijn onderzocht en in beeld gebracht. Ondernomen activiteiten In het afgelopen jaar is via verschillende kanalen ge�nvesteerd in informatievoorziening. Wij maken gebruik van een datawarehouse, dat door de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) wordt onderhouden, om de meest actuele stand te geven van het gebruik van geneesmiddelen, de uitgaven die daarmee gemoeid zijn, en de effecten JAARBEELD ZORG 2002 56 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S van beleidsmaatregelen. Dit datawarehouse (het GIP) bevat gebruiks- en kosteninformatie over genees- middelen die de openbare apothekers verstrekken. De SFK registreerde in 2002 de poliklinische-voor- schriftgegevens van ziekenhuizen en specialismen voor de veldpartijen en de monitoring op lokaal en regionaal niveau. Het GIP heeft ons in 2002 ook informatie verschaft over diverse aspecten van het geneesmiddelenbeleid. Voor de zorgverzekeraars verzorgt het GIP genees- middelspecifieke spiegelinformatie. In 2002 is gebouwd aan een voor deze partijen elektronisch toegankelijk datawarehouse. Het zal in 2003 gereed- komen. Ten slotte heeft het CVZ in 2002 een papieren Monitor Farmaceutische Hulp ontwikkeld die in mei 2003 voor het eerst zal verschijnen. In Europees verband is gewerkt aan een project dat tot doel heeft de beschikbaarheid, gebruik, kosten en effecten van geneesmiddelen in de Europese lidstaten beter vergelijkbaar te maken. Ingezette middelen De monitoring voor de veldpartijen is gefinancierd vanuit het budget voor de Meerjarenafspraken. Aan het GIP is e 1,5 mln besteed. De registratie van intramuraal verstrekte antibiotica vergde e 0,1 mln. Het datawarehouse dat voor de overheid is gebouwd, is vanuit de begroting gefinancierd (e 0,9 mln). 5.1.3.3 MONITOR HULPMIDDELEN Jaarlijks brengt het CVZ in mei de Monitor Hulpmid- delen uit. De hulpmiddelenmonitor is een belangrijke informatiebron voor het hulpmiddelenbeleid en bevindt zich nog in een ontwikkelingstraject. Het CVZ rapporteerde in 2002 voor het eerst over het onderzoek naar de tevredenheid onder hulpmiddelen- gebruikers. De gemiddelde tevredenheid op dat moment was 80%. Ook besteedde het CVZ aandacht aan belangrijke thema s en ontwikkelingen in de hulpmiddelensector in 2001 en 2002. Dit betroffen onder meer de deregulering, signalen over hulp- middelen, het hulpmiddeleninformatiecentrum (www.hethic.nl), het hulpmiddelenkompas, de experimenten met het productgebonden budget hulpmiddelen en de BTW-verlaging voor een aantal hulpmiddelen. 5.1.4 PUBLIEKSINFORMATIE VERBETEREN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is de toegang tot informatie over zorg en welzijn voor de burger verbeteren. Dit wordt ten eerste bevorderd door informatie op internet gestructureerd aan te bieden. Daarnaast gebeurt dit door de in bibliotheken beschikbare informatie beter te ontsluiten. Wij zijn hiervoor verantwoordelijk. Bereikte resultaten Sinds november 2001 werken organisaties van zorg- gebruikers, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en onderzoeksinstituten er samen aan betrouwbare informatie over gezondheid en ziekte op internet (Gezondheidskiosk) te ontsluiten. In 2002 is het aantal organisaties dat participeert in de Gezondheidskiosk van 9 uitgebreid naar 22. Er is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar een virtuele toegang tot collecties van de betrokken bibliotheken. De belangrijkste conclusie is dat: een virtuele bibliotheek voor zorg en welzijn voorziet in een belangrijke behoefte. Een virtuele toegang is een optie die, onder financi�le randvoorwaarden, op voldoende draagvlak kan rekenen. Ondernomen activiteiten ZonMw is vanuit haar programma ?Kiezen met zorg dat zich mede richt op informatievoorziening aan zorggebruikers, actief betrokken is bij onze activitei- ten voor de gezondheidskiosk. Ingezette middelen Wij ondersteunen het internetportaal Gezondheids- kiosk voor e 453.780 op jaarbasis. De kosten van het vervolgonderzoek ?Virtuele bibliotheek bedroegen e 14.785. 5.1.5 ADMINISTRATIEVE LASTEN TERUGDRINGEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Een van de speerpunten van het kabinetsbeleid is de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de zorgsector substantieel te verminderen. Doelstelling is 20% reductie van administratieve lasten in 2006 ten opzichte van 2002. Wij zijn zelf verantwoordelijk voor deze doelstelling. Begin 2002 heeft de Commissie Terugdringing Administratieve Lasten Zorgsector (commissie? De Beer) haar advies ?Minder regels, meer zorg aan ons uitgebracht. De commissie heeft in haar rapport becijferd dat de totale administratieve lasten in de zorgsector e 1 mld bedragen en dat implementatie van haar voorstellen ? in de maximale variant ? ongeveer e 300 mln kan opleveren (circa 30%). De commissie?De Beer stelt dat aanzienlijke ict-investeringen noodzakelijk zijn om de besparingsvoorstellen te kunnen realiseren. Wij hebben het rapport van de commissie?De Beer aangeboden aan de Tweede Kamer en hebben inmiddels een implementatieplan afgerond. Dit implementatieplan is in november 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. 5.2 ICT IN DE ZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is een bredere en effici�ntere toe- passing van informatie- en communicatie-technologie in de zorg, zodat de kwaliteit van de zorg en de transparantie van het zorgproces worden verbeterd. Zorgverleners moeten met behulp van ict-onder- steuning op het juiste moment en de juiste plaats kunnen beschikken over de juiste informatie. Wij zijn systeemverantwoordelijk voor ict in de zorg, en hebben aangegeven eventuele belemmeringen te zullen wegnemen om zo de weg vrij te maken voor een adequate ict-ondersteuning in de zorg en de implementatie van het elektronisch pati�nten- dossier (EPD) verder voor te bereiden. Vanuit internationaal perspectief dienen de actie- punten uit het eEurope Actieplan te zijn gerealiseerd en wil Nederland bijdragen aan een scherper gefor- muleerd standaardisatiebeleid op EU-niveau. Bereikte resultaten Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) is sinds begin 2002 operationeel. NICTIZ draagt zorg voor uitwisseling van kennis en ervaring, stimuleert initiatieven en co�rdineert waar nodig en nuttig. NICTIZ heeft daartoe een werkplan opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is voor een veilige en betrouwbare elektronische berichtuitwisseling. Wij hebben bijgedragen aan het kabinetsstandpunt Persoonsnummerbeleid, waarmee een basis is gevormd voor de invoering van het Zorgidentificatie- nummer (ZIN) als sectoraal nummer. Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) heeft een definitiestudie afgerond voor de invoering van een Unieke Zorgverleneridentificatie (UZI). De door ons gesubsidieerde Zorgpasproef is in 2002 afgerond. De kennis die is opgedaan met dit groot- schalige experiment is overgedragen aan het NICTIZ en de infrastructuur die tot stand is gebracht, is overgedragen aan het regionale samenwerkings- verband. De proef heeft aangetoond dat het mogelijk is met de huidige stand van de techniek een goed beveiligde omgeving te cre�ren waarin medische informatie veilig en betrouwbaar kan worden uitgewisseld. Ict is een onmisbaar hulpmiddel om verbeteringen in kwaliteit te realiseren en behoort daarom ook tot het professionele instrumentatrium van de zorgverlener. De ramingen geven aan dat via de premie ongeveer e 800 mln aan ict wordt uitgegeven, circa 2% van het budget. Toch profiteert de sector nog onvoldoende van de mogelijkheden die het gebruik van ict kan bieden. JAARBEELD ZORG 2002 57 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Bereikte resultaten De implementatie van de voorstellen van de commis- sie?De Beer is inmiddels ter hand genomen. In de loop van 2002 zijn de volgende resultaten behaald: - de werkgeverscontrole kan worden ondersteund door een nieuwe, elektronische, systematiek om gegevens zodanig te verzenden dat de uitwisseling beter en sneller verloopt; - de indieningtermijn voor premierestitutie voor flexwerkers is verlengd als onderdeel van de vereenvoudiging van mutatieprocessen bij flex- werkers; - het meervoudig gebruik van dezelfde gegevens leidt ertoe dat in de loop van 2003 11 enqu�tes kunnen worden afgeschaft. Ondernomen activiteiten Momenteel wordt binnen ons ministerie een plan van aanpak opgesteld om de afspraken te kunnen realiseren die binnen het kabinet zijn gemaakt over het dossier ?Vermindering administratieve lasten . Deze houden onder andere in dat het co�rdinatie- punt administratieve lasten vorm krijgt binnen onze organisatie, dat de bewustmaking van het onderwerp administratieve lasten wordt gestimuleerd bij het totstandkomen van nieuwe wet- en regelgeving, en in de relaties met partijen in het veld. Ook zal in het plan van aanpak worden ingegaan op de problematiek rondom de noodzakelijke ict-investe- ringen. In de brief van november 2002, waarmee het implementatieplan over de voorstellen van de commissie?De Beer is aangeboden aan de Tweede Kamer, is aangegeven dat de Tweede Kamer in het voorjaar van 2003 nader zou worden ge�nformeerd over de omvang van de investeringen (onder andere in ict) die noodzakelijk worden geacht om deze voor- stellen te kunnen realiseren. Onderzoek voor bedrijf en beleid (EIM) is gevraagd om met een quick scan een inventariserend onder- zoek uit te voeren op de niet-zorgterreinen binnen ons ministerie en om aan te geven op welke terreinen de administratieve lasten succesvol kunnen worden teruggedrongen. EIM heeft dit onderzoek inmiddels in concept afgerond en geeft aan dat bij negen VWS- wetten op niet-zorgterrein naar verwachting de administratieve lasten met succes gereduceerd kunnen worden. Ingezette middelen Er is e 0,5 mln vanuit de begroting ingezet. JAARBEELD ZORG 2002 58 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Wat betreft de standaardisatie van de informatievoor- ziening in de zorg heeft het Nederlands Normalisatie- instituut (NEN) nu een betere positie, zodat de internationale afstemming en de nationale wensen (via NICTIZ) beter op elkaar kunnen aansluiten. Het NEN co�rdineert het nationaal overleg tussen de standaardisatieorganisaties. Ondanks actieve partici- patie is een scherper geformuleerd EU-beleid op het gebied van standaardisatie nog niet totstand- gekomen. De actiepunten uit het eEurope Actieplan zijn gehaald. Mensen met beperkingen moeten in staat zijn hun eigen leven in te richten. Het project ?Drempels Weg heeft tot doel het belang van een toegankelijk internet voor en het gebruik van internet door gehandicapten nadrukkelijk op de agenda te plaatsen en kennis daarover te verzamelen en te verspreiden. Tot en met 2002 hebben 178 organisaties een intentieverklaring getekend om hun websites toegankelijk te maken. Als onderdeel van het project ?Drempels Weg zijn zeven ict-projecten gesubsidieerd. Deze projecten vari�ren van de ontwikkeling van internetcursussen voor visueel en verstandelijk gehandicapten en de ontwikkeling van criteria voor websites voor mensen met een verstandelijke handicap tot pilots voor toegankelijke computerwerkplekken in openbare bibliotheken. Ondernomen activiteiten Begin 2002 is het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) opgericht, met als operationele doelstelling bijdragen aan de implementatie van een zorgbreed EPD. In NICTIZ is een aantal organisaties opgegaan die subsidie ontvingen van ons, waaronder het Ict- Platform in de Zorg. Het NICTIZ werkt verder aan een Zorgidentificatienummer (ZIN), een Unieke Zorgverle- neridentificatie (UZI) en een Unieke Zorgverleners Identificatie (UZOVI). Het project ?Drempels Weg is overgegaan op een regionaal georganiseerde campagne waarbij in 2002 drie provincies zijn aangedaan. De uitvoering van Drempels Weg is overgedragen aan het Landelijk Bureau Toegankelijkheid. Om de drempels voor ouderen op internet te slechten wordt SeniorWeb gefinancierd, in het kader van het Nationaal Actieplan Elektronische Snelweg (NAP). Hiermee wordt de toe- gankelijkheid van internet, en daarmee de toeganke- lijkheid van informatie, voor ouderen sterk verbeterd. Ingezette middelen In 2002 is subsidie verleend aan het NICTIZ en de Zorgpasproef. Daarnaast heeft een aantal projecten (onder andere Stichting Amphia, ABC4CARE, Vektis, Branche Initiatieven) subsidie ontvangen op basis van afspraken die in samenspraak met Ict-Platform in de Zorg waren gemaakt. In totaal was met de subsidies een bedrag van e 13,3 mln gemoeid. Het budget voor Drempels Weg was e 1,67 mln. 6 Bouw In het laatste hoofdstuk van dit deel van het Jaarbeeld Zorg gaan we in op de bouwontwikkelingen in 2002. Ook daarvoor geven we eerst de algemene beleids- doelstelling en de aard van de verantwoordelijkheid weer. Daarna gaan we in op het planning- en bouw- beleid in vier onderscheiden sectoren. In paragraaf 6.2 staat de curatieve zorg ? de zorg in de zieken- huizen ? centraal. In paragraaf 6.3 bespreken we dit aspect voor de sector Geestelijke gezondheidszorg. Daarna komt in paragraaf 6.4 de stand van zaken voor de gehandicaptenzorg aan de orde. We besluiten het hoofdstuk met paragraaf 6.5 over het planning- en bouwbeleid voor de sector Verpleging, verzorging en ouderen. 6.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING EN AARD VAN DE VERANTWOORDELIJKHEID Planning- en bouwbeleid beoogt dat de zorg verleend kan worden op de plaats en de manier die het beste aansluit bij de behoefte van de pati�nt of cli�nt, zowel vanuit medisch oogpunt als vanuit het oogpunt van maatschappelijk welbevinden van de betrokkene. Aard van de verantwoordelijkheid De centrale overheid heeft de verantwoordelijkheid de publieke belangen van toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid te borgen. In het planning- en bouwbeleid gaat het bij toegankelijkheid om bereik- baarheid (Kan ik er komen?) en beschikbaarheid (Is het er?). Kwaliteit heeft te maken met veiligheid, geschiktheid (Is het gebouw geschikt voor het soort zorg dat daarin geleverd wordt?) en klantgerichtheid (Is bijvoorbeeld de privacy gewaarborgd?). Bij doel- matigheid gaat het zowel om de microdoelmatigheid (Is het niet te duur en is het handig?) als de macro- doelmatigheid (Kan met de totale hoeveelheid middelen een kwalitatief en toegankelijk zorgaanbod worden gerealiseerd?). De algemene lijn is dat mensen waar mogelijk in hun eigen woonomgeving de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Die woonomgeving kan aangepast zijn. Mensen worden opgenomen in een instelling, al dan niet tijdelijk, als ze niet in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren, of als de aard van de behandeling een opname vereist. Voor de care- sectoren betekent dit dat het beleid zich er enerzijds op richt de zorg te extramuraliseren. Kleinschalige woonvormen, scheiden van wonen en zorg en vermaatschappelijking van de zorg zijn hierbij speerpunten. Anderzijds is het van belang waar nodig de intramurale capaciteit tijdig op voldoende niveau te brengen, bijvoorbeeld omdat het aantal dementerenden naar verwachting zal groeien. In de ziekenhuissector is het beleid erop gericht JAARBEELD ZORG 2002 59 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S ?dagelijkse zorg dicht bij de pati�nt aan te bieden en, indien noodzakelijk, complexe en kostbare zorg te concentreren in grotere interventiecentra. Zowel in de cure-, als in de caresectoren is het streven zorginstellingen zo veel mogelijk zelf verant- woordelijk te laten zijn voor hun eigen infrastructuur. De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) reguleert de planning en bouw van de intramurale zorginstel- lingen. Onder deze wet valt zowel bouw die erop gericht is om de capaciteit uit te breiden (ook volume- bouw genoemd) als bouw die erop gericht is gebouwen in stand te houden (ook wel nominaal- bouw genoemd). Voor (vervangende) nieuwbouw geldt een vergunningsprocedure. Voor instandhou- dingsbouw kan in beginsel volstaan worden met een melding, tenzij de instelling daarvoor onvoldoende middelen heeft opgebouwd (zogenoemde trekkings- rechten); in dat geval moet de vergunningprocedure worden gevolgd. Het College bouw ziekenhuisvoor- zieningen (CBZ) is het belangrijkste uitvoerings- orgaan van het beleid dat met de WZV gevoerd wordt. Het aanjaagteam van het CBZ draagt eraan bij vertra- ging tijdens de bouw tegen te gaan door bouwprojec- ten waar nodig en mogelijk vlot te trekken en door instellingen aan te zetten om projecten te initi�ren. Het aanjaagteam bood in de periode 1 oktober 2001 tot 1 oktober 2002 ondersteuning bij 469 projecten. Het ging om projecten waarvoor al een WZV-beschik- king was afgegeven, maar waarbij de voortgang was vertraagd. Daarbij waren zowel projecten met vertra- ging in de voortgang waarvoor al een beschikking is afgegeven (209 projecten) als projecten die het eerste goedkeuringsstadium nog niet hebben bereikt (260 adviesgesprekken). Van de 209 behandelde projecten met vertraging zijn er inmiddels 79 een fase verder gekomen. Het aanjaagteam heeft nu nog 130 projecten in behandeling. Bij de projecten waar sprake was van vertraging is de sector Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) kop- loper met 112 behandelde projecten. Deze score is mede bereikt door de huisvestingsactie GGZ (zie paragraaf 6.3). Veruit de meeste adviesgesprekken (95%) worden gevoerd in de sector Verpleging en verzorging (V&V). 6.2 CURATIEVE ZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het is de doelstelling de curatieve zorg te moderni- seren, waarbij ernaar wordt gestreefd ?dagelijkse zorg dicht bij de pati�nt aan te bieden en complexe en kostbare zorg te concentreren in grotere interven- tiecentra. Het adagium daarbij is: ?Deconcentratie waar mogelijk, concentratie indien noodzakelijk , zoals ook te lezen is in de nota ?Positionering alge- mene ziekenhuizen . Wij zijn hiervoor systeemverant- woordelijk. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Het CBZ heeft onderzoek gedaan naar de ontwikke- ling van het bedgebruik in ziekenhuizen. Daaruit kwam de conclusie dat het aantal ziekenhuispati�nten per 1.000 inwoners en dus het activiteitenniveau van het ziekenhuis tussen nu en 2015 aanzienlijk zal toenemen. Een voortgaande verkorting van de gemiddelde verpleegduur en een voortzettende verschuiving van klinische naar poliklinische zorg zullen echter de gevolgen voor het bedgebruik kunnen compenseren. Het beleid om het werkelijk aantal bedden terug te laten lopen tot circa 2 per 1.000 adherente inwoners behoeft daarom vooralsnog niet te worden bijgesteld. Vergunningenbouw In 2002 zijn voor drie grootschalige ziekenhuis- projecten verbouw-/ nieuwbouwvergunningen verleend. In twee daarvan is sprake van concentratie van ziekenhuiszorg, zonder dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van die zorg noemenswaardig achteruitgaat. Het derde ziekenhuisproject betreft een grootschalige renovatie/ vernieuwbouw van een ziekenhuis op de bestaande locatie. In alle drie de ziekenhuisprojecten is er sprake van dat klinische zorg verschuift naar poliklinische zorg en dagverple- ging en samenwerkingsverbanden worden gereali- seerd met de eerste lijn en andere zorgaanbieders. Deze ontwikkeling laat zich ook herkennen in twee andere concentratie-initiatieven waarover het CBZ in 2002 een advies of beschikking heeft uitgebracht. In 2002 zijn verder vergunningen verleend om twee centra voor hartchirurgie op te richten en te bouwen. Meldingen In 2002 zijn in totaal 213 meldingen positief getoetst. Hiermee was e 310 mln gemoeid. Van de meldingen hebben er 47 betrekking op jaarlijkse meldingen (e 31 mln) en 166 op incidentele meldingen (e 279 mln). De investeringskosten van veruit de meeste incidentele meldingsprojecten (circa 80%) zijn lager dan e 2 mln (per project). Geconstateerd wordt dat, op een enkel project na, meer omvattende renovaties in het kader van de meldingsregeling in 2002 uitgebleven zijn. De ontvangen langetermijnhuisvestingsplannen doen evenwel vermoeden dat dit beeld in de komende jaren naar verwachting zal veranderen en dat de trekkingsrechten meer dan in het jaar 2002 zullen worden geactiveerd. JAARBEELD ZORG 2002 Radiotherapie De radiotherapeutische capaciteit waarvoor in 2002 vergunning is verleend en waarvan de bouw gestart is in 2002 bedraagt 17 bestralingskamers. Samen met de in 2001 verleende vergunningen is thans circa 80% van het in 2005 voorziene aantal bestralingskamers (41) in aanbouw. Met in 2002 verleende vergunningen was een investeringsbedrag gemoeid van e 66 mln. 6.3 GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is de kortdurende behandeling te deconcentreren door de realisatie van regionale GGZ-centra die in bijna alle gevallen in samen- werking met de algemene ziekenhuizen worden opgezet. Ook heeft de ontwikkeling zich doorgezet dat langdurige psychiatrische pati�nten meer in de samenleving verblijven met meer of minder bege- leiding en dat ze daarmee niet meer noodzakelijk op het instellingterrein van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis hoeven te verblijven. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Vergunningenbouw Buiten de realisatie van deze algemene beleidsuit- gangspunten kunnen we een aantal specifieke punten beschrijven dat in 2002 is gerealiseerd. Ten eerste is net als in 2001 in 2002 slechts een klein deel van de GGZ-wachtlijstmiddelen ingezet voor bouw. De reden hiervoor is te vinden in de aard van de zorg die in het kader van de wachtlijstmiddelen wordt geleverd. Deze richt zich in belangrijke mate op de ambulante hulpverlening, de poliklinische hulp en de psychiatrische thuiszorg. Om de poliklinische hulpverlening uit te breiden, kon veelal gebruik worden gemaakt van bestaande infrastructuur dan wel zijn ruimtelijk uitbreidingen gerealiseerd door kleinschalige voorzieningen in gebruik te nemen, die werden gehuurd. In 2002 zijn acht plannen gerealiseerd waarbij bouw noodzakelijk was. Twee daarvan betrof de uitbreiding van klinische plaatsen. Als gevolg van het ingezette beleid van vermaat- schappelijking van de geestelijke gezondheidszorg is de behoefte aan dagactiviteitencentra (DAC s) verplaatst van het instellingsterrein naar dagvoorzie- ningen die in de woonwijken zijn ge�ntegreerd. In 2002 zijn twintig DAC s gerealiseerd. De realisering van forensische psychiatrische voor- zieningen vergt in het algemeen gespecialiseerde gebouwen. De voorbereidingstijd voor deze bouw is langer dan voor reguliere bouw. In het afgelopen jaar zijn de eerste plannen gerealiseerd die weinig bouw behoefden. Het betreft poliklinische voorzieningen (2) en plaatsen voor deeltijdbehandeling (1). 2002 is ook het jaar van de sluiting van de locatie 60 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S van het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort te Velsen. Na 150 jaar psychiatrische zorg te hebben geboden in de duinen voor de Amsterdamse bevolking zijn op 19 april 2002 de deuren van deze instelling definitief gesloten. De zorg wordt nu geleverd in de stad Amsterdam door GGZ-Buitenamstel en Mentrum. In 2002 zijn we samen met GGZ Nederland een actie gestart om de achterblijvende kwaliteit van de huisvesting in de psychiatrie te verbeteren. Hiervan zijn nog geen concrete resultaten bekend. Meldingen In 2002 zijn in totaal 92 meldingen positief getoetst. Hiermee was e 62 mln gemoeid. Van de meldingen hebben er 23 betrekking op jaarlijkse meldingen (e 21 mln) en 69 op incidentele meldingen (e 41 mln). De investeringskosten van veruit de meeste inciden- tele meldingsprojecten (circa 80%) zijn lager dan e 1 mln. 6.4 GEHANDICAPTENZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is dat mensen met beperkingen de beschikking hebben over voorzieningen die de beper- kingen compenseren. Wij zijn hiervoor systeem- verantwoordelijk. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Vergunningenbouw In 2002 is een aanvulling op de bouwprioriteiten 2001?2004 opgestart. Verder is een begin gemaakt om met name de woongebouwen in de sector te monitoren. Sinds juli 2002 geldt een gedereguleerd regime om kleinschalige woonvormen (maximaal 12 plaatsen) tot stand te brengen voor zowel voorzieningen die voorheen onder de WZV vielen, als voor voorzie- ningen die voorheen onder de Tijdelijke verstrek- kingswet maatschappelijke dienstverlening (TVWMD) vielen. Na een overgangsperiode is de regeling vanaf 1 november 2002 voor alle nieuwe aanvragen verplicht. In 2002 zijn in totaal 95 WZV-aanvragen afgehandeld die op basis van de planomschrijving onder de regeling kleinschalige woonvormen zouden kunnen zijn afgehandeld. Het CBZ heeft in 2002 in totaal 188 adviezen en beschikkingen uitgebracht over plannen van instel- lingen voor de gehandicaptenzorg. Wij hebben hetzelfde aantal verklaringen uitgegeven. In het kader van de TVWMD zijn 334 beschikkingen uitgebracht. JAARBEELD ZORG 2002 61 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S Tabel 34 laat zien voor hoeveel plaatsen aan beschik- kingen we vanuit het ?Plan van aanpak wachtlijsten voor de bouw hebben afgegeven. Meldingen In 2002 zijn in totaal 210 meldingen positief getoetst, voor een bedrag van e 109 mln. Van de meldingen hebben 77 betrekking op jaarlijkse meldingen (e 22 mln) en 133 op incidentele meldingen (e 87 mln). De investeringskosten van de meeste incidentele meldingsprojecten (circa 80%) zijn lager dan e 1 mln. 6.5 VERPLEGING, VERZORGING EN OUDEREN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De doelstelling is ten eerste een zodanig aanbod van intramurale en extramurale zorgvoorzieningen en dienstverlening te realiseren dat diegenen die daarvoor in aanmerking komen binnen redelijke termijnen geholpen worden. Ten tweede is het doel een zodanige zorgvoorzienings- en dienstverlenings- wijze dat mensen naar eigen keuze een op de eigen behoefte afgestemd zorg- en verblijfsarrangement kunnen samenstellen. Wij zijn hiervoor systeem- verantwoordelijk. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Vergunningenbouw Op basis van de huidige bouwprojecten die gepland zijn, is de verwachting dat de komende jaren de capaciteit van verpleeghuizen fors zal worden uit- gebreid. Zo heeft het CBZ in 2002 positieve adviezen uitgebracht en beschikkingen afgegeven over een uitbreiding van de verpleeghuiscapaciteit met ruim 2.350 bedden (4% van de huidige capaciteit) en meer dan 260 plaatsen dagbehandeling (5% van de huidige capaciteit). In een beperkt aantal gevallen is ervoor gekozen wonen en zorg te scheiden (49 bedden instandhou- ding en 80 bedden uitbreiding). In 2002 heeft het CBZ 12 plannen (220 bedden) om de verpleeghuis- capaciteit in het ziekenhuis uit te breiden afgehandeld, die samenhingen met verkeerdebedproblematiek. Daarbij gaat het om tijdelijke voorzieningen, met een geplande gebruiksduur van 2 tot 5 jaar. Bij de verzorgingshuizen leiden de 571 initiatieven, die bij het CBZ in 2002 zijn voorgelegd, ertoe dat de intramurale verzorgingshuiscapaciteit met 600 zal afnemen en dat de extramurale zorgcapaciteit met 2.575 plaatsen zal groeien. Het Operationeel Team Wachtlijsten (OTW) werkt instrumenteel bij de bestrijding van de wachtlijsten. Het OTW heeft als taken: lopende initiatieven voor bouw van verpleeg- en verzorgingshuizen versneld tot uitvoering brengen; zorgaanbieders tot initiatief aansporen en actief mogelijkheden opsporen om extra verpleeghuiscapaciteit te genereren. Het OTW heeft zich in 2002 met 62 casussen beziggehouden. Meldingen Voor verpleeghuizen geldt dat in 2002 in totaal 206 meldingen positief zijn getoetst voor een bedrag van e 79 mln. Hiervan hebben 74 betrekking op jaarlijkse meldingen (e 12 mln) en 132 op incidentele meldingen (e 67 mln). Veruit de meeste incidentele meldingsprojecten (ruim 90%) liggen lager dan e 1 mln. De verzorgingshuizen kennen geen meldingsregeling, maar vallen onder de Verkorte procedureregeling (VKP) voor kleine verbouwingen en vervanging van bijvoorbeeld liften, warmwatervoorzieningen (legionella) of noodoproepinstallaties. Per saldo heeft ongeveer een kwart van de verzorgingshuizen in 2002 van deze regeling gebruikgemaakt. Het gaat om 331 projecten voor een bedrag van e 53 mln. TABEL 34 Afgegeven bouwbeschikkingen vanuit plan van aanpak wachtlijsten aantal aantal plaatsen plaatsen bouw bouw in 2001 in 2002 omschrijving semi-murale dagbestedingsvoorzieningen 535 478 semi-murale woonvoorzieningen 273 228 verklaringen voor Intramurale woon- en dagbestedingsvoorzieningen1 429 339 1 Het aantal plaatsen dat in 2002 in behandeling is genomen, is aanzienlijk groter zodat op termijn een substanti�le uitbreiding van de intramurale capaciteit te verwachten is. bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 Zorginfrastructuur Het aantal zorginfrastructurele voorzieningen om zelfstandig wonende zorgbehoevenden te onder- steunen, is uitgebreid. Voor de instellingen die onder de WZV vallen, is ook een mogelijkheid geopend om zorginfrastructuur te realiseren bij extramuralisering van de zorg. Verzorgingshuizen mogen maximaal e 6.800 per plaats investeren om de vereiste infrastructuur tot stand te brengen. In 2002 heeft het CBZ 61 plannen voor zorginfrastructuur behandeld. Daarbij wordt vaak niet alleen het ?verlies aan intramurale capaciteit gecompenseerd, maar vindt er ook een uitbreiding van de zorgcapaciteit plaats naar woonvoorzieningen in de omgeving. Verder geldt dat instellingen op het gebied van de keukenvoorzieningen steeds meer met elkaar samen- werken. Dit betekent dat ��n instelling een productie- keuken exploiteert waarvan verschillende instellingen de maaltijden afnemen. In 2002 heeft het CBZ acht initiatieven voor productiekeukens afgehandeld. Kwaliteit De kwaliteit van de bestaande gebouwen wordt fundamenteel verbeterd. Bij de verpleeghuizen zijn in 2002 adviezen afgegeven over 32 plannen, die met vervangende nieuwbouw gepaard gaan, maar er zijn geen adviezen afgegeven voor plannen voor renovaties van bestaande gebou- wen. Enerzijds betekent dit dat renovatieplannen vaker geheel via de meldingsregeling worden gerealiseerd. Anderzijds betekent het dat vaker dan tot nu toe besloten wordt om in plaats van renovatie vervangende nieuwbouw te realiseren. In 2002 zijn adviezen en beschikkingen afgegeven voor de instandhouding en kwaliteitsverbetering van ruim 4.000 bedden in verpleeghuizen en ongeveer 380 dagbehandelingsplaatsen, die er met name op gericht zijn de nog aanwezige meerbedskamers te doen verdwijnen. Voor 8.300 bedden op meerbedskamers was in 2002 nog geen concreet bouwplan ingediend. De aan- vragen door de instellingen om de meerbedskamers af de bouwen zijn vertraagd, mede doordat er een wachtlijst bestaat voor verpleeghuiszorg. Er zijn zelfs in enkele gevallen weer vijf- en zesbedskamers tijdelijk in hergebruik genomen, omdat de urgentie van de wachtlijst als hoog werd ervaren. Het is niet gelukt de vijf- en zesbedskamers in de verpleeghuizen in 2002 te doen verdwijnen. Dit vergt een langere adem dan werd verwacht. 62 SECTOROVERSTIJGENDE THEMA S C Financieel beleid op hoofdlijnen C JAARBEELD ZORG 2002 64 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN 1 Inleiding Dit deel geeft op hoofdlijnen een toelichting op de financi�le kerncijfers en de (voorlopige) realisatie over de jaren 2001 en 2002. Daarnaast geven we inzicht in de budgettaire ontwikkelingen sinds de Najaarsbrief Zorg 2002. In paragraaf 2.1 defini�ren we de uitgavenbegrippen die gehanteerd worden en in paragraaf 2.2 geven we een toelichting op de nieuwe definitie van het Budgettair Kader Zorg (het BKZ). Paragraaf 2.3 geeft een overzicht van de bijstellingen in de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten voor het jaar 2001. Para- graaf 2.4 toont de ontwikkeling van de zorguitgaven en paragraaf 2.5 de ontwikkeling van het BKZ voor het jaar 2002. Vervolgens worden in paragraaf 2.6 de netto BKZ-uitgaven geconfronteerd met het kader zoals dat door het kabinet is vastgesteld en bijgesteld. In paragraaf 2.7 wordt tenslotte de algemene uitga- venontwikkeling in de jaren 1999?2002 gepresenteerd. In hoofdstuk 3 presenteren we de financiering van de zorguitgaven voor de jaren 2001 en 2002. Het geeft tevens inzicht in de ontwikkeling bij het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten en de Algemene Kas Ziekenfondswet. Ten slotte geeft hoofdstuk 4 een overzicht van de informatiebronnen die gebruikt zijn om (de afrekening over 2001 en 2002 in) het Jaarbeeld Zorg op te stellen, voor zowel de gebudgetteerde als de niet-gebudgetteerde sectoren. 2 Financi�le kerncijfers zorguitgaven en Budgettair Kader Zorg 2.1 UITGAVENBEGRIPPEN In het Strategisch Akkoord zijn afspraken gemaakt over de ruimte die in de jaren 2002 tot en met 2006 beschikbaar is voor zorguitgaven. Deze afspraken hebben geleid tot het vaststellen van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) voor deze kabinetsperiode. Tegelijkertijd is de definitie van het BKZ vanaf het jaar 2002 op twee punten gewijzigd. De zorguitgaven op de VWS-begroting maken geen onderdeel meer uit van het BKZ, maar vallen nu onder de ijklijn Rijks- begroting eng. Verder zijn niet meer de instellings- budgetten relevant voor het BKZ, maar de uitgaven van de verzekeraars en de zorgkassen. In de volgende paragraaf worden deze wijzigingen nader toegelicht. Het BKZ betreft slechts een deel van de totale zorg- uitgaven die in het Jaarbeeld Zorg en de Zorgnota gepresenteerd worden. Daarin worden namelijk �lle zorguitgaven in het eerste en tweede compartiment opgenomen. Een deel hiervan wordt echter gefinan- cierd door de overheid. Hieronder vallen de zorguit- gaven op de VWS-begroting, maar ook bijvoorbeeld de kosten van Gemeentelijke Gezondheidszorg- diensten (GGD-en) en de bijdrage van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de academische ziekenhuizen. Dit deel valt niet onder het BKZ. Figuur 5 geeft een overzicht van de verschillende uitgavenbegrippen, met daarbij vermeld de bedragen die voor het jaar 2002 in dit Jaarbeeld Zorg zijn opgenomen. De zorguitgaven na opschoning zijn de bruto BKZ-uitgaven. De uitgaven die aan het BKZ worden getoetst zijn echter de netto BKZ-uitgaven, dat wil zeggen de bruto uitgaven verminderd met het gedeelte dat niet gefinancierd wordt uit collec- tieve lasten of particuliere premies maar door eigen betalingen van pati�nten. uitgaven Zorgnota 42,8 bruto BKZ-uitgaven 40,5 netto BKZ-uitgaven 38,0 eigen betalingen opschoning (overheidsuitgaven) FIGUUR 5 Relatie tussen uitgavenbegrippen 2002 in f mld bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 65 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN 2.2 NIEUWE DEFINITIE BUDGETTAIR KADER ZORG Zoals in paragraaf 2.1 al is aangegeven, is besloten de definitie van het BKZ vanaf het jaar 2002 op een tweetal punten te wijzigen. In de eerste plaats worden de zorguitgaven op de VWS-begroting niet meer gerekend tot het BKZ. Daardoor is de hoogte van het BKZ in het jaar 2002 met circa e 1,3 mld afgenomen. In de tweede plaats wordt het BKZ voortaan voor alle sectoren gebaseerd op de uitgaven van de verzekeraars en de zorgkassen. Voor een deel van de sectoren (vrije beroepsbeoefenaren, hulpmiddelen en geneesmiddelen) was dat voorheen ook het geval, maar voor de ?gebudgetteerde sectoren (die voorna- melijk de instellingen omvatten in de ziekenhuiszorg, GGZ, gehandicaptenzorg en verpleging en verzorging) werden de ramingen en de realisaties gebaseerd op de budgetten van de instellingen. Sinds de opstelling van de Zorgnota 2003 wordt ook dit deel van het BKZ voortaan gebaseerd op de uitgaven van de verzeke- raars en de zorgkassen. Een gevolg hiervan is dat de informatie die het CVZ geeft over de ontwikkeling van de uitgaven ZFW en AWBZ in het jaar 2002 ook voor de gebudgetteerde sectoren de basis vormt voor de uitkomst van de BKZ-relevante uitgaven. Voorheen was slechts de ontwikkeling van de budgetten van deze sectoren relevant voor het BKZ. Tussen budgetten en uitgaven van de verzekeraars en de zorgkassen treden verschillen op, de zogeheten financieringsachterstanden en -voorsprongen. Bij de AWBZ-sectoren gaat het daarbij om verschillen tussen de voorschotten die gedurende het jaar aan de instelling worden betaald enerzijds, en de budgetten anderzijds. Deze budgetten worden vaak nog na afloop van het jaar bijgesteld, bijvoorbeeld door na- calculatie van niet-gerealiseerde productieafspraken. Bij de ziekenhuizen gaat het om mogelijke verschillen tussen het totaal aan gedeclareerde tarieven in een bepaald jaar en de budgetten. Ook deze worden na afloop van het jaar nog bijgesteld. Wanneer financieringsachterstanden of -voorspron- gen optreden, worden de voorschotten (bij de care) of de tarieven (bij de ziekenhuiszorg) aangepast om deze weer weg te werken. Het gevolg van het wegwerken van financierings- achterstanden of -voorsprongen is dat de ontwikke- ling van de uitgaven van de verzekeraars en de zorgkassen onder invloed staat van dit soort financieringsschommelingen. Evenals in voorgaande jaren het geval was, zijn in deel D van dit Jaarbeeld Zorg zogenoemde horizontale en verticale tabellen opgenomen. Deze geven een beeld van de uitgavenontwikkeling in de betreffende sector. Bovendien is in deze tabellen (voor zover voor de sector relevant) informatie met betrekking tot de financiering opgenomen. Voor enkele gebudgetteerde sectoren worden in 2002 hogere uitgaven gemeld, bijvoorbeeld in de sector verpleging, verzorging en ouderen. Deels zijn deze te verklaren doordat meer productieafspraken zijn gemaakt dan waarmee aanvankelijk bij de ramingen rekening was gehouden. Voor de gebudget- teerde sectoren (in de AWBZ) komt dit tot uiting in hogere voorschotten. Niet uit te sluiten valt dat de gemaakte productieafspraken niet voor de volle 100% gerealiseerd worden. In die gevallen zullen de voor- schotten aan de betrokken instellingen op grond van de gemaakte productieafspraken op een hoger niveau worden vastgesteld, maar zullen de uiteinde- lijke budgetten lager zijn dan die voorfinanciering. Deze financieringsvoorsprong zal met de budgetten 2003 worden verrekend. 2.3 DEFINITIEVE AFREKENING 2001 Vorig jaar mei is het Jaarbeeld Zorg 2001 uitgebracht. Hier zijn realisatiecijfers over de jaren 2000 en 2001 gepresenteerd. Sindsdien zijn, op grond van meer definitieve realisatiecijfers, diverse correcties aange- bracht op het gepresenteerde beeld over het jaar 2001. Tabel 35 laat deze correcties zien. De nominale uitgavenbijstelling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de diverse sectoren. De volume-mutatie is het saldo van de (definitieve) TABEL 35 Ontwikkeling bruto BKZ-uitgaven en -ontvangsten in f mld 2001 stand bruto BKZ-uitgaven Zorgnota 2001 36.053,0 mutaties tot en met Najaarsbrief Zorg 2001 851,8 mutaties afrekening Jaarbeeld Zorg 2001 313,4 stand bruto BKZ-uitgaven Jaarbeeld Zorg 2001 37.218,2 definitieve afrekening 382,2 - mee- en tegenvallers nominaal 59,4 - mee- en tegenvallers volume 322,6 - technisch/ statistisch 0,2 stand bruto BKZ-uitgaven Jaarbeeld Zorg 2002 37.600,5 stand BKZ-ontvangsten Zorgnota 2001 2.353,7 mutaties tot en met Najaarsbrief Zorg 2001 189,7 mutaties afrekening Jaarbeeld Zorg 2001 55,4 stand BKZ-ontvangsten Jaarbeeld Zorg 2001 2.598,8 definitieve afrekening 209,7 - mee- en tegenvallers volume 209,7 stand BKZ-ontvangsten Jaarbeeld Zorg 2002 2.808,5 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 66 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN afrekening in de verschillende sectoren en wordt voornamelijk veroorzaakt door een bijstelling van de uitgaven in de curatieve zorg (e 291,3 mln, waarvan e 223,4 mln bij ziekenhuizen en medisch specialisten). Daarnaast doet zich onder andere een meevaller voor in de uitgaven voor geneesmiddelen (e 57 mln) en zijn er uitgaventegenvallers in de gehandicapten- zorg (e 43,3 mln) en in de sector verpleging, verzor- ging en ouderen (e 24,2 mln). De ontvangstenmutatie van e 209,7 mln is voornamelijk het gevolg van hogere eigen bijdragen particulier in ziekenhuizen en bij medisch specialisten. 2.4 ONTWIKKELING ZORGUITGAVEN (JAAR 2002) Sinds de opstelling van de Zorgnota 2002 is het geraamde uitgaven- en ontvangstenniveau 2002 veelvuldig bijgesteld. Deze mutaties zijn voor een groot deel in de Voorjaarsbrief Zorg 2002 (TK 2001?2002, 28 313, nr.1), de Zorgnota 2003 (TK 2002?2003, 28 605, nr.1) en de Najaarsbrief Zorg 2002 (TK 2002?2003, 28 696, nr.1) opgenomen. In tabel 36 zijn (bij de uitgavenmutaties tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002) mutaties opgenomen die bij Voorjaarsbrief 2002, bij Zorgnota 2003 en Najaars- brief Zorg 2002 aan de Kamer zijn gemeld. In totaal is de raming van de bruto BKZ-uitgaven met circa e 2,1 mld naar boven bijgesteld, naast de bijstelling ten gevolge van de definitiewijziging van het BKZ. Deze wijziging omvatte ten eerste een opschoning van de zorguitgaven op de VWS-begroting (verlaging met circa e 1,3 mld) en ten tweede, door de overstap naar financieringsbasis, een opwaartse aanpassing van het BKZ met circa e 0,25 mld. Een inhoudelijke toelichting op de mutaties is te vinden in de boven- genoemde rapportages. TABEL 36 Ontwikkeling bruto BKZ-uitgaven en ontvangsten op totaalniveau in f mln 2002 stand bruto BKZ-uitgaven Zorgnota 2002 39.254,5 mutaties tot en met Najaarsbrief Zorg 2002 974,8 - mee- en tegenvallers nominaal 71,0 - mee- en tegenvallers volume 936,0 - besparingsverliezen 196,0 - beleidsmaatregelen en intensiveringen 815,6 - technisch/ statistisch 46,8 - definitiewijziging BKZ (opschoning VWS-uitgaven) -1.338,3 - definitiewijziging BKZ (overgang naar financiering) 247,7 stand bruto BKZ-uitgaven Najaarsbrief Zorg 2002 40.229,3 mutaties afrekening Jaarbeeld Zorg 2002 225,6 - mee- en tegenvallers nominaal 33,4 - mee- en tegenvallers volume 253,0 - technisch/ statistisch -128,1 - financieringsmutatie 67,2 stand bruto BKZ-uitgaven Jaarbeeld Zorg 2002 40.454,9 stand BKZ-ontvangsten Zorgnota 2002 2.574,1 mutaties tot en met Najaarsbrief Zorg 2002 6,3 - mee- en tegenvallers volume 97,2 - definitiewijziging BKZ (opschoning VWS-ontvangsten) -90,9 stand BKZ-ontvangsten Najaarsbrief Zorg 2002 2.580,5 mutaties afrekening Jaarbeeld Zorg 2002 - mee- en tegenvallers volume -150,0 stand BKZ-ontvangsten Jaarbeeld Zorg 2002 2.430,5 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 67 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN De mutaties n� de Najaarsbrief Zorg 2002, die zijn opgenomen in tabel 36, lichten we nader toe in deel D van dit Jaarbeeld Zorg. Vooralsnog springt in het oog dat met betrekking tot de uitgaven het saldo van mee- en tegenvallers volume, dat voortvloeit uit de (voorlopige) afrekening 2002, e 253 mln bedraagt. Deze tegenvaller is voornamelijk het gevolg van de (voorlopige) afrekening van de uitgaven voor verpleging en verzorging (e 330,9 mln). De mutatie aan de ontvangstenkant betreft het verschil tussen de ge�nde en geraamde eigen bijdra- gen AWBZ in 2002. Dit komt omdat bij de ramingen altijd is uitgegaan van opgelegde eigen bijdragen en niet van werkelijk ge�nde eigen bijdragen. 2.5 ONTWIKKELING VAN HET BUDGETTAIR KADER ZORG IN 2002 Tabel 37 presenteert de ontwikkeling van het BKZ en de mutaties die zich sinds de opstelling van de Zorgnota 2002 hebben voorgedaan. Ten opzichte van de stand in de Najaarsbrief Zorg 2002 is het kader met e 5 mln verhoogd. Deze mutatie is voor- namelijk het gevolg van de overheveling vanuit de VWS-begroting van middelen voor onderzoek naar en verstrekking van weesgeneesmiddelen (e 4,7 mln). 2.6 CONFRONTATIE NETTO BKZ-UITGAVEN EN BUDGETTAIR KADER ZORG De uitgaven die aan het BKZ worden getoetst zijn de netto BKZ-uitgaven, dat wil zeggen de bruto uitgaven verminderd met de eigen betalingen van pati�nten. Tabel 38 confronteert het bedrag van deze netto BKZ- uitgaven met het BKZ. Deze tabel toont dat al v��r de opstelling van de Zorgnota 2002 (onder andere in het voorjaar van TABEL 37 Ontwikkeling van het Budgettair Kader Zorg in f mln 2002 stand Zorgnota 2002 35.225,1 mutaties tot en met Zorgnota 2003 1.850,4 - mutaties in VJB 2002 59,1 - herdefinitie BKZ (opschoning VWS-uitgaven) -1.338,3 - herdefinitie BKZ (overgang naar financiering) 247,7 - nieuwe vaststelling van de hoogte van het BKZ (SA) 2.881,9 mutaties in Najaarsbrief Zorg 2002 -1,7 mutaties na Najaarsbrief Zorg 2002 5,0 stand Jaarbeeld Zorg 2002 37.078,7 bron: VWS TABEL 38 Confrontatie netto BKZ-uitgaven en Budgettair Kader Zorg 2002 in f mln netto BKZ- Budgettair verschil Zorgnota 2002 Kader Zorg 2002 uitgaven 2002 36.680,5 35.225,1 1.455,4 Voorjaarsbrief Zorg 2002 37.308,8 35.284,2 2.024,6 Zorgnota 2003 37.075,5 37.075,5 0,0 Najaarsbrief Zorg 2002 37.648,9 37.073,7 575,2 Jaarbeeld Zorg 2002 38.024,4 37.078,7 945,7 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 68 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN TABEL 39 Meerjarig overzicht van de uitgaven in de jaren 1999?2002 sector 1999 2000 2001 2002 gezondheidsbevordering en preventie 752,4 801,9 830,4 938,5 curatieve zorg 13.238,6 14.112,6 15.572,3 16.852,2 geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten 3.156,4 3.352,4 3.690,6 4.038,7 geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang 2.691,1 2.894,8 3.205,2 3.481,4 gehandicaptenzorg en hulpmiddelen 3.727,0 4.008,6 4.523,3 5.175,3 verpleging, verzorging en ouderen 7.491,8 8.187,9 9.154,9 10.293,0 zorgverzekeringen 1.663,5 1.501,7 1.631,3 1.733,0 aanvullende post 0,0 0,0 0,0 21,9 totaal 32.720,8 34.859,9 38.608,0 42.534,0 bron: VWS het jaar 2000) door het kabinet Kok II besloten was tot extra intensiveringen in de zorg, zonder aanpassing van het kader. Bij Voorjaarsbrief Zorg 2002 is besloten tot een ramingsbijstelling van de toegestane zorg- uitgaven in 2002 van circa e 0,6 mld, eveneens zonder aanpassing van het BKZ (zie tabel 37). Bij de start van het kabinet Balkenende I is het BKZ gelijkgesteld aan de op dat moment actuele raming van de netto BKZ-uitgaven. Korte tijd later, bij de opstelling van de Najaarsbrief Zorg 2002, bleek reeds een nieuwe overschrijding van circa e 0,6 mld. Uit de (voorlopige) afrekening van de zorguitgaven blijkt nu een overschrijding van het BKZ van circa e 0,9 mld. 2.7 UITGAVENONTWIKKELING IN DE JAREN 1999 TOT EN MET 2002 Tabel 39 presenteert een overzicht van de gereali- seerde uitgaven in de jaren 1999 tot en met 2002. Figuur 6 toont de verdeling van de gerealiseerde zorguitgaven in 2002 naar de verschillende sectoren. Uit deze figuur wordt de verhouding tussen de ver- schillende sectoren duidelijk. Een groot deel van de uitgaven wordt besteed aan curatieve zorg, gevolgd door de uitgaven voor verpleging, verzorging en ouderen. 3 Ontvangsten, uitgaven en vermogens van de zorgfondsen (AWBZ en ZFW) 3.1 FINANCIERING VAN DE UITGAVEN IN 2002 De financiering van de zorguitgaven laat zich in een vijftal categorie�n onderverdelen. Tabel 40 geeft deze verdeling in cijfers weer en figuur 7 laat de verhouding tussen de verschillende financierings- bronnen zien. 3.2 ONTVANGSTEN, UITGAVEN EN VERMOGENS VAN DE ZORGFONDSEN (AWBZ EN ZFW) Tabel 41 geeft een overzicht van de premies AWBZ en ZFW voor de jaren 2000 tot en met 2002. De procen- tuele premies voor AWBZ en ZFW voor 2002 zijn kort na het verschijnen van de Zorgnota 2002 vastgesteld op het niveau dat in de Zorgnota 2002 was vermeld. De nominale premie voor de ZFW wordt door de individuele ziekenfondsen vastgesteld. Gemiddeld is deze in het jaar 2002 uitgekomen op e 181 per volwassen verzekerde, e 11 lager dan ten tijde van de Zorgnota 2002 werd verwacht. De in tabel 42 opgenomen bijstellingen bij inkomsten en vermogen van het Algemeen Fonds Bijzonder Ziektekosten (AFBZ) in 2001 resulteren uit verwerking van het jaarverslag van het CVZ. De grootste bijstel- lingen betreffen het vermogen en hangen samen met de inschatting van het CVZ van nog te ontvangen en te betalen bedragen. De uitgaven van het AFBZ in 2002 zijn met e 1,1 mld opwaarts bijgesteld. Deze bijstelling hangt vooral samen met de kosten van de aanpak van wachtlijsten. Deze bijstelling is eerder gemeld in de Zorgnota 2003 en de Najaarsbrief Zorg 2002. De inkomsten van het AFBZ komen in 2002 lager uit voornamelijk als gevolg van lagere premieontvangsten. Ook is een AWBZ (38%) ZFW (36%) particuliere verzekering (14%) overheid (6%) eigen betalingen en overig (6%) FIGUUR 7 Zorguitgaven 2002 naar financieringsbron in % bron: VWS gezondheidsbevordering en preventie (2%) curatieve zorg (40%) geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten (10%) geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maat- schappelijke opvang (8%) gehandicapten- zorgen hulp- middelen (12%) verpleging, verzorging en ouderen (24%) zorgverzekeringen (4%) FIGUUR 6 Zorguitgaven 2002 naar sector in % bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 69 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN neerwaartse bijstelling van de eigen bijdragen verwerkt. De ontwikkelingen bij inkomsten en uitga- ven leiden tot een e 1,7 mld lager exploitatiesaldo dan in de Zorgnota 2002. Het vermogen van het AFBZ komt per ultimo 2002 e 3,7 mld lager uit dan in de Zorgnota 2002. Deze daling valt voor e 0,9 mld te verklaren uit de ontwikkeling van het vermogen per ultimo 2001. De overige e 2,7 mld resulteert uit het exploitatiesaldo in 2002. Het vermogenssaldo dient minder te worden bijgesteld dan het vermogen, omdat het normvermogen lager ligt. Zoals blijkt uit tabel 43 zijn voor het jaar 2001 bij de uitgaven, inkomsten en het vermogen van de Algemene kas ZFW vrijwel geen bijstellingen meer verwerkt ten opzichte van het Jaarbeeld Zorg 2001. Voor 2002 zijn de uitgaven van de Algemene Kas e 0,5 mld hoger uitgekomen dan geraamd in de Zorgnota 2002. Het verschil hangt vooral samen met hoger dan verwachte uitgaven aan ziekenhuizen in samenhang met de wachtlijstaanpak. De inkomsten in 2002 komen e 0,2 mld lager uit dan geraamd in de Zorgnota 2002. Dit betreft het saldo van een aantal posten waaronder lagere premieontvangsten en lagere rijksbijdragen. De bijstellingen in uitgaven en inkomsten leiden per saldo tot een exploitatie- saldo dat e 0,6 mld hoger uitkomt dan geraamd in de Zorgnota 2002. Het vermogen van de Algemene Kas komt e 0,8 mld lager uit dan was geraamd in de Zorgnota 2002. Dat is het gevolg van een verslech- tering van het vermogen per ultimo 2001 ten opzichte van de raming in de Zorgnota 2002 en een verslech- tering van het exploitatiesaldo 2002. De genoemde verslechtering van het vermogen per ultimo 2001 was al verwerkt in het Jaarbeeld Zorg 2001. Het vermogenssaldo komt e 0,7 mld lager uit dan geraamd in de Zorgnota 2002. Dit is een saldo- effect van het lagere vermogen en een iets lager normvermogen. TABEL 40 Zorguitgaven 2002 naar financieringsbron in f mld 2002 financieringsbron AWBZ 16,7 ZFW 15,3 particuliere verzekering 6,1 overheid 2,4 eigen betalingen en overig 2,4 totaal 42,8 bron: VWS TABEL 41 Ontwikkeling premies voor de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) 2000 2001 2002 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten procentuele premie (in %) 10,25 10,25 10,25 Ziekenfondswet procentuele premie (in %) 8,10 7,95 7,95 nominale premie (in e) 188 157 181 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 70 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN 4 Gebruikte informatiebronnen en wijze van gegevensverzameling 4.1 INLEIDING Eind 2000 is aan de Tweede Kamer het ?Plan van Aanpak informatievoorziening in de Zorg (TK 2000?2001, 26 573, nr.57) verzonden. Daarin is aangegeven dat de financi�le informatievoorziening in de zorg tot stand komt door getrapte aanlevering: verzekeraars, instellingen en individuele beroepsbeoefenaren leveren gegevens aan bij de zogenoemde gegevensleveranciers, die op hun beurt de geaggregeerde gegevens aanleveren bij VWS. Hieronder beschrijven we per gegevensleverancier de informatie die zij hebben verstrekt en de voortgang die we hebben geboekt bij het versnellen van de levering en het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens. De gegevens van de leveranciers worden gebruikt om een (voorlopig) beeld van de uitgaven en ontvangsten op te stellen. Met de definitiewijziging van het BKZ zijn voor de budgettaire verantwoording in eerste instantie de financieringscijfers, dat wil zeggen met name gegevens over de schadecijfers van de uitvoerders van de ZFW en de AWBZ (CVZ) of de particuliere verzekeraars (Vektis) van belang. Daarbij worden voor de verklaring van uitgavenontwikkelingen in de gebudgetteerde sectoren, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, de gegevens van het CTG gebruikt. Om het Jaarbeeld Zorg 2002 in mei 2003 te kunnen presenteren, hebben de gegevensleveranciers de financi�le gegevens in maart 2003 aangeleverd. Een deel van het cijfermateriaal over de gebudgetteerde sectoren stelde het CTG reeds in januari beschikbaar. Hiermee was VWS in staat een eerste indruk te krijgen van de ontwikkelingen van de zorg in 2002. In de periode vanaf 1 maart werden van alle gegevensleveranciers de meest recente gegevens TABEL 42 Uitgaven, ontvangsten en vermogen AFBZ (Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten) in f mld 2001 2002 uitgaven Zorgnota 2001 15,9 uitgaven Zorgnota 2002 17,2 uitgaven Jaarbeeld Zorg 2001 16,2 uitgaven Jaarbeeld Zorg 2002 16,2 18,4 verschil ten opzichte van vorige stand 0,0 1,1 inkomsten Zorgnota 2001 15,0 inkomsten Zorgnota 2002 16,3 inkomsten Jaarbeeld Zorg 2001 15,5 inkomsten Jaarbeeld Zorg 2002 15,3 15,7 verschil ten opzichte van vorige stand -0,2 -0,6 exploitatiesaldo Zorgnota 2001 -0,9 exploitatiesaldo Zorgnota 2002 -1,0 exploitatiesaldo Jaarbeeld Zorg 2001 -0,7 exploitatiesaldo Jaarbeeld Zorg 2002 -0,9 -2,7 verschil ten opzichte van vorige stand -0,2 -1,7 vermogen Zorgnota 2001 0,6 vermogen Zorgnota 2002 -0,4 vermogen Jaarbeeld Zorg 2001 -0,6 vermogen Jaarbeeld Zorg 2002 -1,5 -4,2 verschil ten opzichte van vorige stand -0,9 -3,7 vermogenssaldo Zorgnota 2001 0,0 vermogenssaldo Zorgnota 2002 -1,5 vermogenssaldo Jaarbeeld Zorg 2001 -1,2 vermogenssaldo Jaarbeeld Zorg 2002 -1,7 -4,5 verschil ten opzichte van vorige stand -0,5 -3,0 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 71 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN en toelichtingen daarop ontvangen. De consequentie van de vroegtijdige presentatie van cijfers over 2002 in het Jaarbeeld Zorg is dat deze een voorlopig karakter hebben. Daardoor kunnen de in het Jaarbeeld Zorg 2003 te presenteren cijfers over 2002 afwijken van de cijfers die in het Jaarbeeld Zorg 2002 vermeld zijn. Verbetertrajecten In 2002 is verder gewerkt aan de ?Informatie-aanlever- kalenders zoals deze in 2001 zijn opgezet. Hiermee zijn per leverancier de afspraken omtrent te leveren informatie vastgelegd en gevolgd. Daarnaast is ook in 2002 de aandacht bij elke gegevensleverancier gericht geweest op het verbeteren van de tijdigheid en kwaliteit van de gegevens. De ?Informatie-aanle- verkalenders vormen in periodiek overleg de basis voor het maken van afspraken over het verdere verloop van de verbetertrajecten. 4.2 COLLEGE TARIEVEN GEZONDHEIDSZORG (CTG) Om het uitgavenbeeld van de gebudgetteerde zorgsectoren te verklaren, maakt VWS gebruik van de gegevens van het CTG. Het uitgavenbeeld zoals gepresenteerd in het Jaarbeeld Zorg is gebaseerd op de laatste stand van de budgetten. De budgetten zijn gebaseerd op de productie- afspraken die de instellingen hebben gemaakt met de zorgverzekeraars. De kapitaallasten zijn als apart budgetonderdeel in de CTG-opgave opgeno- men, maar zijn door het CTG nog onvoldoende geactualiseerd om daaraan conclusies te kunnen verbinden. De CTG-standen bevatten nog niet alle informatie die later met de nacalculatie beschikbaar komt. De door het CTG geleverde cijfers zijn voorzien van een analyse van de budgetmutaties waarmee inzicht wordt verkregen in de budgetmutaties tussen 2001 TABEL 43 Uitgaven, ontvangsten en vermogen Algemene Kas ZFW in f mld 2001 2002 uitgaven Zorgnota 2001 12,2 uitgaven Zorgnota 2002 13,2 uitgaven Jaarbeeld Zorg 2001 12,7 uitgaven Jaarbeeld Zorg 2002 12,7 13,7 verschil ten opzichte van vorige stand 0,0 0,5 inkomsten Zorgnota 2001 12,7 inkomsten Zorgnota 2002 13,5 inkomsten Jaarbeeld Zorg 2001 13,0 inkomsten Jaarbeeld Zorg 2002 13,0 13,3 verschil ten opzichte van vorige stand 0,0 -0,2 exploitatiesaldo Zorgnota 2001 0,5 exploitatiesaldo Zorgnota 2002 0,3 exploitatiesaldo Jaarbeeld Zorg 2001 0,3 exploitatiesaldo Jaarbeeld Zorg 2002 0,3 -0,4 verschil ten opzichte van vorige stand 0,0 -0,6 vermogen Zorgnota 2001 0,3 vermogen Zorgnota 2002 0,6 vermogen Jaarbeeld Zorg 2001 0,2 vermogen Jaarbeeld Zorg 2002 0,3 -0,1 verschil ten opzichte van vorige stand 0,1 -0,8 vermogenssaldo Zorgnota 2001 0,9 vermogenssaldo Zorgnota 2002 1,7 vermogenssaldo Jaarbeeld Zorg 2001 1,3 vermogenssaldo Jaarbeeld Zorg 2002 1,3 1,0 verschil ten opzichte van vorige stand 0,0 -0,7 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 en 2002. Het ministerie van VWS heeft een model ontwikkeld om mutaties waarvan de analyse onvol- doende is, met inachtneming van bekende gegevens zoals de hoogte van de loon- en prijsbijstellingen, te kunnen herleiden. Een dergelijk model heeft natuur- lijk wel als nadeel dat er afwijkingen kunnen ontstaan tussen het herleide en het werkelijke resultaat. De gegevens die in dit Jaarbeeld Zorg zijn opgenomen over de gebudgetteerde sectoren hebben daarom een voorlopig karakter. 4.3 COLLEGE VOOR ZORGVERZEKERINGEN (CVZ) De CVZ-rapportage aan VWS is gebaseerd op gege- vens van alle ziekenfondsen. Zij hebben hun rappor- tage over de schadecijfers 2002 v��r 1 maart 2003 uitgebracht en deze zijn opgenomen in de cijfers van het CVZ. Dat geldt ook voor de financieringscijfers in het kader van de AWBZ, die via het CAK worden verkregen. De modernisering van het toezicht heeft ertoe geleid dat in maart door het CVZ gegevens zijn aangeleverd waarin alle ziekenfondsen (100% dekking) zijn opgenomen. 4.4 VEKTIS Als gevolg van het informatieconvenant dat VWS met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Kontactcommissie Publiekrechtelijke Ziektekosten- regelingen voor ambtenaren gesloten heeft, zijn steeds meer verzekeraars aangesloten bij het STATistiek Informatiesysteem van Vektis (STAT). De dekking is gestegen van 83,2% van de verzekerden in oktober 2001 naar boven de 90% van de verzeker- den eind 2002. Vektis heeft in 2002 de certificering van het informatiesysteem STAT ter hand genomen. De verwachting is dat in het voorjaar van 2003 de certificering van STAT een feit zal zijn. Gegeven de dekkingsgraad van STAT, is voor het Jaarbeeld Zorg 2002 uitgegaan van de gegevens die in maart in STAT over de realisatie 2002 beschikbaar zijn. De gegevens over het realisatiejaar die uit STAT beschikbaar waren over de schade op kasbasis zijn vervolgens ge�xtrapoleerd naar totalen per sector op transactiebasis. Bij deze extrapolatie gaat het om schade die nog niet verwerkt, respectievelijk nog niet gedeclareerd is. Voor de ziektekostenverzekeraars die niet aan STAT deelnemen, is een aanvullende schatting gemaakt op basis van ervaringsgegevens. 72 FINANCIEEL BELEID OP HOOFDLIJNEN D In 2002 heeft Vektis een tweetal onderzoeken gestart op de gegevens in het systeem STAT. Er is gekeken naar de splitsing tussen tweede en derde comparti- ment schade en de eigen betalingen van particulier verzekerden. De eerste resultaten van het onderzoek zijn in maart 2003 beschikbaar gekomen en zullen de komende tijd beoordeeld worden. Hiermee is een nieuwe stap gezet in het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens. 4.5 PRISMANT VWS heeft voor het verkrijgen van productie- en arbeidsmarktcijfers evenals bij het Jaarbeeld Zorg 2001 gebruik gemaakt van Prismant. Prismant heeft een overzicht opgesteld met realisaties van productie en arbeidsmarktgegevens over 2001 en eerdere jaren en schattingen over 2002. Het overzicht is begin maart aan VWS aangeboden. 4.6 DE BEGROTING VWS De gegevens over de uitgaven die gefinancierd worden via de begroting van VWS worden ontleend aan de departementale begrotingsadministratie. De gegevens die in het Jaarbeeld Zorg 2002 zijn opgenomen, zijn gelijk aan de gepresenteerde cijfers in de Slotwet 2002 en in het Jaarverslag 2002 van VWS. Ontwikkelingen in de sectoren D JAARBEELD ZORG 2002 1 Inleiding In deel D van dit Jaarbeeld Zorg gaan we in op specifieke beleidsontwikkelingen in 2002 in de verschillende sectoren. De hier besproken ontwik- kelingen zijn nog niet in deel B (sectoroverstijgende thema s) behandeld. Daarnaast lichten we het financi�le beeld, dat in deel C op hoofdlijnen is gepresenteerd, nader toe op het niveau van de sectoren. In de paragraaf ?Algemene beleidsdoelstelling lichten we de financi�le middelen toe. We presenteren een zogenoemde horizontale en een verticale tabel. In de horizontale tabel is de uitgavenontwikkeling in de jaren 2000 tot en met 2002 opgenomen, waardoor duidelijk wordt waarom het uitgaventotaal in de jaren 2001 en 2002 afwijkt van het uitgaventotaal van het voorgaande jaar. Daarbij wordt de ontwikkeling onderscheiden in nominaal (mutaties als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen), volume (mutaties in de re�le omvang van de uitgaven) en technisch/ statistisch (mutaties als herschikkingen tussen sectoren en verschuivingen tussen verschillende budgettaire budgetdisciplinesectoren). Bovendien is in deze tabellen (voor zover relevant voor de sector waar het om gaat) informatie over de financiering opgenomen. Tussen uitgaven en financiering kunnen immers verschillen optreden. Is er sprake van hogere uitgaven dan financiering, dan spreken we van een financieringsachterstand. In het omgekeerde geval is sprake van een financieringsvoorsprong. De horizontale tabel geeft voor de jaren 2000 tot en met 2002 de verschillen tussen de uitgaven en de financiering, waaruit de ontwikkeling in de financieringsachterstand of -voorsprong blijkt. De daarop volgende verticale tabel presenteert het beeld van de mutaties van de totale uitgaven in 2001 (sinds het Jaarbeeld Zorg 2001) en in 2002 (sinds de Zorgnota 2003). Ook hierbij maken we onderscheid tussen nominaal, volume en technisch/ statistisch. Ten opzichte van vorig jaar is de opzet van de verticale tabellen enigszins gewijzigd. Op verzoek van de Kamer hebben we in het onderste deel van de tabel vermeld in hoeverre de realisatie in 2002 afwijkt van de in de Zorgnota 2002 opgenomen raming (in bedragen en in percentages). Verder zijn ? voor zover relevant voor de desbetreffende sector ? twee regels toegevoegd met informatie over de financiering van de uitgaven en de daaruit voort- vloeiende mutatie in de financieringsachterstand. 74 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 2 Gezondheidsbevordering en -bescherming In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkelingen op het gebied van de gezondheidsbevordering en -bescherming. Eerst schetsen we in paragraaf 2.1 de algemene beleidsdoelstelling en we zetten uiteen met welke kosten die gepaard gaan. Vervolgens staan we in paragraaf 2.2 stil bij gezondheidsbevordering door gezond gedrag van burgers te stimuleren. Om de gezondheid te bevorderen is ook de preventie en vroege opsporing van ziekte van groot belang. Dit staat centraal in paragraaf 2.3. In paragraaf 2.4 gaan we in op lokaal gezondheidsbeleid, dat als gezamenlijke verantwoordelijkheid door het Rijk en de lokale overheden wordt gevoerd. In paragraaf 2.5 gaat het om de jeugdgezondheidszorg, een poot van de gezondheidszorg die onder regie van de gemeenten het aanbod voor jongeren verzorgt. Paragraaf 2.6 gaat over consumentenbescherming. Wat doet de overheid eraan om de veiligheid van het voedsel en de producten voor burgers zo goed mogelijk te garanderen? Ten slotte staat in paragraaf 2.7 pati�ntenbeleid centraal. Burgers willen keuzes maken in de zorg. Dat vraagt om gedegen informatie waarop ze die keuzes kunnen baseren. Wij spannen ons actief in om die informatie beschikbaar te stellen. 2.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING De algemene beleidsdoelstelling is de gezondheid van de burger te bevorderen en te beschermen en de individuele en collectieve positie van de burger in de zorg te versterken. Een goede gezondheidszorg begint bij voorkomen dat de burger gebruik moet maken van zorg. Het beleid is gericht op langer gezond leven en de kwali- teit van leven bij ziekte te verhogen. De speerpunten van het beleid zijn: onnodige sterfte en vermijdbaar gezondheidsverlies voorkomen en gelijke kansen op gezondheid bevorderen. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 44 geeft aan hoe de uitgavenontwikkeling tussen 2000 en 2001 respectievelijk tussen 2001 en 2002 is samengesteld. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de verschillende deel- sectoren. De volumeontwikkeling in 2001 van e 2,3 mln is het saldo van extra uitgaven voor wachtlijsten/ productie en minderuitgaven aan kwaliteit/ overig. Bij wacht- lijsten/ productie is sprake van extra uitgaven voor onder andere jeugdgezondheidszorg (e 15,9 mln). De uitgavendaling bij kwaliteit/ overig wordt voornamelijk verklaard door lagere uitgaven voor JAARBEELD ZORG 2002 75 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN TABEL 44 Horizontale uitgavenontwikkeling gezondheidsbevordering en -bescherming in f mln uitgaven financiering mutatie financierings- achterstand stand 2000 801,9 798,4 3,5 nominaal 21,7 volume 2,3 waarvan: - wachtlijsten/ productie 20,8 - kwaliteit/ overig -18,5 - technisch 4,5 totaal mutaties 28,5 33,6 -5,1 stand 2001 830,4 832,0 -1,6 nominaal 21,0 volume 105,2 waarvan: - wachtlijsten/ productie -2,0 - kwaliteit/ overig 107,2 - technisch -18,0 totaal mutaties 108,1 104,9 3,2 stand 2002 938,5 936,9 1,6 De standen 2002 zijn inclusief de uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoek ad f 62,1 (zie ook het jaarverslag 2002). bron: VWS projecten, experimenten en onderzoek bij ZonMw (e 33,9 mln). Daartegenover stonden extra uitgaven voor maatregelen tegen mogelijk bioterrorisme (e 7,9 mln), de programmatische preventie (e 7,1 mln) en ontwikkelingsgeneeskunde (e 8,6 mln). De stijging van de middelen voor programmatische preventie heeft betrekking op extra uitgaven voor preventie van hart- en vaatziekten, vaccinatie tegen hepatitis B voor risicogroepen en gehoorscreening. De volumeontwikkeling in 2002 heeft vrijwel geheel betrekking op kwaliteit/ overig. De stijging wordt hoofdzakelijk verklaard door extra uitgaven (e 45,3 mln) op basis van het Rijksvaccinatieprogram- ma (RVP) en doordat het budget voor ZonMw in 2001 incidenteel lager was vastgesteld (e 44,9 mln). Wat het RVP betreft, is met name het effect van de invoering van vaccinatie tegen meningokokken C zichtbaar, inclusief de inhaalcampagne voor 0?18-jarigen. Verder zijn de uitgaven voor de ouder- en kindzorg met e 8,3 mln toegenomen. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor uit- breiding van de inspectiecapaciteit (e 7 mln), psychosociale nazorg van slachtoffers van de vuurwerkramp Enschede (e 2,4 mln) en demogroei (e 5,1 mln). De uitgaven op subsidies via het College voor zorgverzekeringen (CVZ) vielen door vertragingen lager uit (e 6,1 mln). Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 45 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. De mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 staan in de Voorjaarsbrief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. Zowel in 2001 als in 2002 vallen de mee- en tegen- vallers ten opzichte van de vorige standen vrijwel tegen elkaar weg. In 2002 is enerzijds sprake van hogere kosten voor het Rijksvaccinatieprogramma (onder meer door toevoeging van inentingen tegen meningokokken C en acellulaire kinkhoest) en door een incidentele herschikking bij de ouder- en kindzorg. Anderzijds zijn de uitgaven op subsidies via het College voor zorgverzekeringen (CVZ) lager dan geraamd door een vertraagde start van voorge- nomen activiteiten, zoals de hiv-screening van zwangere vrouwen en de screening op familiaire hypercholesterolemie. De bedragen genoemd bij de financieringsontwikke- ling hebben betrekking op verschillen tussen door het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) vastgestelde budgetten en de financiering vanuit de AWBZ (zie ook de inleiding in paragraaf 1 en deel C, paragraaf 2.2). JAARBEELD ZORG 2002 76 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN TABEL 45 Verticale uitgavenontwikkeling gezondheidsbevordering en -bescherming in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 829,3 873,3 stand Zorgnota 2002 66,4 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 939,7 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal 0,0 0,0 mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume 1,1 -0,9 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch 0,0 -0,3 technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 830,4 938,5 stand Jaarbeeld Zorg 2002 65,2 afwijking realisatie ten opzichte van raming in Zorgnota 2002 7,5% procentuele afwijking 832,0 936,9 stand financiering Jaarbeeld Zorg 2002 -1,6 1,6 mutatie financieringsachterstand De standen 2002 zijn inclusief de uitgaven voor projecten, experimenten en onderzoek ad f 62,1 (zie ook het jaarverslag 2002). bron: VWS 2.2 GEDRAGSGERICHTE GEZONDHEIDSBEVORDERING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het doel van gedragsgerichte gezondheidsbevor- dering is een gezonde en sportieve leefstijl te bevor- deren. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de volksgezondheid, zoals blijkt uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het gaat daarbij voornamelijk om niet roken, meer bewegen, matig drinken, gezond eten en veilig vrijen. Ons beleid probeert een gezonde keuze door de burger mogelijk en makkelijk te maken. We zijn hiervoor systeemverantwoordelijk. De primaire verantwoordelijkheid en uiteindelijke keuze voor een gezond en sportief leven liggen natuurlijk bij de burger zelf. Of de resultaten die we willen bereiken, gerealiseerd worden is voor een groot deel afhankelijk van inspanningen van derden. Daar komt bij dat de overheid slechts een beperkte invloed heeft op relevante factoren als sociaal-economische ontwikkelingen, maatschappelijke trends en de commerci�le marketing van ongezonde producten. Bereikte resultaten Om gezond gedrag te bevorderen zijn streefcijfers geformuleerd. Deze zijn in tabel 46 weergegeven, gekoppeld aan de realisatiecijfers 2002. Toelichting op doel en realisatie - Het streven voor 2004 is een daling van het aantal rokers tot 28% (was 34% in 1999). Voor 2002 was een tussenstand van 32% beoogd. In 2002 is een tussenstand van 30% bereikt. De ondersteuning bij het stoppen met roken, communicatie over nieuwe regelgeving en een marketingexperiment niet- roken voor jongeren hebben daaraan bijgedragen. - Doel is een daling van het aantal probleemdrinkers tot 8% in 2004 (was 9% in 2001). Op dit moment zijn er geen vergelijkbare gegevens die een indicatie geven van de tussenstand. In 2003 zal hiertoe een grootschalig onderzoek worden gestart. - Beoogd wordt dat voldoende bewegen, uitgedrukt als een toename van de normactiviteit, stijgt van 40% (1998) naar 45% in 2005 en 50% in 2010. De realisatie in 2002 is 45%. Verder is het doel dat bewegingsarmoede, uitgedrukt als de afname van de lichamelijke inactiviteit, daalt van 12% (1998) naar 10% in 2005 en 8% in 2010. De realisatie in 2002 is 14%. In de loop van 2002 is een aanvang gemaakt met het projectmatig uitvoeren van de nota ?Sport, bewegen en gezondheid (nota SBG, TK 2000?2001, 27 841, nr.2). Uit de realisatie 2002 komt naar voren dat lichamelijke beweging volgens de norm is toegenomen. - Het streven is dat het percentage inname verza- digd vet in 2002 met 14% is verminderd ten opzichte van 1999 (daling van 14 naar 12%). De voedselconsumptie wordt periodiek gemeten met de Voedselconsumptiepeiling. In 2002 zijn JAARBEELD ZORG 2002 77 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN pas de cijfers gepubliceerd voor de periode 1992?1997. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe voedselmonitor die meer up-to-date (beleids)informatie geeft. - Voor 2002 werd beoogd het percentage jongeren dat veilig vrijt met 5% toe te laten nemen (toe- name van 73 naar 77%). In 2001 is dit percentage echter om onduidelijke redenen gedaald tot 57%. In 2002 is het percentage weer gestegen (69%). De inspanningen van GGD en, huisartsen, scholen en de Stichting soa-bestrijding hebben hieraan bijgedragen. Ondernomen activiteiten Tabaksontmoediging Op 17 juli 2002 is de gewijzigde Tabakswet van kracht geworden. Om de Tabakswet en dan met name het reclameverbod te handhaven, werden in de laatste twee maanden van 2002 842 inspecties verricht. Op het gebied van voorlichting is de Stoppen-met- rokencampagne ?Maar ik rook niet gecontinueerd. Verder zijn extra middelen aangewend voor onder meer startpakketten voor stoppers. In totaal werden er 100.000 startpakketten uitgedeeld. Daarnaast is de pilot Demarketingsproject uitgevoerd. Onderzoek naar het marketingexperiment niet-roken wijst uit dat extra reclamedruk een positieve invloed heeft op de houding en perceptie van jongeren tegenover niet-roken. Er werd ook voorlichting gegeven over de gewijzigde Tabakswet, via de volgende kanalen: - de brochure ?Roken en de wet ; - de gratis telefoonadvieslijn 0800-0600; - de website www.rokenendewet.nl. In de laatste vier maanden van 2002 werden er ongeveer 6.500 brochures opgevraagd. De gratis infolijn werd circa 5.500 keer gebeld en ook de website werd druk bezocht. Verder is subsidie verleend aan de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro, voorheen DEFACTO) om voorlichtings- materiaal en -methodieken te ontwikkelen. Alcoholmatiging Sinds het najaar van 2002 ligt er een VWS-voorstel om de Drank- en Horecawet te wijzigen. Deze wijzi- ging houdt in dat er een bestuurlijke boete (gepland voor 2004) wordt ge�ntroduceerd. Op dit moment wordt dit concept interdepartementaal besproken. De handhaving van de Drank- en Horecawet door de Keuringsdienst van Waren is in 2002 ge�ntensiveerd. Hiertoe zijn 56 nieuwe Drank- en Horecawetmede- werkers geworven, die in 2002 in totaal 12.727 con- troles hebben uitgevoerd. Op het gebied van voor- lichting zijn het afgelopen jaar de publiekscampagnes ?DRANK maakt meer kapot dan lief is en ?Ben jij sterker dan drank? gecontinueerd. Verder zijn diverse alcoholprojecten gesubsidieerd gericht op specifieke doelgroepen. Het uitgevoerde alcoholonderzoek was met name inventariserend en beleidsonderbouwend van aard. TABEL 46 Gezond gedrag: streefcijfers en realisaties effecten streefcijfer tussendoel realisatie 2002 2002 a vermindering aantal rokers 28% (2004) 32% 30% b vermindering aantal probleemdrinkers 8% (2004) c meer bewegen:1 - toename bewegen volgens norm 45% (2005) en 50% (2010) 45% - minder lichamelijk inactieven 10% (2005) en 8% (2010) 14% d afname inname verzadigd vet 12% (2002) e toename veilig vrijen2 77% (2002) 69% 1 De Nederlandse Norm Gezond Bewegen betekent voor volwassenen een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit (zoals stevig doorwandelen) op ten minste vijf en bij voorkeur zeven dagen in de week. Voor jeugdigen onder de achttien jaar wordt een norm gehanteerd van dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit. De activiteiten moeten er tweemaal in de week op gericht zijn de lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en co�rdinatie) te verbeteren en te handhaven (Trendrapport Bewegen en Gezondheid van 2000?2001, TNO 2002). 2 De cijfers voor veilig vrijen zijn gebaseerd op zelf gerapporteerd condoomgebruik bij wisselende partners. De percentages zijn afkomstig uit het monitoronderzoek ?Veilig vrijen en condoomgebruik van jongeren en jongvolwassen, stand van zaken september 2002 en ontwikkelingen sinds september 1987 , uitgevoerd door de Rutgers Nisso Groep. bron: NIPO JAARBEELD ZORG 2002 78 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Gezonde voeding In 2002 heeft het Voedingscentrum een campagne ontwikkeld voor de preventie van overgewicht: ?Maak je niet dik . De campagne is op 11 december 2002 massamediaal van start gegaan en heeft tot nu toe een enorme publiciteit gegenereerd. Ook is subsidie gegeven voor de start van het Kenniscentrum Overgewicht. In 2002 werd in het kader van de bevordering van de consumptie van groenten en fruit subsidie aangewend om schoolfruit te verstrek- ken in zeven grote steden. Meer bewegen In het kader van ?meer bewegen is in 2002 subsidie verleend voor de campagne ?Nederland in Beweging (NiB), om de Nationale Gezondheidstest te realiseren en voor de projecten ?Lunchwandelen en ?Fietsen naar het Werk . Daarnaast is begonnen met de uitvoering van een meerjarig onderzoeksprogramma (naar aanleiding van het advies van de Raad voor Gezondheidsonderzoek op dit punt), dat zich vooral richt op de onderlinge relaties en afhankelijkheden rond sport, bewegen en gezondheid. De universi- teiten van Maastricht, Groningen, Amsterdam en Utrecht zijn hierbij betrokken. Veilig vrijen De campagne ?Ik vrij veilig of ik vrij niet is in 2002 aangevuld met een campagne om feiten over seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) beter voor het voetlicht te krijgen, bijvoorbeeld feiten over de risico s van chlamydia. Hiervoor zijn nieuwe radiocommercials en abri-posters ontwikkeld. Er is subsidie verleend aan de stichting aidsfonds, de Schorerstichting en de Stichting soa-bestrijding om voorlichtingsmateriaal en voorlichtingsmethodieken te ontwikkelen. Daarnaast is onderzoek verricht naar: - de prevalentie van chlamydia en de effectiviteit van een screeningsprogramma via de GGD. Dit onderzoek is nog niet afgerond; - hiv-registratie �n hiv-surveillance via het RIVM. Deze geven inzicht in het v��rkomen van hiv bij bijvoorbeeld verschillende risicogroepen. Deze inzichten worden gebruikt voor het beleid, bijvoorbeeld om de voorlichting aan te passen; - het totaal aantal gevallen van soa. Dit aantal lijkt voor het derde opeenvolgende jaar toe te nemen. Hierbij valt vooral de forse toename van syfilis op in de steden. Ingezette middelen Via de begroting is e 15,4 mln ingezet (zie ook het jaarverslag 2002). 2.3 PREVENTIE VAN ZIEKTEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het doel is gezondheidswinst te bevorderen door preventie, vroege opsporing van ziekten en door complicaties die leiden tot nieuwe ziekten of aan- doeningen te voork�men. Door ziekten in een vroeg stadium op te sporen, door gezonde mensen kosten- effectief te vaccineren en door andere preventie- mogelijkheden aan te bieden, streven we ernaar de gezonde levensverwachting van mensen te vergro- ten, vroegtijdige sterfte te voorkomen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Collectieve infectieziektebestrijding in de dagelijkse setting is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Uit onze systeemverantwoordelijkheid zien wij het als onze taak gemeenten hierbij te ondersteunen en op onderdelen zelfs de regie te nemen, samen met de gemeentelijke GGD. Dit gebeurt met name door intermediaire organisaties te ondersteunen die de GGD en voorzien van kennis en kunde door middel van protocollen, trainingen, consultatieve functies, ondersteuning bij lokale surveillance en voorlichtings- materiaal. Verder houden wij een adequaat systeem voor vroege opsporing en behandeling van besmet- telijke ziekten in stand. Soms is decentrale of lande- lijke epidemiebestrijding nodig onder regie van VWS. Hiervoor houden wij onder meer de Landelijke Co�rdinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) in stand. Wij laten ons daarbij adviseren door het outbreakmanagementteam infectieziekten (OMT), via het Bestuurlijk AfstemmingsOverleg infectie- ziekten (BAO). Bereikte resultaten De cijfers over vaccinatiegraad en opkomstpercen- tage bij screeningsprogramma s geven inzicht in de mate waarin de doelstellingen in 2002 zijn bereikt. Deze cijfers worden pas in de loop van 2003 bekend. Voor 2001 zijn de doelstellingen gehaald; er zijn geen aanwijzingen voor grote afwijkingen hiervan. Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) is al jaren een belangrijk preventie-instrument. Volgens het rapport ?Vaccinatietoestand per 1?1?2001 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is de streefwaarde van gemiddeld ten minste een vaccinatiegraad boven de 95% gehaald. Daarmee wordt via de zogenoemde kudde-immuniteit de gehele bevolking preventief beschermd. JAARBEELD ZORG 2002 79 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Ondernomen activiteiten In 2002 zijn voorbereidingen getroffen om vaccinatie in te voeren tegen hepatitis B voor kinderen die geboren zijn op of vanaf 1 januari 2003. Deze vacci- natie zal vanaf 1 maart 2003 worden toegediend. ZonMw begeleidt de implementatie van het vacci- natieprogramma gericht op lifestyle risicogroepen, zoals uitgevoerd door de GGD en en GGD Nederland. Het project is vertraagd van start gegaan, doordat de in 2002 acuut vervroegde landelijke campagne voor de meningokokken-C-vaccinatie er tussendoor kwam. In 2003 zullen de eerste gegevens over de vaccinatiegraad van de campagne beschikbaar zijn. Op 9 januari 2002 is het rapport ?Algemene vaccinatie tegen meningokokken C en pneumokokken van de Gezondheidsraad verschenen. De Gezondheidsraad adviseert in dit rapport om: - een meningokokkenvaccinatie in het Rijksvacci- natieprogramma (RVP) in te voeren: dit is per 1 september 2002 gedaan; - alle kinderen tot 19 jaar in een grootschalige campagne te vaccineren tegen de meningokokken- C-bacterie: dit advies is uitgevoerd in de periode 1 juni 2002 tot en met december 2002; - een pneumokokkenvaccinatie in het RVP in te voeren: het kabinet heeft dit advies niet overgenomen. In 2002 zijn de voorbereidingen getroffen om kinde- ren van wie ��n of beide ouders afkomstig zijn uit een endemisch land (meer dan 2% van de bevolking in Nederland verblijvend is drager) tegen hepatitis B te vaccineren in het RVP. Per 1 januari 2003 is deze vaccinatie aan het RVP toegevoegd. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft getoetst hoe hiv-screening bij zwangere vrouwen het beste ingevoerd kan worden. De voorbereidingen om dit programma in te voeren, zijn reeds gestart. De voorgenomen start van het programma ?Opsporing Familiaire Hypercholesterolemie (FH) is in 2002 uitgesteld omdat het Verbond van Verzekeraars nog geen duidelijkheid kon geven over de mogelijke nadelige gevolgen voor personen bij wie een erfelijke aandoening als FH is geconstateerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om problemen in de sfeer van levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Verwacht wordt dat een en ander begin 2003 alsnog is afgerond. De screeningsprogramma s (borstkanker, baarmoe- derhalskanker en prenatale preventie) en de griep- vaccinatie zijn volgens plan uitgevoerd. Ingezette middelen Via de begroting is e 39,9 mln ingezet (zie jaar- verslag 2002), waarvan e 31,4 mln voor de landelijke inhaalcampagne meningokokken-C-vaccinatie. Premiegefinancierde uitgaven: - bevolkingsonderzoek borstkanker e 37,3 mln - bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker e 26,3 mln - griepvaccinatie e 33,1 mln - prenatale preventie e 15,3 mln - soa-klinieken e 5,5 mln - rijksvaccinatieprogramma e 49,4 mln - overige subsidies ex-Regeling subsidies AWBZ/ ZFW e 5,4 mln 2.4 LOKAAL GEZONDHEIDSBELEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Doel is de toegankelijkheid en de kwaliteit bevorderen van lokale voorzieningen van preventieve zorg. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en lokale overheden. De verantwoordelijkheid van gemeenten is verankerd in de Gemeentewet en in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV). Lokale voorzieningen van preventieve zorg dienen kwalitatief goed te zijn en voor iedereen toegankelijk. De verantwoordelijkheden van de rijksoverheid strekken zich ertoe uit de kwaliteit en doelmatigheid van de collectieve preventie te bevorderen en een adequate onderzoeks- en ondersteuningsstructuur voor GGD en en gemeenten in stand te houden op het terrein van opleidingen en deskundigheidsbevor- dering. Hierbij dragen wij systeemverantwoordelijk- heid. Daarvoor verzorgt de rijksoverheid wet- en regelgeving, de inrichting van de bekostigingsstruc- tuur voor de uitvoering en de interdepartementale en internationale samenwerking. Het toezicht op de uitvoering is in handen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Bereikte resultaten Het streven voor 2002 was om gemeenten en GGD en, maar ook bedrijven, scholen en de lokale vertegenwoordigers van zorgaanbieders en zorg- verzekeraars, op het lokale niveau beter te laten samenwerken. Het doel daarvan is te komen tot een integraal gezondheidsbeleid, zodat de belangrijkste gezondheidsvraagstukken op een effectieve en doelmatige wijze worden aangepakt. Voor deze samenwerking is allereerst een netwerk van taak- organisaties nodig, dat in staat is de bevolking of specifieke risicogroepen te beschermen tegen ver- mijdbare gezondheidsrisico s. Hiermee bedoelen we een goed functionerend netwerk van GGD en, die kwalitatief verantwoorde zorg leveren. Ook werd beoogd lokale vormen van intersectorale samenwerking tot stand te brengen, zodat op regionaal, lokaal of wijkniveau activiteiten worden uitgevoerd om gezond gedrag te bevorderen of JAARBEELD ZORG 2002 gezondheidsverschillen te verminderen. Inmiddels zijn nagenoeg alle gemeenten bezig lokale nota s gezondheidsbeleid op te stellen dan wel uit te voeren (VNG/ GGD NL-project Versterking Gemeentelijk Gezondheidsbeleid). In 2002 voerde 30% van de be- drijven een preventief gezondheidsbeleid. Het aantal bedrijven dat een preventief gezondheidsbeleid voert is hiermee tussen 1996 en 2002 gestegen van 9 naar 30% (NIPO-enqu�te). In 2002 is uitgegaan van 25% in 2005. Voor 2002 is het beoogde aantal regio s (11) waarin samenwerkingsverbanden zijn ontstaan tussen huisartsen, Arbo-artsen en specialisten ruimschoots gehaald: het zijn er op dit moment 15. Ook de aanpak van de inhaalvaccinatiecampagne meningokokken in 2002 heeft inzicht gegeven in de manier waarop de publieke infrastructuur voor de preventieve gezondheidszorg functioneert. Deze campagne heeft laten zien dat er in Nederland een redelijk stevige netwerkorganisatie is, die in staat is epidemie�n van infectieziekten te bestrijden. Kern van deze organisatie vormen de GGD en in samenwerking met GGD Nederland, omgeven door ondersteunende organisaties op landelijk niveau. Ondernomen activiteiten In 2002 is de Wet collectieve preventie volksgezond- heid (WCPV) gewijzigd. Deze wijziging is op 1 januari 2003 in werking getreden. Hierdoor zijn gemeentes wettelijk verplicht een nota gezond- heidsbeleid te publiceren. Door deze wetswijziging verduidelijken we ook gemeentelijke taken. In 2002 is begonnen de afspraken uit te voeren uit het Nationaal Contract Openbare Gezondheidszorg (NCOGZ), dat de rijksoverheid (VWS en BZK), de lokale overheid (VNG) en de beroepspraktijk (GGD Nederland) in 2001 afsloten voor twee jaar. Hieruit is een aantal instrumenten voortgekomen voor beleid en uitvoering op lokaal niveau. Daarnaast hebben de afspraken geleid tot een beter inzicht in de kosten van de uitvoering van de wettelijke taken en in afspraken tussen de contractpartners om kwaliteitsbeleid en -borging in de GGD en te versterken. Wij hebben op het terrein van gezondheidsbeleid met een aantal andere ministeries samengewerkt. Ten eerste is met het ministerie van VROM het actie- programma ?Gezondheid en milieu opgesteld en is gestart met de uitvoering daarvan. Ten tweede is met de ministeries van VROM, OCenW, SZW en BZK verder overleg gevoerd over de implementatie van het kabinetsstandpunt ?Sociaal-economische gezond- heidsverschillen (SEGV). De beoogde uitwerking is in 2002 echter nog niet gerealiseerd. Ook de nota ?Preventiebeleid stond gepland voor 2002, maar deze zal pas door een missionair kabinet worden uitgebracht. 80 Via het Stimuleringsfonds Openbare Gezondheids- zorg zijn programma s uitgevoerd om de innovatie binnen de openbare gezondheidszorg te stimuleren. Via de budgetten van ZorgOnderzoek Nederland (ZonMw) zijn samen met SZW de programma s op het terrein van arbeid en gezondheid (Arbo-curatieve samenwerking, preventie), en de programma s Medwerk en ?Nederlandse kenniscentra arbeids- relevante aandoeningen gefinancierd. Ingezette middelen Via de begroting is e 8,9 mln ingezet (zie jaarverslag 2002). Premiegefinancierde uitgaven: Gemeentelijke (intergemeentelijke) gezondheids- dienst e 178,3 mln. 2.5 JEUGDGEZONDHEIDSZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De jeugdgezondheidszorg heeft tot doel de gezond- heid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen te bevorderen en te beschermen, zowel individueel als op populatieniveau. De jeugd- gezondheidszorg is een belangrijke component in het netwerk van voorzieningen voor jeugdigen op lokaal niveau. Doordat de regie voor de jeugdgezondheidszorg (JGZ) integraal bij de gemeenten komt te liggen, wordt de samenhang sterk bevorderd. Gemeenten zijn het best in staat om een samenhangend beleid te voeren tussen jeugdgezondheidszorg en de andere lokale jeugdvoorzieningen zoals voor- en vroeg- schoolse opvang, kinderopvang, onderwijs en jeugdzorg. Vanuit onze systeemverantwoordelijkheid zijn wij verantwoordelijk voor de invoering van het basistakenpakket en het toezicht op de uitvoering hiervan. De gemeenten en de uitvoeringsorganisaties zijn verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) de uit- voering en de uiteindelijke resultaten. Bereikte resultaten In 2002 is het ?Besluit jeugdgezondheidszorg totstandgekomen, waarin het basistakenpakket wordt gedefinieerd. Dit besluit is op 1 januari 2003 in werking getreden. Binnen het pakket is een differentiatie aangebracht in een uniform deel en een maatwerkdeel. Daarmee komt een eind aan ongewenste verschillen in de uitvoering van het vastgestelde basistakenpakket van de JGZ 0 tot 19 jaar, maar ontstaat tegelijk ruimte voor gerichte variatie op lokaal niveau. Door de wettelijke verplich- ting om het basistakenpakket uit te voeren, zal het bereik naar verwachting toenemen. Een belangrijk moment in 2002 was de oprichting van een Platform ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN JAARBEELD ZORG 2002 81 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN JGZ. Dat platform zal erop toezien dat het basistaken- pakket wordt ge�mplementeerd en zal zich er sterk voor maken de wetenschappelijke fundering van de activiteiten in de jeugdgezondheidszorg verder te versterken. Ondernomen activiteiten Door een wijziging van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) zijn gemeenten voortaan wettelijk verplicht het basistakenpakket jeugdgezond- heidszorg voor 0?19-jarigen uit te voeren. De jeugd- gezondheidszorg wordt uitgevoerd door 43 (inter-) gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD en) en door 1.465 consultatiebureaus bij 67 thuiszorginstel- lingen (Brancherapport preventie ?98- 01). Via het consultatiebureau of de GGD worden eventuele problemen in een zo vroeg mogelijk stadium gesig- naleerd. Het pakket van de jeugdgezondheidszorg is gericht op de gezondheid van jeugdigen, maar bevat daarnaast activiteiten die gericht zijn op hun sociaal- emotionele ontwikkeling en (dreigende) problemen in de opvoedingssituatie. Wij hebben op 27 mei 2002 een convenant afgesloten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg (LVT). Hierin is vastgelegd wie waarvoor verantwoordelijk is bij de implemen- tatie van het basistakenpakket en de integrale jeugd- gezondheidszorg voor 0?19-jarigen. Ingezette middelen Via de begroting is e 17,5 mln ingezet (zie jaarverslag 2002). Premiegefinancierde uitgaven: Ouder- en kindzorg/ dieetadvisering e 179,8 mln. 2.6 CONSUMENTENBESCHERMING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De operationele doelstelling is het huidige niveau van consumentenbescherming in stand houden. Hiermee wordt gedoeld op de voedselveiligheid en de veiligheid van producten anders dan levens- middelen. Dit wordt vooral gerealiseerd door wet- en regelgeving waarin de normen voor veilige levensmiddelen en producten zijn vastgelegd en waarin de eisen staan waaraan productieprocessen moeten voldoen. Deze wet- en regelgeving is in belangrijke mate internationaal geharmoniseerd. De normstelling wordt aangepast aan nieuwe inzichten over veiligheid. Wij stellen de wettelijke kaders op het gebied van veilige en goede voeding, veilige consumenten- producten en letselpreventie en zijn dus systeem- verantwoordelijk. Wij formuleren in wet- en regel- geving de randvoorwaarden waaraan voedsel en consumentenproducten dienen te voldoen. De primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van levensmiddelen en producten ligt bij de producenten, deze zijn dus resultaatverantwoordelijk. De veiligheid wordt met name gecontroleerd door de Keurings- dienst van Waren (KvW), als onderdeel van de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA). De KvW houdt toezicht en handhaaft de regelgeving. Via dat toezicht krijgen wij ook een goed beeld van die veiligheid. Mede op basis van dat beeld worden de jaarlijkse inspectieprogramma s vastgesteld. Bereikte resultaten - Naar aanleiding van de Integrale Nota Biotech- nologie is de etikettering van producten van de moderne biotechnologie aangescherpt. Daarnaast is in de Europese Unie (EU) een politiek akkoord bereikt over twee nieuwe verordeningen op het gebied van etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde organismen (GGO s). Deze verordeningen versterken de veiligheids- procedure en zijn een aanscherping van de etikettering van GGO s. Daardoor verbetert de keuzevrijheid van de consument. Verder is een rapport over de mogelijkheden van traceerbaar- heidssystemen van GGO s naar de Tweede Kamer gezonden (Niet dossierstuk, VWS 0200075). - In het kader van de EU is een politiek akkoord bereikt over een wijziging van de etikettering- richtlijn. Door deze wijziging wordt de etikettering van levensmiddelen op een aantal punten verbe- terd. Zo wordt onder andere de vermelding van de belangrijkste allergenen in voedingsmiddelen verplicht. Deze wijziging is van groot belang voor pati�nten die last hebben van voedselallergie. - In 2002 is de regelgeving aangescherpt op het gebied van chemische contaminanten in levens- middelen, met name dioxines en PCB s. Dankzij deze maatregel is een duidelijk dalende trend gerealiseerd van deze gehaltes in levensmiddelen en in moedermelk.4 In EU-verband zijn normen vastgesteld voor zware metalen en de proces- contaminant MCPD in levensmiddelen. - In de EU-Landbouwraad is een politiek akkoord bereikt over voorstellen voor een richtlijn en verordening met als doel voedselinfecties te bestrijden. In de voorstellen zijn data vastgelegd waarna het verboden is om (pluimvee)vlees- producten en eieren te verhandelen als die besmet zijn met salmonella. 4 bron: RIVM-rapporten 529102012/ 2002 en 639102024/ 2002. JAARBEELD ZORG 2002 82 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN - Ook is er een politiek akkoord bereikt over voorstellen voor verordeningen voor algemene levensmiddelenhygi�ne en specifieke hygi�ne- voorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Hiermee zijn te gedetailleerde voor- schriften vervangen door algemenere en wordt overlappingen tussen bestaande richtlijnen voorkomen. Dit zijn belangrijke stappen om onder andere de wetgeving te vereenvoudigen. Ondernomen activiteiten - Naar aanleiding van de brand in Volendam is extra aandacht besteed aan de brandveiligheid van huishoudelijke producten en textiel. In 2002 is een concept gereedgekomen van het Warenwet- besluit brandveiligheid kleding. - Ter uitvoering van een nieuwe algemene product- veiligheidsrichtlijn is gewerkt aan een voorstel om de Warenwet te wijzigen. Hiermee krijgen wij de bevoegdheid tot een ?product recall en kunnen we producten die reeds in handen zijn van de consument terugroepen. - In de afgelopen periode is een Beleidsbrief over Specifiek Gezondheidsbevorderende Voedings- middelen naar de Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 28 000 XVI, nr.116). Een van de aangekondigde acties is de integratie van de huidige (vrijwillige) gedragscodes tot ��n code voor het gebruik van gezondheidsclaims die de bedrijven op hun producten willen vermelden. Dit is zinvol omdat de verschillende gedragscodes niet voldoen en omdat, in aanloop naar Europese regelgeving, ��n gedragscode leidt tot een intensievere toets van de onderbouwing van gezondheidsclaims. De eerste fase van deze actie is inmiddels afgerond. - In 2002 is de Kamer ge�nformeerd over een nieuwe mogelijk kankerverwekkende chemische stof acrylamide die in het productieproces wordt gevormd (TK 2001?2002, 26 991, nrs.65, 72 en 80). Zowel nationaal als internationaal is eraan gewerkt goed zicht te krijgen op de manier waarop deze stof in het productieproces wordt gevormd, waardoor de gehaltes ervan in de eindproducten kunnen worden verlaagd. - Met ingang van 10 juli 2002 zijn de KvW en de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (RVV) ondergebracht in ��n organisatie: de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA), die onder ons gezag is geplaatst. De VWA is ingesteld om consument en burgers een blijvend hoog niveau van gezondheidsbescherming te kunnen bieden op het terrein van voedsel- en productveiligheid. - De door ons gesubsidieerde Stichting Consument en Veiligheid (SCV) en de Stichting Voedings- centrum Nederland (SVN) geven voorlichting en informatie aan consumenten. - In het kader van de lopende campagne ?Veilig op pad heeft de SCV in 2002 voorlichtingsactiviteiten ontplooid om ongevallen bij het vervoer (auto/ fiets) van zeer jonge kinderen te voork�men. Er zijn onder meer informatiesessies gehouden voor de detailhandel, om ervoor te zorgen dat ouders voortaan goed geadviseerd worden als ze auto- en fietszitjes aanschaffen. Daarnaast heeft de SCV er in 2002 specifieke aandacht aan besteed vergif- tigingen bij allochtone kinderen te voorkomen. Hiertoe hebben zij honderd voorlichters getraind, die persoonlijke voorlichtingsbijeenkomsten hebben georganiseerd voor de ouders van deze kwetsbare groep. - De SVN is in 2002 gestart met een vijfjarig project Borstvoeding. Dit project omvat onder andere de certificering van instellingen (Baby Friendly Hospital Initiative), publiekscampagnes, een website www.voedingsmiddelencentrum.nl en een jaarlijks borstvoedingsmagazine. Ingezette middelen Begrotingsmiddelen: e 6,6 mnl (zie jaarverslag). 2.7 PATI�NTENBELEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Vraagsturing in de zorg betekent dat burgers, meer dan nu het geval is, de mogelijkheid krijgen keuzes te maken. Hiervoor is het nodig dat zij beschikken over betrouwbare, actuele, toegankelijke en begrijpelijke informatie over het zorgaanbod en de zorgverzeke- ringen. Het gaat dan om informatie die aansluit bij wat de burgers willen weten. Wij zijn hiervoor verantwoordelijk. Bereikte resultaten - De concrete convenantafspraken die de verte- genwoordigers van de diverse actoren maken verschillen per sector. In de verpleging en ver- zorging is in het voorjaar van 2002 een landelijke keuzegids van verzorgings- en verpleeghuizen verschenen. Dit gebeurde mede onder verant- woordelijkheid van de Landelijke Organisatie Cli�ntenraden. In het najaar verscheen de website www.kiesmetzorg.nl met keuzeondersteunende informatie over verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg in Gelderland. Inmiddels is een soortgelijke site ook in Zeeland in gebruik. In 2002 zijn ruim honderd verzorgings- en verpleeghuizen getoetst met instrumenten van de stichting Cli�nt en Kwaliteit. Cli�nten van deze zorginstel- lingen zijn redelijk tevreden over de kwaliteit van het wonen en van de zorg. Ze zijn met name te spreken over de bejegening door de mede- werkers, de verzorging bij ziekte en de warme maaltijd. De onderwerpen waarover bewoners JAARBEELD ZORG 2002 83 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN en contactpersonen minder tevreden zijn, hebben vooral te maken met het feit dat zij weinig invloed kunnen uitoefenen op de zorg die hun verleend wordt. Cli�nten moeten zich aanpassen aan het ritme van de instelling, bijvoorbeeld als het gaat om het tijdstip van verzorging of schoonmaak. - In de curatieve sector is een bottom-upbenadering gekozen. Het initiatief hiervoor is in 2002 gelegd bij de Nederlandse Pati�nten/ Consumenten Federatie (NP/ CF). In vier pilotregio s maken Regionale Pati�nten/ Consumenten Platforms (RPCP s) afspraken met de dominante regionale zorgverzekeraars over de monitoring van hun zorginkoopbeleid en de prestaties van de zorgaanbieders. Ondernomen activiteiten - Het voornemen bestond om in 2002 per sector informatieconvenanten te sluiten. Enerzijds ging het om convenanten met pati�nten/ consumenten- organisaties en zorgaanbieders over het beschik- baar stellen van vergelijkende informatie over het zorgaanbod en de dienstverlening van zorg- instellingen. Anderzijds ging het om convenanten met pati�nten/ consumentenorganisaties en zorgverzekeraars over de dienstverlening van zorgverzekeraars. - Bij de aanpak zijn diverse lijnen gevolgd. In opdracht van ZonMw is een inventarisatie uitge- voerd naar de bestaande prestatie-indicatoren voor de kiezende zorggebruiker. Hierbij is ook een conceptueel raamwerk geleverd. Deze studie is gepubliceerd in februari van 2003. De gegevens leveren belangrijke bouwstenen voor informatie- convenanten. - De Consumentenbond gaat op ons verzoek vergelijkende informatie over sociale ziekte- kostenverzekeringen publiceren. In 2002 werden afspraken gemaakt met verzekeraars over hoe informatie hiervoor wordt aangeleverd. De eerste resultaten zullen in 2003 verschijnen. Ingezette middelen Voor de eerste fase van het project Zorginkoop- monitor van de NP/ CF is in 2002 e 51.200 besteed. De ingezette middelen voor het project van de Consumentenbond bedragen e 171.915. Een bijdrage van e 59.000 is geleverd aan de financiering van de keuzegids van verzorgings- en verpleeghuizen. Het CVZ heeft e 907.560 besteed voor de metingen in deze zorginstellingen van Cli�nt en Kwaliteit. ZonMw en het fonds PGO hebben respectievelijk e 315.944 en e 88.870 besteed aan de website www.kiesmetzorg.nl. 3 Curatieve zorg In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkelingen in de sector Curatieve zorg. In paragraaf 3.1 zetten we de algemene beleidsdoelstelling voor deze sector uiteen en verantwoorden we welke kosten daarmee gemoeid zijn. Paragraaf 3.2 gaat over de uitbreiding en de verbetering van de opleidingen voor beroeps- beoefenaren in de zorg. In paragraaf 3.3 staan de bereikbaarheid en de spreiding van ziekenhuiszorg centraal. Daarbij komen de volgende thema s aan de orde: concentratie en deconcentratie, ambulance- hulpverlening en mobiele medische teams. Paragraaf 3.4 gaat over wijzigingen in de bekostiging van ziekenhuiszorg in 2002. In paragraaf 3.5 staan we stil bij de voorbereiding van de prestatiegerichte bekostiging ziekenhuiszorg 2003. Vraaggestuurd, resultaatgericht, effectief en effici�nt zijn daarbij trefwoorden. In paragraaf 3.6 staan de zelfstandig werkzame beroepsbeoefenaren centraal: huisartsen, mondzorgverleners, verloskundigen en kraam- verzorgenden, paramedici. Paragraaf 3.7 gaat over de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. In paragraaf 3.8 bespreken we het thema ?orgaan- donatie . Tot besluit van dit hoofdstuk geven we in paragraaf 3.9 de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit in de zorg. Daarbij komen de Kwali- teitswet zorginstellingen en de Wet BIG aan de orde. 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING De hoofddoelstelling van de curatieve zorg is pati�nt- gerichte curatieve en palliatieve zorg te realiseren voor pati�nten met lichamelijke aandoeningen, inclusief de genees- en hulpmiddelenvoorziening. Om dit doel te bereiken, streven we naar doelmatige, kwalitatief verantwoorde en toegankelijke zorg, die transmuraal en integraal wordt geleverd. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 47 geeft aan hoe de uitgavenontwikkeling tussen 2000 en 2001, respectievelijk tussen 2001 en 2002, is samengesteld. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de verschillende deelsectoren. In 2001 en 2002 zijn respectievelijk e 312,9 mln en e 502 mln extra middelen uitgegeven in het kader van extra productie en om de wachtlijsten terug te dringen. Daarvan was in beide jaren ruim e 100 mln benodigd om tegemoet te komen aan de demo- grafische ontwikkeling. Daarnaast zijn gelden ingezet voor de wachtlijstaanpak (e 115,5 mln in 2001), en extra specialistenplaatsen (e 22,7 mln in 2001). JAARBEELD ZORG 2002 84 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Bij de startbrief is voor 2002 nog extra groei van de productieafspraken en capaciteit toegelaten van e 129 mln om de wachtlijsten te bestrijden. Verder zijn in de cijfers verwerkt de effecten van het bouwprogramma, de inkooptaakstelling, de inten- siveringen ambulancezorg en een aantal kleinere mutaties. De middelen voor arbeidsmarkt en werkdruk (e 232,3 mln in 2001 en e 190,8 mln in 2002) zijn onder andere beschikbaar gesteld in het kader van de uitkomsten van de commissie?Van Rijn (e 59,3 mln in 2001 en e 54,9 mln in 2002). Ook voor de huisartsen (e 43,9 en e 54,2 mln), de honorering van de medisch specialisten (e 34,9 mln en e 10 mln), opleidingen (e 30,9 mln en e 35,2 mln), inkomensherijking vrije beroepsbeoefenaren (e 27,7 mln en e 27,3 mln) zijn extra uitgaven voor arbeidsmarkt en werkdruk toegelaten. In de post kwaliteit/ overig zijn onder andere verwerkt de inkooptaakstelling van e 23,6 mln in beide jaren, de praktijkkosten huisartsen (e 56,7 mln en e 56,7 mln), de invoering van de diagnose-behandelcombi- naties (DBC s) (e 83,6 mln in 2001) en bloedveiligheid (e 24,4 mln en e 8,9 mln). Nieuwe gegevens van CTG en CVZ over 2001 hebben geleid tot een aanpassing van e 228 mln, waarvan e 190 mln bij de zieken- huizen. Door vervroegde stortingen in het goodwill- fonds in 2000 konden de uitgaven in 2001 e 53,9 mln lager uitkomen. Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 48 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. De mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 zijn te vinden in de Voorjaarsbrief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. Mee- en tegenvallers nominaal Als gevolg van de definitieve vaststelling van de loon- en prijsmutaties in de verschillende sectoren treedt in 2001 een nominale meevaller op van e 9,9 mln. Evenals in voorgaande jaren doet zich in 2002 bij de sector Medisch specialisten een nominale tegenvaller voor van e 23,7 mln die samenhangt met de nacalculaties op de loon- en prijsbijstellings- percentages in voorgaande jaren. TABEL 47 Horizontale uitgavenontwikkeling curatieve zorg in f mln uitgaven financiering mutatie financierings- achterstand stand 2000 14.112,6 13.950,9 161,7 nominaal 586,9 volume 874,3 waarvan: - wachtlijsten/ productie 312,9 - arbeidsmarkt en werkdruk 232,3 - kwaliteit / overig 329,1 technisch -1,5 totaal mutaties 1.459,7 1.588,0 -128,3 stand 2001 15.572,3 15.538,9 33,4 nominaal 636,5 volume 667,0 waarvan: - wachtlijsten/ productie 502,0 - arbeidsmarkt en werkdruk 190,8 - kwaliteit / overig -25,8 technisch -23,6 totaal mutaties -390,3 stand 2002 16.852,2 17.209,1 -356,9 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 85 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Bij de kraamzorg treedt een tegenvaller op van e 3,4 mln. Die is additioneel ten opzichte van de in de Najaarsbrief Zorg gemelde tegenvaller van e 30 mln. De tegenvaller komt deels voort uit een reeds in voorgaande jaren geconstateerde ontwikkeling dat de mogelijkheden van de verzekeraars om onder het maximumtarief te contracteren sterk zijn afgenomen. Mee- en tegenvallers volume extramuraal Bij de extramurale zorg doet zich in 2001 een tegen- valler voor van e 41,9 mln. Dit bedrag is het saldo van een tegenvaller bij de huisartsen van e 31,5 mln en een aantal kleinere mee- en tegenvallers. De overschrijding bij de huisartsen komt voort uit een bijstelling van het schadecijfer van de verzekeraars ad e 31,5 mln over het jaar 2001 als gevolg van vertragingen bij het declaratieverkeer voor avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW). In het Jaarbeeld Zorg van 2001 is op basis van de toen bekende cijfers nog een meevaller gemeld van e 23,7 mln. Bij de tandheelkundige zorg treedt in 2002 een overschrijding op van e 44,8 mln. De oorzaak is waarschijnlijk gelegen in de verschuivingen in het verzekerde pakket (r�ntgenfoto s erin, tandsteen- verwijdering eruit) die per 1 januari 2002 zijn doorgevoerd. De uitgaven in het kader van de ANW blijken met vertraging tot uitdrukking te komen in de schade- cijfers van de verzekeraars. Daarom zijn de schade- cijfers voor 2002 bijgesteld met e 25 mln. Hoewel er ten opzichte van de in de Najaarsbrief Zorg gemelde tegenvaller bij de huisartsen van e 35 mln, een meevaller optreedt van e 16,1 mln, is er per saldo ten opzichte van de raming in de Zorgnota sprake van een tegenvaller van e 18,9 mln. Op basis van door het CTG goedgekeurde begro- tingen 2002 blijkt een forse overschrijding (e 25 mln) van de kosten voor de infrastructuur ANW ten opzichte van de geraamde e 68,1 mln. Het CTG signaleert op basis van de ingediende begrotingen 2003 een verdere stijging van de kosten met 28%. Bij de overige sectoren deden zich een aantal mee- en tegenvallers voor van geringere omvang. Meevallers kwamen voor bij de fysiotherapie (e 10,1 mln), logopedie (e 1,3 mln) en ergotherapie (e 3,5 mln). Er was sprake van tegenvallers bij de oefentherapie (e 4,8 mln) en verloskunde (e 1,2 mln). TABEL 48 Verticale uitgavenontwikkeling curatieve zorg in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 15.290,8 15.393,6 stand Zorgnota 2002 1.257,9 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 16.651,5 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal -9,9 33,2 mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume extramuraal 41,9 24,2 mee- en tegenvallers volume extramuraal mee- en tegenvallers volume ziekenhuizen en 223,4 41,5 mee- en tegenvallers volume ziekenhuizen en specialisten specialisten mee- en tegenvallers volume overig curatief 26,0 48,4 mee- en tegenvallers volume overig curatief technisch/ statistisch 53,4 technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 15.572,3 16.852,2 stand Jaarbeeld Zorg 2002 1.458,6 afwijking realisatie ten opzichte van raming in Zorgnota 2002 9,5% procentuele afwijking 15.538,9 17.209,1 stand financiering Jaarbeeld Zorg 2002 -33,4 -356,9 mutatie financieringsachterstand bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 86 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Mee- en tegenvallers volume ziekenhuizen en specialisten Over 2001 doet zich een omvangrijke tegenvaller van e 74,7 mln voor bij de medisch specialisten. Deze komt voort uit de koppeling van de lumpsum aan de stijging van de gerealiseerde ziekenhuis- productie (inclusief zorgvernieuwing) in 2001. Daarnaast hebben zich nog aanpassingen van de lumpsum voorgedaan in 2000 met een doorwerking naar 2001. De tegenvaller bij de specialisten loopt in 2002 nog licht op tot e 88,4 mln. Ook was sprake van een tegenvaller bij de tandheelkundig specialistische zorg (e 6,6 mln). Ook bij de ziekenhuizen hebben zich overschrijdingen voorgedaan van e 47,5 mln als gevolg van definitieve vaststelling van de budgetten oude jaren in 2001. Door de vigerende nacalculatiesystematiek kunnen de budgetten jaren na afsluiting van het boekjaar nog bijgesteld worden. De ziekenhuizen laten in 2002 ten opzichte van de Najaarsbrief Zorg (gemelde tegenvaller van e 100 mln) een meevaller zien van e 53,5 mln. Per saldo betekent dit dus een tegenvaller van e 46,5 mln. Deze komt voort uit de doorwerking van de hiervoor genoemde tegenvaller in 2001 van e 47,5 mln. De bedragen genoemd bij de financieringsontwikke- ling hebben betrekking op verschillen tussen door het CTG vastgestelde budgetten en de financiering vanuit de ZFW en de eigen betalingen ZFW (zie ook de inleiding in paragraaf 1 en deel C, paragraaf 2.2). 3.2 MODERNISERING BEROEPEN EN OPLEIDINGEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Ons doel is om het aanbod van zorgverleners te vergroten, opdat optimaal in de actuele en toe- komstige behoefte wordt voorzien en voldoende ruimte in het aanbod ontstaat om vraaggestuurde zorg gestalte te geven. Dit streven is conform het Plan van Aanpak Capaciteit Zorgverleners (TK 2001?2002, 28 008, nr.7) van november 2001. Mensen in de zorg opleiden is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de partijen in het veld. Wij zijn systeemverantwoordelijk. Voor de basis- opleidingen ligt de verantwoordelijkheid bij het ministerie van OCenW. Wij hebben een rol in de afstemming van de opleidingen onderling en de afstemming tussen de beroepsbeoefenaren. Bereikte resultaten Om het aantal professionals in de zorg uit te breiden, zijn diverse intensiveringen gepleegd bij de opleidingen: - de instroom tot de initi�le opleiding geneeskunde is verder uitgebreid van 2.400 in 2001 tot 2.550 in 2002. Ook het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsgeneeskunde is uitgebreid, van 420 in 2001 naar 466 in 2002; - het aantal opleidingsplaatsen tot medisch specia- list is sterk uitgebreid. In de Voorjaarsbrief Zorg 2002 is aangegeven dat in 2002 ruim 300 agio s extra kunnen instromen, zodat er in dat jaar een totale instroom zou zijn van ten minste 1.066. Op basis van cijfers van de Medische Specialisten Registratie Commissie (MSRC) zijn in 2002 in totaal 1.109 agio s gestart; - bij enkele specialismen met een gevoelig tekort was al eerder ingezet op gerichte uitbreiding van de opleidingsplaatsen (radiotherapie, kinder- en jeugdpsychiatrie, orthodontie en vluchtelingen- artsen); - in het kader van de inhaalslag radiotherapie is de opleidingscapaciteit radiotherapeuten en klinisch fysici uitgebreid. In 2002 zijn de extra opleidingsplaatsen radiotherapie nagenoeg volledig ingevuld; - in het kader van de wachtlijstaanpak zijn extra gespecialiseerde verpleegkundigen met hun opleiding begonnen (intensive-careverpleeg- kundigen en dialyseverpleegkundigen) en extra personeel voor enkele medisch ondersteunende functies (operatieassistenten, anesthesiemedewer- kers, en radiodiagnostisch laboranten). Volgens de laatst bekende informatie (d.d. 2 april 2003) zijn in 2002 in totaal 428 extra plaatsen gerealiseerd, waarvan 132 ic- en 53 dialyseverpleegkundigen, 97 ok-assistenten, 64 anesthesiemedewerkers en 82 radiodiagnostisch laboranten. Ondernomen activiteiten Eind oktober 2002 hebben de bewindspersonen van OCenW en wij het eindrapport ?De arts van straks, naar een nieuw medisch opleidingscontinu�m ontvangen. Het rapport biedt aanknopingspunten voor een betere doorstroom in de geneeskunde opleiding, meer differentiatie in uitstroommomenten en aansluitingspunten met andere zorgopleidingen. Op diverse onderdelen is al begonnen met behulp van pilotprojecten de voorstellen te concretiseren. Om de aanbevelingen gericht te implementeren, zal een expertgroep v��r september 2003 aan ons een plan van aanpak aanbieden. JAARBEELD ZORG 2002 87 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Omdat door de invoering van DBC s de financiering van ziekenhuizen verandert, is een nieuwe finan- cieringsstructuur voor de ziekenhuisopleidingen nodig. Het doel is een systeem dat ziekenhuizen prikkelt tot opleiden. Daarvoor zijn de volgende activiteiten in gang gezet: - de MDW-werkgroep ?Verpleegkundigen en Verzorgenden in het Ziekenhuis heeft in juli 2002 het rapport ?Een carri�re aan het bed uitgebracht, waarin gepleit is voor een transparante eenduidige financieringsstructuur die prikkelt tot opleiden; - de OCFEB (OnderzoekCentrum Financieel Economisch Beleid) en iBMG (Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg) hebben in januari 2003 een rapport uitgebracht, waarin is aangegeven onder welke randvoorwaarden sprake kan zijn van gedereguleerde opleidings- markten voor medisch specialistische opleidingen en opleidingen voor gespecialiseerde verpleeg- kundigen; - de Stuurgroep DBC heeft eind 2002 een voorstel uitgebracht voor een nieuwe bekostigingsstruc- tuur voor ziekenhuisopleidingen. De aanbevelingen die langs deze wegen zijn verkre- gen, worden betrokken bij de besluitvorming over de nieuwe bekostigingsstructuur voor ziekenhuis- opleidingen. Nadat het MDW-rapport ?Toetredingsbelemmeringen medische beroepen in juli 2001 was afgerond, heeft het kabinet een reactie (TK 2001?2002, 24 036, nrs.230 en 243) aan de Kamer gestuurd. Daarnaast heeft een tweede MDW-werkgroep een rapport opgesteld over de zogenoemde ziekenhuisopleidingen. Ook dit rapport is aangeboden aan het parlement en van een kabinetsstandpunt (TK 2002?2003, 24 036, nr.273) voorzien. Ingezette middelen De opleidingen worden zowel vanuit de begroting (bijvoorbeeld huisartsen en verloskundigen) als vanuit de premiemiddelen (agio s) bekostigd. Voor een nadere toelichting op de inzet van begrotings- middelen verwijzen we naar ons jaarverslag 2002. Ingezette premiemiddelen: - e 39,2 mln voor de kostengevolgen van een instroom van 300 extra agio s in 2002; - e 0,9 mln om de opleidingscapaciteit voor radiotherapie uit te breiden; - e 15 mln om verpleegkundigen en medisch onder- steunend personeel op te leiden. De meerkosten in 2002 als gevolg van de daadwerkelijke uitbreiding bedroegen volgens de meest recente informatie (2 april 2003) e 11,2 mln. 3.3 BEREIKBAARHEID EN SPREIDING ZIEKENHUISZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Medisch-inhoudelijke en technologische ontwikke- lingen maken het mogelijk dat medisch specialis- tische zorg in steeds meer verschillende locaties kan worden aangeboden. Behalve in de vanouds bekende ziekenhuizen wordt ziekenhuiszorg tegenwoordig aangeboden in buitenpoli s, dagziekenhuizen, zelf- standige behandelcentra en in combinaties daarvan. Er zijn verschillende verschijningsvormen nader uitgewerkt. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen bereikbaarheid en doelmatigheid. Het adagium daarbij is: Deconcentratie waar mogelijk, concentratie indien noodzakelijk. Op het punt van de bereikbaarheid van met name de spoedeisende medisch specialistische zorg is de notie van het basisziekenhuis van belang. Een dergelijk ziekenhuis moet per ambulance binnen acceptabele tijd (45 minuten) bereikbaar zijn en de basisspecialis- men moeten daar in zodanige omvang aanwezig zijn dat 7x24-uurszorg geleverd kan worden. De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) en de daarop gebaseerde beleidsregels ex artikel 3 geven aan welke normen en criteria gehanteerd worden om de verantwoordelijkheid in te vullen voor de bereik- baarheid en de spreiding van de ziekenhuiszorg. De inrichting en organisatie van de zorg binnen het ziekenhuis en ook de verdeling van de verschillende ziekenhuisfuncties over de locaties is de primaire verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. Voor een aantal bijzondere functies geldt, dat wij uit hoofde van artikel 2 en artikel 8 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) kunnen besluiten tot concentratie of stimulering. 3.3.1 CONCENTRATIE EN DECONCENTRATIE Bereikte resultaten - In 2002 is de bereikbaarheid van ziekenhuiszorg in Nederland niet verslechterd. Bij concrete plannen voor fusies en functieconcentraties is, mede als gevolg van ons beleid, de standstill gehandhaafd. - Wij hebben veldpartijen, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), uitgenodigd om een Referen- tiekader Spreiding Curatieve Zorg op te stellen. Dit is in februari 2003 in ontvangst genomen. JAARBEELD ZORG 2002 88 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Ondernomen activiteiten - Ten aanzien van het thema ?het bereikbare ziekenhuis is beleid ontwikkeld en aan de Tweede Kamer voorgelegd (TK 2001?2002, 27 295, nr.12; TK 2002?2003, 27 295, nr.35; TK 2002?2003, 27 295, nr.40). In het beleid is het basisziekenhuis ge�ntro- duceerd, is de normtijd beschreven waarin een afdeling Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) bereikt moet kunnen worden, is de minimumomvang van een basisziekenhuis gedefinieerd, is de rol van externe belanghebbenden in een besluit- vormingsproces expliciet aangegeven, is ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling, zijn criteria voor fusies weergegeven en is onderscheid aangebracht tussen voorzienbare en niet-voorzienbare zorg. - Over dit thema hebben drie Algemeen Overleggen (AO s) plaatsgevonden waarin de volgende onder- werpen zijn besproken: a positionering van de ziekenhuizen naar aan- leiding van eerste tranche vervolguitvoerings- toets spreiding ziekenhuiszorg van het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen (CBZ); b positionering van de algemene ziekenhuizen naar aanleiding van tweede tranche vervolg- uitvoeringstoets spreiding ziekenhuiszorg van CBZ en individuele cases; c de IJsselmeerziekenhuizen naar aanleiding van de problematiek in de IJsselmeerziekenhuizen. - Er zijn twee vervolguitvoeringstoetsen spreiding ziekenhuiszorg (eerste- en tweede tranche) van het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) ontvangen en van een regeringsstandpunt voor- zien (TK, niet dossierstuk 2001?2002, VWS0200126; TK 2002?2003, 27 295, nr.30). Het theoretische model dat het CBZ heeft beschreven, is een goede basis voor de proactieve aanpak die de regering voorstaat. In die aanpak spelen Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), in samenwerking met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Nederlands Pati�nten/ Consumenten Federatie (NP/ CF), een belangrijke rol. - De standstill die op kamerbreed verzoek van de Tweede Kamer in december 2001 is ingesteld, is gehandhaafd. Het is een beroep op de zieken- huizen om een pas op de plaats te maken bij fusie- en concentratievoornemens in de ziekenhuis- sector. Zo is voor de fusie Goes/ Middelburg de standstill gehandhaafd. - Veel aandacht is besteed aan de IJsselmeerzieken- huizen. In samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is er regelmatig contact geweest met de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IJsselmeerziekenhuizen en met de Tweede Kamer over het behoud van de klinische basisfuncties op de locatie Emmeloord. - De Meldingsregeling Lange Termijn Huisvestings- Plan is aangepast. Via de beleidsregels ex artikel 3 WZV is een formele positie gegeven aan de extern betrokkenen (zoals pati�nten-, consumentengroe- peringen, ziektekostenverzekeraars, andere aanbieders van zorg, provinciale- en gemeente- besturen) bij voorgenomen plannen om de zorg te concentreren of te herverdelen. Ingezette middelen Vanaf 2001 is een bedrag van e 22 mln structureel ingezet om de schaalgroottetoeslag terug te brengen. Ook zijn in 2002 voorbereidingen getroffen om hier bovenop nog eens e 14 mln structureel vanaf 2003 mogelijk te maken. 3.3.2 AMBULANCEHULPVERLENING Bereikte resultaten Door het vallen van het kabinet is de beslissing over de besturingsdiscussie over de ambulancehulpverle- ning aangehouden. Ook de vervanging van de Wet ambulancevervoer is hierdoor aangehouden. In deze nieuwe wet wordt onder meer de wettelijke basis van de RAV-vorming geregeld. Verder wordt in deze wet geregeld dat de ambulancehulpverlening optimaal over regiogrenzen heen kan werken. De collocatie van meldkamers, waarbij politie, brand- weer en ambulancediensten fysiek in ��n meldkamer worden ondergebracht, is per 1 januari 2003 in 11 van de 25 regio s voltooid. Ondernomen activiteiten - Het project Versterking AmbulanceZorg heeft op 1 januari 2003 geleid tot tien Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV s), in twaalf regio s wordt nog hard gewerkt aan RAV-vorming en in twee regio s lijkt RAV-vorming problematisch te zijn en wordt gewacht op wetgeving. - In 2002 heeft het RIVM een analyse afgerond voor het landelijk spreidings- en beschikbaarheidsplan dat een optimale indeling geeft over de regio- grenzen heen. Dit rapport ?Ambulances binnen bereik , is in januari 2003 aan VWS aangeboden. - Sociale partners hebben in 2002 een CAO gesloten over de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden in de concrete rechtspositieregelingen. De basis daarvoor was het onderzoek van Zorgconsult Nederland ?Onderzoek harmonisatie arbeids- voorwaarden ambulances . Ingezette middelen - De middelen die voor ICT ter beschikking zijn gekomen en voor e 3 mln in de beleidsregels zijn verwerkt, worden gebruikt om randapparatuur in te voeren van C2000 en GMS (Ge�ntegreerd meldkamersysteem). - Voor de ambulancezorg, waaronder het uitvoeren van de aanbevelingen uit het RIVM-rapport ?Niet zonder zorg , is in 2002 e 8,8 mln extra ter beschik- king gesteld. - Wij hebben het CTG verzocht e 6,4 mln in de budgetten van de ambulancediensten te verwer- ken voor de harmonisatie van de arbeidsvoor- waarden. 3.3.3 MOBIELE MEDISCHE TEAMS (MMT S) Bereikte resultaten De verbetering van de inzet van Mobiele Medische Teams (MMT s) is in 2002 nog niet afgerond. Bij de aanwijzing van de traumacentra heeft de toenmalig minister bepaald dat de tien traumacentra een MMT zouden moeten realiseren. Van de tien traumacentra zouden er vier ook een MMT-helikopter faciliteren. Ondernomen activiteiten In 2002 is volop aandacht besteed aan de problemen in de spoedeisende medische hulpverlening, met name toegespitst op paraatheid/ beschikbaarheid van de Mobiele Medische Teams (MMT s). Ons aanspreek- punt hiervoor is de LVTC (Landelijke Vereniging van Traumacentra). Wij hebben deze verzocht de reali- satie van de MMT s in te vullen. Feit is dat sinds de invoering van de MMT s sprake is van inzetproble- men. Deze zouden in 2002 worden opgelost. Wij hebben de LVTC verzocht hier scenario s voor te ontwikkelen. Die scenario s zijn wel ontwikkeld, maar de LVTC wenste deze in beraad te houden. Om te komen tot een goed integraal systeem van MMT s is afgesproken dat de LVTC in april 2003 met een definitief voorstel zal komen. Ingezette middelen De precieze financi�le consequenties van een goed integraal systeem van Mobiele Medische Teams zijn nog niet aan te geven. In de Zorgnota 2002 zijn hiervoor middelen gereserveerd. 3.4 WIJZIGINGEN IN BEKOSTIGING ZIEKENHUISZORG 2002 Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Waar mogelijk moeten in de huidige bekostiging prikkels worden ingebouwd die leiden tot hogere productie, een transparante manier van werken en het afrekenen op basis van daadwerkelijk geleverde productie. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. Het is de verantwoordelijkheid van partijen (zorgverzekeraars en aanbieders van zorg) om op basis van lokaal over- leg te komen tot resultaat. JAARBEELD ZORG 2002 89 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 3.4.1 DURE GENEESMIDDELEN EN DURE KUNST- EN HULPMIDDELEN Bereikte resultaten In de huidige budgetsystematiek voor ziekenhuizen behoort de instelling, binnen de kaders van het budget, de integrale afweging van de behandelmoge- lijkheden te maken. Dure geneesmiddelen en dure hulpmiddelen doen echter een zodanige aanslag op het ziekenhuisbudget dat besloten is hiervoor in 2002 een aparte vergoeding mogelijk te maken. Hierdoor werd het ziekenhuisbudget ontlast en kwam de directe pati�ntenzorg niet in het gedrang. Ondernomen activiteiten In 2002 heeft het College Tarieven Gezondheidszorg twee belangrijke beleidsregels vastgesteld, namelijk de beleidsregel ?Dure geneesmiddelen in zieken- huizen en de beleidsregel ?Lokale productiegebonden toeslag . Beide beleidsregels hebben wij goedgekeurd. De beleidsregel ?Dure geneesmiddelen in zieken- huizen geeft het ziekenhuis een vergoeding voor het gebruik van een beperkt aantal dure geneesmiddelen. Om een integrale afweging door het ziekenhuis en verantwoord gebruik door pati�nten te stimuleren, is besloten de kosten van dure geneesmiddelen niet volledig te vergoeden. Maximaal 75% van de werkelijke kosten komen voor nacalculatie in aan- merking. Het maximaal te hanteren percentage wordt in lokaal overleg tussen instelling en zorgverzekeraar vastgesteld. De kosten van het gebruik van dure kunst- en hulp- middelen in ziekenhuizen kunnen worden vergoed op grond van de beleidsregel ?Lokale productiegebonden toeslag . Deze beleidsregel biedt lokale partijen in 2002 de mogelijkheid om afspraken te maken over de financiering van zorgvernieuwing en specifieke lokale knelpunten tot maximaal 2% van het productiegerela- teerde budget. In bijzondere omstandigheden kan een aanvullende toeslag van nog eens 2% worden overeengekomen. Ingezette middelen - In 2002 is een bedrag van e 17 mln beschikbaar gesteld, specifiek om de beleidsregel ?Dure geneesmiddelen in ziekenhuizen toe te passen. - In het najaar 2002 heeft het CTG de ?Monitor Lokale Productiegebonden Toeslag 2002 uitge- bracht. Geconcludeerd kan worden dat, op basis van de destijds ontvangen opgaven, met de lokale productiegebonden toeslag een bedrag van ruim e 70 mln was gemoeid. Daarbij had 65% van de instellingen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om m��r dan 2% van het productiegebonden budget als toeslag overeen te komen. De mogelijk- heden die de beleidsregel biedt, voorzien daarmee JAARBEELD ZORG 2002 duidelijk in een behoefte. Definitieve vaststelling vindt plaats op basis van nacalculatie. De uitgaven op basis van de beleidsregel ?Lokale productie- gebonden toeslag zijn onderdeel van de voor volumegroei beschikbare middelen. 3.4.2 HARTREVALIDATIE Bereikte resultaten Met ingang van 1 januari 2002 heeft het CTG budget- parameters en tarieven vastgesteld voor hartrevalida- tie in ziekenhuizen en revalidatie-instellingen. Deze parameters en tarieven hebben wij goedgekeurd. Ondernomen activiteiten Vanaf 2000 hebben betrokken partijen overlegd over de organisatie en inhoudelijke vorm van hart- revalidatie. In dat kader zijn drie zorgproducten gedefinieerd: enkelvoudige, meervoudige en complexe hartrevalidatie. Voor de enkelvoudige en meervoudige hartrevalidatie zijn budgetparameters en tarieven vastgesteld. Voor de complexe hart- revalidatie kon de bestaande systematiek worden gehandhaafd. Ingezette middelen De financi�le gevolgen worden op basis van nacalculatie betrokken bij de voor 2002 beschikbare groeiruimte. 3.4.3 REVALIDATIE Bereikte resultaten Bij de behandeling van de Zorgnota 2002 heeft de Tweede Kamer de motie-Buijs-Hermann aange- nomen. Deze motie beoogde de budgetten van de revalidatie-instellingen op te hogen om extra productie te realiseren en de wachttijden terug te dringen. In 2002 is een bedrag van e 6,8 mln aan de budgetten van de revalidatie-instellingen toegevoegd door de budgetparameters voor de variabele kosten te verhogen. Ondernomen activiteiten Uit de inventarisatieronde die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in het kader van ?Zorg verzekerd had gehouden, kwam naar voren dat voor de revalidatie- instellingen e 6,8 mln nodig is om extra productie te realiseren en capaciteitsaanpassingen te doen die aan die productie gerelateerd zijn. ZN heeft verzocht dit bedrag op dezelfde wijze beschikbaar te stellen als destijds bij de algemene ziekenhuizen en de academische ziekenhuizen is gebeurd. 90 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 3.5 VOORBEREIDING PRESTATIEGERICHTE BEKOSTIGING ZIEKENHUISZORG 2003 In het Strategisch Akkoord is aangegeven dat de behoefte van de burgers leidend beginsel moet zijn bij de organisatie van de zorg en dat daarvoor een andere manier van werken nodig is. Hierdoor kan ruimte ontstaan voor maatoplossingen, vernieuwing en efficiencyverhoging. Als instrumenten noemt het Strategisch Akkoord in dat verband: deregulering en financiering op basis van prestaties; concurrentie tussen aanbieders van zorg en tussen zorgverzekeraars en (op den duur) re�le prijsvorming. Op deze wijze worden partijen zowel geprikkeld als in staat gesteld om eraan te werken de wachttijden in de curatieve zorg (verder) terug te dringen. In ?Ruimte voor resultaat , de brief over prestatie- gerichte bekostiging die op 15 november 2002 aan de Tweede Kamer is gestuurd, en ?Bekostiging ziekenhuiszorg 2003 , de brief die in vervolg daarop op 20 december 2002 aan de Tweede Kamer is gestuurd , is aangegeven welke twee trajecten hiertoe in 2002 in gang zijn gezet: - het experiment ?Ruimte voor resultaat , waarmee een andere wijze van bekostiging is beoogd; - een aantal aanpassingen in de huidige wijze van bekostiging. In de twee subparagrafen hierna bespreken we deze beide trajecten. 3.5.1 PROJECT INVOERING DBC-SYSTEMATIEK EN HET EXPERIMENT ?RUIMTE VOOR RESULTAAT Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het project invoering DBC-systematiek beoogt over te kunnen gaan op een systeem van vraagsturing. Daarbij is het nodig producten te ontwikkelen die geschikt zijn voor prijsvorming in een markt van vraag en aanbod. Deze producten zijn de diagnose- behandelcombinaties (DBC s). Daarbinnen heeft het experiment ?Ruimte voor resultaat tot doel om met een beperkt aantal van zeventien ingrepen (circa 100 DBC s) te oefenen met de overgang van aanbodsturing naar vraagsturing door op lokaal niveau vrij te onderhandelen over prijs, volume en kwaliteit. Het is de verantwoordelijkheid van partijen (zorg- verzekeraars en aanbieders van zorg) om de geboden ruimte te benutten door in lokale onderhandelingen te komen tot extra productie en daarbij afspraken te maken over een scherpe prijs en kwaliteit. Bereikte resultaten Ingaande per 1 januari 2003: - variabilisering waarbij het variabele deel van het budget wordt vergroot ten koste van het vaste en semi-vaste deel; - verhoging van de parameter voor complexe dagopnames; - introductie van een ic-parameter voor volwasse- nen, zijnde een aparte budgettaire vergoeding voor intensive care zorg voor volwassenen; - verruiming (in uitzonderingsgevallen) van de lokale productiegebonden toeslag tot maximaal 5%; - terugbrenging van schaalgroottetoeslag; waarbij alle ziekenhuizen met minder dan 62,5 fte specia- listen een hogere vergoeding voor hun productie krijgen waardoor de positie van de kleine zieken- huizen wordt versterkt; - afschaffing van de beleidsregel wachtlijstmiddelen. Daarnaast zijn wijzigingen doorgevoerd om te komen tot een nieuwe mutatiesystematiek voor de lump- summen voor medisch specialisten. Hierbij zijn eveneens productieprikkels ingebouwd doordat de mutatie rechtstreeks wordt gekoppeld aan het aantal opnames, dagopnames en polikliniekbezoeken. Ondernomen activiteiten Op ons verzoek heeft het College Tarieven Gezond- heidszorg (CTG) nog in 2002 beleidsregels vast- gesteld die het mogelijk maken om de voorgestelde wijzigingen te kunnen invoeren. Deze zijn door ons goedgekeurd. Ingezette middelen Het geheel van de wijzigingen, ingaande per 1 januari 2003, is vrijwel budgettair neutraal uitge- voerd. Daarbij is e 14 mln extra beschikbaar gesteld voor de schaalgroottetoeslag van kleine ziekenhuizen. 3.6 ZELFSTANDIG WERKZAME BEROEPSBEOEFENAREN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De zelfstandig werkzame beroepsbeoefenaren in de extramurale zorg zodanig stimuleren en faciliteren dat ze zich in de beroepsuitoefening zo veel mogelijk richten op de primaire zorgverlening. De zelfstandige beroepsbeoefenaar is verantwoorde- lijk verantwoorde zorg aan te bieden aan de pati�nt. De zelfstandige beroepsbeoefenaar zorgt ervoor dat zijn kennis en kunde actueel blijven en heeft overzicht over het zorgveld. Hij verwijst zo nodig naar andere hulpverleners. De zelfstandig beroepsbeoefenaar is ook verantwoordelijk voor het handelen van perso- nen die in zijn dienst zijn aangesteld. Wij zien toe op de toegankelijkheid van de zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarbij toe op de kwaliteit van de zorgverlening. JAARBEELD ZORG 2002 91 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Bereikte resultaten Project invoering DBC-systematiek - In 2002 zijn alle ziekenhuizen gestart met de DBC-registratie. - Daarnaast hebben de ongeveer veertig koploper- ziekenhuizen in dit jaar een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de DBC-systematiek door de aanlevering van DBC s, zorgprofielen en kost- prijzen aan de landelijke projectorganisatie DBC2003. - Verdere activiteiten om de systematiek te ontwik- kelen betroffen de organisatie van een tweetal werkconferenties en de uitwerking van verschillen- de onderwerpen als onderhoud, opleidingen en overgangsmodel. - De voorbereidingen zijn getroffen voor het in 2003 in te voeren DBC-teltarief. Dit laatste houdt in dat er vanaf 1 januari 2003 per gedeclareerde DBC een tarief van e 5 in rekening wordt gebracht. Experiment ?Ruimte voor resultaat Het experiment ?Ruimte voor resultaat heeft een tijdelijk karakter, in beginsel ��n jaar, en is gestart per 1 januari 2003. De resultaten zullen in de loop van 2003 worden beoordeeld. Ondernomen activiteiten Op ons verzoek heeft het CTG nog in 2002 beleids- regels vastgesteld die het mogelijk maken om, binnen de context van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG), het experiment ?Ruimte voor resultaat in 2003 uit te kunnen voeren. Deze beleidsregels hebben wij goedgekeurd. Daarbij moeten DBC s door ziekenhuizen �n door Zelfstandige Behandelcentra (ZBC s) geleverd kunnen worden. Ingezette middelen De kosten van de projectorganisatie bedragen e 12,6 mln in 2002. 3.5.2 AANPASSINGEN IN 2003 IN DE HUIDIGE WIJZE VAN BEKOSTIGING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Daar waar mogelijk dient de huidige bekostiging zodanig te worden aangepast dat deze er beter op is toegesneden de algemene doelstellingen te realiseren voor de vergroting van de effectiviteit en efficiency. Het is de verantwoordelijkheid van partijen (zorg- verzekeraars en aanbieders van zorg) om de wijzi- gingen in de huidige bekostiging aan te grijpen om daarmee de effectiviteit en de efficiency in de zorg te vergroten. JAARBEELD ZORG 2002 92 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 3.6.1 HUISARTSEN Het aantal gehandicapten, ouderen en chronisch zieken dat een beroep doet op de curatieve zorg zal toenemen. Ook worden de hulpvragen steeds ingewikkelder. Ouderen maken meer gebruik van de huisartsenzorg, en er komen meer ouderen waardoor het aantal contacten met de huisarts fors zal toenemen. Door de demografische groei zal het aantal contacten met de huisarts stijgen van circa 104 miljoen in 2000 naar 130 miljoen in 2030. De gemiddelde groei is het hardst gestegen bij 75-plussers, namelijk met gemiddeld 4,8% meer contacten sinds 1996. Veel huisartsen ervaren deze veranderende en stijgende zorgvragen als een toename van hun werkdruk. Begin 2002 waren er 100 (moeilijk vervulbare) vacatures. Zorgverzekeraars Nederland schat het aantal niet op naam ingeschre- ven (ziekenfonds)pati�nten op 0,4% voor het platte- land tot 2,5% voor de steden. Operationele doelstellingen a Verhogen opleidingscapaciteit. b Aanpassing bekostigingsstructuur. c Invoering huisartsenposten voor de avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW). d Invoering praktijkondersteuning huisartsen (POH)/ Elektronisch Voorschrijfsysteem (EVS). Bereikte resultaten ad a De opleidingscapaciteit is in 2002 verhoogd van 420 naar 466. ad b Op 30 november 2001 heeft de toenmalige minister van VWS ingestemd met een lokale differentiatie van kosten. Vanuit het nieuwe besturingsmodel ?Ruimte voor resultaat onderhandelen 100% risicodragende zorg- verzekeraars met zorgaanbieders. Een belang- rijke voorwaarde hierbij was dat ex ante aantoonbaar is dat er op macroniveau (in het gehele tweede compartiment) sprake is van budgettaire neutraliteit. Op basis van deze randvoorwaarde is een uitvoeringstoets bij het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) neergelegd. Het CTG heeft op 19 oktober jl. een uitwerking hierover voorgelegd die niet voldeed aan de eis van macrokostenneutraliteit. Het CTG raamde de macromeerkosten op maximaal e 190 mln. Alhoewel alle partijen nut en noodzaak van de mogelijkheden tot lokale differentiatie onderschrijven, is implementatie via de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) niet mogelijk zonder aanzienlijke budgettaire risico s (minimaal e 25 mln en maximaal e 190 mln). Inmiddels hebben wij het CTG verzocht om op korte termijn geen verdere stappen op dit punt te nemen. W�l is in 2002 de verruiming van de Flexizorgregeling (Regeling initiatiefruimte ziekenfonds) voor- bereid. Deze nieuwe regeling is per 1 januari 2003 ingevoerd en maakt zorgvernieuwing binnen de ziekenfondsverzekering mogelijk. ad c Eind 2002 is circa 90% van de 6.970 huisartsen aangesloten bij een dienstenstructuur die voorziet in de avond- nacht- en weekend- diensten (ANW). ad d Praktijkondersteuning wordt steeds meer een succes. Uit een recente rapportage van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) blijkt dat in 2002 41,6% van de 6.970 huisartsen een contractaanvraag heeft ingediend voor praktijk- ondersteuning bij de regionale zorgverzekeraar. Daarvan heeft 31,6% van de huisartsen inmid- dels een contract ontvangen. Het doel dat 38% van de huisartsen aan het einde van 2002 een contract zou hebben, is hiermee feitelijk behaald. Het duurt immers 2 � 3 weken voordat een contractaanvraag door de zorgverzekeraar wordt gehonoreerd. In totaal zijn nu 545 prak- tijkverpleegkundigen werkzaam. Ondernomen activiteiten ad a Er is overleg gevoerd met opleidingsinstituten over een verdere verhoging van het aantal huisartsen in opleiding. ad b Er wordt een aanwijzing aan het CTG voor- bereid over de toekomstige financiering huisartsenzorg. ad c De IGZ heeft in 2002 opdracht gekregen om de kwaliteit en bereikbaarheid van de ANW- diensten te onderzoeken. ad d Er wordt een evaluatie (inhoudelijk/ financieel/ organisatorisch) opgezet onder leiding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). Ingezette middelen ad a De intensivering voor 2002 van de huisartsen- opleiding kostte e 13,4 mln. ad b Hiervoor zijn premie- of begrotingsmiddelen ingezet. ad c De intensivering voor 2002 van de ANW- dienstenstructuur kostte e 68,1 mln. De over- schrijding van de ANW-diensten is minimaal e 25 mln. ad d Voor de praktijkondersteuners en de daarmee gemoeide regioversterking en infrastructurele kosten was in 2002 e 38,6 mln beschikbaar. Dit macrobudget is voldoende geweest om de implementatie van praktijkondersteuning in 2002 te financieren. De werkelijke kosten bedroegen e 34,9 mln. Van dit bedrag wordt e 10 mln aan overhead uitgegeven. Tevens wordt opgemerkt dat de praktijkondersteuners volgens de LHV gemiddeld als 0,6 fte werken. JAARBEELD ZORG 2002 93 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Het Convenant tussen LHV, ZN en VWS over de ver- sterking van de huisartsenzorg van 30 juni 1999 is op 31 december 2002 afgelopen. De LHV heeft zich, op basis van gezamenlijk vertrouwen in de effecten van het Elektronisch Voorschrijfsysteem (EVS), ertoe verbonden dat de opbrengst van de geneesmiddelen- besparing in het jaar 2002 in totaal e 136,4 mln zou bedragen. In het NIVEL-onderzoek van 2002 is een geprognos- ticeerde besparing aangegeven van e 7,08 mln. De feitelijk gerealiseerde besparingen zijn nog niet bekend. 3.6.2 MONDZORGVERLENERS De mondzorg wordt beoefend door tandartsen, tand- artsspecialisten (orthodontisten en kaakchirurgen), mondhygi�nisten en tandprothetici. Mede dankzij een sterk preventieve aanpak behoort de mond- gezondheid van de Nederlanders tot de beste ter wereld. Niettemin wordt bij specifieke groepen (allochtonen, sociaal-economische kwetsbaren) een lichte toeneming van cari�s waargenomen. Preventie blijft dus een belangrijke pijler onder het mondzorgbeleid. Bereikte resultaten - In 2002 is verder gewerkt aan de uitvoering van de plannen om het tandartstekort terug te dringen door de opleidingscapaciteit uit te breiden en de samenwerking tussen tandartsen, mondhygi�- nisten en tandprothetici te versterken. Met ingang van het studiejaar 2001?2002 is de opleidings- capaciteit voor de opleidingen Tandheelkunde uitgebreid van 260 naar 300 plaatsen. De capaciteit van de opleidingen Mondhygi�ne is met ingang van het studiejaar 2002?2003 verhoogd van 210 naar eveneens 300 plaatsen. In het afgelopen jaar zijn de idee�n over taakherschikking en -differen- tiatie in de mondzorg verder doorgezet. Met ingang van het studiejaar 2002?2003 is een start gemaakt met de opleiding Mondzorgkunde. Dit is een vierjarige hbo-opleiding, waarbinnen professionals met een breed inzetgebied in de mondzorg worden opgeleid. Formeel behoudt de afgestudeerde de beroepstitel mondhygi�nist, maar hij zal naast preventief werk ook deskundig zijn om curatief werk (boren/ vullen) te verrichten. Binnen deze lijn van taakherschikking is de tand- heelkundige beroepsgroep bezig om tandarts- assistenten meer te bekwamen om preventieve werkzaamheden te verrichten (preventiemede- werkers). - De ?Regeling tandheelkundige hulp ziekenfonds- verzekering en het ?Uitvoeringsbesluit vergoe- dingen particulier verzekerden zijn met ingang van 1 januari 2002 aangepast waardoor deze meer zijn afgestemd op de huidige zorgvraag. In hoofdlijnen komt het erop neer dat voor volwassenen r�ntgendiagnostiek en extracties en voor de jeugd de vervanging van ontbrekende fronttanden aan het pakket zijn toegevoegd. Voor volwassenen is de aanspraak op periodieke controle tot eenmaal per jaar beperkt en is tand- steen verwijderen uit het pakket geschrapt. Met de aanpassing van het pakket is een totaalbedrag van e 106,4 mln geraamd (e 107,6 mln derde compartiment en -/ - e 1,2 mln tweede comparti- ment). - De tandartstarieven zijn met 13,8% verhoogd om de gestegen praktijkkosten als gevolg van verscherpte eisen op het gebied van praktijk- hygi�ne op te vangen. De tariefsverhoging is verder ten goede gekomen aan een in 2002 afgesloten CAO voor tandartsassistenten. - Naast de Nederlandse Maatschappij tot bevorde- ring der Tandheelkunde is in het afgelopen jaar ook de Associatie Nederlandse Tandartsen representatief verklaard in het kader van de Wet Tarieven Gezondheidszorg. Representatief verklaarde organen mogen bezwaar en beroep aantekenen tegen tarieven. Ondernomen activiteiten Samen met de tandheelkundige professie en het College voor Zorgverzekeringen is een aanvang gemaakt om de diverse vormen van samenwerking binnen de mondzorg in kaart te brengen. Daarbij worden naast de tandartsen ook de mondhygi�nisten en tandprothetici betrokken. Ingezette middelen - Door ons is in 2002 met een subsidie van e 0,26 mln bijgedragen aan het transformatie- proces om te komen tot de opleiding Mondzorg- kunde. De opleiding Mondzorgkunde zelf valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCenW. - In 2002 is een overschrijding van het budgettair kader voor de mondzorg geconstateerd met een omvang van e 44,8 mln. Samen met Zorgverzeke- raars Nederland wordt de oorzaak van deze overschrijding opgespoord en geanalyseerd. 3.6.3 VERLOSKUNDIGEN EN KRAAMVERZORGENDEN VERLOSKUNDIGEN Bereikte resultaten - Versterken van samenwerking tussen verlos- kundige hulpverleners en de kraamzorg. - Verbeteren van ICT en registraties in verlos- kundige praktijken. - Opzetten van een noodoplossing voor thuis- bevallingen. - Invoeren van toeslag voor toegenomen inconveni�nten. JAARBEELD ZORG 2002 94 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Ondernomen activiteiten - In 2002 zijn 5 districtskantoren opgezet voor regionale ondersteuning voor niet-cli�ntgebonden activiteiten. Deze districtskantoren ondersteunen Districts Verloskundige Platforms (DVP) en Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV). Kraamzorginstellingen zijn ook in de DVP s vertegenwoordigd. Ook worden afspraken gemaakt over spoedeisende verloskundige hulp. - Eind 2002 zijn bijna alle verloskundige praktijken voorzien van geautomatiseerde systemen. - Om de thuisbevalling voor de toekomst te redden zijn tijdelijk 6 geboortecentra (de zogenoemde verplaatste thuisbevalling) opgezet. - De normpraktijk is per 2001 verlaagd van 150 naar 120 partussen per jaar. Om inzicht te krijgen in de effecten van deze en andere genomen beleids- maatregelen voor de verloskundige zorgverlening is in 2001 de Monitor Verloskundige Zorg gestart. Het NIVEL brengt elk jaar een rapport uit met de behaalde resultaten. Ingezette middelen De kosten voor de verbetering van de verloskunde en de kraamzorg komen overeen met wat we in de Zorgnota 2002 hadden begroot. KRAAMVERZORGENDEN Bereikte resultaten Er zijn twee grote onderzoeken op het terrein van de kraamzorg afgerond. Het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de TNO-rapporten ?Kraamzorg in Nederland: een landelijk onderzoek . Ondernomen activiteiten - In regionaal verband worden de aanbevelingen van deze rapporten uitgewerkt. Er wordt onder andere een werkconferentie voorbereid waarin deze aanbevelingen aan de orde komen. - De samenwerking tussen kraamzorg en verloskunde wordt versterkt door de oprichting van DVP s. Ingezette middelen De door het CVZ verzamelde realisatiecijfers over 2002 geven aanleiding de raming van de uitgaven voor de kraamzorg met e 33,4 mln bij te stellen. Voor een deel kan de verklaring worden gezocht in de overgang naar vergoeding van kraamzorg tegen het maximum tarief. In het jaar 2001 was hierdoor reeds sprake van een overschrijding van e 19 mln. Geconcludeerd moet worden dat de geconstateerde overschrijding in 2001 een structureel karakter heeft. 3.6.4 PARAMEDICI Bereikte resultaten - Het kwaliteitsbeleid (richtlijnen, kwaliteitscirkels, na- en bijscholing, kwaliteitsregister) is verder ontwikkeld. - In 2002 heeft het College Tarieven Gezondheids- zorg (CTG) de tarieven fysiotherapie en oefen- therapeuten Cesar en Mensendieck verhoogd. Ondernomen activiteiten In 2002 heeft het CTG de tarieven fysiotherapie verhoogd om de gestegen praktijkkosten te compen- seren. De tarieven van de oefentherapeuten Cesar en Mensendieck zijn eveneens verhoogd. In 2002 zijn de voorbereidingen getroffen waardoor de huidtherapeut onder de werking van de Wet-BIG is gebracht (inwerkingtreding per 1 januari 2003). Ingezette middelen Met de verhoging van de tarieven fysiotherapie is een bedrag van e 6,8 mln gemoeid en met de verhoging van de tarieven oefentherapeuten Cesar en Mensendieck een bedrag van e 0,5 mln. Deze bedragen waren in de Zorgnota geraamd. 3.6.5 TARIEFSHERIJKING VRIJE BEROEPSBEOEFENAREN Bereikte resultaten Wij hebben op 10 december 2002 afwijzend moeten reageren op het voorstel tot een beleidsregel- wijziging van het CTG over integrale herijking van de norminkomens van vrije beroepsbeoefenaren. Dit gebeurde in het licht van tegenvallende econo- mische omstandigheden en de daaraan gekoppelde zeer beperkte budgettaire mogelijkheden. Daarbij hebben wij gewezen op de prioriteiten zorgvolume en zorgkwaliteit. Ondernomen activiteiten Op 22 december 2000 heeft de toenmalige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het CTG gevraagd een plan van aanpak te maken voor een integrale herijking van de norminkomens van de vrije beroepsbeoefenaren. Het ging daarbij niet alleen om de zuivere inkomensdelen (salarisdelen), maar ook om de zogenoemde aankleding (de werkgevers- lasten). In vervolg hierop heeft het CTG in 2001 opdracht gegeven de ontwikkeling en de hoogte van de verschillende inkomens te analyseren. Een en ander is in 2002 uitgemond in een voorstel tot een beleidsregelwijziging voor vrije beroepsbeoefenaren in verband met de inkomensherijking. Met name om de financi�le implicaties van deze herijking (er zou circa e 250 mln mee zijn gemoeid) heeft het CTG de uitkomsten van het onderzoek aan ons voorgelegd, voordat ze deze in een beleidsregel aan ons ter goedkeuring voorlegden. JAARBEELD ZORG 2002 95 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Ingezette middelen Op grond van de hiervoor genoemde afwijzende reactie zijn geen middelen ingezet voor de inkomens- herijking vrije beroepsbeoefenaren. 3.6.6 HONORERINGSREGELING MEDISCH SPECIALISTEN IN DIENSTVERBAND Bereikte resultaten Door het CTG is een beleidsregel ?Medisch specia- listen in dienstverband opgesteld die voorziet in een normatief bedrag per fte specialist in loondienst, dat gelijk is voor algemene, categorale en academische ziekenhuizen. De hoogte van de beleidsregelbedragen is gebaseerd op de CAO academische ziekenhuizen. Ondernomen activiteiten Er is gewerkt aan de beleidsregel ?Medisch specia- listen in dienstverband . Deze is per 1 januari 2001 van kracht geworden. Ingezette middelen De in de Zorgnota 2002 aangekondigde e 20 mln is ter beschikking gesteld en vanaf 2001 in de budgetten van de algemene en categorale ziekenhuizen verwerkt. 3.7 WET OP DE BIJZONDERE MEDISCHE VERRICHTINGEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De operationele doelstelling van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) is om aangewezen medische verrichtingen gereguleerd te introduceren en verspreiden. De wet draagt bij aan een doelmatig en kwalitatief optimaal niveau van omschreven verrichtingen, mede gelet op de geldende medisch-ethische en maatschappelijke inzichten. Wij zijn verantwoordelijk voor de regulering van bijzondere medische verrichtingen. Daarom wijzen wij de instellingen aan die bijzondere verrichtingen mogen uitvoeren. Voor de kwaliteit van de geboden zorg zijn de zorgaanbieders verantwoordelijk. Wij kunnen aanvullende voorwaarden stellen. Bereikte resultaten Een eerste wetsevaluatie van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen is in 2001 uitgevoerd. Uit het rapport bleek dat de wet voldoende mogelijkheden biedt om bijzondere verrichtingen te sturen en reguleren. Op basis daarvan is besloten de huidige situatie van de wet te handhaven, met aandacht voor enkele verbeteringen. Aandachtspunt is een aanscherping van de criteria voor de toepassing van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen, in het bijzonder artikel 8. De Kamer heeft dit standpunt ontvangen (TK 2001?2002, 28 480, nr.1). De beleidsvisie ?Pediatrische intensive care units (PICU) is in 2002 vastgesteld in overleg met betrok- ken partijen. De intensieve zorg voor ernstig zieke kinderen valt nu onder artikel 8 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. De uitbreiding van het aantal direct beschikbare bedden is begon- nen, en zal in 2003 doorgaan. De financiering van deze functie is voor de aan- gewezen voorzieningen aangepast aan de huidige eisen van deze voorzieningen. Er vindt periodiek overleg plaats tussen ons ministerie en de werkgroep PICU (van de VAZ/ ZN). Het ?Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering is eveneens afgerond. In 2002 zijn drie landelijke kenniscentra in de GGZ aangewezen, respectievelijk voor de thema s ouderenpsychiatrie, interculturalisatie en kinder- en jeugdpsychiatrie. Op het terrein van radiotherapie is extra capaciteit gecre�erd door extra radiothera- peuten en radiologisch laboranten op te leiden. Het rapport ?Radiotherapie; nulmeting en monitoring wachtlijsten van het CVZ vormt de basis voor toe- komstige evaluatie. Uit de voortgangsevaluatie van de Kenniscentra Arbeidsrelevante Aandoeningen van CVZ is gebleken dat de kenniscentra zich op een positieve wijze ontwikkelen. Daarom is de subsidie- ring met twee jaar verlengd. Na de eindevaluatie wordt bezien of en hoe vervolgfinanciering geregeld kan worden. Voor behandelcentra van neuromodu- latie is een regeling getroffen voor de duur van twee jaar. De rapporten over de beleidsvisies hemofilie en traumazorg (nulmetingen) van het CVZ vormen de basis voor verder beleid en onderzoek op deze gebieden. Een evaluatie van het ?Planningsbesluit in vitro fertilisatie (IVF) en de subsidieregeling voor IVF/ ICSI (Intra Cytoplasmatische Sperma Injectie) van het CVZ is afgerond. Dialyse voor volwassenen en kinderen is onder artikel 8 weggehaald en daarmee is een traject van zorgvuldige deregulering uiteindelijk be�indigd. Tegelijkertijd is aandacht besteed aan innovaties en hebben wij een pilotonderzoek voor nachtelijke thuishemodialyse gestimuleerd en ook financieel ondersteund. Het betreft een telemedicine-project waarbij dialysepati�nten thuis kunnen dialyseren met bewaking op afstand. Ondernomen activiteiten Op het terrein van de bijzondere cardiologie zijn concrete aanzetten gedaan tot een begin van deregulering. Daarvoor is de Gezondheidsraad gevraagd op basis van de recente stand van weten- schap het onderscheid tussen eenvoudige en bijzondere interventies aan het hart te omschrijven. De regelingen rond Kenniscentra Pijnrevalidatie en de ?Regeling cochleaire implantaten voor kinderen zijn in voorbereiding. Op het terrein van de ontwikkeling van een ?Landelijk programma JAARBEELD ZORG 2002 96 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN orgaantransplantaties hebben intensieve gedachte- wisselingen plaatsgevonden tussen de vier multi- orgaancentra, de Begeleidingscommissie Orgaan- transplantaties van het CVZ en ons ministerie. Ingezette middelen De vier Kenniscentra Arbeidsrelevante Aandoeningen ontvangen e 340.000 per centrum per jaar. Voor de uitbreiding van ic-capaciteit voor kinderen (PICU s) en neonaten (NICU s) is vanaf 2002 e 12 mln extra ter beschikking gesteld. De WBMV-voorzieningen worden bekostigd op basis van beleidsregels van het CTG. 3.8 ORGAANDONATIE Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheden Wij willen het aanbod van donororganen bevorderen. Wij scheppen kaders om de mogelijkheden voor orgaandonatie te optimaliseren. De verantwoorde- lijkheden om donatieprocedures uit te voeren liggen bij de zorgverleners. Bereikte resultaten Het aantal donatiefunctionarissen in de ziekenhuizen werd geleidelijk uitgebreid tot 36 donatiefunctiona- rissen. In 2002 is het aantal postmortale orgaan- donoren ten opzichte van het voorgaande jaar licht toegenomen van 187 naar 202 donoren (tabel 49). Dit is een stijging van 8%. Het aantal weefseldonaties is in 2002 met 4% toegenomen ten opzichte van 2001 naar een aantal van 1.823. De toename van het aantal donoren heeft geleid tot een groter aantal transplantaties dan in 2002. Het aantal beschikbaar gekomen organen blijkt echter nog steeds niet toe- reikend om aan de vraag naar transplantaties te kunnen voldoen. Voor wat betreft de weefsels is er een toename van het aantal donoren en een afname van het aantal personen op de wachtlijst. Ondernomen activiteiten Met het beleid dat in 2002 is gevoerd op het gebied van orgaandonatie werd verbetering van de gang van zaken binnen de ziekenhuizen en voorlichting aan de bevolking beoogd. In het voorjaar van 2002 is aan de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) gevraagd het eerder ontwikkelde model voor de organisatie van donor- werving in samenwerking met de andere betrokken partijen nader uit te werken en te implementeren. In december 2002 heeft de NTS ons hiervoor een plan van aanpak voorgelegd. Het streven hierbij is dat de nieuwe organisatie in 2003 operationeel zal zijn. In 2002 is het aantal ziekenhuizen dat deelneemt aan het project Donatiefunctionarissen uitgebreid met 13 ziekenhuizen. Het jaar 2002 was voor het experi- ment met de uitnameteams het vierde en voorlaatste jaar. Er is een verdubbeling van de huidige formatie van de uitnameteams voor de resterende duur van het experiment mogelijk gemaakt. Het College voor Zorgverzekeringen, dat het experiment evalueert, heeft advies uitgebracht over de wijze waarop deze voorziening in 2004 structureel in de zorg opgenomen kan worden. Daarnaast is aan ZonMw verzocht de tweede evaluatie van de Wet op de orgaandonatie ter hand te nemen en per 1 juni 2003 met een tussen- rapportage te komen. TABEL 49 Basisgegevens orgaandonatie/ transplantatie Cijfers per 31 december van het betreffende jaar 1999 2000 2001 2002 aantal geregistreerden donorregister 4.584.861 4.670.464 4.593.7321 4.627.250 waarvan: - ja 2.473.814 2.516.431 2.498.308 2.523.325 - nee 1.565.567 1.595.050 1.533.274 1.533.325 - nabestaanden 467.219 479.392 482.515 490.159 - aangewezen persoon 78.261 79.591 79.635 80.433 aantal raadplegingen van het donorregister 4.042 4.605 6.728 7.888 aantal postmortale orgaan donoren 65 202 187 202 aantal postmortale weefseldonoren 1.295 1.431 1.746 1.823 aantal personen op de wachtlijst voor een orgaan 1.443 1.443 1.445 1.473 aantal personen op de wachtlijst voor een weefsel (uitgezonderd huid) 481 467 368 341 1 Het aantal geregistreerden in het Donorregister is in 2001 iets lager dan in 2000, omdat in 2001 voor het eerst gecorrigeerd is door de registraties van overledenen en emigranten niet meer mee te tellen. bron: Donorregister (maandrapportages, jaarverslagen 2000 en 2001) en persbericht Nederlandse Transplantatie Stichting 13 januari 2003 en jaarverslag 2000 JAARBEELD ZORG 2002 97 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Ingezette middelen Aan het orgaandonatiebeleid is in 2002 e 5 mln aan begrotingsmiddelen uitgegeven. Dit is nagenoeg gelijk aan het bedrag dat in de begroting en supple- tore wetten is geraamd. 3.9 KWALITEIT VAN ZORG In deze paragraaf behandelen we achtereenvolgens de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG. 3.9.1 KWALITEITSWET Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Vanuit haar systeemverantwoordelijkheid wordt door de overheid aangestuurd op een betere naleving van de Kwaliteitswet zorginstellingen, teneinde betere waarborgen voor goede zorg te cre�ren. Bereikte resultaten In juni 2002 is het standpunt op de door ZonMw opgestelde ?Evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 28 439, nr.1). Hoofdpunten van kritiek zijn dat kwali- teitsbeleid in het voorafgaande decennium toch vooral instrumenteel is vormgegeven. Er is veel ontwikkeld en vastgelegd in standaarden, richt- lijnen, protocollen en kwaliteitssystemen, maar het ontbreekt aan toepassing en aan externe verant- woording over het bereikte resultaat. De rol en invloed van zorgverzekeraars en die van pati�nten (-organisaties) in dit proces is ook niet goed van de grond gekomen. Het standpunt kreeg in december een vervolg met de brief ?Kwaliteit van zorg (TK 2002?2003, 28 439, nr.2). Hierin wordt een heldere beschrijving gegeven van de verantwoordelijkheden van de diverse spelers in de zorg voor het thema kwaliteit. De brief zet in op een cultuuromslag. Het moet niet meer zonder consequenties mogelijk zijn om zorg te leveren van onvoldoende kwaliteit en niet naar de standaard van de beroepsgroep. De pati�nt moet merken dat hij kwaliteit van zorg naar de eisen van vandaag ontvangt. In de brief worden zeven actiepunten opgesomd, die bij uitvoering ertoe moeten bijdragen dat dit ook gaat gebeuren. Vrijwel gelijktijdig met deze brief zette de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de Staat van de Gezondheidszorg 2002 een verscherpt beleid in om de Kwaliteitswet te handhaven. Verder is met de partijen in het veld overleg gaande om in de lijn van de kwaliteitsbrief hun activiteiten zodanig af te gaan stemmen, dat zij het zorgveld goed kunnen faciliteren bij het doorvoeren van innovaties en kwaliteitssystemen. Ondernomen activiteiten De urgentie om actief te werken aan verbetering van de kwaliteit van zorg is bij alle partijen (aanbieders, pati�nten en verzekeraars, inspectie en overheid) sterker aanwezig. De ontwikkeling van een (inmiddels vastgestelde) set van macro-indicatoren moet de overheid inzicht geven in hoe het gezondheidszorg- systeem functioneert, en haar in staat stellen haar systeemverantwoordelijkheid te nemen. 3.9.2 WET OP DE BEROEPEN IN DE INDIVIDUELE GEZONDHEIDSZORG (WET BIG) Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De Wet op de beroepen in de individuele gezond- heidszorg (Wet BIG) stelt (kwaliteits)eisen aan individuele beroepsbeoefenaren in de gezondheids- zorg en aan hun handelen. Hierdoor wordt de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de gezond- heidszorg bevorderd en bewaakt, en wordt de pati�nt beschermd tegen onzorgvuldig handelen. Het wordt primair aan de beroepsgroepen overgelaten het nodige te doen om verantwoorde zorg te leveren en een kwaliteitssysteem in het leven te roepen. Hierbij moet worden gedacht aan waarneming, de ontwikkeling van gedragsregels en beroepscodes, bij- en nascholingsfaciliteiten en intercollegiale of andere toetsingsprocedures. Bereikte resultaten Op 29 november 2002 is het evaluatierapport van ZonMw van november 2002 aan de Tweede en Eerste Kamer gezonden. De evaluatie laat zien dat het veld invulling heeft gegeven aan de Wet BIG, dat op onderdelen een kwaliteitsslag is gemaakt en dat de wet inderdaad wordt gezien als een instrument om de pati�nt te beschermen en ook als een potentieel belangrijk kwaliteitsinstrument. Een algemene con- clusie die tegelijkertijd uit de evaluatie naar voren is gekomen, is dat door aanpassing van de wet en door betere implementatie en intensiever gebruik van de instrumenten, beter de bescherming en de vereiste kwaliteit van zorg aan de burger kan worden geboden. Ondernomen activiteiten Teneinde dit kwaliteitsinstrument vorm te geven, zijn in het kader van een hiervoor van 2001 tot 2008 lopend project, gesprekken gevoerd met de beroeps- organisaties om draagvlak voor herregistratie te cre�- ren. Zij zijn uitgenodigd om de in de wet genoemde relevante toetsingscriteria zoals werkervaring, bijscholing of eventueel gelijkgestelde werkzaam- heden te benoemen. Artikel 8 van de wet, waarin nadere voorwaarden worden verbonden aan de inschrijving in het BIG-register is nog niet in werking getreden (herregistratie). JAARBEELD ZORG 2002 4 Geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten In dit hoofdstuk komen de belangrijkste ontwikkelen op het gebied van geneesmiddelen, medische tech- nologie en transplantaten aan bod. We beginnen in paragraaf 4.1 weer met de algemene doelstelling en we laten de bijbehorende kostenontwikkeling zien. Paragraaf 4.2 gaat over geneesmiddelen. We werken er op verschillende manieren aan om geneesmidde- len kwalitatief goed, veilig, toegankelijk en betaal- baar te houden. In paragraaf 4.3 staan de medische technologie en transplantaties centraal. Daarbij komen productveiligheid, kwaliteit en product- innovatie aan de orde. In paragraaf 4.4 ten slotte staan we stil bij het strategisch beleid voor weten- schap en techniek. 4.1 ALGEMENE DOELSTELLING De kwaliteit, veiligheid, toegankelijkheid en blijvende betaalbaarheid van geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten bevorderen. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 50 geeft aan hoe de uitgavenontwikkeling tussen 2000 en 2001 respectievelijk tussen 2001 en 2002 is samengesteld. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen. De volumegroei van de extramurale geneesmiddelen bedroeg e 207,6 mln in 2001 en e 259,2 mln in 2002. De volumegroei kent diverse oorzaken. In de eerste plaats leidt de bevolkingsgroei, vergrijzing en de toename van het aantal chronisch zieken tot hogere geneesmiddelenuitgaven. In de tweede plaats komen er steeds meer mogelijkheden om met nieuwe innovatieve en vaak dure geneesmiddelen ziekten te genezen, de kwaliteit van leven te verbeteren en ziekten te voorkomen. Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 51 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. Over de mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 bent u reeds ge�nformeerd in de Voorjaars- brief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. In 2002 is sprake van een meevaller van e 7,1 mln. Op de totale geneesmiddelenuitgaven is dit minder dan 0,2%. Het bedrag van e 53,1 mln onder technisch is het saldo van twee herschikkingen. De eerste heeft te maken met de invoering van het Elektronisch 98 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Voorschrijfsysteem (EVS). Uit de besparing die het EVS oplevert wordt een bijdrage betaald aan de praktijkverpleegkundigen voor huisartsen. Omdat de besparing als gevolg van de introductie van het EVS tegenvalt, is slechts het afgesproken basisbedrag overgeheveld naar het huisartsenkader (e 9,1 mln). Daarnaast zijn bedragen herschikt naar de acade- mische (e 2,9 mln) en algemene ziekenhuizen (e 15 mln) omdat de ziekenhuizen in 2002 het geneesmiddel Remicade hebben verstrekt aan reumapati�nten. Ziekenhuizen hebben dit gedaan omdat het extramuraal bruikbare geneesmiddel Enbrel nog steeds onvoldoende beschikbaar is. Maatregelen in 2002 De �law back van kortingen en bonussen bij apothe- kers bracht in 2002 e 182 mln op. Al in 2001 bleek dat de geraamde doelmatigheidswinst van het gebruik van het Elektronische Voorschrijfsysteem (EVS) niet gerealiseerd zou worden. Als gevolg hiervan is bij Voorjaarsbrief Zorg 2002 een besparingsverlies geboekt. Volgens het Nivel bedroeg de besparing in 2002 in totaal e 15 mln. 4.2 GENEESMIDDELEN Algemene doelstelling De kwaliteit, veiligheid, toegankelijkheid en blijvende betaalbaarheid van de geneesmiddelenvoorziening bevorderen. TABEL 50 Horizontale uitgavenontwikkeling geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten in f mln uitgaven stand 2000 3.352,4 nominaal 133,6 volume 207,6 waarvan: - kwaliteit/ overig 207,6 technisch -3,2 stand 2001 3.690,5 nominaal 94,2 volume 259,2 waarvan: - kwaliteit/ overig 259,2 technisch -5,3 stand 2002 4.038,6 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 99 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 4.2.1 STURING OP AFSTAND Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheidheid Wij streven naar een doelmatig geneesmiddelen- gebruik. Dit gebeurt door de positie van de zorgverzekeraar te versterken via een programma van deregulering en marktwerking, door informatie te verschaffen over (nieuwe) geneesmiddelen aan artsen, apothekers en pati�nten en door artsen en apothekers te stimuleren om doelmatig voor te schrijven en af te leveren. Wij zijn dus systeemverantwoordelijk. De uiteindelijke beslissing over het voorschrijven en afleveren van medicijnen ligt respectievelijk bij de arts en de apotheker. Bereikte resultaten De voorgenomen doelstelling is slechts zeer ten dele gerealiseerd. Uit de evaluatie door het CVZ (De nieuwe rol van zorgverzekeraars, 24 oktober 2002) van de inspanningen van zorgverzekeraars is geble- ken dat zij nog onvoldoende de hun toebedeelde rol kunnen waarmaken. Ondertussen werd in 2002 steeds duidelijker, onder andere uit diverse rapporten, dat de betaalbaarheid van de geneesmiddelen fors onder druk kwam te staan als gevolg van maatschappelijk onaanvaardbaar hoge kortingen voor de apotheek- houdenden. Dit heeft ertoe geleid dat een ingrijpende maatregel is voorbereid om een aanzienlijk deel van deze kortingen beschikbaar te krijgen voor de zorg. Hiermee werd ook de invulling van de voorgenomen taakstelling op het geneesmiddelenkader van e 280 mln voor 2003 voorbereid. De systematiek van het geneesmiddelenvergoedings- systeem is vereenvoudigd door de indelingcriteria per 1 juli 2002 te wijzigen. Ondernomen activiteiten Vooralsnog is ervan afgezien de WTG-inkoopvergoe- ding voor apotheekhoudenden te dereguleren. Er is een gedifferentieerde korting op de inkoopvergoe- ding voor apotheekhoudenden voorbereid die per 1 mei 2003 zal ingaan. Ook is besloten de stapsgewijze ontmanteling van het GVS door middel van een experiment om de vergoedingslimieten van een tweetal groepen geneesmiddelen buiten werking te stellen, vooralsnog uit te stellen. De normen uit het Reclamebesluit zijn inmiddels zo veel mogelijk geconcretiseerd en weergegeven in beleidsregels. Hiermee is duidelijkheid gecre�erd over de inter- pretatie van de Wet op het gebied van gunstbetoon (gastvrijheid en geschenken) en de basis gelegd voor een nieuw systeem van zelfregulering. Het stimuleren van evidence based medicine is volgens plan opgepakt, vooral door de zorgverzeke- raars, de KNMP en door de beleidsterreinen geeste- lijke gezondheidszorg en verzorging en verpleging. In het streven naar evidence based medicine komen kwaliteit van zorg en kostenbeheersing samen, via regionale proeftuinen in de curatieve zorg, geestelijke gezondheidszorg en ouderenzorg, meerjarenafspra- ken met brancheorganisaties, projectsubsidies. Voor de flexibilisering van de verzekeringsaanspraken ligt een wijziging van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering voor advies bij de Raad van State. Zo krijgt de verzekeraar de mogelijkheid om TABEL 51 Verticale uitgavenontwikkeling geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 3.690,8 3.931,3 stand Zorgnota 2002 167,6 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 4.098,9 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume -0,3 -7,1 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch -53,1 technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 3.690,5 4.038,7 stand Jaarbeeld Zorg 2002 107,4 afwijking realisatie ten opzichte van raming in Zorgnota 2002 2,7% procentuele afwijking bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 100 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN per werkzame stof ��n geneesmiddel aan te wijzen dat wordt vergoed. Wanneer een pati�nt echter om medische redenen een geneesmiddel met een andere toedieningsvorm of sterkte nodig heeft, behoudt hij of zij het recht op vergoeding. 4.2.2 AANBOD OP MAAT Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Het doel van het beleid is de beschikbaarheid en vergoeding bevorderen van geneesmiddelen met een toegevoegde waarde door de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te stimuleren en de toelatings- systematiek van geneesmiddelen tot het pakket te verbeteren. Wij stellen via het ?Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering en de ?Regeling farmaceu- tische hulp vast welk deel van het extramurale geneesmiddelenpakket in aanmerking komt voor vergoeding. Verder zijn wij op grond van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening verantwoordelijk voor de bewaking en de kwaliteit van de genees- middelenvoorziening. Bereikte resultaten Met de Farmaco-economische toets wordt meer inzicht verkregen in de financi�le gevolgen binnen en buiten de zorg waarmee de doelmatigheid van de geneesmiddelenzorg is verbeterd. Het CVZ heeft vijf farmaco-economische dossiers beoordeeld. In 2002 zijn 12 nieuwe geneesmiddelen opgenomen op bijlage 1A (in clusters van onderling vervangbare geneesmiddelen) en 11 nieuwe geneesmiddelen op bijlage 1B (tabel 52). Twee geneesmiddelen zijn niet opgenomen en komen niet in aanmerking voor vergoeding door de zorgverzekeraar (tabel 53). Het aantal geneesmiddelen dat als weesgenees- middel (tabel 54) in Europa is geregistreerd of in het voortraject daartoe is opgenomen is in 2002 sterk gestegen. In oktober jl. hebben wij in het kader van het weesgeneesmiddelenbeleid een subsidieregeling vastgesteld om de diagnose te stellen bij pati�nten met de ziekte van Fabry en hen te behandelen (wijziging Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfonds- wet, Staatscourant 21 oktober 2002, nr.202). Per 1 januari 2002 is de registratieplicht voor homeo- pathica, die is gebaseerd op Europese regelgeving, in werking getreden. Aangezien er bij fabrikanten nog knelpunten waren om kwaliteits- en veiligheids- gegevens aan te leveren, is de handhaving uitgesteld tot juni. Daarna is de handhaving ter hand genomen en zijn homeopathische producten van de markt gehaald die niet zijn geregistreerd. Ondernomen activiteiten In de zomer van 2002 is het advies van het CVZ ont- vangen over de aanspraak op cholesterolverlagende therapie. Er is inmiddels (begin 2003) een standpunt ingenomen op het rapport. In het kader van de modernisering van de Wet op de Geneesmiddelen- voorziening (WOG) is in december 2002 een wets- voorstel ter advisering bij de Raad van State ingediend. Voor het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC) stond 2002 in het teken van de voorbereiding van de levering aan apotheken van cannabis. De stuurgroep Weesgeneesmiddelen heeft als taak de ontwikkeling van geneesmiddelen voor zeldzame aandoeningen te bevorderen en de situatie van pati�nten met deze zeldzame aandoeningen te TABEL 52 Opgenomen (1B) geneesmiddelen 2002 nieuwe werkzame stof of indicatie geneesmiddel eigenschappen/ indicatie raming CVZ meerkosten jaar in f Glivec (imatinib) chronische myeloide leukemie 2,7 mln Copaxon (glatirameer) multiple sclerose -- Xalacom (latanoprost/ timolol) glaucoom kostenneutraal UFT (tegafur/ uracil) gemetastaseerd colorectaal carcinoom 8,8 mln Zyvoxid (linezolid) antibioticum 0,25 mln Spiriva (tiotropium) onderhoudsbehandeling COPD 15 mln Ferriprox (deferipron) ijzerstapeling bij thalassaemia major 0,185 mln Fludara (fludarabine) lymfatisch leukemie 1,1 mln Viread (tenofovir) HIV-infectie --1 Thyrogen (thyrotropine alfa) diagnosticum voor resterende kankercellen 5000?468.000 bij schildkliercarcinoom Kineret (anakinra) reumato�de artritis --1 1 Het is niet mogelijk gebleken het aantal pati�nten dat voor gebruik van Kineret en Viread in aanmerking komt goed in te schatten. bron: CVZ JAARBEELD ZORG 2002 101 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN verbeteren. De stuurgroep ontving via het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een subsidie van e 0,4 mln. Het besluit over een verlichte procedure voor de vergoeding van wees- geneesmiddelen is in 2002 nog niet genomen, omdat het benodigde CVZ-advies ontbrak. Het ratio- naliseren van de besluitvorming over de vergoeding van geneesmiddelen heeft een belangrijke impuls gekregen door de introductie van de farmaco- economische toets. Ingezette middelen In 2002 is aan het geneesmiddelenbeleid is e 5,5 mln aan begrotingsmiddelen uitgegeven. Dit is circa e 9,8 mln minder dan geraamd. Het verschil wordt grotendeels verklaard door een herschikking van het budget binnen VWS. 4.3 MEDISCHE TECHNOLOGIE EN TRANSPLANTATEN Algemene doelstelling en aard van de verantwoording We willen zorgdragen voor een eenduidig beleid voor een veilig, kwalitatief goed en verantwoord gebruik van menselijke transplantaten en medische hulpmiddelen in de gezondheidszorg. 4.3.1 PRODUCTVEILIGHEID EN KWALITEIT Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen regelgeving ontwikkelen voor de product- veiligheid en kwaliteit. Hiermee scheppen wij kaders waarbinnen alle betrokkenen in de keten dienen te handelen. De operationele verantwoordelijkheden in de zorgketen liggen bij de direct betrokken zorg- verleners of fabrikanten. Bereikte resultaten De eerste fase van het ?Wetsvoorstel veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal is op 26 juni 2002 aan- genomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel stelt regels aan het gebruik bij geneeskundige hande- lingen van onbewerkte lichaamsmaterialen. Algehele leukodepletie is vanaf 2002 ingevoerd voor alle cellu- laire bloedproducten en voor plasma voor transfusie. Met het invoeren van algehele leukodepletie wordt de kans op de mogelijke overdracht van het BSE-agens verminderd en daarmee de mogelijke ontwikkeling van de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Ondernomen activiteiten In EU-verband is de Europese regelgeving rond medische hulpmiddelen ge�valueerd. Een nationale evaluatie zal gezien de overlap daarin niet meer plaatsvinden. De verbeterpunten die naar aanleiding van het evaluatierapport werden geformuleerd, waren onder andere dat de marktautorisatie moest worden aangescherpt en dat de aangemelde instanties gelijkluidend en conform de wetgeving functioneren. In december 2002 is een Europese richtlijn (2002/ 98/ EG) vastgesteld voor de veiligheid van bloed en bloedbestanddelen, waarin is vastgelegd dat lidstaten onder andere het principe van vrijwillige en onbetaalde donatie moeten aanmoedigen. In 2002 is een stimuleringssubsidie verstrekt aan de Stichting TABEL 54 Overzicht weesgeneesmiddelen geneesmiddel 2000 2001 2002 Weesgeneesmiddel aangewezen door EU 14 74 126 Geregistreerd in EU 0 3 8 Vergoed in Nederland (extramuraal) -- 3 3 bron: VWS TABEL 53 Afgewezen (1B) geneesmiddelen 2002 geneesmiddel eigenschappen/ indicatie Reductil (sibutramine) behandeling van overgewicht Uprima (apomorfine sublingual) erectiestoornissen bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 102 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Transfusie Reacties In Pati�nten (TRIP). Met de sub- sidie aan de stichting TRIP is inmiddels een landelijk bureau opgebouwd waar onafhankelijk en anoniem bijwerkingen van transfusies worden geregistreerd. Ingezette middelen De invoering van algehele leukodepletie heeft geleid tot een prijsverhoging van de cellulaire bloedproduc- ten en plasma voor transfusie. De ziekenhuizen zijn voor deze kwaliteitsmaatregel met e 12,7 mln gecom- penseerd. De subsidie aan de stichting TRIP loopt van 2002 tot 2005 en bedroeg in 2002 evenals de andere jaren e 0,2 mln. 4.3.2 PRODUCTINNOVATIE Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Bevorderen dat veelbelovende onderzoeksprojecten kunnen worden toegepast in een klinische situatie met name daar waar commerci�le bedrijven geen interesse tonen. Onze verantwoordelijkheid bestaat eruit de rand- voorwaarden te cre�ren. Resultaat In 2002 is een programma opgezet voor translationeel onderzoek gentherapie waarmee wij de randvoor- waarden scheppen dat er gedurende tien jaren op dit terrein uitgebreid onderzoek kan plaatsvinden. Ondernomen activiteiten ZonMw kreeg opdracht het Programma translationeel onderzoek gentherapie uit te voeren. Dit programma heeft tot doel de resultaten van onderzoeken op gentherapeutisch gebied in een klinische situatie toe te passen. Ingezette middelen Voor het programma werd voor de gehele looptijd e 15,8 mln ter beschikking gesteld. Hiervan werd in 2002 een bedrag van e 0,01 mln uitgegeven. Dit bedrag is bestemd om de werving van projecten voor te bereiden. De besteding in 2002 lag e 0,8 mln lager dan verwacht . Dit werd veroorzaakt door een langer benodigde voorbereidingstijd dan door ons geraamd. 4.4 STRATEGISCH BELEID VOOR WETENSCHAP EN TECHNIEK IN DE GEZONDHEIDSZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Onze verantwoordelijkheid is het realiseren van een maatschappelijk aanvaardbaar kader. Om dit te kunnen, anticiperen we op ontwikkelingen in de medische biotechnologie om te komen tot een maatschappelijk aanvaard beleidskader. Bereikte resultaten Het project ?Biotechnologie als Open Beleidsproces (BOB) heeft een voorlopige beleidsagenda opgele- verd. De thema s die hierin worden benoemd, zijn onder meer: voorlichting en communicatie, ethische en maatschappelijke aspecten, consistente wet- en regelgeving, belemmeringen in de innovatieketen en ongelijke machtsverhoudingen. De aandacht die de Tweede Kamer heeft gevraagd voor de effecten van genoctrooien op de volksgezondheid en de innovatie daarvan zal in 2003 tot een rapportage leiden. De door de Stichting Toekomstscenario s Gezond- heidszorg (STG) aangedragen beleidsthema s; voeding, preventieve en therapeutische interventies, diagnose/ prognose, burgers en vervangingsgenees- kunde lopen mee in het project BOB. Dit is eveneens het geval met het overzicht van de activiteiten rond biotechnologie door buitenlandse overheden en belangenorganisaties dat is voortgekomen uit de verkenning van visies in het buitenland. Ondernomen activiteiten In het project BOB heeft een uitgebreide verkenning plaatsgevonden onder diverse betrokkenen over de voor hen belangrijkste thema s op het gebied van biotechnologie. Daarnaast heeft ook een inven- tarisatie plaatsgevonden van de activiteiten van overheden en belangenorganisaties in het buitenland op het terrein van biotechnologie. Om als overheid een goed oordeel te kunnen vormen over de effecten van octrooien op de volksgezond- heid en de innovatie hebben wij in 2002 opdracht gegeven voor een onderzoek dat in kaart brengt hoe het huidige octrooisysteem werkt, of er bestaande belemmeringen zijn en zo ja, wat de mogelijkheden onder het octrooirecht zijn om de al dan niet bestaande effecten te be�nvloeden. Ingezette middelen Voor de studie naar de effecten van humane gen- octrooien hebben wij in 2002 e 0,1 mln en voor het project BOB e 0,1 mln uitgegeven. JAARBEELD ZORG 2002 103 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 5 Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke opvang. Om te beginnen beschrijven we in paragraaf 5.1 de algemene doel- stelling en de bijbehorende uitgaven. In paragraaf 5.2 staan we stil bij het huidige drugsbeleid en in para- graaf 5.3 bij de vernieuwingen in de GGZ. Vervolgens komen de verslavingszorg en de maatschappelijke aspecten daarvan aan bod in paragraaf 5.4 en 5.5. In paragraaf 5.6 beschrijven we overlastbestrijding en in paragraaf 5.7 de vermaatschappelijking. Tot slot behandelen we specifieke doelgroepen in paragraaf 5.8 en het pati�nten- en cli�ntenbeleid in paragraaf 5.9. 5.1 ALGEMENE DOELSTELLING Wij dragen bij aan een gezondere en veiligere samenleving door psychosociale en psychiatrische problematiek onder de bevolking zo veel mogelijk te voorkomen en te laten behandelen. Om deze doelstelling te realiseren, ontwikkelen wij beleid dat de voorwaarden schept om toegankelijke, samen- hangende en kwalitatief goede geestelijke gezond- heidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg TABEL 55 Horizontale uitgavenontwikkeling GGZ, verslavingszorg en maatschappelijke opvang in f mln uitgaven financiering mutatie financierings- achterstand stand 2000 2.894,8 2.848,7 46,1 nominaal 143,9 volume 138,7 waarvan: - wachtlijsten/ productie 94,1 - arbeidsmarkt en werkdruk 27,8 - kwaliteit/ overig 16,8 technisch 27,8 totaal mutaties 310,4 292,0 18,4 stand 2001 3.205,2 3.140,7 64,5 nominaal 139,1 volume 137,3 waarvan: - wachtlijsten/ productie 85,1 - arbeidsmarkt en werkdruk 24,3 - kwaliteit/ overig 27,9 technisch -0,2 totaal mutaties 276,1 349,0 -72,9 stand 2002 3.481,3 3.489,7 -8,4 bron: VWS aan te bieden. Zo hopen wij individu en maatschappij te bedienen. Ook co�rdineren wij het Nederlandse drugsbeleid met als doel drugsgebruik te verminde- ren en te voorkomen. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 55 geeft aan hoe de uitgavenontwikkeling respectievelijk tussen 2000 en 2001 en tussen 2001 en 2002 is samengesteld. De nominale uitgavenontwikkeling over de periode 2000 tot 2002 is het gevolg van loon- en prijsbijstel- lingen in de verschillende deelsectoren. De volume- ontwikkeling in 2001 (e 138,7 mln) bestaat voor het grootste gedeelte uit extra middelen voor wachtlijsten/ productie (e 94,1 mln). Daarnaast zijn extra middelen uitgegeven aan arbeidsmarkt en werkdruk (e 27,8 mln, voornamelijk aan de zoge- noemde Van Rijn-middelen) en aan kwaliteit/ overig (e 16,8 mln). Deze laatste extra uitgaven hebben onder andere betrekking op dak- en thuislozenzorg (vanwege de motie-Dijkstal), indicatiestelling en versterking van de eerstelijnszorg. De volumeontwikkeling in 2002 (e 137,3 mln) bestaat voor een groot deel uit extra middelen voor wacht- lijsten/ productie (e 85,1 mln). In het kader van deze wachtlijstaanpak is dit jaar bijvoorbeeld e 39,5 mln JAARBEELD ZORG 2002 104 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN extra beschikbaar gekomen om de gerealiseerde productie in 2001 ook in 2002 te kunnen vasthouden. Daarnaast is e 10 mln extra ingezet voor de PGB- regeling in de GGZ, die van 608 budgethouders in 2001 is gegroeid naar 2203 budgethouders in 2002. Voor arbeidsmarkt en werkdruk (onder andere voor de commissie?Van Rijn) zijn in 2002 ook extra middelen beschikbaar gesteld (e 24,3 mln). De uitgavenstijging bij kwaliteit/ overig (e 27,9 mln) wordt onder meer veroorzaakt doordat het budget voor de beleidsregel psychotherapeuten verhoogd is (e 6 mln). Ook de doeluitkering maatschappelijke opvang voor de extra begeleiding van bijzondere doelgroepen is verhoogd (e 18 mln). De uitgaven aan alcoholzorg stegen bovendien met e 5,3 mln. Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 56 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. Over de mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 hebben we gerapporteerd in de Voorjaars- brief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. De post ?nominaal is gestegen vanwege nadere loon- en prijsbijstellingen in de sector. Bovendien is de raming geactualiseerd voor de totale instand- houdingsbouw die onder de Wet ziekenhuisvoor- zieningen valt (WZV) en voor de mutaties in de (saldo)post vrijvallende kapitaallasten. De volume- mutatie van -/ - e 13,3 mln in 2001 wordt veroorzaakt door het saldo van diverse bijstellingen op basis van nieuwe gegevens van het CTG enerzijds en vertraging bij de uitbreidingsbouw anderzijds. In 2002 is sprake van een volumemeevaller van e 10,5 mln. Deze kunnen we voor een groot deel verklaren door de minderuitgaven op het persoonsgebonden budget (PGB). Het aantal budgethouders is fors gegroeid, terwijl de uitgaven per budgethouder enigszins zijn achtergebleven bij de raming. De bedragen die bij de financieringsontwikkeling genoemd worden, hebben betrekking op verschillen tussen de budgetten die het CTG heeft vastgestelde enerzijds en de financiering en de eigen betalingen AWBZ anderzijds (zie ook de inleiding in paragraaf 1 en deel C, paragraaf 2.2). 5.2 DRUGSBELEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We hebben ons ten doel gesteld om de gezondheids- risico s van drugsgebruik te voorkomen en beperken voor het individu, zijn directe omgeving en de samenleving als geheel. Wij zijn verantwoordelijk voor de co�rdinatie van het drugsbeleid. Ook zijn we inhoudelijk verantwoordelijk voor het preventie- en hulpverleningsbeleid. Uit de meest recente, internationale vergelijkingen komt naar voren dat Nederland het internationaal gezien niet slecht doet wat betreft de preventie van drugsgebruik en de aanpak van gezondheids- problematiek die daarmee samenhangt. Het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving TABEL 56 Verticale uitgavenontwikkeling GGZ, verslavingszorg en maatschappelijke opvang in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 3.209,3 3.307,1 stand Zorgnota 2002 178,6 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 3.485,7 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal 9,2 6,2 mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume -13,3 -10,5 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 3.205,2 3.481,4 stand Jaarbeeld Zorg 2002 174,3 verschil tussen werkelijke en geraamde kosten in Zorgnota 2002 5,3% procentuele afwijking 3.140,7 3.489,7 stand financiering Jaarbeeld Zorg 2002 64,5 -8,3 mutatie financieringsachterstand bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 105 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN in Lissabon hanteert hiervoor vijf kernindicatoren: - de prevalentie van gebruik; - de omvang van probleemgebruik; - het aantal hulpvragen; - het optreden van infectieziekten; - sterfte gerelateerd aan drugsgebruik. Nederland neemt in de EU een middenpositie in voor cannabisgebruik, maar scoort voor coca�ne en ecstasy bovengemiddeld. De aantallen probleem- gebruikers, aidsmeldingen en sterfgevallen door drugsgebruik in Nederland behoren tot de laagste van de EU. Uit gegevens van de hulpverlening blijkt dat er in ons land nauwelijks jonge hero�neverslaaf- den bijkomen. Bovendien is de gemiddelde leeftijd van verslaafden in behandeling sterk gestegen. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Door professioneel zorg- en preventiebeleid kan de vraag naar drugs worden teruggedrongen. Ook kunnen we de risico s van drugsgebruik voor het individu, zijn directe omgeving en de samenleving als geheel voorkomen of beperken Het beleid is gericht op primaire, secundaire en tertiaire preventie. Primaire preventie dient om drugsgebruik te voor- komen. We hebben randvoorwaarden voor primaire preventie bepaald. Zo hebben we in 2002 de projecten ?De gezonde school en genotmiddelen en ?Drugsvoorlichtingsplan gefinancierd. Het programma ?De gezonde school en genotmiddelen wordt inmiddels op driekwart van de scholen voor voortgezet onderwijs uitgevoerd. We bereiken zo elk jaar minimaal 350.000 leerlingen. Meer dan 90% van de instellingen voor verslavingszorg en GGD en doet mee aan het project. In het kader van het drugsvoor- lichtingsplan is er onder meer in het najaar van 2002 een landelijke publiekscampagne gehouden, onder de titel ?Drugs laat je niks wijsmaken . Van de jongeren van 12 tot 19 jaar heeft 55% tenminste ��n van de campagne-uitingen waargenomen. Van hun ouders was dit 27%. De deelname van de regionale instel- lingen aan de campagne was hoog: 86%. Voor secundaire (schadebeperking) en tertiaire (behandeling en resocialisatie) preventie realiseren we randvoorwaarden, zodat betrokken gemeenten en instellingen in staat zijn de beoogde doelstelling te bereiken. Ze moeten namelijk rationele beslissingen kunnen onderbouwen met betrouwbare kennis en informatie. Daarom heeft het beleid zich in 2002 onverminderd gericht op monitoring en wetenschap- pelijk onderzoek. Bij monitoring speelt de Nationale Drugs Monitor (NDM) een centrale rol. Het Jaarbericht NDM 2002 geeft een uitgebreid overzicht van de actuele stand van zaken op het gebied van drugsgebruik en -problemen (zie ook deel B 5.1.3). In 2002 zijn de resultaten bekendgemaakt van drie belangrijke onderzoeken op het gebied van hero�neverslaving: - de einduitkomsten van het experiment met de verstrekking van hero�ne op medisch voorschrift (zie ook paragraaf 5.4); - de eerste resultaten van het voorschrijven van hoge doses methadon; - de resultaten van de methode met afkicken al of niet onder narcose met behulp van het middel naltrexon. Behandeling met hoge doses methadon bleek gemiddeld een gunstiger effect te hebben op de vermindering van het drugsgebruik, de lichamelijke situatie en het psychisch welbevinden dan lagere doses. Snelle ontgifting onder narcose met naltrexon bleek niet effectiever dan zonder narcose, maar wel duurder en minder veilig. Hiernaast hebben we ge�nvesteerd in het informatie- en communicatiebeleid van internationale organi- saties (VN, EU, Raad van Europa) om de Nederlandse positie in het internationale drugsbeleid te versterken. Dit heeft er onder meer toe geleid dat het Jaarrapport 2002 van de International Narcotics Control Board een duidelijk positiever beeld laat zien van het Nederlandse drugsbeleid. Ingezette middelen In totaal is e 20,8 mln begrotingsgelden GVM ingezet (zie het departementaal jaarverslag, hoofdstuk 3 voor meer informatie). Voor het project De gezonde school is in totaal e 1 mln ingezet. Hiervan bedroeg de VWS-bijdrage e 156.000, de ZonMw-bijdrage e 552.000 en de bijdrage door derden e 330.000. 5.3 VERNIEUWING GGZ Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Met de vernieuwing van de GGZ willen we een kwalitatief goed, samenhangend en toegankelijke GGZ aanbieden, die aansluit op de zorgvraag van cli�nt en samenleving. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij het veld. Wij zijn verantwoorde- lijk voor een goede invulling van de randvoorwaar- den. Daarmee zijn we dus verantwoordelijk voor het systeem. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Om vraaggerichte zorg te realiseren was de aandacht in 2002 in eerste instantie gericht op de organisatie, financiering en kwaliteit van de zorg. In tweede instantie hebben we ook gekeken naar het inhoudelijk beleid voor een aantal specifieke doelgroepen. JAARBEELD ZORG 2002 106 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Organisatie, financiering en kwaliteit We hebben de zorgketen versterkt. Een sterke keten bestaat uit een goed toegankelijke eerstelijns-GGZ en een gespecialiseerde GGZ met aanvaardbare wachttijden. Om dit te bereiken, hebben we in 2002 de eerstelijn versterkt (de capaciteit, deskundigheid en (financi�le) toegankelijkheid). Zo is de consultatie- regeling tot nu toe succesvol gebleken: in 2002 waren er landelijk 123 projecten bekend (in 2001 waren dat er 112). In beide jaren maken met name huisartsen veelvuldig en in toenemende mate gebruik van de regeling. Sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen blijken het merendeel van de consultaties te verzor- gen (zowel in 2001 als 2002). Van het Diabolo-project zijn eind 2002 maar liefst 24 deelprojecten operationeel. In 2001 waren dat er 7. Dit project heeft tot doel om op gerichte wijze lokale samenwerkingsinitiatieven en projecten op het terrein van de GGZ te initi�ren, ondersteunen en faciliteren. Zo kunnen we vraaggerichte hulp verlenen bij psychische problemen, naar de behoefte aan onder- steuning die bij betrokken beroepsbeoefenaren leeft. Vanwege de goede resultaten zijn beide onderdelen in 2002 verlengd tot en met 2005. Om de toegankelijkheid van de eerstelijnspsycholoog te verbeteren, hebben we een uitvoeringstoets gevraagd aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Deze uitvoeringstoets zal worden gebruikt als we moeten bepalen of eerstelijns psychologische zorg opgenomen wordt in het basispakket van de verzekering. De conclusie van het rapport van het CVZ luidt dat het college hiervoor geen grote knelpunten verwacht. Het college acht een heldere afbakening tussen eerste- en tweedelijn van groot belang. Opname van eerstelijns psychologische zorg in het basispakket zal hieraan bijdragen. Voor de tweedelijn is in 2002 een objectieve en onafhankelijk georganiseerde indicatiestelling inge- voerd. In de GGZ-care stelt de huisarts, als onaf- hankelijk verwijzer, de indicatie. In de GGZ-care zijn de bestaande indicatiecommissies er in 2001 en 2002 op voorbereid dat ze moeten aanhaken bij het RIO (Regionaal Indicatie Orgaan). Per 1 april 2003 valt de indicatiestelling in de GGZ-care onder verantwoorde- lijkheid van het RIO. Doordat een onafhankelijke wijze van indicatiestelling in de GGZ is ingevoerd, kunnen instellingen per 1 januari 2003 alle verzekerings- aanspraken honoreren. Inhoudelijk beleid: kinder- en jeugdpsychiatrie Op ons verzoek zijn veldpartijen in de kinder- en jeugdpsychiatrie bezig de zorg voor kinderen met chronische psychiatrische problemen te verbeteren. Om aan te sluiten bij de behoefte van de ouders, heeft Prismant hier onderzoek naar gedaan. Ouders willen hun kinderen tot hun twaalfde het liefst thuis opvoeden. Hierbij hebben ze meer ondersteuning nodig dan hun in veel gevallen wordt geboden. Logeeropvang in de weekenden wordt als uiterst positief ervaren. We willen een goede zorgketen en continu�teit van zorg realiseren. Deze zorgketen betreft de jeugdigen, adolescenten en jong volwasse- nen. Ouders willen voor deze leeftijdgroepen meer ondersteuning bij begeleid zelfstandig wonen, meer onderwijs en een betere toeleiding naar de arbeids- markt. Op dit moment zijn de veldpartijen bezig om nader te concretiseren hoe de ondersteuning in de regio moet plaatsvinden. Inhoudelijk beleid: forensische psychiatrie In 2002 is het Expertisecentrum forensische psychia- trie opgericht. De betrokken partijen hebben over de indicatiestelling in grote lijnen overeenstemming bereikt. In 2002 zijn in het kader van de zorgprogram- mering drie programma s uitgewerkt, waarover in 2003 wordt gerapporteerd. Vorig jaar is de benchmark forensische psychiatrie opgestart in samenwerking met het ministerie van Justitie en GGZ-Nederland. In 2002 hebben we, eveneens in samenwerking met het ministerie van Justitie, voor drie jaar middelen gereserveerd voor circuitco�rdinatoren (e 45.000 per co�rdinator) in de vijf hofressorten. Ingezette middelen Om de GGZ-wachtlijsten weg te werken is in 2002 e 117 mln ingezet. Om de organisatie te veranderen van de indicatiestelling is in 2002 e 1,8 mln ingezet. Voor Diabolo-projecten (eerstelijnsversterking) is in 2002 e 2,7 mln ingezet. 5.4 VERSLAVINGSZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen een kwalitatief goede, samenhangende en toegankelijke verslavingszorg aanbieden, die aansluit op de zorgvraag van cli�nt en samenleving. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij het veld. Wij zijn verantwoordelijk voor een goede invulling van de randvoorwaarden en dus systeem- verantwoordelijk. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten - In 2002 hebben we de kwaliteit proberen te verbeteren van de Landelijke Centrale Middelen Registratie (LCMR). Deze registratie verbetert e kwaliteit van de zorg en levert inzicht in de medische consumptie van Opiumwetmiddelen. Uit de verrichte proefprojecten blijkt dat de LCMR de kwaliteit van zorg verbeterd heeft. In het voorjaar van 2002 hebben we samen met de minister van Justitie besloten de LCMR geleidelijk in te voeren in de verslavingszorg, de reguliere Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten - Bestuurlijk stelsel zoals hierboven omschreven laten evalueren. De onderzoekers hebben geen aanleiding gevonden het stelsel aan te passen (Selectieve decentralisatie en de zorg voor kwets- bare groepen, F. Fleurke c.s., Vrije Universiteit, 2002). - De maatschappelijke opvang lijkt verstopt te zijn, hoewel het aanbod toegenomen is doordat het budget opgehoogd is. In 2002 heeft het kabinet mede daarom besloten tot een Interdepartemen- taal Beleidsonderzoek (IBO) naar maatschappelijke opvang. De centrale vraag van het IBO luidt: ?Welke maatregelen op het terrein van wet- en regelgeving, verantwoordelijkheidsverdeling, financiering, sturing en informatievoorziening zijn noodzakelijk om te komen tot een effectief en effici�nt werkende keten van maatschappelijke opvang? Medio 2003 wordt het IBO afgerond. - In maart 2002 is de kabinetsnota ?Priv�-geweld Publieke Zaak naar de Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 28 345, nr.1). Met de uitvoering van de maatregelen in de nota is een begin gemaakt. Op VWS-terrein betekent dit: - een onderzoek naar de instroom in de vrouwen- opvang; - inbreng in beroepsopleidingen die relevant zijn om huiselijk geweld aan te pakken; - een literatuurstudie naar effectieve gezins- gerichte hulpverlening; - de verdere verspreiding van preventieprojecten in de vrouwenopvang. - Van de e 16,3 mln voor de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid is e 3 mln bedoeld voor zwerfjongeren. In hoeverre deze e 3 mln het lokale beleid voor de opvang van zwerfjongeren gestimuleerd heeft, is onderwerp van de visitatie in mei 2003. De Algemene Rekenkamer voert deze visitatie uit in het kader van de effectmeting van zijn rapport over de opvang van zwerfjongeren. Op basis van de uitkomsten van deze visitatie gaan we nut en noodzaak bepalen van een afzonderlijke specifieke uitkering zwerfjongeren. - Het overleg om bestuurlijke afspraken te maken over de opvang van zwerfjongeren heeft geleid tot het inzicht dat zulke afspraken alleen over zwerfjongeren niet doelmatig zijn. Het heeft de voorkeur om afspraken te maken over de aan- sluiting tussen het gemeentelijk preventieve beleid en de jeugdzorg. Dit vindt plaats in het kader van de operatie-Jong. - Op 31 december 2001 bedroeg de totale capaciteit van de bij de Federatie Opvang aangesloten voor- zieningen 12.295 plaatsen. Dat is een stijging van 11% ten opzichte van 1999. Het betreft plaatsen in de dak- en thuislozenopvang, de vrouwenopvang en de crisisopvang. JAARBEELD ZORG 2002 107 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN gezondheidszorg en de justiti�le instellingen. De stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) wordt gesubsidieerd om de invoering te ondersteunen. - Voor alcoholhulpverlening is structureel e 7,7 mln extra beschikbaar gesteld. Dit voorjaar sturen we de eerste, inhoudelijke verantwoordingsrappor- tage (over het jaar 2002) naar de Kamer. - In 2002 hebben we de resultaten van de hero�ne- experimenten gepresenteerd, die we begin dat jaar hadden afgerond. Van de 300 behandel- plaatsen bezetten herstarters en pati�nten in de afbouwfase van behandeling medio 2002 bijna de helft. Er stroomden geen nieuwe pati�nten in, omdat dit alleen mogelijk was in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Dit onderzoek kon echter pas in 2003 starten. - Gebleken is dat chronisch therapieresistente hero�neverslaafden uitvoerbaar, veilig en effectief behandeld kunnen worden met hero�ne in combi- natie met methadon. Hun lichamelijke en geeste- lijke gezondheid en sociaal functioneren verbeter- de. De Tweede Kamer heeft in 2002 de commissie Invoering Behandelingen Hero�neverslaving (CIBH) ingesteld. Deze commissie rapporteert voor de zomer van 2003 over de toekomst van hero�ne- experimenten. Er zijn drie opties: het huidige niveau van hero�nebehandeling handhaven, uit- breiden of stopzetten. De CIBH zal in haar advies aangeven onder welke voorwaarden deze opties zouden kunnen plaatsvinden en welke kosten hiermee gepaard gaan. Ingezette middelen Voor het alcoholmatigingsbeleid is e 7,7 mln ingezet. Voor hero�nebehandeling is (met begrotings- middelen) voor de zes gemeenten e 5,5 mln ingezet en e 1,8 mln voor de CIBH. 5.5 MAATSCHAPPELIJKE OPVANG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen een kwalitatief goede, samenhangende en toegankelijke maatschappelijke opvang en vrouwen- opvang aanbieden, die aansluiten op de zorgvraag van cli�nt en samenleving. Centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor het regionale maatschappelijke opvangbeleid. Hierdoor bestaat er een gevarieerd aanbod aan opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen. Bovendien zorgen de centrumgemeenten voor een sluitende keten van opvang en hulpverle- ningsvoorzieningen voor mensen in acute psychische noodsituaties. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem en cre�ren randvoorwaarden, met name via de doeluitkering maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. JAARBEELD ZORG 2002 Ingezette middelen In 2002 is het budget voor de beide specifieke uit- keringen maatschappelijke opvang en verslavings- beleid en vrouwenopvang sterk verhoogd. De extra e 22,5 mln is als volgt ingezet: - maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid e 16,3 mln - vrouwenopvang e 6,0 mln - monitor maatschappelijke opvang e 0,2 mln 5.6 OVERLASTBESTRIJDING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen voorkomen en beperken dat mensen met een psychische handicap, met een verslavings- probleem of mensen die anderszins in een kwetsbare positie verkeren, overlast veroorzaken. De Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) bepaalt dat de gemeenteraad ervoor moet zorgen dat de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) bevorderd wordt. De OGGZ betreft alle activiteiten op het terrein van de geestelijke volksgezondheid die niet op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag worden uitgevoerd. De doelgroep voor OGGZ-beleid bestaat uit mensen die kampen met een combinatie van psychiatrische problemen, dakloosheid, verslaving en verwaarlozing. Ze zijn veelal onverzekerd, geven overlast en hebben zelf niet om zorg gevraagd. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. Wij stimuleren en faciliteren de betrokken partijen om binnen hun eigen verant- woordelijkheid een bijdrage te leveren aan deze opvang- en hulpverleningsketen. Daarbij geldt dat de hulp en opvang snel en passend moeten zijn. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Sinds 1999 bestaat de subsidieregeling Initiatieven op het gebied van de OGGZ. Hierdoor is de samen- werking binnen de OGGZ op lokaal niveau op gang gekomen. Het subsidiebedrag bedraagt nu e 6.377.059. In 2002 kwam deze subsidie ten goede aan 130 projecten. De subsidie is bestemd voor initiatieven in de ontwikkelingsfase, met een werk- overlappende functie. Uit het recente evaluatie- onderzoek van het CVZ blijkt dat door de subsidie- regeling de samenwerking op lokaal niveau op gang is gekomen. We zullen nu met de partijen overleggen hoe het OGGZ-beleid voortgezet moet worden. 5.7 VERMAATSCHAPPELIJKING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We hebben ons ten doel gesteld mensen met een psychische handicap en/ of een verslavingsprobleem of mensen die anderszins in een kwetsbare positie verkeren, maatschappelijk te laten (re)integreren. 108 Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. We moeten randvoorwaarden cre�ren waarmee betrok- ken partijen op lokaal/ regionaal niveau afspraken kunnen maken over een sluitend maatschappelijk steunsysteem voor sociaal kwetsbaren. De betrok- ken partijen zijn, onder regie van de gemeenten, gezamenlijk verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van dit sluitende steunsysteem. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Op 23 januari 2002 heeft de taskforce Vermaatschap- pelijking haar rapport ?Erbij horen uitgebracht over de vraag: ?Hoe kunnen de 70.000 mensen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen weer zoveel mogelijk deelnemen aan het maatschap- pelijke leven? Op basis van de aanbevelingen hebben we in 2002 activiteiten ondernomen om een goed zorg- en re�ntegratieaanbod op lokaal niveau te bevorderen: - we hebben het IgLO+-project van de VNG gefinan- cierd (Intergemeentelijk en lokaal ouderenbeleid+). Met dit project willen we de gemeentelijke regierol versterken ten aanzien van beleid voor ouderen, verstandelijk, fysiek en psychisch gehandicapten. Hierbij worden good practices uitgewisseld. Ook wordt een instrument ontwikkeld om lacunes in beleid en aanbod op te sporen. Zo n 200 gemeenten zijn actief betrokken bij IgLO+; - we steunen het innovatieprogramma Wonen en zorg. Dit programma stimuleert veldpartijen nieuwe woon-zorgconcepten voor kwetsbare groepen te ontwikkelen; - verschillende departementen werken samen om lokale activiteiten te ondersteunen voor een meer samenhangend beleid in zorg, wonen, werken, leren en dagbesteding voor (ex-)GGZ-cli�nten. Een voorbeeld van de samenwerking tussen VROM en VWS is de woonzorgstimulerings- regeling. Bij de derde inschrijfmogelijkheid van het najaar 2002 zijn 59 projecten ingediend op het terrein van GGZ en maatschappelijke opvang. Samen met SZW heeft VWS een handreiking gemaakt, gericht op een sluitende zorg- en activeringsaanpak voor mensen met complexe problematiek, zoals mensen met een psychische handicap. Deze handreiking is naar alle gemeenten gestuurd. In opdracht van VWS is het Trimbos-instituut begon- nen kernindicatoren te ontwikkelen om het proces van vermaatschappelijking te monitoren vanaf 2003. Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar de integratie van mensen met een psychische handicap. De uitkomst was niet erg positief: de meeste van hen wonen alleen, hebben een beperkt sociaal netwerk en bijna 50% heeft geen arbeidsmatige bezigheden. Slechts 10% ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN heeft regulier betaald werk. Ervaringen binnen het IgLO+-project wijzen uit dat gemeenten in hun beleid nog onvoldoende oog hebben voor mensen met een psychische handicap. In 2002 hebben we daarom de substitutie van het voorzieningenaanbod in de GGZ en verslavingszorg in ambulante zorg, woon-, arbeidsrehabilitatie- trajecten en onderlinge steuntrajecten gestimuleerd: - we hebben de ambulante zorg uitgebouwd; - ook hebben we gestimuleerd dat 4% van de totale productieafspraken behandeld wordt door intramurale bedden verder te vervangen en de Zorg-op-maatregeling voort te zetten; - we hebben ruim e 1,8 mln toegevoegd aan de Subsidieregeling zorgvernieuwingsprojecten GGZ. Deze regeling stimuleert cli�ntgestuurde (ambulante) projecten. Voorlopige resultaten van deze subsidieregeling laten zien dat het aantal projecten dat gebruik maakt van de subsidierege- ling is uitgebreid van 106 naar 141. 19 projecten hebben geen vervolg gekregen in 2002. Het aantal nieuwe projecten bedroeg 54. 27% van het budget 2002 was bestemd voor de 54 nieuwe initiatieven. Van deze 54 nieuwe projecten zijn 15 projecten te oormerken als steunpunt PGB-GGZ. Ingezette middelen - Subsidieregeling zorgvernieuwings- projecten e 4,1 mln - IgLO+-project e 155.265 - Vermaatschappelijking monitoren e 153.150 5.8 ZORG VOOR SPECIFIEKE DOELGROEPEN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen een toegankelijke, samenhangende en kwalitatief goede zorg aanbieden, die aansluit op de zorgvraag van specifieke doelgroepen. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. We bevorderen de toegankelijkheid en beschikbaarheid van medische zorg en van maatschappelijke hulpverlening. Dit doen we voor burgers met een niet-westerse cultu- rele achtergrond, voor vluchtelingen, asielzoekers, slachtoffers van geweld en van grootschalige calamiteiten. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Interculturalisatie De projectorganisatie Interculturalisatie van de Gezondheidszorg is in 2002 volledig extern gewor- den. De projectorganisatie heeft in 2002 samen met VWS en andere betrokken partijen gewerkt aan vier prioriteiten: - een centraal en onafhankelijk steunpunt voor interculturalisatie; - versterking van de positie van allochtone pati�nten; - structurele inbedding van allochtone zorgconsulenten; - onderzoeksprogramma interculturalisatie. Deze onderwerpen maken deel uit van het plan van aanpak voor interculturalisatie van de gezondheids- zorg. Met financi�le steun vanuit ons departement zijn in 2002 enkele projecten uitgevoerd. In 2003 ontvangt de Kamer een rapportage over de voort- gang van dit plan van aanpak. Psychosociale nazorg na rampen We zijn in 2002 doorgegaan met de nazorg voor klachten na verschillende rampen: - er is een Landelijk Kenniscentrum voor psycho- sociale zorg na rampen opgericht; - in Enschede worden de taken van het Informatie- en Adviescentrum (IAC) overgedragen aan de gemeente. GGD Twente co�rdineert de inzet van de zorginstellingen. De gezondheidsmonitoring ?Getroffenen vuurwerkramp Enschede brengt het effect van de zorgverlening in kaart; - over de psychosociale gevolgen van de mond- en klauwzeeruitbraak is het rapport Veerkracht ver- schenen. Naar aanleiding hiervan overleggen we met het ministerie van LNV over mogelijkheden om meer aandacht te besteden aan psychosociale zorg in de draaiboeken voor veeziektenuitbraken. Hierbij hebben we het Instituut voor Psychotrauma ingeschakeld; - het individuele medische onderzoek ?Vliegramp Bijlmermeer is afgesloten. We hebben 4806 hulpverleners en bewoners onderzocht. Voor personen met klachten die nazorg vereisen, is naast de reguliere zorg het Advies en behandel- centrum nazorg vliegramp Bijlmermeer opgericht. Dit blijft tot 1 januari 2004 beschikbaar. Het aantal personen dat zich daar heeft gemeld, bedraagt 132; - slachtoffers van de brand in caf� De Hemel in Volendam zijn met een supportersproject begonnen om de psychische gevolgen beter te kunnen opvangen. Ingezette middelen Voor Interculturalisatie is (via begrotingsmiddelen) e 0,2 mln ingezet. Voor psychosociale hulp bij rampen is (via begrotingsmiddelen) e 0,3 mln ingezet voor een kenniscentrum. De ministeries van BZK en Defensie hebben hieraan meebetaald. JAARBEELD ZORG 2002 109 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN JAARBEELD ZORG 2002 110 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 5.9 PATI�NTEN- EN CLI�NTENBELEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We hebben ons ten doel gesteld de positie en rechten van mensen met een psychische handicap en/ of een verslavingsprobleem of mensen die anderszins in een kwetsbare positie verkeren, te beschermen. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. We willen de positie van de GGZ/ MO/ VZ-cli�nten (organisaties) versterken. Hierbij besteden we speciaal aandacht aan allochtone cli�nten. We proberen de (financi�le) positie en invloed van deze cli�nten en hun belangen- organisaties op hetzelfde niveau te krijgen als die van cli�nten(organisaties) in andere zorgsectoren. Daarnaast zijn wij samen met de minister van Justitie verantwoordelijk voor het resultaat van de wet- en regelgeving rond de Wet BOPZ (Bijzondere opne- mingen in psychiatrische ziekenhuizen). Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten - In 2002 hebben we het programma ?Versterking van de positie van de GGZ-cli�nt in de regio opgezet. Dit programma loopt tot 2005. Door het programma hebben RPCP s (Regionale Pati�nten- en Cli�nten Platforms) projecten opgezet om de positie van de GGZ-cli�nt te versterken. In 2002 hebben we een nulmeting uitgevoerd. Eind 2004 wordt dit programma ge�valueerd. Dan zijn de resultaten bekend en zullen we ze vergelijken met de nulmeting. - In 2002 is de wet BOPZ uitvoerig in de Tweede Kamer besproken. De Tweede Kamer heeft gevraagd om tijdelijke invoering van de obser- vatiemachtiging. Deze observatiemachtiging houdt in dat iemand kan worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis wanneer het ernstige vermoeden bestaat dat deze persoon door een stoornis van de geestvermogens een gevaar voor zichzelf is. Naar verwachting zal de observatie- machtiging in mei of juni 2003 in werking treden. - De ?voorwaardelijke machtiging is ook besproken in de Tweede Kamer. De voorwaardelijke machti- ging houdt in dat een pati�nt niet gedwongen opgenomen wordt, als het gevaar ook kan worden afgewend door de pati�nt voorwaarden te stellen die hij moet naleven. Deze voorwaarden kunnen zijn: therapie volgen en bepaalde medicatie gebruiken. Deze ontwikkeling past binnen de vraag naar en de ontwikkeling van de extramuralisering van de zorg. De voorwaardelijke machtiging zal tegelijk met de observatiemachtiging in werking treden. Ingezette middelen Het programma ?Versterking van de positie van de GGZ-cli�nt in de regio hebben we met e 0,5 mln ondersteund. Voor de wet BOPZ hebben we in 2002 nauwelijks middelen ingezet (ongeveer e 2.600). Anders dan we verwacht hadden, zullen we pas in 2003 kosten maken voor voorlichting over de nieuwe instrumenten. 6 Gehandicaptenzorg en hulpmiddelen In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg en bij de hulpmiddelen. Eerst komen de algemene doelstelling en de uitgaven aan bod (paragraaf 6.1). Daarna behandelen we de gehandicaptenzorg (paragraaf 6.2). Tot slot beschrij- ven we de hulpmiddelen (paragraaf 6.3). 6.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING Wij willen met de gehandicaptenzorg de kwaliteit van bestaan voor mensen met beperkingen bevorderen. Met hulpmiddelen beogen we een hulpmiddelenvoor- ziening doelmatig in te richten. Zo wordt die voor iedere burger toegankelijk en wordt de gezondheid en zelfstandigheid van burgers en hun participatie in de samenleving bevorderd. Deze twee algemene beleidsdoelstellingen zijn afkomstig uit de Zorg- nota 2002. We houden hier voor de verslaglegging aan vast. We hebben de jaren 2001 en 2002 nodig gehad om tot ��n algemene beleidsdoelstelling voor de gehandicaptenzorg en de hulpmiddelen te komen. Het Europees jaar voor mensen met een handicap Het jaar 2003 is het Europees Jaar van mensen met een handicap. In 2002 zijn wij begonnen dit jaar voor te bereiden. Het Europees jaar van mensen met een handicap beoogt de Nederlandse bevolking bewuster te maken van de rechten op volwaardig burgerschap van mensen met een handicap. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 57 geeft aan hoe de uitgavenontwikkeling respectievelijk tussen 2000 en 2001 en tussen 2001 en 2002 is samengesteld. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de verschillende deelsectoren. De volumeontwikkeling bedroeg e 314,4 mln in 2001 en e 487,1 mln in 2002. Een belangrijk deel van de groei kan worden toege- schreven aan de inzet van extra middelen voor extra productie. JAARBEELD ZORG 2002 111 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN In 2001 ging het om e 254,9 mln, waarvan e 18,2 mln voor uitbreidingsbouw was bestemd. In 2002 is er sprake van e 411,3 mln extra uitgaven voor productie. Daarvan had e 11,5 mln betrekking op uitbreidings- bouw. Voor arbeidsmarkt en werkdruk (voornamelijk voor de commissie?Van Rijn) hebben we in 2001 en 2002 respectievelijk e 15,7 en e 20,7 mln extra uitgegeven. De uitgavenmutaties onder de noemer kwaliteit/ overig hebben voornamelijk betrekking op de uitgaven voor hulpmiddelen. Voor de groei bij onge- wijzigd beleid was in 2001 e 61,5 mln en in 2002 e 64,7 mln extra beschikbaar gesteld. Voortvloeiend uit het plan van aanpak hulpmiddelen is op deze bedragen voor 2001 en 2002 respectievelijk e 28,1 en e 4,6 mln in mindering gebracht. In de Najaarsbrief Zorg is een verhoging van e 30 mln opgenomen van- wege extra uitgaven hulpmiddelen. Verder hadden we in 2002 onder meer extra uitgaven voor de uitvoer van de TOG-regeling, voor de botgroeistimulator, voor toepassing van ICT en voor kwaliteit. Dit laatste gebeurde in het kader van de meerjarenafspraken tussen partijen. Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 58 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. Over de mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 bent u reeds ge�nformeerd in de Voorjaarsbrief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. De post ?nominaal in 2001 (e 39,8 mln) is gestegen vanwege nadere loon- en prijsontwikkelingen in de sector. Ook werden de raming voor de totale WZV- instandhoudingsbouw en de mutaties in ?vrijvallende kapitaallasten geactualiseerd. Bij de technische actualisatie hebben we in 2002 een nieuwe raming gemaakt voor de vergunningsplichtige instandhou- dingsbouw. Ook hebben we op basis van gegevens van het CTG ramingen voor de afschrijvings- en rentekosten bij de meldingsbouw geactualiseerd. Het hogere bedrag van e 36,9 mln voor ?volume is te verklaren, doordat de meest recente cijfers van het CTG voor de aanvaardbare kosten en de cijfers van de subsidieregelingen in deze sector per saldo hoger zijn. In de Najaarsbrief Zorg hadden we een verhoging van e 225 mln opgenomen vanwege de extra productie om de wachtlijsten weg te werken. Uit de voorlopige afrekening blijkt nu een onder- schrijding op volume van e 57,9 mln. Hierin begrepen is een onderscheiding van circa e 22 mln voor PGB s. TABEL 57 Horizontale uitgavenontwikkeling gehandicaptenzorg en hulpmiddelen in f mln uitgaven financiering mutatie financierings- achterstand stand 2000 4.008,6 4.128,0 -119,4 nominaal 199,8 volume 314,4 waarvan: - wachtlijsten/ productie 254,9 - arbeidsmarkt en werkdruk 15,7 - kwaliteit/ overig 43,8 technisch 0,6 totaal mutaties 514,7 380,2 134,5 stand 2001 4.523,3 4.508,2 15,1 nominaal 176,6 volume 487,1 waarvan: - wachtlijsten/ productie 411,3 - arbeidsmarkt en werkdruk 20,7 - kwaliteit/ overig 55,0 technisch -11,6 totaal mutaties 652,0 691,1 -39,1 stand 2002 5.175,3 5.199,3 -24,0 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 112 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Zoals ook blijkt uit deel B (ontwikkeling van de vraag, extra productie en wachttijden) zijn in 2002 veel extra middelen ingezet om de wachtlijsten aan te pakken. Die middelen werden gebruikt voor: - zorg in natura (via de beleidsregel wachtlijsten van het CTG); - persoonsgebonden budgetten (PGB s); - uitbreiding van het aantal plaatsen in de gehandi- captenzorg (capaciteit); - hulpvraagverduidelijking door de Sociaal Pedagogische Diensten (SPD s); - uitbreiding van het aantal woningen waarin ADL-assistentie kan plaatsvinden, via de subsidie- regeling voor ADL-ondersteuning (algemene dagelijkse levensbehoeften). Het betreft hier zorg voor lichamelijk gehandicapten. Ook hier gaat het om extra zorg in het kader van de aanpak van wachtlijsten. De bedragen voor de financieringsontwikkeling hebben betrekking op verschillen tussen budgetten die het CTG heeft vastgesteld enerzijds en de finan- ciering en eigen betalingen AWBZ anderzijds (zie ook de inleiding in paragraaf 1 en deel C, paragraaf 2.2). 6.2 GEHANDICAPTENZORG 6.2.1 KWALITEIT EN BEKOSTIGING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We hebben ons ten doel gesteld zorg en ondersteu- ning aan te bieden die toegesneden zijn op het individu. We willen mensen met een beperking mogelijkheden bieden om hun leven zoveel mogelijk conform hun eigen wensen in te richten. Wij zijn verantwoordelijk voor de borging van zorgkwaliteit. Instellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die ze leveren. Om dit doel te bereiken schakelen ze vraaggestuurde bekostiging in. Bereikte resultaten We hebben voortgang geboekt met de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek in de gehandi- captenzorg. Zo kunnen we meer vraaggestuurd te werk gaan, de transparantie vergroten en bekostiging regelen naar zorgzwaarte van de cli�nt. De cli�nt zal de kwaliteit hierdoor als verbeterd ervaren. We hebben deze verbetering bereikt door evaluaties en analyses uit te voeren. Uit analyse van de zogenoemde ?landelijketransitie- gegevens is gebleken dat onderstaande drie punten verbeterd moeten worden: - de overschrijding van het macrokader. De ver- menigvuldiging van alle gescoorde producten (volume) en prijzen moet binnen het huidige macrokader blijven. Het gaat immers om een TABEL 58 Verticale uitgavenontwikkeling gehandicaptenzorg en hulpmiddelen in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 4.447,2 4.495,0 stand Zorgnota 2002 726,8 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 5.221,8 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal 39,8 11,4 mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume 36,9 -57,9 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch -0,5 technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 4.523,3 5.175,3 stand Jaarbeeld Zorg 2002 680,3 verschil werkelijke en geraamde kosten in Zorgnota 2002 15,1% procentuele afwijking 4.508,2 5.199,3 stand financiering Jaarbeeld Zorg 2002 15,1 -24,0 mutatie financieringsachterstand bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 113 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN beschrijving van de huidige zorg. Uit analyse van de transitiegegevens blijkt echter een over- schrijding van het macrokader die eerst verklaard moet worden; - de prijzen. Bij de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) blijkt onvoldoende draagvlak voor de opgestelde verrekenprijzen; - de aansluiting bij de modernisering AWBZ. De producten die geformuleerd zijn in de vraag- gestuurde bekostigingsystematiek moeten te vertalen zijn naar de functies en omgekeerd. Deze aansluiting kan gemaakt worden, maar vereist een aantal wijzigingen in de producten die zijn opgesteld in de vraaggestuurde bekosti- gingsystematiek. Op grond van deze punten hebben we voorlopig besloten de nieuwe bekostigingssystematiek nog niet in te voeren. Ondernomen activiteiten Tijdens de landelijke transitie is de zorg van �lle cli�nten in de gehandicaptenzorg gescoord in termen van de nieuwe systematiek. We hebben de gegevens van deze transitiefase geanalyseerd. Hierbij hebben we aandacht geschonken aan de kwaliteit van de gegevens. Zo hebben we nu een eerste indruk van de herallocatie-effecten die mogelijk optreden. Daarnaast hebben we onze ervaringen bij het scoren tijdens de transitiefase gebruikt om de handleidingen en de indeling van de huidige zorg in modulen te verbeteren. Een module is de kleinste eenheid waarin de zorg wordt beschreven. In 2002 hebben wij vele activiteiten ondernomen de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek in de gehandicaptenzorg te ondersteunen, zoals de ontwikkeling van software, het opstellen van handleidingen, het opzetten van een helpdesk, verbeteren van de website, et cetera. Met informatie- bijeenkomsten in de regio s hebben we betrokken instellingen, zorgkantoren en andere betrokkenen ge�nformeerd. Ingezette middelen Met genoemde activiteiten was, zoals gepland, in 2002 een bedrag gemoeid van e 2,4 mln. 6.2.2 INDICATIESTELLING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Wij willen een onafhankelijke, integrale en objectieve indicatiestelling cre�ren. Hiervoor moet er een landelijk uniforme indicatiestelling worden ingevoerd. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem van de indicatiestelling. Bereikte resultaten In 2002 is het gewijzigde Zorgindicatiebesluit in werking getreden. Daarmee is de indicatiestelling gehandicaptenzorg ?nieuwe stijl formeel de taak van het Regionaal Indicatieorgaan (RIO) geworden. Deze taak is in 2002 echter uitgevoerd door het Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg (LCIG). Het LCIG vervult een adviesfunctie voor de zorg- kantoren. In 2002 hebben we er verder voor gezorgd, dat vanaf april 2003 een landelijk werkende organisatie van start gaat die alle RIO s zal adviseren over alle vormen van zorg. Ondernomen activiteiten In 2002 is de carebrede indicatiestelling in de AWBZ ge�ntroduceerd. Als gevolg daarvan zijn we vanuit een inhoudelijke benadering en in nauw overleg met alle betrokkenen begonnen uniforme procedures en werkwijzen in te voeren (zoals protocol, indicatiefor- mulieren, registratie en deskundigheidsbevordering). Ingezette middelen De ondernomen activiteiten zijn uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde reguliere kaders. De activiteiten van het LCIG in 2002 hebben e 9,5 mln gekost. 6.2.3 WONEN EN ZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen mensen met beperkingen de mogelijk- heid bieden uit diverse woonsituaties te kiezen. De kwaliteit van bestaan is hierbij uitgangspunt. Wij zijn in dit kader verantwoordelijk voor het systeem. Bereikte resultaten - Met de derde inschrijfmogelijkheid van de Woon- zorgstimuleringsregeling (WZSR) hebben we de innovatieve woonmogelijkheden voor mensen met een beperking gestimuleerd. Projecten die in 2002 toegekend zijn, zijn hoofdzakelijk ICT-projecten om de zorginfrastructuur te verbeteren. - Vanaf 1 juli 2002 is de maatregel Kleinschalige woonvoorzieningen door een wijziging van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen definitief van kracht geworden. Deze maatregel maakt procedures eenvoudiger. Ondernomen activiteiten De kennis die we verworven hebben uit onderzoeken over 2002 en implementatieprojecten in de zorg, hebben we verspreid binnen de zorgsectoren. Samen met het ministerie van VROM heeft VWS in 2002 nagedacht over de problematiek van het grote tekort aan aangepaste woningen, bijvoorbeeld voor mensen met beperkingen. Concrete oplossingen hebben we nog niet gevonden. De vergrijzing van de bevolking JAARBEELD ZORG 2002 114 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN tot 2015 versterkt dit volkshuisvestingsprobleem. Er is een toenemende vraag naar toegankelijke en betaalbare woningen. Dit komt doordat de schaal- verkleining heeft ingezet in de zorg voor mensen met beperkingen. Ook de extramuralisering in de ouderenzorg en de psychiatrie heeft hieraan bijgedragen. Ingezette middelen We hebben de ondernomen activiteiten uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde reguliere kaders. 6.2.4 DAGBESTEDING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We beogen de doorstroom te bevorderen van dag- besteding naar (betaald) werk. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat een veelheid aan actoren samen- werkt. Wij dragen hierbij de verantwoordelijkheid voor het systeem. Bereikte resultaten Uit onderzoek dat we in opdracht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) hebben uitgevoerd, concluderen we het volgende: - van het totale aantal cli�nten dat in 1999 vertrok uit de Dagverblijven voor ouderen (DVO s), stroomde 7% door naar enige vorm van begeleid/ betaald werken buiten het DVO. In 2000 was dat 8%, terwijl dit percentage in 2001 is opgelopen naar 21%; - het aantal cli�nten dat werk in een dagcentrum met niet-AWBZ-bekostigde dagbesteding combineert, is gestegen van 1,8% in 1999 tot 6,7% in 2001; - in absolute aantallen is de doorstroom nog beperkt, maar die groeit wel: van 67 in 1999 naar 141 cli�nten in 2001. Ondernomen activiteiten Om de uitstroom van met name het zittende cli�n- tenbestand van DVO s te stimuleren, voert het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) het programma ?Doorstroom van dagbesteding naar betaald werk uit (looptijd 2000?2003). Dit programma wil de zorgcultuur rond cli�nten van dagbesteding en de beperkende beeldvorming bij cli�nten en hun directe omgeving doorbreken. In 2002 heeft het NIZW: - best practices verspreid (de diversiteit is groot); - (re)�ntegratiemethodieken ontwikkeld op basis van publicaties en conferenties; - regionale netwerken rond zorg en arbeidsinte- gratie gestimuleerd. In het rapport ?Samenwerking SW (sociale werkvoor- ziening)-organisaties en DVO/ AC s (activiteitencentra) (TK 2002?2003, 28 000 XV, nr.52) staat een aantal voorbeeldprojecten van samenwerkingsverbanden tussen dagcentra en SW-bedrijven beschreven. Dit rapport hebben we verspreid onder alle dagcentra en SW-bedrijven (TK 2002?2003, 28 600 XVI, nr.94). Ingezette middelen Via de begroting heeft het NIZW e 69.000 ontvangen. De overige ondernomen activiteiten hebben we uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde specifieke kaders. 6.2.5 EXPERTISECENTRA (CENTRA VOOR CONSULTATIE EN EXPERTISE) Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen de zorg- en hulpverlening aan mensen met beperkingen en een bijzondere zorgvraag verbeteren. Daartoe hebben we regionale centra opgericht. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem en scheppen de voorwaarden hiervoor. Bereikte resultaten Per 1 januari 2003 zijn vijf expertisecentra officieel van start gegaan. Ondernomen activiteiten In 2001?2002 hebben we de consulententeams voor mensen met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek uitgebouwd tot expertisecentra voor mensen met vier typen bijzondere zorgvragen, te weten: - autisme; - gedragsproblematiek; - ernstige meervoudige handicaps; - niet-aangeboren hersenletsel. De bijzondere problematiek moet gerelateerd zijn aan de vier typen doelgroepen. Voor de directe zorg verrichten deze centra consultaties, stellen ze bijzon- dere zorgplannen op en wijzen die toe. De centra bundelen kennis en expertise rond de bijzondere zorgvragen. Ingezette middelen Met de zorg- en hulpverlening aan mensen met een bijzondere zorgvraag is e 26,8 mln gemoeid. Hiervan hebben we ten minste e 24 mln besteed aan directe zorg. Het restant hebben we besteed aan de ontwikkeling van de expertisefunctie en aan overhead. JAARBEELD ZORG 2002 115 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 6.2.6 BENCHMARKING Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We willen meer transparantie in de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg cre�ren. Als we bench- markonderzoek ontwikkelen en uitvoeren, kunnen we die transparantie bereiken. Wij zijn in dit kader systeemverantwoordelijk. Bereikte resultaten In overleg met de brancheorganisatie en deskundigen uit het veld hebben we bij enkele pilotinstellingen alle onderdelen van het benchmarkmodel ontwikkeld en getest. Er is vertraging opgetreden in de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek in de gehandicaptenzorg. Daarom hebben we in 2002 besloten de doelmatigheidsmeting (benchmark) pas per 1 januari 2004 uit te voeren. Ondernomen activiteiten Evenals in 2001 heeft in 2002 het ontwikkelen van het benchmarkinstrumentarium in de gehandicapten- zorg centraal gestaan. Met een benchmark krijgen managers van zorginstellingen informatie in handen waarmee zij hun functioneren kunnen verbeteren. In 2002 hebben we de eerste voorbereidingen getroffen om benchmarkonderzoek uit te voeren bij een beperkte representatieve groep van instellingen. Ingezette middelen Met de modelontwikkeling, inclusief de praktijktoets, was een (gepland) bedrag gemoeid van e 0,3 mln. 6.3 HULPMIDDELEN 6.3.1 DOELMATIGHEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Wij streven naar een doelmatige hulpmiddelenvoor- ziening die voor iedere burger toegankelijk is. Met doelmatige zorg bedoelen wij een kwalitatief goede voorziening tegen de laagst mogelijke kosten. Wij zijn hierbij systeemverantwoordelijk, want wij cre�ren randvoorwaarden waarmee de zorgverzekeraars en (markt)partijen de burgers adequate hulpmiddelen- zorg kunnen bieden. Het College voor zorgverzeke- ringen (CVZ) is verantwoordelijk voor de doelmatige uitvoering van de hulpmiddelenzorg. Bereikte resultaten In voorgaande jaren hebben wij het CVZ gevraagd enkele producten te ontwikkelen en activiteiten (jaarlijks) uit te voeren. Het CVZ boekte in 2002 hierop de volgende resultaten: - in de vorm van een pilot zijn de eerste twee groepen hulpmiddelen (therapeutische elastische kousen en stomamaterialen) opgenomen in het hulpmiddelenkompas dat nog in ontwikkeling is. Het kompas is bedoeld om het proces van hulp- middelenverstrekking transparant te maken en de professionals in de hulpmiddelenzorg een relevante informatiebron te bieden; - de rapporten over de beleidsonderzoeken naar hoortoestellen, antidecubitusmaterialen en thera- peutische elastische kousen zijn afgeleverd. Het CVZ heeft een nieuw onderzoek gestart naar functionele elektrostimulatoren en zelfcontrole- type 2-diabetes. Zowel het CVZ als VWS gebruikt de resultaten van deze onderzoeken om het hulp- middelenbeleid te evalueren, bij te sturen of te be�indigen en nieuw beleid te ontwikkelen; - in mei is de jaarlijkse monitor Hulpmiddelen uitgebracht. Deze monitor geeft inzicht in de (kosten)ontwikkelingen in de hulpmiddelensector. Voor de inhoud hiervan verwijzen wij u naar paragraaf 5.1.3 van het sectoroverstijgende deel (deel B); - het CVZ rapporteerde ons ook over gesignaleerde knelpunten in de hulpmiddelenverstrekking. De signaleringslijst is voor ons een instrument dat een kwalitatief goede en doelmatige hulpmid- delenverstrekking helpt realiseren die voor iedere burger toegankelijk is. De evaluatie van de hulpmiddelenverstrekking in 2002 heeft, mede op grond van deze signalen, per 1 januari 2003 geresulteerd in een gewijzigde Regeling hulp- middelen 1996; - daarnaast hebben we in 2002 vijf categorie�n hulpmiddelen onder het verlaagde BTW-tarief gebracht. Het gaat om de hoog-laagbedden, antidecubitusmatrassen, draagbare uitwendige infuuspompen, wek- en waarschuwingsapparatuur voor doven en slechthorenden en low-visionhulp- middelen. Ondernomen activiteiten De bovengenoemde resultaten vloeiden voort uit eerder gemaakte afspraken met het CVZ, te weten: - kompassen ontwikkelen voor de hulpmiddelen- zorg; - een programma beleidsonderzoek uitvoeren; - de (kosten)ontwikkelingen in de hulpmiddelen- sector monitoren; - ons jaarlijks op de hoogte stellen van gesigna- leerde knelpunten in de hulpmiddelenverstrekking. Ingezette middelen De activiteiten die het CVZ heeft ondernomen, zijn uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde specifieke kaders. JAARBEELD ZORG 2002 116 7 Verpleging, verzorging en ouderen In dit hoofdstuk beschrijven we verpleging, verzor- ging en de zorg voor ouderen. In paragraaf 7.1 komen de algemene beleidsdoelstelling en de bijbehorende uitgavenontwikkelingen aan bod. Vervolgens bespre- ken we de informele zorgverlening en preventie in paragraaf 7.2. Daarna komt wonen en zorg aan de orde in paragraaf 7.3. In paragraaf 7.4 beschrijven we de kwaliteit en doelmatigheid voor dit onderwerp. Tot slot behandelen we de co�rdinatie en communi- catie hiervoor in paragraaf 7.5. 7.1 ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLING Algemene beleidsdoelstelling en aard van de verantwoordelijkheid We hebben twee algemene doelstellingen op het gebied van verpleging, verzorging en ouderen. De eerste doelstelling is een tijdige, passende, kwali- tatief goede en betaalbare verpleging, verzorging en dienstverlening bieden voor mensen die daaraan een maatschappelijk aanvaarde behoefte hebben. De tweede doelstelling is om het intersectoraal ouderenbeleid te co�rdineren. Voor de eerste doelstelling zijn wij systeemverant- woordelijk, voor de tweede doelstelling resultaat- verantwoordelijk. Door financi�le, juridische en bestuurlijk communicatieve middelen in te zetten, stellen we verzekeraars, zorgaanbieders en cli�nten- (organisaties) in staat deze doelstelling te realiseren. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling Tabel 59 geeft de uitgavenontwikkeling weer respec- tievelijk tussen 2000 en 2001 en tussen 2001 en 2002. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de verschillende deel- sectoren. De volumeontwikkeling (e 563,7 mln in 2001 en e 822,9 mln in 2002) kan voor het belang- rijkste deel worden toegeschreven aan de inzet van middelen die beschikbaar gesteld zijn om de wachtlijsten te reduceren. In 2001 en 2002 zijn hiervoor respectievelijk bedragen van e 425,8 mln en e 675,5 mln ingezet. Met behulp van deze bedragen zijn de wachtlijsten in de sectoren verpleeghuizen, verzorgingshuizen en met name in de thuiszorg gereduceerd. Voor de persoonsgebonden budgetten in de sector V&V zijn er geen wachtlijsten meer. De ontwikkeling in het aantal wachtenden en het aantal cli�nten in de zorg als geheel in 2001 en 2002 wordt weergegeven in paragraaf 2.4 van deel B; ontwikke- ling van de vraag, extra productie en wachttijden. ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN 6.3.2 KWALITEIT Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Wij streven ernaar de kwaliteit van de hulpmiddelenzorg en de kwaliteit van leven van de hulpmiddelengebruiker te verbeteren. Ook in dit kader zijn wij systeemverantwoordelijk. Bereikte resultaten Ook voor de kwaliteitsverbetering hebben wij in eerdere jaren het CVZ gevraagd producten te ont- wikkelen en activiteiten uit te voeren. Het CVZ boekte in 2002 daarop de volgende resultaten: - evenals in 2001 hebben we ge�xperimenteerd met productgebonden budgetten (PGB s) voor bepaalde vormen van hulpmiddelenzorg. Een drietal experimenten is afgerond. Het CVZ houdt een evaluatie na afronding van alle experimenten. Het is de bedoeling met productgebonden bud- getten de keuzevrijheid in de hulpmiddelenzorg te bevorderen en het aanbod beter te laten aanslui- ten op de individuele behoeften van de gebruikers; - conform planning werden via de subsidieregeling robotarm (robotmanipulator) 38 robotarmen in bruikleen verstrekt. Door de robotarm kan een gebruiker zelfstandiger functioneren en neemt de kwaliteit van leven van de hulpmiddelengebruiker toe. Daarnaast hebben we vier regionale revalidatiecentra geselecteerd om in 2003 het traject voor indicatiestelling en zorgtoewijzing verder te ontwikkelen en te implementeren. Ondernomen activiteiten De bovengenoemde resultaten vloeiden voort afspraken die we eerder met het CVZ hebben gemaakt, te weten: - experimenten met productgebonden budget in de hulpmiddelenzorg uitvoeren; - de Subsidieregeling robotarm uitvoeren. Ingezette middelen De ondernomen activiteiten zijn uitgevoerd binnen de beschikbaar gestelde specifieke kaders. Voor de subsidi�ring van de robotarm hebben we een subsidieregeling in het leven geroepen waarbinnen de activiteiten in 2002 zijn uitgevoerd. Hiermee was een (gepland) bedrag ad e 2,7 mln in 2002 gemoeid. JAARBEELD ZORG 2002 117 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Om de werkdruk te verlagen, is in het kader van de door partijen gemaakte meerjarenafspraken in zowel 2001 als 2002 e 70,7 mln extra beschikbaar gesteld. Daar bovenop zijn er voor deze jaren in het kader van de commissie?Van Rijn gelden beschikbaar gesteld van respectievelijk e 86,7 mln en e 62,6 mln. Verder zijn in beide jaren nog geringe bedragen beschikbaar gesteld om negatieve inkomenseffecten voor de alfahulpen te compenseren, die zijn opgetreden door de invoering van het nieuwe belastingsstelsel. De mutaties die in 2001 en 2002 weergegeven zijn onder ?kwaliteit en ?overig , bestaan uit diverse posten. Een van de belangrijkste mutaties in 2001 is de ver- schuiving van een deel van de beschikbare middelen van e 6,7 mln voor de woonzorgstimuleringsregeling (onderdeel zorginfrastructuur) naar latere jaren. Een van de belangrijkste mutaties in 2002 zijn de beschikbaar gestelde middelen van e 10 mln voor de palliatieve zorg. Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 60 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. De mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 zijn opgenomen in de Voorjaarsbrief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. De hogere ontwikkeling voor nominaal in 2001 (e 102,3 mln) is het saldo van nadere loon- en prijsbijstellingen in de sector en het actualiseren van de raming voor de totale onder de Wet zieken- huisvoorzieningen (WVZ) vallende instandhoudings- bouw en de mutaties in de (saldo) post vrijvallende kapitaallasten. Bij de technische actualisatie in 2002 is een nieuwe raming gemaakt voor de vergunnings- plichtige instandhoudingsbouw. Ook zijn de ramingen voor de afschrijvings- en rentekosten bij de meldings- bouw geactualiseerd op basis van gegevens van het CTG. Het hogere bedrag van e 24,2 mln voor de volume- ontwikkeling is te verklaren doordat de meest recente cijfers van het CTG voor de aanvaardbare kosten en de cijfers van de subsidieregelingen voor de thuiszorg van het CVZ voor 2001 per saldo hoger zijn (e 53,3 mln, waarvan e 16,1 mln toegeschreven kan worden aan de subsidieregelingen). Het resterende bedrag van e 29,1 mln is het gevolg van vertragingen in de (WZV-)uitbreidingsbouw. Deze vertragingen hebben zich voorgedaan in de sector Verpleeghuizen. Het hogere bedrag voor volume in 2002 (e 330,9 mln) kan nagenoeg geheel worden toegeschreven aan extra uitgaven voor wachtlijsten/ productie. In de laatste maanden van 2002 zijn er nog voor zo n e 300 mln aanvullende productieafspraken gemaakt. TABEL 59 Horizontale uitgavenontwikkeling verpleging, verzorging en ouderen in f mln uitgaven financiering mutatie financierings- achterstand stand 2000 8.187,9 8.177,5 10,4 nominaal 398,8 volume 563,7 waarvan: - productie/ wachtlijsten 425,8 - arbeidsmarkt en werkdruk 157,6 - kwaliteit/ overig -19,7 technisch 4,6 totaal mutaties 967,0 903,3 63,8 stand 2001 9.154,9 9.080,8 74,1 nominaal 288,8 volume 822,9 waarvan: - productie/ wachtlijsten 675,5 - arbeidsmarkt en werkdruk 142,4 - kwaliteit/ overig 5,0 technisch 26,4 totaal mutaties 1.138,1 1.161,3 -23,2 stand 2002 10.293,0 10.242,1 50,9 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 118 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Dankzij deze bedragen zijn de wachtlijsten in de sectoren verpleeghuizen en verzorgingshuizen en met name in de thuiszorg gereduceerd. Daarnaast is sprake van lagere uitgaven bij de subsidieregelingen (e 2,2 mln) in de sector V&V. In de opgave van het CTG zijn de afspraken voor de aanvullende productieafspraken voor 100% verwerkt. Deze 100% opgave van het CTG hebben wij gebruikt. De komende maanden zal uit de nacalculatie van het CTG van de aanvullende productieafspraken blijken hoeveel daadwerkelijk is gerealiseerd. De bedragen die worden genoemd bij de financie- ringsontwikkeling hebben betrekking op verschillen tussen door het CTG vastgestelde budgetten en de financiering vanuit de AWBZ en de eigen betalingen AWBZ (zie ook de inleiding in paragraaf 1 en deel C, paragraaf 2.2). 7.2 INFORMELE ZORGVERLENING EN PREVENTIE Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De operationele doelstelling is informele zorg- verlening en preventie te faciliteren, om mantelzorg en professionele zorg met elkaar in evenwicht te brengen. Hierdoor kunnen ouderen met hulp van hun naasten op een verantwoorde manier langer zelfstandig blijven wonen. Wij zijn hiervoor systeemverantwoordelijk. Het beleid is gericht op de circa 750.000 mantelzorgers, die intensief zorg verlenen. Intensief wil zeggen: meer dan vijf uur per week en langer dan drie maanden. Bereikte resultaten - De positie van de mantelzorger bij het indicatie- proces is versterkt. Hierdoor wordt de mantel- zorger nauw betrokken bij het indicatieproces en kan hij aangeven in welke mate hij zorg kan blijven verlenen. - Verschillende doelgroepen rondom de mantelzorg zijn beter ge�nformeerd over het omgaan met mantelzorg en mantelzorgers. We hebben de maatschappelijke betekenis van mantelzorg breed onder de aandacht gebracht. - De problemen in de financiering van regionale instellingen voor mantelzorgondersteuning zijn deels opgelost. De belangrijkste knelpunten hadden betrekking op lange afhandelingtermijnen, onduidelijkheden over de subsidiabele activiteiten en onduidelijkheden over de mogelijkheid voor zorgkantoren om meerjarige subsidies te verlenen. Met CVZ en de zorgkantoren zijn afspraken gemaakt om de procedures te versnellen en daardoor de verwerkingstijd te verkorten. - Er is een expertisecentrum opgericht bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn dat systematisch kennis vergaart over mantelzorg en over de wijze waarop professionele instellingen daarmee om kunnen gaan. Ondernomen activiteiten - Aan landelijke organisaties is geld beschikbaar gesteld om op lokaal/ regionaal niveau een bijdrage te leveren aan de organisatie en de kwaliteit van de mantelzorgondersteuning en aan de kennis over de problematiek van de mantelzorg in relatie tot de professionele zorg. TABEL 60 Verticale uitgavenontwikkeling verpleging, verzorging en ouderen in f mln 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 9.028,4 9.155,3 stand Zorgnota 2002 802,9 Mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 9.958,2 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal 102,3 3,9 mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume 24,2 330,9 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 9.154,9 10.293,0 stand Jaarbeeld Zorg 2002 1.137,7 verschil werkelijke en geraamde kosten in Zorgnota 2002 12,4% procentuele afwijking 9.080,8 10.242,1 stand financiering Jaarbeeld Zorg 2002 74,1 50,9 mutatie financieringsachterstand bron: VWS Bereikte resultaten - De onderlinge verstandhouding en samenwerking tussen zorginstellingen, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en gemeenten zijn verbeterd. - Met de middelen voor zorginfrastructuur is subsidie verleend aan tachtig projecten. - We hebben (meer) inzicht gekregen in de positie van het vastgoed in de verpleging en verzorging. Ook hebben we meer inzicht gekregen in de mogelijke varianten van een toekomstig dienst- verleningsstelsel voor zorg en welzijn. Samen met VROM hebben we een monitor wonen en zorg ontwikkeld. Ondernomen activiteiten - In 2002 hebben we een aantal bijeenkomsten georganiseerd voor bij zorg en wonen betrokken partijen. Doel van de bijeenkomsten was om in de regio s gezamenlijk de gewenste ontwikkeling op het terrein van wonen en zorg te bespreken. - De eerste twee tenders van de gezamenlijke woonzorgstimuleringsregeling zijn ge�valueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de regeling voldoet aan de behoefte. De woonzorgstimuleringregeling is bedoeld om innovatieve projecten op het gebied van wonen, zorg en dienstverlening te stimuleren. De middelen voor deze regeling staan op de begroting van VROM. Wij zijn nauw betrokken bij de opzet en uitvoering van de regeling. Op 24 juni 2002 hebben wij samen met het ministerie van VROM hierover een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (TK 2001?2002, 26 631, nr.21). Op grond van de resultaten van de evaluatie van de regeling is besloten deze aan te passen en voor de derde en vierde tender prioritaire thema s te benoemen. - In samenwerking met VROM hebben we de finan- ciering verlengd van het carebrede Innovatie- programma Wonen en Zorg (IWZ) en het hieraan gekoppelde programma ?Vernieuwing en beleids- ontwikkeling wonen en zorg op maat (VEBO) tot juli 2004 (was eind 2002). Deze kennis wordt actief verspreid via een internetsite, projectbegeleiding en op een aantal regionale bijeenkomsten. - In antwoord op de motie-Dankers (TK 2000?2001, 24 036, nr.204 en TK 2001?2002, 26 631, nr.21) is onderzoek uitgevoerd naar de kapitaallasten van zorginstellingen en de positie van het vastgoed in de sector Verpleging en verzorging. De resul- taten daarvan zijn op 11 december 2002 naar de Tweede Kamer gezonden (TK, niet-dossierstuk, 2002?2003, VWS0201445). Een volgend kabinet moet hier een politiek standpunt over innemen. Om wonen en zorg te kunnen scheiden, is een goede dienstverlening een noodzakelijke voorwaarde. Hiervoor moet een structurele oplossing worden gevonden. In juli 2002 heeft de minister van JAARBEELD ZORG 2002 119 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN - De richtlijnen voor de indicatiestelling zijn aange- past op het punt van de mantelzorg. - Wij hebben aan de ANBO/ LOT middelen ter beschikking gesteld om vijf brochures uit te brengen die de kennis over mantelzorg en werk moeten verspreiden. Het gaat om de brochures ?Informatie voor 50-plussers , ?Informatie voor mannen , ?Hoe vind ik de balans , ?Hoe vind ik met mijn cli�nt de balans , ?Hoe vind ik met mijn personeel de balans . - We hebben drie onderzoeken laten uitvoeren. Ten eerste een onderzoek onder gemeenten naar hun inzet voor mantelzorg. Dit onderzoek leverde inzicht op in de activiteiten van gemeenten op dit vlak, de problemen die zij daarbij ondervinden en de wijze waarop zij dit organiseren. Ten tweede hebben we een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om zorg en arbeid te combineren. Ten derde een onderzoek van het SCP naar de inkomenspositie van mantelzorgers. Daaruit is gebleken dat circa 50.000 mensen (regelmatig) financi�le problemen ondervinden door de verlening van mantelzorg. - De subsidieregeling ?Co�rdinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (CVTM) is ge�valueerd. Naar aanleiding hiervan zijn afspraken gemaakt om de procedures sneller te laten verlopen. Wij hebben vanaf 2001 structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor de subsidieregeling op basis waarvan zorgkantoren steunpunten mantelzorg en co�rdinatiepunten vrijwillige thuiszorg financieren. Ingezette middelen In 2002 zijn geen extra middelen beschikbaar gesteld voor de mantelzorg. Reden hiervoor is onder andere dat in 2001 een bedrag van e 11,3 mln structureel is toegevoegd aan de reeds beschikbare middelen. 7.3 WONEN EN ZORG Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De operationele doelstelling voor wonen en zorg is een zodanige zorgvoorzienings- en dienstverlenings- wijze te realiseren, dat mensen naar eigen keuze een op de eigen behoefte afgestemd zorg- en verblijfs- arrangement kunnen samenstellen. Wij zijn hiervoor systeemverantwoordelijk. Wij willen de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van mensen zo lang en zo veel mogelijk handhaven. Dan doen we onder andere door in nauwe samenwerking met het ministerie van VROM mensen met een beperking optimale keuzemogelijkheden te bieden op het gebied van zorg en wonen en door de kwaliteit hiervan te vergroten. Gemeenten en provincies zetten zich ook steeds meer actief in om deze beleidsdoel- stelling te verwezenlijken. JAARBEELD ZORG 2002 SZW de Tweede Kamer een ?Bouwstenennotitie toegezonden over de toekomst van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) (TK, niet- dossierstuk, 2001?2002, SZW 0200540). Wij zijn betrokken geweest bij het opstellen van deze ?Bouwstenennotitie . In deze notitie is een aantal varianten voor de toekomst geschetst, zoals een brede Dienstenwet. Op grond van het Strategisch Akkoord is de WVG overgeheveld van SZW naar VWS. De Tweede Kamer krijgt in het voorjaar 2003 een politiek standpunt over de Bouwstenennotitie, zo heeft de staatssecretaris toegezegd. Ingezette middelen De middelen van de woonzorgstimuleringsregeling lopen via de begroting van VROM, waarbij wij hebben voorzien in middelen voor het onderdeel zorginfra- structuur van de regeling (Voorjaarsnota 2001 en 2002). In het kader van de woonzorgstimulerings- regeling, onderdeel zorginfrastructuur, zijn in 2002 projecten gesubsidieerd voor een bedrag van in totaal e 5,8 mln. VROM voert de regeling uit. Deze middelen worden in het jaarverslag van VROM verantwoord. Voor communicatie in de regio, onderzoek en vernieuwingsprogramma s hebben wij in totaal e 1,3 mln ingezet. 7.4 KWALITEIT EN DOELMATIGHEID Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid De operationele doelstelling voor kwaliteit en doel- matigheid is een zodanige kwaliteit en doelmatigheid in de verpleging, verzorging en dienstverlening te bevorderen, dat tegen de geringst mogelijke kosten de hoogst mogelijke kwaliteit wordt geboden. Wij zijn hiervoor systeemverantwoordelijk. Bereikte resultaten - De verzorgings- en verpleeghuizen hebben een hogere dagprijs gekregen voor de levering van zorg om de werkdruk te kunnen verlichten. De groei van het aantal verplegenden en verzorgen- den is circa 3.000 fte geweest bij een stabilisatie van het aantal intramuraal verblijvende cli�nten. Verplegenden en verzorgenden hebben daardoor meer tijd gekregen voor cli�nten en de werkdruk is afgenomen. De verlichting van de werkdruk heeft er mede toe bijgedragen dat het ziekte- verzuim, exclusief zwangerschapsverlof, in de sector Verpleging verzorging is gedaald van 8,3% in 2001 naar 7,4% in 2002. - De extra middelen hebben in 2002 de hulpverle- ningsmogelijkheden in verpleeghuizen voor mensen bij een cerebro vasculair accident (CVA: herseninfarct of hersenbloeding) vergroot. 120 - Het inzicht in samenhangende medisch farma- ceutische zorg in verzorgingshuizen is verbeterd. Ook is het inzicht in het functioneren van zorg- instellingen en de onderlinge vergelijkbaarheid ten aanzien van kwaliteit en doelmatigheid van zorg, cli�nttevredenheid en medewerkertevredenheid vergroot. Ondernomen activiteiten - In de CTG-beleidregels verpleeghuizen hebben we een CVA-toeslag gerealiseerd. De instellingen kunnen aanspraak maken op deze toeslag als er een aparte afdeling voor CVA-pati�nten bestaat voor intensieve revalidatiezorg. De regeling is nog niet ge�valueerd. - Het beleid voor de kwaliteit van de medische en farmaceutische zorg in verzorgingshuizen is erop gericht een goede samenwerking tot stand te brengen tussen verzorgingshuizen en de huisartsen en apothekers ten behoeve van dege- nen die in het verzorgingshuis verblijven. De direct betrokken organisaties zijn primair verantwoorde- lijk voor het verbeteren van de samenwerking. Dit zijn de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevor- dering der Pharmacie, de Nederlandse Vereniging Verpleeghuisartsen, Arcares, Zorgverzekeraars Nederland en de Landelijke Organisatie Cli�nten- raden (LOC). Een aantal van deze partijen heeft voorbeeldcontracten ontwikkeld om deze samen- werking vast te leggen. De genoemde partijen moeten onderling afspraken maken over de samenwerking op het niveau van de verzorgings- huizen en bevorderen dat dit in een convenant wordt vastgelegd. Voorafgaand aan een eventueel convenant hebben de betrokken partijen afgespro- ken om een aantal pilots uit te voeren om de haalbaarheid van een dergelijk contract te beoor- delen. In 2002 heeft Arcares met subsidie van VWS twaalf pilots gefaciliteerd. Deze pilots zijn ge�valu- eerd en vastgelegd in een verslag. Daarnaast is een deel van de subsidie aangewend om de resultaten van de pilots in een boekje vast te leggen, dat breed is verspreid. In de pilots zijn een aantal voorbeelden van goede en samenhangende zorg op het medisch farmaceutisch gebied in verzorgingshuizen expliciet gemaakt. Deze voor- beelden kunnen verzorgingshuizen gebruiken als ze het ontbreken van goede samenwerking en adequate afstemming nog als een probleem ervaren. De werkgroep Kwaliteit Medische en Farmaceutische Zorg in Verzorgingshuizen, waar wij voorzitter van zijn, heeft zich vervolgens in een standpunt positief uitgesproken over de haal- baarheid van een goede medische farmaceutische zorg van bewoners van verzorgingshuizen. De werkgroep heeft in november 2002 voor de ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN JAARBEELD ZORG 2002 121 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN doelgroep een werkconferentie georganiseerd om de resultaten van de pilots breed onder de aandacht te brengen. - Wij hebben in 2002 middelen ter beschikking gesteld voor de verdere ontwikkeling van een benchmarkinstrument. In overleg met de branche- organisatie Arcares hebben aan de eerste test van het instrument 90 verzorgings- en verpleeghuizen deelgenomen. Aan de tweede test deden 120 instellingen mee. Op basis van de uitkomsten van de twee tests is het instrument verfijnd. - Wij hebben een benchmarkonderzoek gefaciliteerd in de thuiszorg. Hieraan hebben alle LVT-instel- lingen integraal meegedaan. Het doel was trans- parantie en een spiegel voor verbeterprocessen. Dit resulteerde in een algemeen rapport en een rapport per instelling. - Verder hebben we in 2002 zijn meer dan 200 verpleeg- en verzorgingshuizen op kwaliteit getoetst vanuit pati�ntenperspectief. Wij hebben besloten de subsidieregeling voor deze kwaliteits- toetsen, waarin cli�nten zelf hun oordeel geven, in 2003 en 2004 te continueren. Dit besluit hebben we genomen omdat we de mening van cli�nten van groot belang achten. Ingezette middelen Wij hebben e 70,7 mln extra ingezet bij de instel- lingen in de sector Verpleging en verzorging voor werkdrukmiddelen. Vanaf 2002 is een structureel bedrag van e 11,3 mln beschikbaar gesteld voor de CVA-toeslag. Verder hebben we via de begroting e 3,8 mln ingezet voor de ontwikkeling van een benchmark in de sector V&V. 7.5 CO�RDINATIE EN COMMUNICATIE VAN HET OUDEREN- BELEID IN VERSCHILLENDE OVERHEIDSSECTOREN Operationele doelstelling en aard van de verantwoordelijkheid Intersectoraal ouderenbeleid is een zaak van diverse sectoren en departementen. Wij zijn resultaat- verantwoordelijk voor het co�rdineren van het ouderenbeleid. Bereikte resultaten Om de co�rdinatie van het ouderenbeleid te ondersteunen, zijn de eerste stappen gezet in de ontwikkeling van een beleidsmonitor ouderenbeleid. Het ouderenbeleid bestrijkt veel beleidsterreinen, op diverse overheidsniveaus en bij verschillende departementen. Bovendien krijgt het ouderenbeleid op zowel nationaal als Europees niveau vorm. Daarom is er veel aandacht naar uitgegaan om de juiste aanpak en maatvoering te vinden voor het monitorinstrument. Dit proces is nog niet afgerond. Ondernomen activiteiten - In de troonrede van 2002 is de ontwikkeling aangekondigd van een integrale visie op het beleid voor de groeiende groep ouderen. In deze integrale visie willen we komen tot een breed gedragen visie op de vraag wat burgers van de overheid kunnen verwachten bij hun streven naar welbevinden in de levensfase actieve ouderdom en zorgafhankelijkheid. Hierbij houden we reke- ning met de te verwachten ontwikkelingen in de potenties, behoeften en wensen van senioren en ouderen, de samenstelling van de bevolking en het economisch draagvlak. In 2002 zijn de voor- bereidingen voor deze visie gestart. We hebben (inter)departementale contacten gelegd en offertes aangevraagd voor nader onderzoek. Ook hebben we met diverse partijen overlegd over een (inhou- delijke) bijdrage aan de integrale visie. Een lange- termijnverkenning zal eveneens input leveren voor de te ontwikkelen integrale visie. - De Nederlandse bijdragen aan (de voorbereiding van) de Tweede Wereldassemblee over Vergrijzing te Madrid en de UN/ ECE Ministeri�le Conferentie over Vergrijzing te Berlijn hebben wij geco�r- dineerd en gefaciliteerd. Verschillende belang- hebbende Non Governmental Organizations (NGO s) hebben subsidie ontvangen om een bijdrage te leveren aan deze conferenties. 8 Zorgverzekeringen Het demissionaire kabinet heeft in het strategisch akkoord het voornemen geuit om het zorgstelsel te wijzigen. Doel hiervan is om de uitgangspunten van concurrentie tussen zorgaanbieders en zorg- verzekeraars, in combinatie met een sterke positie van cli�nten en pati�nten, mogelijk te maken. De overheid moet hierbij de kaders stellen waarbinnen de partijen hun keuzes kunnen maken en hun verant- woordelijkheden kunnen nemen. Om de sturing en financiering van de zorg te veranderen, moet in 2005 een nieuw verzekeringsstelsel worden ingevoerd: naast de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ��n verplichte verzekering voor iedereen. Gezien de demissionaire status van het kabinet is dit voor- nemen niet gerealiseerd. Toch heeft de ontwikkeling van een nieuw ziektekostenstelsel in 2002 veel aandacht gekregen. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de uitvoering en de aanpassingen van de zorg- verzekeringen die hiervoor nodig zijn. In paragraaf 8.1 beschrijven we daartoe de algemene doelstelling en de bijbehorende uitgavenontwikkelingen. In paragraaf 8.2 komt de modernisering van de AWBZ aan bod. Dan behandelen we in paragraaf 8.3 de JAARBEELD ZORG 2002 122 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN noodzaak om de transparantie ervan te vergroten. In paragraaf 8.4 gaan we in op uitbreidingen van het wettelijk instrumentarium. In paragraaf 8.5 komen tot slot de prikkels voor een doelmatige uitvoering van de verzekering aan de orde. 8.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN AARD VAN DE VERANTWOORDELIJKHEID De algemene beleidsdoelstelling voor de uitvoering van de zorgverzekeringen is te zorgen voor het onderhoud en de ontwikkeling van het ziektekosten- stelsel, zodat verzekerden de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben tegen een aanvaardbare prijs. De structuur van het Nederlandse ziektekostenstelsel ligt vast in vijf wetten. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Ziekenfondswet (ZFW) en de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ). Deze wetten regelen wie verzekerd is, welke aanspraken op zorg er bestaan, welke premies moeten worden betaald en hoe de verzekering dient te worden uitgevoerd. De Wet ziekenhuisvoorzie- ningen (WZV) regelt de bouw en de investeringen van intramurale zorginstellingen door middel van een vergunningenstelsel (zie deel B, hoofdstuk 6). De Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) stelt de regels voor budgetten van zorginstellingen, de prijzen van zorgproducten en de inkomsten van beroepsbeoefenaren in de zorg. Wij zijn ervoor verantwoordelijk dat dit wettelijke instrumentarium in de praktijk ook echt werkt. Het Nederlandse zorgstelsel evolueert van een systeem waarin de overheid het zorgaanbod regu- leert en daarmee de capaciteit en het kostenniveau van het zorgsysteem bepaalt, naar een systeem waarin de vraag van de verzekerde/ pati�nt centraal staat. De bestaande wettelijke instrumenten moeten daarop worden aangepast of worden vervangen. Tijdens de verbouwing van een winkel moet de verkoop echter gewoon doorgaan. Dit betekent dat het geleidelijk inbrengen van elementen van vraag- sturing in het wettelijk geregelde zorgsysteem er op geen enkel moment toe mag leiden dat de toeganke- lijkheid van de zorg voor de verzekerden wordt aangetast. Ook mag dit niet leiden tot dreigingen van een onbeheerste kostenontwikkeling. Een onbe- heerste kostenontwikkeling tast immers op den duur ook de toegankelijkheid van de zorg aan, doordat de ziektekostenpremies en eventuele eigen betalingen voor de verzekerden te hoog oplopen. De overheid is verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De zorgaanbieders, die in direct contact staan met de pati�nt, zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief goede zorgverlening. De zorgverzeke- raars zijn er ? via de financiering en zorginkoop ? verantwoordelijk voor dat hun verzekerden een doelmatige en klachtgerichte toegang hebben tot de zorg. De zorgaanbieders en de zorgverzekeraars zullen in staat moeten worden gesteld om de omslag naar een vraaggestuurde inrichting van de gezond- heidszorg te maken. Hiertoe worden de wettelijke instrumenten geleidelijk aangepast: de modernisering van de AWBZ wordt voortgezet, de transparantie van de prestaties van zorgverzekeraars, zelfstandige bestuursorganen en zorgaanbieders wordt bevorderd en er worden instrumenten ingevoerd om prikkels te bieden voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Toelichting op de horizontale uitgavenontwikkeling In tabel 61 is weergegeven hoe de uitgavenontwikke- ling respectievelijk tussen 2000 en 2001 en tussen 2001 en 2002 is samengesteld. De sector Zorgverzekering bevat de uitgaven aan beheer zorgverzekeringen, de uitgaven aan arbeids- marktbeleid en werkdruk en verschillende begrotings- uitgaven. Een beleidsmatige toelichting op het gebied van arbeidsmarktbeleid is te vinden in deel B, hoofdstuk 3 van dit Jaarbeeld Zorg. De overige begrotingsuitgaven staan in het jaarverslag uitge- werkt. De nominale uitgavenontwikkeling is het gevolg van loon- en prijsbijstellingen in de verschil- lende deelsectoren. De volumestijging in 2001 wordt voornamelijk ver- oorzaakt door hogere uitgaven aan arbeidsmarkt en werkdruk (e 83,8 mln) en beheer en administratie (e 8,7 mln). Deze uitgavenstijging wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een uitgavendaling van overige volumeposten (e 23 mln). De hogere uitgaven aan arbeidsmarkt en werkdruk zijn zogenoemde ?Van Rijn- middelen , die via de sectorfondsen zijn ingezet, en middelen die extra aan de sectorfondsen beschikbaar zijn gesteld om de personeelstekorten op te lossen. De volumestijging in 2002 bedraagt e 75,4 mln. De uitgavenstijging van e 13,1 mln aan arbeidsmarkt en werkdruk wordt veroorzaakt doordat een aantal budgetten in 2001 incidenteel lager was vastgesteld. De uitgavenstijging genoemd onder ?overig (e 62,1 mln) wordt grotendeels verklaard door een herschikking uit de sector Preventie (hoofdstuk 2) voor de meningokokken-C-vaccinatiecampagne (e 42,9 mln). Daarnaast is sprake van een stijging van de beheerkosten PGB s (e 8,9 mln) doordat het aantal PGB-houders is toegenomen. Verder zijn extra middelen beschikbaar gesteld aan de zorgkantoren voor de zorgcontractering uitgaande van de functio- nele omschrijving (e 8,9 mln). De technische bijstelling wordt voornamelijk veroor- zaakt door een herschikking van de uitvoeringskosten premie-inning ZFW naar het ministerie van SZW (e 46,7 mln). JAARBEELD ZORG 2002 123 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN Toelichting op de verticale uitgavenontwikkeling Tabel 62 geeft aan welke uitgavenmutaties zich hebben voorgedaan in 2001 sinds het Jaarbeeld Zorg 2001 en in 2002 sinds de Zorgnota 2002. De mutaties in 2002 tot en met de Najaarsbrief Zorg 2002 zijn beschreven in de Voorjaarsbrief Zorg 2002, de Najaarsbrief Zorg 2002 en de Zorgnota 2003. In 2001 kunnen de mee- en tegenvallers ten opzichte van de vorige standen vrijwel tegen elkaar weggestreept worden. De volumestijging in 2002 (e 15,9 mln) wordt voor e 10,5 mln verklaard door een stijging van de beheerskosten PGB s doordat het aantal PGB-houders is toegenomen. Daarnaast is een op deze sector geparkeerde taakstelling op de CVZ-subsidies van e 4,5 mln verdeeld over diverse andere sectoren en is er sprake van diverse begrotingsmutaties (e 2,9 mln meeruitgaven) die in de Slotwet 2002 van VWS zijn toegelicht. 8.2 MODERNISERING AWBZ Operationele doelstelling Om stapsgewijs een vraaggerichte organisatie van de AWBZ-zorg te bewerkstelligen, moet de AWBZ gemoderniseerd worden. Hiertoe worden de aan- spraken op zorg niet langer omschreven vanuit het zorgaanbod (verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, e.d.), maar in functies, zoals verpleging, verzorging en ondersteunende begeleiding. Hierdoor wordt het zorgaanbod flexibel aangeboden. Daarnaast biedt de functionele aanspraak keuzemogelijkheden voor de cli�nt en zorgverzekeraar. Resultaten en ondernomen activiteiten In november 2002 is het herziene Besluit Zorg- aanspraken aan de Tweede Kamer aangeboden. Met de inwerkingtreding van deze AMvB wordt per 1 april 2003 een groot aantal belemmerende regels in de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geschrapt. Dit betekent onder meer dat de burger beter kan kiezen welke zorg hij wil hebben. Instellingen die zorg leveren, kunnen meer met elkaar gaan concurreren omdat ze zich meer op elkaars terreinen mogen begeven. De modernisering van de AWBZ maakt per 1 april 2003 ook een herziening van het huidige Convenant Zorgkantoren noodzakelijk. In 2002 hebben de bewindslieden van VWS met Zorg- verzekeraars Nederland en het College voor zorg- verzekeringen overeenstemming bereikt over de noodzakelijke veranderingen die de zorgkantoren in de uitvoering van de AWBZ moeten doorvoeren. Het nieuwe Convenant Zorgkantoren wordt in 2003 ondertekend. Hierin zijn taken, inrichting van de administratie, informatie-uitwisseling, beheerskosten en de verantwoording en verslaglegging geregeld die nodig zijn voor het toezicht op de zorgverzekeraars. In 2002 zijn verder voorbereidingen getroffen om overige wet- en regelgeving (uitvoering van de WZV en CTG) in een gemoderniseerde AWBZ aan te passen. TABEL 61 Horizontale uitgavenontwikkeling zorgverzekeringen in f mln uitgaven stand 2000 1.501,7 nominaal 57,3 volume 69,5 waarvan: - arbeidsmarkt en werkdruk 83,8 - overig -23,0 - beheer en administratie 8,7 technisch 2,9 stand 2001 1.631,4 nominaal 67,3 volume 75,4 waarvan: - arbeidsmarkt en werkdruk 13,1 - overig 62,1 - beheer en administratie 0,2 technisch -41,1 stand 2002 1.733,0 bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 124 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN De ontwikkelingen rond een AWBZ-breed zorgregi- stratiesysteem, benchmarkonderzoek onder zorg- kantoren en visitatie en monitoring van zorgkantor en worden beschreven in paragraaf 3.2.1 van de vierde Voortgangsrapportage project modernisering AWBZ (TK 2002?2003, 26 631, nr.38). 8.3 TRANSPARANTIE VERGROTEN Operationele doelstelling De partijen die verantwoordelijk zijn voor de zorg- verzekeringen, moeten transparant zijn over de geleverde prestaties. Deze transparantie is nodig om de modernisering van de verantwoording door ? en het toezicht op ? de zorgverzekeraars en de zelfstandige bestuursorganen in de topstructuur van de zorgsector te bevorderen. Zorginstellingen moeten hiervoor aan een aantal eisen voldoen op het gebied van hun bestuursstruc- tuur en het ordelijk en controleerbaar functioneren. Resultaten en ondernomen activiteiten Ziekenfondsen De ziekenfondsen hebben in 2002 voor het eerst verantwoordingsdocumenten uitgebracht. Hiermee is een forse stap gezet in de toetsing van de recht- matigheid. Verantwoordingsdocumenten zijn het uitvoeringsverslag (voor de algemene uitvoerings- zaken) en het financieel verslag (voor de financi�le verantwoording). Het CTZ heeft in 2002 een samenvattende rapportage uitgebracht over de uitvoering van de Ziekenfonds- wet in 2001. De belangrijkste conclusie in deze rapportage is dat het CTZ in grote mate onrecht- matigheden constateert in de uitvoering van en de uitgaven voor de ziekenfondsverzekering. Ook constateert het CTZ in deze rapportage veel onzeker- heden over de rechtmatigheid. Zo ontbraken in veel gevallen de noodzakelijke overeenkomsten tussen ziekenfondsen en zorgaanbieders. De onzekerheden werden met name veroorzaakt doordat er onvoldoen- de controles werden uitgevoerd. Toch constateert het CTZ dat ziekenfondsen voldoende doen om de rechtmatige uitvoering te waarborgen. Dat wat niet goed gaat, komt sterk naar voren in de gemoderni- seerde wijze van verantwoording en toezicht. Expliciete verbeterpunten voor de ziekenfondsen zijn het sluiten van voldoende overeenkomsten om de zorg te waarborgen en het uitvoeren van voldoende (met name materi�le) controles waarmee een zieken- fonds moet nagaan of een zorgaanbieder de zorg heeft geleverd waarvoor hij declareert. Zelfstandige bestuursorganen In 2002 hebben we een beoordelingskader ontwikkeld voor het functioneren van het CVZ, CTZ, CTG, CBZ en het CSZ. Aan de hand daarvan werden drie vragen beantwoord: - verantwoordden de zbo s zich over de doelmatig- heid en doeltreffendheid van hun functioneren? - realiseerden de zbo s de voornemens uit hun werkplan? - sloten de uitgevoerde werkzaamheden aan bij de wettelijke taken? Op basis van de antwoorden op deze vragen hebben we in onze brief van 7 november 2002 (als Commis- siestuk verschenen onder nummer VWS0201250) aan de Eerste en Tweede Kamer geconstateerd dat de verantwoordingsdocumenten een goede ontwikkeling zijn, maar dat verdere aandacht voor de doelmatig- heid en doeltreffendheid nodig is. De verantwoording TABEL 62 Verticale uitgavenontwikkeling zorgverzekeringen in mln f 2001 2002 stand Jaarbeeld Zorg 2001 1.629,6 1.573,5 stand Zorgnota 2002 143,6 mutaties t/ m Najaarsbrief Zorg 2002 1.717,1 stand Najaarsbrief Zorg 2002 mutaties definitieve afrekening mutaties voorlopige afrekening mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers nominaal mee- en tegenvallers volume 1,3 15,9 mee- en tegenvallers volume technisch/ statistisch 0,5 technisch/ statistisch stand Jaarbeeld Zorg 2002 1.631,4 1.733,0 stand Jaarbeeld Zorg 2002 159,5 afwijking realisatie ten opzichte van raming in Zorgnota 2002 10,1% procentuele afwijking bron: VWS JAARBEELD ZORG 2002 125 ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN door het CVZ, CTZ, CBZ, CTG en CSZ over 2001 heeft in 2002 geleid tot het algemene oordeel dat deze zelfstandige bestuursorganen hun wettelijke taken voldoende hebben ingevuld. Zorginstellingen In het wetsvoorstel Wet exploitatie zorginstellingen (WEZ) zijn zogenoemde transparantie-eisen opgeno- men die voorwaarden stellen aan een goede bestuur en bedrijfsvoering van zorginstellingen. In 2002 heeft de Tweede Kamer dit wetsvoorstel controversieel verklaard. De transparantie-eisen zijn hiermee niet inwerking getreden. 8.4 UITBREIDING WETTELIJK INSTRUMENTARIUM VERZEKERAARS EN AANBIEDERS Operationele doelstelling Het wettelijk instrumentarium wordt aangepast aan een decentraal vraaggestuurd systeem. Het gaat hierbij in het bijzonder om de Wet tarieven gezond- heidszorg (WTG), het overeenkomstenstelsel en de Wet exploitatie zorginstellingen (WEZ). Resultaten en ondernomen activiteiten Herziening van de Wet tarieven gezondheidszorg Op 13 maart 2002 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de notitie Speelruimte en verantwoordelijkheid en de brief Voortgang modernisering curatieve zorg (Handelingen 2001?2002, nr.55, TK, pag. 3733?3754). Notitie en brief gaan over deregulering, flexibilisering en vereenvoudiging van de WTG en aanpassing van de WTG in verband met de invoering van diagnose- behandelcombinaties. Het CTG heeft hierover op 17 juni 2002 een positieve uitvoeringstoets uitge- bracht. In het najaar 2002 is begonnen met een wetsontwerp tot wijziging van de WTG. Daarin is ook rekening gehouden met het houden van experi- menten, een beheerste en soepele overgang naar prestatie- en productbekostiging, de uitwerking van het implementatieplan terugdringing administratieve lasten dat op 28 november 2002 aan die kamer is gezonden (TK 2002?2003, 24 036, nr.272) en maat- regelen om fraude tegen te gaan (TK 2002?2003, 28 600 XVI, nrs.103 en 109). Aanpassen van het overeenkomststelsel en afschaffen van de contracteerplicht De Raad van State heeft op 18 april 2002 een advies uitgebracht over een wetsvoorstel dat ? in de kern ? tot doel had belemmeringen bij zorginkoop in het buitenland op te heffen, restitutie mogelijk te maken, administratieve lasten te verminderen en de contrac- teerplicht in het tweede compartiment op te heffen. In 2003 zullen we een aangepast wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aanbieden. De Wet exploitatie zorginstellingen De schriftelijke voorbereiding in het parlementaire traject van het wetsvoorstel Wet exploitatie zorgin- stellingen (WEZ) is in 2002 afgerond. De WEZ beoogt de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) te herzien. Met de WEZ kan de overheid randvoorwaarden stellen aan zorginstellingen vanuit het oogpunt van kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid. Dit past beter in een vraaggericht zorgstelsel dan de huidige wet, die nog uitgaat van aanbodsturing door de bouw van instellingen te beheersen. De WEZ beperkt de overheidsbemoeienis met het bouwen van instel- lingen sterk. Het wetsvoorstel legt ook de basis voor eisen aan transparant management en de kwaliteit van de bedrijfsvoering van zorginstellingen. Hiermee volgen we de aanbevelingen die de Commissie Health Care Governance (commissie?Meurs) hierover aan de overheid deed. De Tweede Kamer heeft de wet, zoals eerder aangegeven, controversieel verklaard en daarom niet behandeld. 8.5 PRIKKELS VERSTERKEN Operationele doelstelling Onze doelstelling is verzekeraars meer verantwoor- delijk te maken voor doelmatige zorginkoop. Een belangrijke voorwaarde om deze doelstelling te realiseren, is risicoverevening. Hierdoor kunnen prikkels tot een doelmatige uitvoering van de verzekering door ziekenfondsen gecombineerd worden met de uitgangspunten van toegankelijk- heid en keuzevrijheid van verzekerden. Bereikte resultaten en ondernomen activiteiten Ziekenfondsbudgettering De afgelopen jaren is substanti�le voortgang geboekt bij de ontwikkeling van een verdeelmodel dat geschikt is om de ziekenfondsen op basis van een min of meer gelijke uitgangspositie te laten riva- liseren om de gunst van de verzekerde. Met ingang van 1 januari 2002 zijn drie belangrijke aanpassingen aangebracht in het financi�le verdeelmodel, die gezamenlijk beschouwd mogen worden als een doorbraak op het gebied van de risicoverevening. Die aanpassingen zijn: - het nieuwe splitsingsmodel. Hierbij worden de budgetonderdelen vaste en variabele kosten van ziekenhuisverpleging onafhankelijk van elkaar vastgesteld en lopen ziekenfondsen in sterkere mate financieel risico op de kosten van ziekenhuis- verpleging en specialistische hulp; - de invoering van het verdeelcriterium farmaceu- tische kostengroepen (FKG s). Hierdoor wordt bij de vaststelling van ziekenfondsbudgetten beter rekening gehouden met de mate waarin verzeker- den chronische aandoeningen hebben; JAARBEELD ZORG 2002 126 over de grens zorg in te roepen weggenomen. Naast financi�le participatie in deze projecten konden zorgverzekeraars ook een beroep doen op de in 2002 ingevoerde regeling ?Beschikbare middelen beheers- kosten ZFW 2002 . Met deze regeling kunnen zorg- verzekeraars extra beheerskosten claimen die te maken hebben met het contracteren van grensover- schrijdende zorg in het kader van wachtlijstbestrijding. Ingezette middelen Voor de stimulering van de grensoverschrijdende zorg is in totaal e 43.000 ingezet. ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOREN - de nieuwe vormgeving van het regiocriterium. Hierbij wordt gecompenseerd voor (op korte termijn) niet te be�nvloeden geografische verschil- len in zorgaanbod, consumptiegeneigdheid en gezondheidssituatie. Onderzoek uit 2002 heeft geleerd dat door deze aan- passingen de verdeling op basis van historische kosten geen betekenis meer heeft voor de kwaliteit van het verdeelmodel. Met ingang van 1 januari 2003 worden de historische kosten daarom buiten beschouwing gelaten. De middelen worden volledig verdeeld op basis van de normatieve verzekerden- kenmerken: leeftijd, geslacht, verzekeringsgrond, regio en FKG s. Verder is in 2002 belangrijk vervolgonderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om het verdeel- model uit te breiden met de morbiditeitindicator ?Diagnosekostengroepen (DKG s). DKG s identificeren chronisch zieken die ?gemist worden met FKG s. DKG s vormen hiermee een waardevolle uitbreiding van het verdeelmodel. Om de invoering ook uitvoe- ringstechnisch zorgvuldig te laten verlopen, hebben wij besloten DKG s pas op 1 januari 2004 als verdeel- criterium te introduceren. In 2002 is ook het regio- criterium verder verfijnd en geschat met recentere en uitgebreidere gegevens over ziektekosten op het niveau van individuele verzekerden. Hierdoor worden de beschikbare middelen verdeeld op basis van de meest recente gegevens en inzichten uit wetenschappelijk onderzoek. Ingezette middelen In totaal is e 630.047 ingezet voor ziekenfonds- budgettering. Stimulering grensoverschrijdende zorg Door de invoering van de regeling ?Beschikbare middelen beheerskosten ZFW 2002 kan het CVZ een uitkering verstrekken aan ziekenfondsen voor financi�le resultaten als gevolg van bijzondere geografische omstandigheden. In 2002 hebben wij het grensoverschrijdende samen- werkingsverband tussen CZ-Zorgverzekeringen en een Duits ziekenfonds AOK Rheinland juridisch ondersteund. Binnen dit samenwerkingsverband kunnen verzekerden van CZ-zorgverzekeringen in Duitsland medische zorg krijgen van hulpverleners die de AOK heeft gecontracteerd tegen door de AOK overeengekomen tarieven en andersom. Verder hebben wij in 2002 drie projecten gesubsi- dieerd voor grensoverschrijdende zorg: in de Euregio Gronau/ Enschede, de Euregio Maas/ Rijn en de Euregio Rijn/ Waal. Deze projecten dragen bij aan de totstandkoming van een zogenoemde Euregionale structuur. Daarmee worden belemmeringen om zorg Bijlage 1 JAARBEELD ZORG 2002 128 BIJLAGE 1 AANVULLENDE POST Het deel van de geraamde zorguitgaven dat nog niet aan specifieke sectoren is toebedeeld, staat gereserveerd op de aanvullende post. Hierbij gaat het om nog niet uitgedeelde intensiveringsruimte, loon- en prijsbijstelling en ruimte voor nominale bouw (instandhoudings- en vervangingsbouw). Deze ruimte wordt grotendeels gedurende het jaar aan de sectoren toebedeeld. Van een gedeelte van de middelen kan echter pas na afloop van het jaar vastgesteld worden in welke sector deze zijn besteed. AANWIJZING WTG Zie beleidsregel VWS in het kader van de WTG. BEHEERSKOSTEN De kosten van beleid, beheer en administratie die verschillende organisaties maken bij het uitvoeren van de zorgverzekeringen. BELEIDSREGELS CTG Beleidsregels van het CTG over de hoogte, de opbouw en wijze van berekening van een tarief. Deze kunnen ook regels bevatten over budgettering en over landelijke en regionale verdeling van middelen (voorheen WTG-richtlijnen). BELEIDSREGEL VWS IN HET KADER VAN DE WTG Opdracht van de minister van VWS aan het CTG om de beleidsregels van het CTG vast te stellen of te wijzigen. De WTG spreekt sinds 1 januari 2000 van beleidsregels. Omdat deze term verwarring schept met de door het CTG vastgestelde beleidsregels, wordt vaak nog de oude term ?aanwijzing gehanteerd. BENCHMARKING Het vergelijken van prestaties van organisaties met de (beste) prestaties in de branche. BEROEPSRENDEMENT Aandeel afgestudeerden van zorgopleidingen dat daadwerke- lijk in de zorg gaat werken. BESPARINGSVERLIEZEN Niet-gerealiseerde ombuiging (besparing). BOUW Het treffen van bouwkundige voorzieningen om capaciteit inclusief koop, huur, leasing en bestemmingswijzigingen uit te breiden of in stand te houden. Als het gaat om het uitbreiden van capaciteit of het verbeteren van de kwaliteit of de effici�ntie van de zorgverlening spreken we van volumebouw. Bij vervangingsinvesteringen (= instand- houdingsinvesteringen) spreken we van nominale bouw. Gebruikte termen en hun betekenis BOUWKADERS Financi�le (taakstellende) grenzen die aan de bouw worden gesteld. Deze hebben betrekking op het bedrag aan exploitatiegevolgen van de investeringen in de sectoren die vallen onder de WZV, de dagverblijven voor gehandicapten en de gezinsvervangende tehuizen. BRUTO BKZ-UITGAVEN Hiermee bedoelen we de bruto zorguitgaven in het eerste en tweede compartiment (zie compartiment) die onder de budgettaire verantwoordelijkheid van de minister van VWS vallen. Het betreft de uitgaven volgens de AWBZ, de Ziekenfondswet en de particuliere ziektekostenverzekering (voor het deel dat overeenkomt met het ziekenfondspakket), inclusief de daarbij behorende eigen betalingen. BUDGET, BEHEERSKOSTEN Een som geld die aan een individuele verzekeraar respectievelijk zorgkantoor is toegekend in verband met de beheerskosten die hij maakt om de Ziekenfondswet respectievelijk de AWBZ uit te voeren. VWS stelt de macro- beheerskostenbudgetten voor de ZFW en de AWBZ vast op basis van het advies van het College voor zorgverzekeringen. De individuele beheerskostenbudgetten worden vastgesteld door het College voor zorgverzekeringen. BUDGET, CTG Het door het CTG geaccordeerde budget van een zorg- instelling, totstandgekomen op basis van CTG-beleidsregels, erkenningsgetallen en productieafspraken. Achteraf wordt het budget aangepast op basis van de gerealiseerde productie. Het budget stelt een norm voor de inkomsten die een instelling uit tarieven mag genereren (zie gefinancierde uitgaven). Het verschil tussen inkomsten en budget wordt de mutatie financieringsachterstand genoemd. Deze wordt over de jaren heen verrekend (zie financieringsachterstand). BUDGET, ZIEKENFONDSVERZEKERAARS Een aan een individueel ziekenfonds toegekende som geld voor gebudgetteerde verstrekkingen. Voor een individuele verzekeraar is dit de som van de normbedragen per verzeker- de volgens zijn verzekerdenbestand. Om de uitkering uit de Algemene Kas van de Ziekenfondswet te bepalen, worden hierop de opbrengsten van de nominale rekenpremie en de opbrengsten van verhaal in mindering gebracht. JAARBEELD ZORG 2002 129 BIJLAGE 1 BUDGET, MACROVERSTREKKINGEN Het macroverstrekkingenbudget bestaat de facto (op enkele correctieposten na) uit de som van het ziekenfondsdeel van de kostenramingen voor de afzonderlijke verstrekkingen uit de ziekenfondsverzekering. Het bedrag, dat gebaseerd is op de financieringsramingen in de Zorgnota, wordt in november van jaar t vastgesteld en vormt de basis voor de ziekenfonds- budgetten in jaar t+1. De totale beschikbare middelen die daadwerkelijk aan ziekenfondsen worden verstrekt, zijn gelijk aan het macroverstrekkingenbudget verminderd met de geraamde opbrengsten van de nominale rekenpremie en tweederde deel van de geraamde opbrengsten van verhaal. BUDGETDISCIPLINE Regels voor het omgaan met mutaties in de uitgaven en niet-belastingontvangsten, die erop gericht zijn een eerder vastgelegd uitgavenkader te handhaven. Er zijn regels geformuleerd voor drie budgetdisciplinesectoren: de rijks- begroting (in enge zin), de sociale zekerheid en de zorgsector. BUDGETTAIR KADER ZORG (BKZ) Kader voor de netto-BKZ-uitgaven (zie aldaar). Het BKZ wordt per kabinetsperiode afgesproken. De inhoud van het Budgettair Kader Zorg kan van jaar tot jaar wisselen door wijzigingen in het pakket (eerste en tweede compartiment). BUDGETTERING, DUBBELE De combinatie van ziekenfondsverzekeraarsbudgettering en instellingsbudgettering. Enerzijds is er sprake van budgettering van te vergoeden kosten van verstrekkingen (verzekeraarsbudgettering). Anderzijds liggen de kosten voor verzekeraars, op grond van de WTG, voor een groot gedeelte vast als resultaat van de instellingsbudgettering. Volgens de ziekenhuisbudgettering heeft het ziekenhuis recht op de financiering van het instellingsbudget (door de verzekeraar). Door de combinatie van ziekenfonds- en instellingsbudget- tering wordt de verzekeraar geconfronteerd met kosten (de instellingsbudgetten) die hij slechts beperkt kan be�nvloeden. Om hieraan tegemoet te komen is met ingang van 1996 in de ziekenfondsbudgettering het splitsingsmodel ingevoerd, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen voor zieken- fondsen vaste en variabele kosten. CARE Zorg aan langdurig zorg- of hulpbehoevenden (vergelijk cure). COLLECTIEVE UITGAVEN Via belastingen of wettelijke premies gefinancierde uitgaven, ofwel het totaal van de relevante uitgaven van het Rijk, de overige publiekrechtelijke lichamen en de sociale fondsen. Onderlinge betalingen worden geconsolideerd. COMPARTIMENT Sinds het Regeerakkoord van 1994 onderscheidt de overheid drie verzekeringscompartimenten. Het eerste compartiment bevat de langdurige zorg (care) en de zogeheten onverzeker- bare medische risico s. De verstrekking en financiering van deze zorg worden geregeld door de overheid via de AWBZ. Het tweede compartiment bevat kortdurende geneeskundige zorg waarvan de verstrekkingen aan ziekenfondsverzekerden en de financiering geregeld worden door de overheid via de Ziekenfondswet. Voor de particulier verzekerden worden de overeenkomstige verstrekkingen tot het tweede compar- timent gerekend. Het derde compartiment bevat de zorg die niet in het eerste en tweede compartiment is ondergebracht en waarvoor iedere burger zich vrijwillig aanvullend kan verzekeren. Voorbeelden zijn de tandheelkundige hulp voor volwassenen en de alternatieve geneeswijzen. CURE Geneeskundige zorg (vergelijk care). EIGEN BETALINGEN Verzamelbegrip voor alle betalingen van de zorggebruiker die niet door de verzekering worden gedekt. EIGEN BIJDRAGE Vast bedrag of een percentage van de kosten van de verzekerdenverstrekking of aanspraak die ten laste van de verzekerde blijft. Eigen bijdragen zijn veelal gemaximeerd tot een bepaald bedrag per jaar. EXPLOITATIEGEVOLGEN, BOUW Door bouw (zie aldaar) ontstaan kosten in de vorm van afschrijvingen, rente, huur, et cetera. FINANCIERING Zie gefinancierde uitgaven. FINANCIERINGSACHTERSTAND Tussen het budget en de inkomsten (= financiering) van een instelling kan in enig jaar verschil bestaan. Voorzover dit verschil niet dient om verschillen tussen budget en inkom- sten uit voorgaande jaren te verrekenen, dient het verschil nog in komende jaren verrekend te worden. Het totaal nog te verrekenen bedrag wordt financieringsachterstand genoemd, waarbij een positieve achterstand betekent dat de instelling nog financiering te goed heeft. Een verschil tussen budget en financiering in een jaar heet een mutatie financierings- achterstand. GEFINANCIERDE UITGAVEN Dit zijn de betalingen van de zorgverzekeraars en de eigen betalingen van de pati�nten aan zorgaanbieders voor verleende zorg. Wat voor verzekeraars en pati�nten uitgaven zijn, zijn voor de zorgaanbieders inkomsten. JAARBEELD ZORG 2002 130 BIJLAGE 1 IJKLIJN ZORG Dit is de aanduiding van het gedeelte van het Budgettair Kader Zorg dat collectief gefinancierd wordt. De ijklijn is eveneens een kader en bevat uitgaven die worden gefinancierd via de AWBZ, de ZFW, de begroting en de WTZ-omslagbijdrage. De ijklijn kan veranderen als gevolg van wijzigingen in (onder andere) het pakket, eigen bijdragen, eigen risico s en de ZFW-inkomensgrens. INCIDENTEEL Gedurende een beperkte tijdsperiode. INDICATIESTELLING Vaststelling of en in welke mate een cli�nt in aanmerking komt voor zorg en welk type zorg dat is. Het indicatieadvies vormt in de AWBZ de formele machtiging om zorg te ontvangen. INSTELLINGEN, GEBUDGETTEERDE Instellingen waarop een budgetteringsregime volgens CTG-beleidsregels van toepassing is. INSTELLINGSBUDGET Zie budget CTG. KAPITAALLASTEN Kosten van rente en afschrijvingen als gevolg van investeringen. NACALCULATIE, INSTELLINGEN Bijstellen van het instellingsbudget na afloop van het jaar waarop het budget betrekking heeft. Het budget wordt onder andere nagecalculeerd voor de gerealiseerde productie als die afwijkt van de productieafspraken. NACALCULATIE, VERZEKERAARS Bij instellingen: met terugwerkende kracht het instellings- budget vaststellen. Bij verzekeraars: een verzekeraar (gedeeltelijk) vergoeden uit de Algemene Kas of het Algemeen Fonds voor het verschil tussen werkelijke kosten minus de te innen premies en het verzekeraarsbudget na berekening voor de werkelijk gemiddelde verzekerdenstand en na eventuele toepassing van verevening tussen verzekeraars onderling. NAJAARSBRIEF ZORG Budgettaire rapportage in november over de zorguitgaven in het lopende jaar. NATURASYSTEEM Verzekeringssysteem waarbij de verzekerde aanspraak heeft op zorg in plaats van op vergoeding van de gemaakte ziektekosten. NETTO-BKZ-UITGAVEN De nettozorguitgaven in het eerste en tweede compartiment (zie compartiment) die onder de budgettaire verantwoorde- lijkheid van de minister van VWS vallen. Het betreft de uitga- ven volgens de AWBZ, de Ziekenfondswet en de particuliere ziektekostenverzekering (voor het deel dat overeenkomt met het ziekenfondspakket). De netto-BKZ-uitgaven bestaan uit de bruto-BKZ-uitgaven verminderd met de BKZ-ontvangsten (eigen betalingen in het eerste en tweede compartiment). De netto-BKZ-uitgaven worden getoetst aan het BKZ. NOMINALE ONTWIKKELING Kostenontwikkeling door mutatie van lonen en prijzen en de extra kapitaallasten van instandhoudings- en vervangings- investeringen. NOMINALE REKENPREMIE De fictieve nominale ZFW-premie per premiebetalende ziekenfondsverzekerde op jaarbasis die gehanteerd wordt bij de berekening van het deel van het verstrekkingenbudget dat wordt uitgekeerd uit de Algemene Kas. NOMINALE ZFW-PREMIE Vast bedrag dat ziekenfondsverzekerden rechtstreeks aan een individueel ziekenfonds betalen. Ziekenfondsen stellen zelf de hoogte van de nominale premie vast. NORMBEDRAG Het bedrag dat een verzekeraar ontvangt in het verzekeraars- budget voor een bij hem aangesloten verzekerde. Dit bedrag per verzekerde hangt af van de risicoklasse (gebaseerd op objectieve achtergrondkenmerken van de verzekerde) waarin de verzekerde valt. ONDERSCHRIJDING Lager realisatiecijfer (uitgavencijfer) dan de raming, voorzover veroorzaakt door het volume. Afwijkingen veroorzaakt door een andere nominale ontwikkeling dan geraamd worden niet als onderschrijding gezien. OVERSCHRIJDING Hoger realisatiecijfer (uitgavencijfer) dan de raming, voorzover veroorzaakt door het volume. Afwijkingen veroorzaakt door een andere nominale ontwikkeling dan geraamd, worden niet als overschrijding gezien. PARAMETERWAARDE Het bedrag (het scala van bedragen) dat hoort bij een door het CTG vastgestelde beleidsregel. Er bestaan para- meterwaarden voor bijvoorbeeld adherentie, capaciteit en productie-indicatoren. PARTICULIERE UITGAVEN Uitgaven in het kader van de particuliere verzekering. PBBP Prijsdeflator van het bruto binnenlands product. JAARBEELD ZORG 2002 131 BIJLAGE 1 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) Een zorgbudget dat de individuele zorgvrager naar eigen inzicht kan inzetten voor verschillende vormen van ge�ndiceerde zorg. PRODUCTIE-INDICATOR Het type productie waarover in het kader van het instellings- budget productieafspraken worden gemaakt tussen het ziekenhuis en de verzekeraars. De productie-indicatoren zijn verpleegdag, opname, eerste polikliniekbezoek, dagver- pleging en topklinische zorg. PRODUCTIEAFSPRAAK Een productieafspraak is een overeenkomst tussen een gebudgetteerde instelling en de ziektekostenverzekeraars over de productie waarmee rekening wordt gehouden bij het budget dat voor een bepaald jaar overeengekomen wordt. REGRESRECHT De bevoegdheid van de uitvoeringsorganen van de sociale verzekeringswetten om kosten van een verstrekte uitkering, verleende zorg of verstrekking te verhalen op degene die door zijn onrechtmatig handelen veroorzaakt dat verzekerde een beroep moet doen op zijn verzekering. RESTITUTIESYSTEEM Het verzekeringssysteem waarbij de gemaakte ziektekosten aan de verzekerde worden vergoed. RUILVOETVERLIES Een afwijking tussen het bijstellen van de raming voor de loon- en prijsbijstelling voor de zorg enerzijds en van de raming van de prijs bbp anderzijds, die leidt tot een belasting van het BKZ. SPLITSINGSMODEL Een model om in de ZFW-budgettering rekening te houden met de knelpunten waar ziekenfondsen mee te maken krijgen als gevolg van de dubbele budgettering. STRUCTUREEL Permanent doorwerkend. STUDIERENDEMENT Aandeel studenten dat start met een zorgopleiding en deze ook daadwerkelijk afrondt. TAAKSTELLING Vastgestelde neerwaartse bijstelling van de netto-BKZ- uitgaven, in te vullen met een maatregel om binnen het afgesproken financi�le kader te blijven. TARIEF Een aan een verzekeraar of pati�nt in rekening te brengen bedrag voor een bepaalde prestatie. VEREVENING Het aanpassen van de inkomsten van individuele verzeke- raarsbudgetten om het verschil tussen het tekort/ overschot van de individuele verzekeraar en het gemiddelde tekort/ overschot van alle verzekeraars samen te compenseren. VERZEKERING, PARTICULIERE Verzamelnaam voor de maatschappijpolissen, standaard- polissen en standaardpakketpolissen van de particuliere verzekeringsmaatschappijen alsmede aanvullende ZFW- verzekeringen en de KPZ-verzekeringen. VOLUMEBOUW Bouwprojecten die ertoe leiden dat capaciteit wordt uitge- breid of de kwaliteit of de effici�ntie van de zorgverlening worden verbeterd. VOLUMEGROEI Toename van de middelen voor de hoeveelheid of de kwaliteit van de geleverde zorg. VOORJAARSBRIEF ZORG Budgettaire rapportage over de zorguitgaven, die in april/ mei verschijnt. De Voorjaarsbrief rapporteert met name over het lopende jaar. VRAAGSTURING Het vergroten van de mogelijkheden om bij de financiering en organisatie van de gezondheidszorg de wensen van de zorgvrager tot hun recht te laten komen: - sturing van de vraag: de overheid houdt bij de aanbod- regulering rekening met de vraag van de pati�nt (daarbij blijft het aanbod de vraag sturen); - sturing op de vraag: verzekeraars (of andere zaakwaar- nemers) sturen het zorgaanbod door namens de pati�nt zorg in te kopen, uit te voeren of te financieren; - sturing door de vraag: de pati�nt stuurt zelf bijvoorbeeld via een persoonsgebonden budget (de vraag leidt daarbij het aanbod). ZORGAANBIEDER Instellingen en beroepsbeoefenaren die zorg verlenen. ZORGKANTOOR Uitvoeringsorgaan dat namens alle ziektekostenverzekeraars, op basis van een vrijwillig mandaat, in een bepaalde regio de AWBZ uitvoert. ZORGNOTA-UITGAVEN Het totaal van de uitgaven die in de Zorgnota staan vermeld. Dit zijn naast de bruto-BKZ-uitgaven ook de zorguitgaven op de begroting van het ministerie van VWS, een aantal andere ministeries en de lagere overheden. ZORGQUOTE De Zorgnota-uitgaven uitgedrukt als percentage van het bbp. Bijlage 2 JAARBEELD ZORG 2002 ADL algemeen dagelijks leven AFBZ Algemeen fonds Bijzondere Ziektekosten ANW avond-, nacht- en weekenddienst AO Algemeen Overleg AVR Arbo, Verzuim en Re�ntegratie AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten AZR AWBZ-brede Zorgregistratie BAO Bestuurlijk AfstemmingsOverleg BBL beroepsbegeleidende leerweg BMC Bureau voor Medicinale Cannabis BOB biotechnologie als open beleidsproces BOL beroepsopleidende leerweg BOPZ Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties CAD Centrum voor Alcohol en Drugs CAK Centraal AdministratieKantoor bijzondere ziektekosten CAO collectieve arbeidsovereenkomst CAWJ Convenant arbeidsmarkt welzijn en jeugdzorg CAZ Convenant arbeidsmarktbeleid zorg CBO Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBZ College bouw ziekenhuisvoorzieningen CIBH Commissie Invoering Behandelingen Hero�neverslaving CPB Centraal PlanBureau CSZ College Sanering Ziekenhuisvoorzieningen CTG College Tarieven Gezondheidszorg CTZ College toezicht zorgverzekeringen CVA cerebrovasculair accident CVTM Co�rdinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg CVZ College voor zorgverzekeringen DAC dagactiviteitencentra DBC diagnose-behandelcombinatie DKG diagnosekostengroep DVO Dagverblijven voor ouderen DVP Districts Verloskundig Platform EIM Onderzoek voor bedrijf en beleid EPD elektronisch pati�ntendossier EVS elektronisch voorschrijfsysteem FH Familiaire Hypercholestrolemie FKG farmaceutische kostengroep GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst GGO genetisch gemodificeerd organisme GGZ geestelijke gezondheidszorg GIP Geneesmiddeleninformatieproject GMS Ge�ntegreerd meldkamersysteem 134 GVM Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Opvang HKZ Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector IAC Informatie- en Adviescentrum iBMG Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg I/ D Instroom/ doorstroom IBO Interdepartementaal Beleidsonderzoek IgLO Intergemeentelijk Lokaal Ouderenbeleid IGZ Inspectie voor de Gezondheidszorg IPO Interprovinciaal Overleg IVZ Informatievoorziening Zorg IWZ Innovatieprogramma Wonen en Zorg KNMG Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst KvW Keuringsdienst van Waren LCI Landelijke Co�rdinatiestructuur Infectieziekten LCIG Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg LHV Landelijke Huisartsen Vereniging LOC Landelijke Organisatie Cli�ntenraden LVT Landelijke vereniging voor thuiszorg LVTC Landelijke Vereniging Traumacentra MBK meerjarige beleidskaders mln miljoen MMO Monitor Maatschappelijke Opvang MMT Mobiel medisch team MOG Maatschappelijke Ondernemers Groep MSRC Medische specialisten registratiecommissie NAP Nationaal Actieplan Elektronische Snelweg NCOGZ Nationaal Contract Openbare Gezondheidszorg NDM Nationale Drug Monitor NEN Nederlands Normalisatie-inistituut NGO Non Governmental Organization NiB Nederland in Beweging NICTIZ Nationaal ICT-instituut in de Zorg NIZW Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn NMG Nationale Monitor Geestelijke gezondheid NP/ CF Nederlandse Pati�nten/ Consumenten Federatie NTS Nederlandse Transplantatie Stichting NVZ Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek OCenW Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen OCFEB Onderzoekcentrum Financieel Economisch Beleid OGGZ openbare geestelijke gezondheidszorg BIJLAGE 2 Afkortingenlijst OGZ openbare gezondheidszorg OMT outbreakmanagementteam OSA Organisatie voor Strategische Arbeidsmarktonderzoek OTW Operationeel Team Wachtlijsten OVA Overheidsbijdrage Arbeidsvoorwaarden PGB persoonsgebonden budget PICU Pediatrische intensive-care-unit POH praktijkondersteuning huisartsen PTCA Percutane Transluminale Coronair Angioplastiek (dotterbehandeling) PVB persoonsvolgend budget RAV Regionale ambulancevoorzieningen RGO Raad voor Gezondheidsonderzoek RIBW Regionale Instelling voor Beschermd Wonen RIO Regionaal Indicatieorgaan RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RP/ CP Regionale Pati�nten/ Consumenten Platforms Rsu Regeling specifieke uitkering RVD Rijksvoorlichtingsdienst RVP Rijksvaccinatieprogramma RVV Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees RVZ Raad voor de Volksgezondheid en Zorg SCP Sociaal en Cultureel Planbureau SCV Stichting Consument en Veiligheid segv sociaal-economische gezondheidsverschillen SEH spoedeisende hulp SFK Stichting Farmaceutische Kengetallen sgevg sterk gedragsgestoord, ernstig verstandelijk gehandicapten sglvg sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk gehandicapten soa seksueel overdraagbare aandoeningen SoFoKles Sociaal Fonds voor de kennissector STAL Stuurgroep Terugdringing Administratieve Lasten STAT Statistiek informatiesysteem van Vektis STIP Stimuleringsregeling integraal personeelsbeleid Stivoro Stichting Volksgezondheid en Roken SVN Stichting Voedingscentrum Nederland SW Sociale Werkvoorziening SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid TNO Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TRIP Stichting Transfusie Reacties in Pati�nten TVWMD Tijdelijke verstrekkingswet maatschappelijke dienstverlening UZI Unieke Zorgverleneridentificatie UZOVI Unieke Zorverlenersidentificatie V&V Verpleging en Verzorging VAZ Vereniging Academische Ziekenhuizen VEBO Vernieuwing en beleidsontwikkeling wonen en zorg op maat VGN Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland VKP Verkorte Procedureregeling VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten VSV Verloskundige Samenwerkingsverbanden VTV Volksgezondheid Toekomst Verkenningen VWA Voedsel- en Waren Autoriteit VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport WBMV Wet bijzondere medische verrichtingen WCPV Wet collectieve preventie volksgezondheid Wet BIG Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg WEZ Wet Explotatie Zorginstellingen WGBO Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst WIW Wet inschakeling werkzoekenden WKCZ Wet klachtrecht cli�nten zorgsector WTG Wet tarieven gezondheidszorg WVG Wet voorzieningen gehandicapten WZSR Woonzorgstimuleringsregeling WZV Wet ziekenhuisvoorzieningen ZBC Zelfstandige Behandelcentra zbo zelfstandig bestuursorgaan ZFW Ziekenfondswet ZN Zorgverzekeraars Nederland ZonMw Zorgonderzoek Nederland en Medische wetenschappen ZRS Zorgregistratiesysteem JAARBEELD ZORG 2002 135 BIJLAGE 2 Uitgave Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in samenwerking met Sdu Uitgevers Postadres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Bezoekadres Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Telefoon (070) 340 79 11 Publieksvoorlichting Telefoon (070) 340 78 90 Internet www.minvws.nl ISBN 90 12 09824 6 Prijs e 26,50 Bestellingen Sdu Uitgevers Postbus 20014 2500 EA Den Haag Telefoon (070) 378 98 80 E-mail sdu@sdu.nl of www.sdu.nl Onze uitgaven zijn ook verkrijgbaar via de boekhandel Den Haag, mei 2003 Het Jaarbeeld Zorg 2002 is een verantwoordingsdocument over de zorg van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het verschijnt gelijktijdig met het Jaarverslag over de VWS-begroting. Het Jaarbeeld Zorg 2002 beschrijft het beleid dat de twee kabinetten in 2002 hebben gevoerd op de verschillende deelterreinen van de zorg en de bereikte resultaten. Zo bevat het Jaarbeeld Zorg 2002 onder meer informatie over de aanpak van de wachtlijsten, het arbeidsmarktbeleid, de modernisering van het zorgstelsel, preventie en bouw in de zorgsector. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport D V C 0 3- 00 51 V o rm g ev in g : To ta l D es ig n D en H aa g [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:49:39 | Bijlage
  • Ministerie van Justitie Directie Bestuurszaken Eigenaarconvenant Eigenaarconvenant Directie Bestuurszaken Den Haag, 6 februari 2002 Ter uitvoering van de taken van de Directie Bestuurszaken hebben de directeur Bestuurszaken en de directeur-generaal Preventie, Jeugd en Sancties (de eigenaar) de volgende afspraken gemaakt. 1. Algemeen deel Artikel 1 Eigenaar 1. Met inachtneming van de Mandaatregeling van het Ministerie van Justitie 2002 treedt de directeur-generaal Preventie, Jeugd en Sancties op als eigenaar van de directie Bestuurszaken (zie bijlage 1). Artikel 2 Kerntaken 1. De directie Bestuurszaken heeft vier kerntaken (zie bijlage 2): a. het screenen en beoordelen op integriteit van natuurlijke personen; b. het screenen, beoordelen en houden van toezicht voor een betrouwbare toedeling van bevoegdheden op het gebied van bewapening, beveiliging en opsporing; c. het uitvoeren van het aan de Minister van Justitie opgedragen bijzondere rechtsstelsel; d. het op een veilige en gebruiksvriendelijke manier inrichten en onderhouden van aan de Minister van Justitie opgedragen centrale registers en gegevensbestanden. 2. De directie Bestuurszaken voert projecten uit op verzoek van de eigenaar en de opdrachtgever voor zover deze volgens de beslisboom (zie bijlage 3) bij de directie Bestuurszaken kunnen worden ondergebracht.. 3. Projecten en nieuwe taken buiten de vier kerntaken, die op verzoek van de opdrachtgever worden uitgevoerd, dienen vooraf te zijn goedgekeurd door de eigenaar. 2. Bepalingen ten aanzien van de taak Artikel 3 Werkzaamheden in opdracht De directie Bestuurszaken verricht zijn werkzaamheden na daartoe met de desbetreffende opdrachtgever schriftelijk afspraken te hebben gemaakt. Deze afspraken moeten in ieder geval bepalingen bevatten over: a. te verrichten werkzaamheden; b. de looptijd van de opdracht; c. de wijze van be�indiging; d. te verwachten resultaten e. de betalingen door de opdrachtgever; f. de rapportages van de directie Bestuurszaken aan de opdrachtgever; g. de financi�le aansprakelijkheid. 3. Planning- & controlcyclus Artikel 4 Jaarplan 1. De directie Financieel Economische Zaken en de directie Bestuurszaken komen, conform de planning- & controlcyclus van het Ministerie van Justitie, de planning voor oplevering van producten binnen het kader van de planning- & controlcyclus voor het volgende budgetjaar overeen. 2. Conform de overeengekomen planning- & controlcyclus dient de directie Bestuurszaken bij de eigenaar een notitie in met een voorstel voor de basiskostprijzen en de basisprestatie-indicatoren in het aankomende jaar, uitgesplitst naar producten. 3. Zo spoedig mogelijk, doch voor de ? in de planning- & controlcyclus - overeengekomen datum worden de basiskostprijzen en basisprestatie-indicatoren van de directie Bestuurszaken op basis van de kostprijsmethodiek door de eigenaar vastgesteld. 4. De eigenaar doet de directie Bestuurszaken uiterlijk per de, in de planning- & controlcyclus, overeengekomen datum de aanschrijving voor het jaarplan, inclusief het daarbij behorende beleidskader, van het komende kalenderjaar toekomen. 5. De eigenaar stelt het meerjarenbeleidskader en het beleidskader voor de afzonderlijke jaren, waarbinnen de directie Bestuurszaken haar werkzaamheden uitvoert, vast. 6. Voor de, in de planning- & controlcyclus, overeengekomen datum dient de directie Bestuurszaken bij de eigenaar een jaarplan in met betrekking tot het komende kalenderjaar, conform de door de eigenaar vastgestelde aanschrijving. Het jaarplan stelt de eigenaar in staat zich een oordeel te vormen over de bedrijfsvoering van de directie Bestuurszaken. 7. Een afschrift van het jaarplan wordt verstrekt aan de directeur Financieel Economische Zaken in verband met diens in de financieel-economische regelgeving verleende bevoegdheden en aan de directeur Personeel en Organisatie. 8. Het jaarplan bevat in ieder geval: a. voornemens omtrent ontwikkelingen en veranderingen op het gebied van organisatie, personeel, automatiseringsbeleid, huisvesting en uitvoeringsbeleid; b. een overzicht van de voorziene werkzaamheden voor dat jaar, waarbij de uit te voeren werkzaamheden zoveel als mogelijk zijn beschreven op basis van kengetallen; c. een begroting, die zichtbaar aansluit op de voorziene opdrachten. 9. De eigenaar treedt na indiening van het jaarplan in overleg met de directeur. 10. Voor het begin van het budgetjaar geeft de eigenaar goedkeuring aan dit plan. 11. Indien de eigenaar nog geen goedkeuring kan verlenen aan het jaarplan, omdat de door de directie Bestuurszaken uitgebrachte offertes nog niet door de opdrachtgever(s)geaccordeerd zijn, autoriseert de eigenaar aan het begin van elke viermaandsperiode de voor die periode voorgestelde productie tegen de basiskostprijs en basisprestatie-indicatoren. 4. Informatievoorziening Artikel 5. Periodieke informatie 1. Maandelijks verstrekt de directie Bestuurszaken aan de directeur Financieel Economische Zaken financi�le informatie (maandstaatrapportage) met betrekking tot de begrotingsartikelen die in relatie staan met de rekening-courant van het Ministerie van Justitie. 2. De directie Bestuurszaken draagt zorg voor tijdige informatieverstrekking aan de relevante staf- en beleidsonderdelen van het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid de uitvoering van het beleid plaatsvindt, alsmede aan de directie Financieel Economische Zaken ten behoeve van de financi�le verantwoording van die beleidsonderdelen, respectievelijk de rekening van het ministerie en de overige rapportages uit de planning- & controlcyclus (conform de respectieve aanschrijvingen van de eigenaar). 3. Uiterlijk per de, in de planning- & controlcyclus genoemde datum, verstrekt de directie Bestuurszaken aan de eigenaar iedere vier maanden van het jaar geaggregeerde informatie over alle kosten die door de kostprijzen worden gedekt, zulks in relatie tot het goedgekeurde jaarplan. Deze informatie omvat in ieder geval de feitelijke realisatie per vier maanden en de bijgestelde prognose over het gehele kalenderjaar. 4. Aan de directeur Financieel Economische Zaken wordt, in verband met diens in de financieel-economische regelgeving gegeven bevoegdheid, een afschrift van deze informatie verstrekt. Artikel 6. Financi�le verantwoording en accountantsverklaring 1. De directie Bestuurszaken legt aan de eigenaar binnen de door de directie Financieel Economische Zaken, ontleend aan de Comptabiliteitswet en de daarop gebaseerde regelgeving, aangegeven termijn over het voorgaande kalenderjaar voor: a. een financi�le verantwoording; b. een accountantsverklaring; c. een voorstel ter goedkeuring voor de bestemming van een positief resultaat dan wel voor compensatie van verliezen over het afgelopen kalenderjaar. 2. De financi�le verantwoording en de accountantsverklaring worden gelijktijdig aan de directeur Financieel Economische Zaken verstrekt. 3. De financi�le verantwoording wordt opgesteld conform de van toepassing zijnde regelgeving voor baten-lastendiensten bij de Rijksoverheid. 4. De accountantsverklaring heeft betrekking op de in het derde lid bedoelde financi�le verantwoording. Deze omvat zowel het apparaat als de uitgevoerde opdrachten. De accountantsverklaring wordt opgesteld met inachtneming van de binnen de Rijksoverheid geldende regelgeving, normen en systematiek. Artikel 7. Jaarverslag ten behoeve van de eigenaar 1. Voor de, in de planning- & controlcyclus, overeengekomen datum brengt de directie Bestuurszaken aan de eigenaar verslag uit over het voorgaande kalenderjaar. 2. Het jaarverslag omvat ten minste: a. de in artikel 6 lid 1 bedoelde informatie; b. een overzicht met toelichting van de activiteiten die ten behoeve van de verschillende opdrachtgevers zijn verricht; c. het gevoerde personeelsbeleid en de ontwikkelingen in het personeelsbestand; d. huisvesting; e. automatiseringsbeleid; f. het gevoerde uitvoeringsbeleid. Artikel 8. Overige informatieverstrekking 1. De directie Bestuurszaken geleidt uiterlijk binnen de - in de planning- & controlcyclus - overeengekomen termijnen na ontvangst de door de controlerend accountant verstrekte informatie over de financi�le verantwoording, als bedoeld in artikel 6 lid 3, te weten het accountantsrapport en tussentijdse rapportages naar aanleiding van controles, door naar de eigenaar en de directeur Financieel Economische Zaken. 2. De directeur treedt onverwijld in overleg met de eigenaar indien tijdens het lopende kalenderjaar op enig moment wordt voorzien dat het jaar, in afwijking van het desbetreffende jaarplan, niet met een batig saldo kan worden afgesloten. 3. Voornemens die leiden tot substanti�le veranderingen in het voor het desbetreffende kalenderjaar goedgekeurde jaarplan en de daarbij behorende begroting dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de eigenaar. Toetsing van deze voornemens geschiedt daaraan voorafgaand door de beleidsdirecties en de directie Financieel Economische Zaken. 5. Financiering Artikel 9 Eigenaar en opdrachtnemer 1. Eigenaar en opdrachtnemer stellen gezamenlijk een kostprijsmethodiek vast waarin de uitgangspunten voor de berekening van de kostprijzen worden vastgesteld. 2. De kostprijsmethodiek wordt iedere drie jaar ge�valueerd. Aan de hand van deze evaluatie kan eigenaar om aanpassing van de kostprijsmethodiek verzoeken. 3. Tussentijdse aanpassing van de kostprijsmethodiek kan plaats vinden indien eigenaar of opdrachtnemer hierom verzoekt. Artikel 10 Kostprijsmethodiek De kostprijsmethodiek bevat de volgende vaststellingen: a. de keuze van de kostprijstoerekeningssystematiek; b. welke producten op welke wijze zullen worden gefinancierd; c. welke kosten wel, en welke kosten niet worden meegenomen in de kostprijsberekening; d. beschrijving van de calculatie; e. de wijze waarop voor- en nacalculatie op elkaar aansluiten; f. de wijze waarop met de financi�le aspecten van de risicobeheersingsmaatregelen worden wordt omgegaan. Artikel 11 Kostprijzen 1. Op basis van de kostprijsmethodiek worden jaarlijks de basiskostprijzen per product door de eigenaar vastgesteld. 2. De kostprijsbedragen worden jaarlijks bijgesteld aan de hand van de in de calculatie verwerkte centraal vastgestelde loon- en prijsbijstelling. 3. In overleg kan op basis van de verschillenanalyse tussen voorcalculatie en nacalculatie besloten worden de kostprijzen aan te passen. 4. De financiering van die producten en diensten welke opdrachtnemer produceert, zal plaats vinden middels de basisfinancieringsafspraken zoals beschreven in bijlage 4 van dit eigenaarconvenant, waarin tenminste de volgende afspraken zijn vastgelegd: a. wat meer- en minderwerk is en de wijze waarop dit wordt afgerekend; b. wat beleidswijzigingen zijn en de wijze waarop deze de financiering be�nvloeden; c. welke producten op basis van output zullen worden gefinancierd; d. welke producten op basis van input zullen worden gefinancierd e. welke producten middels projectfinanciering zullen worden gefinancierd; f. de wijze waarop met nieuwe producten zal worden omgegaan in financi�le zin. Artikel 12 Verzekeringen 1. Opdrachtnemer sluit geen verzekeringen af, met uitzondering van degene waar opdrachtnemer wettelijk toe verplicht is. 2. Voor de onverzekerde risico s treedt de eigenaar op als risicodrager. Artikel 13 Investeringen 1. Financiering van investeringen vindt plaats op basis van de regeling leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financi�n en wordt uitgevoerd op basis van een door eigenaar goedgekeurde investeringsplanning. 2. Investeringskosten zullen inzichtelijk worden gemaakt conform de geldende voorschriften in het Handboek Financi�le Informatievoorziening Rijksoverheid. Artikel 14 Exploitatiereserve Opdrachtnemer kan voor de zekerheidsstelling van haar bedrijfsvoering een exploitatiereserve aanleggen conform de regeling vermogensvoorschriften batenlastendiensten van het Ministerie van Financi�n. Artikel 15 Tekorten Indien tekorten ontstaan, worden hierover nadere afspraken gemaakt tussen eigenaar en opdrachtnemer. 6. Bepalingen ten aanzien van het mandaat van de directeur Artikel 16 Personeel en organisatie 1. De directeur van de directie Bestuurszaken stelt wijzigingen in de formatie vast voor functies tot S14, uitgezonderd functies die rechtstreeks onder de directeur ressorteren, voor zover deze wijzigingen overeenkomen met beschikbare functiereeksen en standaardfuncties. Overige wijzigingen worden vastgesteld door de eigenaar. Indien functiereeksen en standaardfuncties niet gehanteerd kunnen worden stelt de eigenaar wijzigingen in de formatie vast. 2. De directeur Personeel en Organisatie kan periodiek de formatie van de directie Bestuurszaken doorlichten om het gevoerde formatiebeheer te toetsen. 3. De directie Bestuurszaken zal de directeur Personeel en Organisatie jaarlijks de informatie verstrekken die hij nodig heeft voor zijn toetsende functie. 4. De directie Bestuurszaken draagt zorg voor een bezetting waarbinnen veranderingen in aard en omvang van de werkzaamheden snel en adequaat kunnen worden opgevangen. Jaarlijks zal een onderbouwd voorstel worden gedaan voor de na te streven verhouding tussen vast (ambtelijk) en flexibel (ingehuurd) personeel. Artikel 17 Huisvesting 1. Binnen de kaders van het goedgekeurde jaarplan en de begroting beslist de directeur met inachtneming van de regelgeving ten aanzien van de rijkshuisvesting zelfstandig over huisvestingsaangelegenheden. 2. Met betrekking tot het huren of het verwerven van onroerende zaken is de directeur verplicht zich te laten adviseren door de directie Bedrijfsondersteuning Bestuursdepartement. 3. Alle huurcontracten welke met derden moeten worden afgesloten om aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde besluitvorming inhoud te geven worden afgesloten door de Rijksgebouwendienst. De directie Bedrijfsondersteuning Bestuursdepartement sluit contracten af met de Rijksgebouwendienst. Artikel 18 Financi�n De directeur is bevoegd tot het verrichten van uitgaven ten behoeve van het apparaat met inachtneming van de geldende financieel-economische regelgeving. Artikel 19 Automatisering 1. Opdrachtnemer is eigenaar van die primaire automatiseringssytemen zoals gedefinieerd in de balans van opdrachtnemer en geaccordeerd door de directie Financieel Economische Zaken en de Departementale Accountantsdienst. 2. Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het beheer, onderhoud en vervanging van deze automatiseringssystemen. 3. De eigenaar stelt opdrachtnemer in staat om beheer, onderhoud en vervanging van de onder opdrachtnemers verantwoordelijkheid vallende automatiseringssystemen zodanig vorm te geven dat de in de risicoanalyse gedefinieerde risico s ten aanzien van deze automatiseringssystemen kunnen worden ondervangen. 4. Uitbreiding van de bestaande automatiseringssystemen en bouw van nieuwe automatiseringssystemen gebeurt na toestemming van de eigenaar. 7. Bepalingen ten aanzien van de administratie en bedrijfsvoering Artikel 20 Administratieve organisatie 1. De directie Bestuurszaken is gehouden een administratie in te richten van de voor rekening van opdrachtgevers uitgevoerde werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskosten op een wijze die aansluit bij de door de opdrachtgevers aangegeven specificaties. 2. De administratie dient zodanig ingericht te zijn dat daarmee wordt voldaan aan de eisen van de Comptabiliteitswet, de uitvoeringsvoorschriften van die wet, alsmede andere voorschriften uit te vaardigen door of namens de minister van Justitie. Hieronder vallen tevens de relevante eisen, voorschriften en richtlijnen die aan de minister van Justitie worden opgelegd door diens toezichthouders, alsmede de aanwijzingen van de directeur Financieel Economische Zaken op grond van diens in comptabele regelgeving vastgelegde eigen bevoegdheid. 3. Ten aanzien van individuele opdrachten kunnen aanvullende voorschriften worden overeengekomen, voor zover deze niet conflicteren met de overige in dit convenant opgenomen bepalingen. 4. De directie Bestuurszaken draagt zorg voor een passende beschrijving van de administratieve organisatie. Deze beschrijving voldoet aan de minimale richtlijnen en voorschriften administratieve organisatie van de directie Financieel Economische Zaken. Artikel 21 Bedrijfsvoering 1. De directie Bestuurszaken baseert zijn financi�le bedrijfsvoering op een stelsel van baten en lasten conform de bepalingen uit de Comptabiliteitswet, alsmede de daarop gebaseerde regelgeving. 2. De directie Bestuurszaken richt ten behoeve van zijn bedrijfsvoering een adequate administratie in die in ieder geval voorziet in: a. een grootboekadministratie; b. een registratie van gegevens ten behoeve van kengetallen die indicatief zijn voor de bedrijfsvoering en worden gehanteerd bij de daarvoor relevante rapportages van de directie Bestuurszaken. 3. De directie Bestuurszaken zal voor zijn financi�le administratie gebruik maken van de binnen het Ministerie van Justitie Zaken gebruikte standaardsystemen, tenzij de informatiebehoefte andere systemen nodig maakt, dit laatste uitsluitend met instemming van de directie Financieel Economische Zaken. 8. Toezicht Artikel 22 Toezicht De volgende toezichthouders verrichten, al dan niet in opdracht van de eigenaar, toezicht op de directie Bestuurszaken: a. de directie Financieel Economische Zaken houdt toezicht op de doelmatige besteding van overheidsgelden van het Ministerie van Justitie; het toezicht wordt onder meer uitgevoerd door middel van de beoordeling van begrotingsvoorstellen en begrotingen, jaarplannen en voortgangsrapportages van de directie Bestuurszaken; teven is deze directie als adviseur betrokken bij de beleidsvoorbereiding en alle daaruit voorkomende dossiers; b. de Departementale Accountantsdienst houdt toezicht door middel van accountantscontroles, die resulteert in een jaarlijks te verstrekken accountantsverklaring; deze dienst controleert de directie Bestuurszaken op rechtmatigheid en een getrouwe weergave van de baten en lasten van financi�le middelen en de balansposities, en de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens en rapporteert de bevindingen en de daaruit voortvloeiende adviezen aan de directeur van de directie Bestuurszaken en de eigenaar; c. de directie Personeel en Organisatie ontvangt het jaarplan, de viermaandsrapportage en de jaarverantwoording en houdt toezicht op de invulling en toepassing van het personeel- en organisatiebeleid; d. de beleidsdirecties houden toezicht door te controleren of de opdrachtnemer zich bij de uitvoering van zijn taken houdt aan de door de eigenaar vastgestelde meerjarenbeleidskaders. 9. Dienstverlening door andere diensten van het Ministerie van Justitie Artikel 23 Voorlichting 1. Behoudens het verstrekken van informatie over de werkzaamheden van de directie Bestuurszaken vindt woordvoering en persvoorlichting door de directie Bestuurszaken slechts plaats na afstemming met de directie Voorlichting. 2. De richtlijnen van het Ministerie van Justitie voor het omgaan met de pers en de politiek zijn ook van toepassing op de medewerkers van de directie Bestuurszaken. 3. Aan de directie Bestuurszaken gerichte verzoeken op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur worden op grond van de co�rdinerende rol van de directie Voorlichting in deze, ter hand gesteld aan de verantwoordelijke functionaris van de directie Voorlichting. Artikel 24 Relatie met de directie Wetgeving en de beleidsdirecties 1. De directie Bestuurszaken kan ten aanzien van juridische en wetgevingsaangelegenheden een beroep doen op de directie Wetgeving. 2. Inschakeling van de landsadvocaat vindt plaats door tussenkomst van de Juridisch Adviseur, conform het protocol van de juridisch adviseur. 3. Bezwaar- en beroepszaken tegen beschikkingen welke de directie Bestuurszaken uit hoofde van de aan haar opgedragen taken heeft genomen worden behandeld door de directie Bestuurszaken. 4. Alle overige bezwaar- en beroepszaken tegen beslissingen van de directie Bestuurszaken (i.c. personele aangelegenheden) worden door de directie Bestuurszaken behandeld met medewerking van de Juridisch Adviseur en eventueel de landsadvocaat. 5. De directie Bestuurszaken kan ten aanzien van beleidsaangelegenheden, die betrekking hebben op de taken waarvan de uitvoering aan de directie Bestuurszaken is opgedragen, een beroep doen op de relevante beleidsdirecties van het Ministerie van Justitie. 6. Indien er geen beleidsdirectie voor specifieke onderwerpen aangewezen is vervult de directie Wetgeving de rol van adviseur. 7. De directie Bestuurszaken heeft zelf tot taak het uitvoeringsbeleid, voor de taken genoemd in artikel 2, op te stellen en te onderhouden binnen de door de beleidsdirecties opgestelde, en door de eigenaar goedgekeurde, (meerjaren)beleidskaders en de door de eigenaar opgestelde VBTB-normen. 8. De taakafbakening tussen de beleidsdirecties (tevens opdrachtgevers) en de directie Bestuurszaken wordt vastgelegd in een apart document. 9. Risicobeleid Artikel 25 Risicobeleid Het risicobeleid is beschreven in bijlage 5. Hierin is aangegeven welke risico's voor rekening komen voor de directie Bestuurszaken, welke voor de eigenaar en welke voor de opdrachtgever. 10. Evaluatie Artikel 26 Evaluatie 1. De evaluatie van de directie Bestuurszaken als baten-lastendienst vindt plaats drie jaar na de instelling van de directie Bestuurszaken als baten-lastendienst. 2. De evaluatie vindt plaats op basis van een vooraf door eigenaar en opdrachtnemer vastgestelde doelmatigheidsanalyse. 3. De evaluatie heeft als doel te bezien in hoeverre de directie Bestuurszaken voldoet aan de eisen die gelden voor een baten-lastendienst en in hoeverre de directie Bestuurszaken verbeteringen moet doorvoeren. 11. Slotbepalingen Artikel 27 Afwijkingen convenant Bij onderling goedvinden kan van afspraken in dit convenant worden afgeweken. Afwijkingen worden schriftelijk vastgesteld en ondertekend door beide contractanten. Artikel 28 Inwerkingtreding Deze afspraken treden in werking op 1 januari 2003. De afspraken gelden voor onbepaalde tijd, totdat ��n der partijen verzoekt om wijziging en over deze wijziging overeenstemming bestaat. De directie Bestuurszaken kan een verzoek doen tot wijziging; de eigenaar beslist hierover. De eigenaar kan ook zelf voorstellen tot wijziging doen. Aldus afgesproken en in tweevoud opgemaakt te s-Gravenhage, d.d. 6 februari 2002 De directeur-generaal Preventie De directeur van de directie Bestuurszaken Jeugd en Sancties mw. drs. E.J. Mulock Houwer mr. M.J. Kuipers [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    26-05-2003 21:49:35 | Bijlage
© Political Inzights B.V., Almere.