Haagse Feiten

Toegangspoort tot miljoenen parlementaire documenten, nieuwsberichten en tweets.

Log in of
maak nu een gratis account aan.

Registreren

Maak een gratis account aan en vervolgens ontvang je een bevestigingsmail.

Inloggen

  • 11.563 items gevonden

  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1092 Vragen van het lid Kant (SP) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de toename van administratieve lasten voor de thuiszorgorganisaties. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Wat is uw reactie op de aanvullende kosten voor de thuiszorgorganisaties vanwege de aanvullende procedures als gevolg van de marktwerking? 1 2 Is er sprake van een juist gebruik van AWBZ-geld (RAK-reserves) om dit tot 2008 in te zetten voor dit soort invoeringskosten? 3 Wat moeten instellingen doen die geen of onvoldoende RAK-reserves hebben, en hoe moet dit na 2008? 4 Heeft u er rekening mee gehouden dat aanbestedingen zo bureaucratisch zouden worden en zoveel geld zouden gaan opslokken? 5 Herinnert u zich de toezegging de invoeringskosten van de gemeenten te zullen monitoren? 2 Zo ja, hoe staat dit ervoor? 6 Is het u bekend dat er een verschuiving lijkt op te treden naar alphahulp? Bent u bereid dit op zeer korte termijn in kaart te brengen? 7 Erkent u dat een verschuiving naar minder professionele zorg ertoe kan leiden dat ouderen vereenzamen of eerder worden opgenomen in instellingen, hetgeen uiteindelijk weer tot hogere kosten leidt? 8 Is het u bekend dat in Zweden net onderzoek is gestart wat er fout is gegaan in hun Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waaronder te weinig aandacht voor deskundige zorg? Zo ja, hoe denkt u in dit verband over deze sterke en toenemende signalen over verschuiving? Wat gaat u eraan doen? 9 Klopt het dat de indicatiestelling per computer gaat? In hoeverre zijn er nog deskundige krachten bij betrokken? 10 Is het u bekend dat thuiszorginstellingen bezuinigen op arbeidsvoorwaarden om een goede concurrentiepositie te kunnen verwerven? 11 Kunt u hier onderzoek naar laten doen, evenals naar de toenemende ontslagen die vallen? Antwoord Antwoord van staatssecretaris Bussemaker (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 27 maart 2007) 1 en 4 Gezien het feit, dat veel thuiszorgorganisaties voor het eerst meededen in een aanbestedingsprocedure, kan ik mij voorstellen dat dit voor hen een investering vergt en extra werkzaamheden met zich meebracht. Dit is in mijn ogen niet per definitie negatief. Thuiszorgorganisaties werden hierdoor gestimuleerd hun aanbod en bedrijfsvoering kritisch onder de loop te nemen om een goede offerte te kunnen opstellen. De aanbestedingsprocedure is niet meer bureaucratisch of anders dan andere aanbestedingen die ? bijvoorbeeld in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten ? plaatsvinden. Ook daar wordt voor de rolstoelen en scootmobielen via een aanbestedingsprocedure een aanbieder gecontracteerd. 2 en 3 In de brief van mijn ambtsvoorganger van 4 december 2006 aan de Nederlandse Zorgautoriteit is aangegeven dat zorginstellingen tijdelijk, in 2007 en 2008 een deel van de positieve reserves mogen gebruiken voor aanloopverliezen in het kader van de overheveling van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo. Het gaat dan om het procentuele aandeel van HV in het budget van de zorginstelling; dit percentage van de RAK wordt ter beschikking gesteld. Door hier heldere afspraken over te maken wordt de inzet duidelijk genormeerd en wordt ongewenst strategisch gedrag van zorginstellingen voorkomen. Zorginstellingen die geen positieve reserves hebben in 2006 kunnen g��n gebruik maken van de mogelijkheid een deel van de RAK te bestemmen voor mogelijke aanloopkosten. 5 Ik ga ervan uit dat in de vraag op uitvoeringskosten wordt gedoeld. Ik heb toegezegd de uitvoeringskosten voor de Wmo vanaf�2007 te monitoren. Ik ben in gesprek met de VNG over de opdrachtformulering voor die monitor die uitgevoerd zal worden door een onafhankelijk bureau. 6 Momenteel laat ik onderzoek doen naar eventuele verschuivingen in de hulp bij het huishouden waaronder een schuif naar alphahulp. Het gaat daarbij om mogelijke verschuivingen op het terrein van de indicatiestelling en de vraag of er verschuivingen te zien zijn bij de inzet van de hulp bij het huishouden. De resultaten van dit onderzoek neem ik mee in de voortgangsmonitor Wmo die ik in april aan u zal toesturen. 7 Ik vind het van belang dat iemand de ondersteuning ontvangt die gelet op het compensatiebeginsel noodzakelijk is. En dat de indicatiestelling door gemeenten tot doelmatige en doeltreffende toewijzing van ondersteuning leidt. Zoals geschreven bij vraag 6 laat ik daar momenteel onderzoek naar doen. 8 Ja, het is mij bekend dat Zweden een onderzoek is gestart. Internationale vergelijkingen kunnen goede inzichten opleveren en zodra de uitkomsten bekend zijn zullen we daar zeker kennis van nemen. Enige prudentie is daarbij geboden omdat de wijze waarop zaken in andere landen geregeld zijn en de context waarbinnen toch altijd net even anders zijn dan in Nederland. In Zweden zijn bijvoorbeeld veel meer functies uit de AWBZ naar de gemeenten overgeheveld. In Nederland betreft het alleen de functie huishoudelijke verzorging. Ik vind het daarom van belang om eerst de feiten over de Nederlandse situatie helder in kaart te krijgen. 9 Niet alle indicatiestelling gaat per computer . Voor een deel van de indicatiestelling wordt de computer (een beslissingsondersteunend systeem) gehanteerd. Veel gemeenten maken daarbij gebruik van de beslisboom van het CIZ. Doel van de door het CIZ ontwikkelde Beslisboom Hulp bij het Huishouden (HH) is om eenvoudige aanvragen hulp bij het huishouden eenduidig om te zetten in besluiten. Aanvragen worden met behulp van de Beslisboom snel en objectief verwerkt. De Beslisboom maakt gebruik van het CIZ-kennissysteem waarin zowel onderzoeksregels als relevante medische kennis zijn opgenomen. In de Beslisboom neemt de vraag naar regie van eigen leven een centrale plaats in. De gemeente kan hiermee relatief gemakkelijk de eenvoudige aanvragen afhandelen. Dit is ook in het belang van de cli�nt. Minder eenduidige aanvragen worden automatisch uitgeworpen . Bij deze uitworp is nader onderzoek nodig bijvoorbeeld in de vorm van huisbezoek. In de meeste gevallen heeft de gemeente hiervoor een indicatiebureau (bijvoorbeeld het CIZ) ingeschakeld. Het CIZ heeft een opleidingspakket om medewerkers bij gemeenten te scholen in het gebruik van deze beslisboom. 10 en 11 Als gevolg van de aanbestedingsprocedures zullen thuiszorgorganisaties er zeker op letten dat zij qua prijsstelling concurrerend zijn. Het gaat evenwel altijd ook om de geleverde kwaliteit. De mogelijkheden om te bezuinigen op de arbeidsvoorwaarden zijn beperkt omdat die zijn vastgelegd in een CAO. De instellingen zullen het daarom eerder moeten hebben van het benutten van efficiencymogelijkheden, waaronder ook het verminderen van de overheadkosten valt. Bij de begrotingsbehandeling is al toegezegd dat de ontwikkelingen rond de WMO nadrukkelijk worden gevolgd. Dat loopt nog steeds. Zodra dat een helder en stabiel beeld oplevert, zal dit de Kamer worden gepresenteerd. Overigens ben ik momenteel in overleg met Actiz en de bonden om te bezien hoe de 20 mln als gevolg van amendement Joldersma/ Bussemaker actief kan worden ingezet om mensen te behouden voor de zorg en mogelijke ontslagen te voorkomen. X Noot 1 ?de Volkskrant, 17 februari 2007. X Noot 2 ?Aanhangsel Handelingen nr. 477, vergaderjaar 2006?2007. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:58:13 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1093 Vragen van het lid Agema (PVV) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over miljoenen voor de thuiszorg die verdwijnen in bureaucratie. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Bent u bekend met het feit dat door de nieuwe opzet van de thuiszorg er minstens 42,5 miljoen euro, die bestemd was voor de zorg, opgaat aan bureaucratie? 1 , 2 2 Deelt u de mening dat AWBZ-gelden aan zorg besteed moeten worden, en niet verloren moeten gaan aan spaarpotten voor nieuwbouw, cowboys en bureaucratische procedures? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat daar effectief een einde aan komt? Zo neen, waarom niet? 3 Deelt u voorts de mening dat het raar is om geld uit de AWBZ-premies te gebruiken om de Wmo-markt te bekostigen? Zo neen, waarom niet? 4 Kunt u met zekerheid stellen dat mensen de AWBZ-zorg krijgen die ze nodig hebben, terwijl er voortdurend berichten in de media verschijnen dat AWBZ-gelden met bakken over de balk worden gesmeten aan andere zaken dan AWBZ-zorg? Zo ja, waarom? 5 Deelt u de mening dat het een verslechtering van de zorg betekent, wanneer als gevolg van de Wmo veel meer mensen die vroeger huishoudelijke zorg kregen van een dure beroepskracht, nu de goedkope alfahulp ontvangen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit van de zorg gegarandeerd blijft? Zo neen, waarom niet? Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Kant (SP), ingezonden 21 februari 2007, (vraagnummer 2060708000). Antwoord Antwoord van staatssecretaris Bussemaker (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 27 maart 2007) 1 Ik kan mij voorstellen dat de aanbestedingsprocedure voor thuiszorgorganisaties extra werkzaamheden met zich meebracht, zeker omdat dit voor veel organisaties de eerste keer is en er dus ge�nvesteerd moest worden. Dit is in mijn ogen niet per definitie negatief. Thuiszorgorganisaties werden hierdoor ook gestimuleerd om hun aanbod en bedrijfsvoering kritisch onder de loop te nemen om een goede offerte te kunnen opstellen. De aanbestedingsprocedure is niet meer bureaucratisch of anders dan andere aanbestedingen die ? bijvoorbeeld in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten ? plaatsvinden. Ook daar wordt voor de rolstoelen en scootmobielen via een aanbestedingsprocedure een aanbieder gecontracteerd. Een onderbouwd bedrag (van 42,5 mln.) is mij niet bekend. 2 Vanzelfsprekend ben ik van mening dat AWBZ-gelden aan zorg besteed moeten worden. Dat daarbij ook proces- en uitvoeringskosten worden gemaakt is eveneens vanzelfsprekend. De aanbestedingen in de Wmo dwingen organisaties kritisch naar de eigen doelmatigheid te kijken. Door meer transparantie en openheid worden indianenverhalen over spaarpotten en cowboys tegengegaan. 3 Ik heb in mijn brief van 4 december 2006 aan de Nederlandse Zorgautoriteit aangegeven dat zorginstellingen tijdelijk, in 2007 en 2008, een deel van de positieve reserves mogen gebruiken voor aanloopverliezen in het kader van de overheveling van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo. Het gaat dan om het procentuele aandeel van HV in het budget van de zorginstelling; dit percentage van de RAK wordt ter beschikking gesteld. Deze reserves zijn voor het evenredige deel immers opgebouwd door de HV-activiteiten. Door hier heldere afspraken over te maken wordt de inzet duidelijk genormeerd en wordt ongewenst strategisch gedrag van zorginstellingen voorkomen. 4 Door het CIZ wordt vastgesteld wat er in een bepaalde situatie noodzakelijk is. Dit is bepalend voor de zorg die wordt geleverd. Via de NZA zijn vorig jaar eventuele knelpunten in de zorgverlening gemonitord en waar nodig zijn extra middelen ter beschikking gesteld. Het beeld dat AWBZ-gelden met bakken over de balk worden gesmeten herken ik niet. 5 Ik vind het van belang dat iemand de ondersteuning ontvangt die gelet op de compensatieplicht noodzakelijk is. En dat de indicatiestelling door gemeenten tot doelmatige en doeltreffende toewijzing van ondersteuning leidt. Wat betreft de kwaliteit van de zorg blijft de Kwaliteitswet van toepassing en ziet de Inspectie daarop toe. Momenteel vindt een onderzoek plaats naar mogelijke verschuivingen in indicatiestelling. Ik zal de Kamer daarover informeren in de voortgangsrapportage Wmo. X Noot 1 http:/ / www.telegraaf.nl/ binnenland/ 58886671/ _Miljoenen_voor_thuiszorg_verdwijnen_in_bureaucratie_.html X Noot 2 ? http:/ / www.volkskrant.nl/ economie/ article398414.ece/ Aanbestedingscircus_kost_handenvol_geld [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:58:12 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1094 Vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over zorg voor dieren. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Kent u het bericht dierenarts wil eerst garantie geld ? 1 2 Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde dat alle dierenartsen bij wet verplicht zijn gewonde of zieke dieren te helpen? 3 Deelt u de zorg dat dierenambulances te vaak voor hun diensten afhankelijk zijn van particuliere giftgevers? Kunt u aangeven of de overheid vaker dan incidenteel gebruik maakt van de diensten van dierenambulances en daarmee ook medeverantwoordelijkheid zou moeten dragen voor de financiering van dierenambulances? 4 Deelt u de mening dat er een bovengemeentelijke of een intergemeentelijke regeling zou moeten komen om de financiering van dierenambulancezorg structureel te regelen? 5 Bent u bereid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in overleg te treden om een dergelijke regeling te bepleiten? 6 Bent u bereid landelijke subsidie te overwegen voor het werk van de dierenambulances dat nu goeddeels afhankelijk is van vrijwilligers en particuliere giften? Antwoord Antwoord van minister Verburg (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 27 maart 2007) 1 Ja. 2 Alle dierenartsen zijn op grond van artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 verplicht om de zorg te verlenen die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts behoort te betrachten ten opzichte van dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen. 3 en 6 Het werk dat door de dierenambulances wordt verricht is waardevol en wordt door vele mensen gewaardeerd, getuige de donaties die de dierenambulances van particulieren ontvangen. De sector bestaat uit verscheidene verenigingen, stichtingen en andere particuliere initiatieven. De dierenambulances zijn private dienstverlenende ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering. Zij zullen de kosten van hun diensten zoveel mogelijk doorberekenen aan de voor de dieren of de opdracht tot hulpverlening verantwoordelijke personen. De Dienst Regelingen van mijn ministerie heeft in het jaar 2006, 111 keer gebruik gemaakt van de diensten van een dierenambulance. Deze ritten zijn door het ministerie van LNV betaald. Een landelijke subsidie voor het werk van de dierenambulances zal ik niet overwegen, omdat het niet past in het overheidsbeleid om private ondernemingen structureel financi�le steun te verlenen. 4 en 5 Gemeentebesturen kunnen zelfstandig binnen de daartoe geldende kaders beslissen of zij subsidie verlenen aan dierenambulances. Ik zie geen aanleiding om die zelfstandige bevoegdheid vanuit de rijksoverheid te beperken door een bovengemeentelijke of intergemeentelijke regeling in te stellen. X Noot 1 ?De Telegraaf, 18 februari 2007. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:58:07 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1061 Vragen van het lid Gerkens (SP) aan de minister van Economische Zaken over een ticket voor concerten en evenementen. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Wat is uw mening over het feit dat onlineticketshop.nl, budgettickets.nl, tickets4u.nl en ticketunlimited.nl tickets te koop aanbieden 1 ver boven de oorspronkelijke ticketprijs? 2 Wat is uw mening over het feit dat deze websites tickets verkopen ver boven de oorspronkelijke ticketprijs onder het mom dat ze uitverkocht zijn, terwijl deze tickets nog volop verkrijgbaar zijn? 3 Wat is uw mening over het feit dat deze websites tickets verkopen ver boven de oorspronkelijke ticketprijs nog voordat de tickets officieel in de verkoop zijn? 4 Wat is uw mening over het feit dat sites als onlineticketshop.nl en budgettickets.nl niet duidelijk aangeven welke plaats je krijgt voor de kaartjes, maar wel suggereren dat het eerste klas plaatsen zijn? 5 Deelt u steeds de mening dat er een mismatch is tussen vraag en aanbod waardoor doorverkoop loont? 2 Zo ja, hoe rijmt u dan dat websites kaarten verkopen voor soms meer dan het dubbele bedrag van kaarten die nog volop verkrijgbaar zijn op de reguliere markt? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten? 6 Deelt u de mening dat hier sprake is van misleiding of oplichting? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze sites aan te pakken? 7 Deelt u de mening dat door deze wijze van opereren door de websites de indruk ontstaat dat met een regulier bedrijf in zee wordt gegaan? Zo nee, waarom niet? 8 Deelt u voorts de mening dat door de handelswijze van deze websites er geen sprake is van een eerlijke markt? Zo neen, waarom niet? 9 Ziet u hier een rol weggelegd voor de consumentenautoriteit? Zo ja, heeft deze voldoende middelen om adequaat op te treden? Zo ja, kunt u aangeven welke middelen de consumentenautoriteit heeft? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen? 10 Denkt u dat deze praktijken aangepakt kunnen worden door het wetvoorstel Oneerlijke Handelspraktijken? Zo neen, bent u bereid dit wetsvoorstel zodanig aan te passen dat dit wel mogelijk is? Antwoord Antwoord van staatssecretaris Heemskerk (Economische Zaken). (Ontvangen 22 maart 2007) 1 Allereerst wil ik opmerken dat het voor consumenten ergerlijk kan zijn wanneer zij op basis van onjuiste informatie een hoge prijs betalen voor een ticket dat bij een officieel verkooppunt nog voorradig is tegen een lagere prijs. De vraag is echter of dit het geval is. Twee van de vier genoemde online ticketverkopers, www.onlineticketshop.nl en www.budgetticket.nl, vermelden onder het kopje informatie of over ons dat hun tarieven hoger zijn dan op het ticket staat aangegeven. Dit wordt eveneens expliciet vermeld bij elke ticket dat wordt aangeboden. Verder hebben deze sites in hun algemene voorwaarden opgenomen dat het wederverkoop betreft en dat de prijzen afwijken van de prijs gedrukt op het ticket. Bij de verschillende aanbiedingen van www.ticketunlimited.nl staat vermeld dat de prijzen conform de huidige marktwaarde zijn en kunnen afwijken van het origineel. Zoals al eerder gesteld is de hoge prijs die dergelijke bureaus vragen veeleer het gevolg van het feit dat er meer vraag dan aanbod is van deze tickets (Kamervragen II, 2005?2006, nr. 591). Gezien de schaarste in het aanbod van concerten van artiesten en de vraag naar tickets voor dergelijke concerten zal er in de doorverkoop van kaarten een prijs kunnen ontstaan die hoger ligt dan de oorspronkelijke ticketprijs. Aanbieders zijn vrij een prijs te bepalen en consumenten zijn vrij te beslissen of zij de gevraagde prijs willen betalen. 2 Zoals ik in mijn inleiding heb aangegeven ziet de Consumentenautoriteit onder meer toe op misleidende reclame gericht op consumenten (Kamerstuk 27�879, nr. 16). Het gaat hier dan om openbare mededelingen die door aanbieders worden gedaan om hun product of dienst aan te prijzen. Op de websites in kwestie gebruiken de ticketshops verschillende bewoordingen om hun diensten aan te prijzen. Uit deze bewoordingen kan volgens de Consumentenautoriteit niet eenduidig worden vastgesteld dat deze organisaties slechts handelen in uitverkochte toegangsbewijzen voor concerten. Een mededeling als Budgetticket is gespecialiseerd in het aanbieden van tickets voor uitverkochte en populaire evenementen is volgens de Consumentenautoriteit daarom niet te beschouwen als een aanprijzing dat slechts gehandeld wordt in toegangsbewijzen voor uitverkochte evenementen. 3 Gezien het feit dat ook deze bureaus afhankelijk zijn van het aantal kaarten dat beschikbaar wordt gesteld door de organisator van het concert, acht ik het fysiek onmogelijk dat deze bureaus eerder over de desbetreffende tickets beschikken. De genoemde bureaus zullen op hetzelfde tijdstip als het publiek toegang hebben tot de concerttickets. 4 Op de websites zijn plaatsbewijzen te koop voor de eerste ring , of staanplaatsen . Er worden bijvoorbeeld ook wel tickets verkocht voor categorie 1 vak Ai/ Aj of categorie 2 . Het is daarom duidelijk dat ook deze websites onderscheid maken in verschillende categorie�n plaatsen. Veelal is de indeling van de plaatsen op internet te vinden, namelijk op de site van de desbetreffende locatie. Op de offici�le verkoopsites worden de termen categorie 1 of�2, eerste of tweede ring en staanplaatsen ook gebruikt. Het valt niet uit te sluiten dat de plaatsomschrijving op de tickets van de webwinkels niet volledig overeenkomt met de feitelijke plaatsen in de desbetreffende zalen. De Consumentenautoriteit heeft echter geen aanleiding te concluderen dat consumenten hier op het verkeerde been worden gezet. 5 Aan de ene kant begrijp ik de teleurstelling van de consument als blijkt dat deze het ticket voor de helft van de prijs had kunnen krijgen, maar aan de andere kant is het een kwestie van ondernemerschap. Wanneer de consument iets meer informatie inwint, komt hij of zij er al snel achter dat de kaarten ook voor minder geld te verkrijgen zijn. De Consumentenautoriteit heeft met het geven van informatie over ticketverkoop via internet op de website van www.consuwijzer.nl de consument inmiddels handvatten gegeven om zelf te kunnen beslissen of de kaartjes de hoge prijs waard zijn. 6 Om te bepalen of sprake is van misleiding speelt een rol dat de rechtspraak inzake misleidende reclame uitgaat van de gemiddeldedit wil zeggen redelijk ge�nformeerde, omzichtige en oplettendeconsument. Van de consument mag daarom verwacht worden, dat hij enig onderzoek doet, voordat hij overgaat tot het sluiten van een overeenkomst. Dit onderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit het kennis nemen van de volledige informatie op de website als ook het vergelijken van prijzen met die van andere aanbieders. Daarbij is van belang dat op de meeste sites bij elk aangeboden ticket duidelijk staat vermeld dat de prijzen hoger zijn dan de oorspronkelijke ticketprijs. Het doorverkopen van tickets tegen een hogere prijs dan die van de oorspronkelijke ticketprijs kan volgens de Consumentenautoriteit niet als misleidend in de zin van artikel 194 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden beschouwd. 7 In de algemene voorwaarden op de websites van desbetreffende bedrijven wordt melding gemaakt van een nummer van de Kamer van Koophandel. De consument mag er van uitgaan dat het hier reguliere bedrijven betreft. Twee van de vier ticketverkopers, www.onlineticketshop.nl en www.budgetticket.nl, geven aan op de website dat zij een onafhankelijk bedrijf zijn. De eerstgenoemde specificeert dat in de algemene voorwaarden, namelijk door te noemen dat zij op geen enkele manier verbonden is met enig officieel verkooppunt, organisator, fanclub dan wel gelieerd aan een evenementlocatie. 8 Om te kunnen spreken van een eerlijke markt moet er sprake zijn van eerlijke prijsvorming en moeten de kaarten bij aanvang van de verkoop voor iedereen beschikbaar zijn. Voor de kwestie omtrent de beschikbaarheid van kaarten bij aanvang verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Of er sprake is van eerlijke prijsvorming zal afhangen van het feit of er verboden kartelvorming binnen deze markt is of dat er misbruik wordt gemaakt van een economische machtspositie. In het recente verleden (november 2005) heeft de NMa voor beide overtredingen geen aanwijzingen gevonden. Op de vier websites wordt aangegeven dat de prijzen kunnen afwijken van de oorspronkelijke prijs. Het is aan de consument zelf te beslissen of hij die hogere prijs wil betalen. Zoals hierboven in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geven twee websites expliciet aan dat het gaat om wederverkoop, wat niet verboden is. 9 Op grond van datgene wat ik hierboven in mijn inleiding heb geschetst kan de Consumentenautoriteit optreden in het geval de gedraging van deze organisaties een inbreuk oplevert op regelgeving waar de Consumentenautoriteit toezicht op houdt. De Consumentenautoriteit kan niet ingrijpen in de prijsvorming. Elke aanbieder is vrij zijn prijs te bepalen, en elke consument is vrij te beslissen of hij al dan niet de gevraagde prijs wil betalen. De Consumentenautoriteit heeft een quick scan gedaan van desbetreffende sites om te bezien of er aanleiding en mogelijkheden zijn om tegen deze websites op te treden. De conclusie van de Consumentenautoriteit is dat er op dit moment geen juridische basis is om tegen de praktijken van de bureaus op te treden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 6. 10 Het genoemde wetsvoorstel dat nu voorligt in de Tweede Kamer biedt op een aantal punten mogelijkheden om de handelwijze van de online ticketbureaus nader tegen het licht te houden. ??Het voorgestelde artikel 193c van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek stelt kortweg dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument bedriegt of kan bedriegen. Hiervan kan onder meer sprake zijn wanneer er onjuiste informatie over de beschikbaarheid van het product wordt verstrekt. Het is te zijner tijd aan de Consumentenautoriteit te beoordelen of er gronden zijn om op te treden tegen misleidende informatie die in ��n-op-��n contacten tussen aanbieders en consumenten wordt verstrekt, zoals in dit geval mogelijk tijdens telefoongesprekken gebeurt. Er moet wel sprake zijn van een inbreuk op het consumentenrecht die schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten: dergelijke telefoongesprekken moeten met meer dan een consument zijn gevoerd. ??Het voorgestelde artikel 193d van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verbiedt het weglaten van essenti�le informatie die de gemiddelde consument nodig heeft een ge�nformeerd besluit te nemen over een transactie, waardoor de gemiddelde consument een besluit neemt dat hij anders niet had genomen. Het is aan de Consumentenautoriteit in een concreet geval te bepalen of er sprake is van het weglaten van essenti�le informatie. De Consumentenautoriteit zal na aanvaarding van het wetsvoorstel Oneerlijke Handelspraktijken indien noodzakelijk optreden. Dit zou consumenten overigens er niet van moeten weerhouden zelf goed op te letten of andere verkopers dezelfde tickets misschien tegen lagere kosten aanbieden. Zoals opgemerkt heeft de Consumentenautoriteit op de website www.consuwijzer.nl hierover informatie gepubliceerd. X Noot 1 ?onlineticketshop.nl, budgettickets.nl, tickets4u.nl en ticketunlimited.nl. X Noot 2 ?Aanhangsel Handelingen nr. 344, vergaderjaar 2005?2006. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:28:40 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1028 Vragen van het lid Irrgang (SP) aan de minister van Financi�n over empty voting . (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Is het u bekend dat de Europese Commissie werkt aan een aanbeveling voor empty voting ? 1 2 Vindt u het anoniem kunnen stemmen met geleende aandelen wenselijk ten aanzien van de transparantie in de financi�le markt? 3 Heeft empty voting mogelijk tot gevolg dat hedge funds belangrijke besluiten kunnen frustreren ten behoeve van hun eigen gewin? 4 Welk onderzoek wordt er verricht door de Autoriteit Financi�le Markten (AFM) naar de aard en omvang van empty voting in Nederland? 5 Is het een belemmering voor de markttransparantie dat uit de AFM registers niet blijkt of een aandeelhouder alleen stemmer is of ook financieel risico loopt? 6 Is een verscherping van de meldingsplicht ten aanzien van geleende aandelen wenselijk? Antwoord Antwoord van minister Bos (Financi�n). (Ontvangen 21 maart 2007) 1 Het is mij bekend dat de Europese Commissie werkt aan een aanbeveling op dit terrein. Tijdens de onderhandelingen in de Raad over de ontwerp-richtlijn aandeelhoudersrechten, waarover overigens zeer binnenkort zal worden gestemd in het Europees Parlement, is gebleken dat een aantal met die richtlijn verband houdende onderwerpen zich slecht leent voor regulering door middel van een richtlijn. Daarop heeft de Europese Commissie het plan opgevat in een aanbeveling een viertal onderwerpen aan de orde te stellen. Het betreft ten eerste de mate waarin de in de richtlijn genoemde aandeelhoudersrechten moeten gelden voor houders van certificaten van aandelen. Ten tweede zal aan de orde komen in welke taal de communicatie aan de aandeelhouders, op grond van de informatieverplichtingen van vennootschappen aan hun aandeelhouders die de richtlijn bevat, moet geschieden. Ten derde zal aandacht worden besteed aan de positie van effectentussenpersonen (intermediairs), die in gevallen van grensoverschrijdend aandelenbezit vaak zullen worden aangemerkt als aandeelhouder, waardoor zij de aandeelhoudersrechten kunnen uitoefenen. Ten slotte zal in de aanbeveling worden ingegaan op het verschijnsel van uitlenen van effecten. In het kader van dit onderwerp zal waarschijnlijk ook aandacht worden besteed aan empty voting . Op dit moment is de Europese Commissie bezig met het uitvoeren van een impact assessment dat ten grondslag zal liggen aan de aanbeveling. De Europese Commissie zal bij haar werk aan de aanbeveling worden geadviseerd door de Advisory Group on Corporate Governance and Company Law en door het European Corporate Governance Forum. De aanbeveling wordt in september/ oktober 2007 verwacht. 2 en 3 Onder het lenen van aandelen (vaak aangeduid als securities lending) wordt in de praktijk verstaan: het aankopen van een bepaald aantal aandelen onder de verplichting van terugverkoop van eenzelfde hoeveelheid aandelen op een later moment in de tijd. Bij de aan- en verkoop wordt het eigendom van de aandelen overgedragen. Dit maakt dat de lener gedurende de periode tussen aan- en verkoop beschikt over de rechten verbonden aan het aandeelhouderschap. Indien er in deze periode bijvoorbeeld een registratiemoment plaatsheeft voor een aandeelhoudersvergadering dan is de lener (net als alle andere aandeelhouders) formeel gerechtigd zich te registreren voor deze vergadering, waarna hij het stemrecht ter vergadering kan uitoefenen. Dit kan met zich meebrengen dat de stemgerechtigde (de inlener of een aandeelhouder die na de registratiedatum, maar voor de aandeelhoudersvergadering zijn aandelen verkoopt) ten tijde van de aandeelhoudersvergadering niet meer in het bezit is van de betreffende aandelen. Omdat altijd geregistreerd moet worden wie stemgerechtigd is, kan van anoniem stemmen geen sprake zijn. Een uitlener van aandelen ontkomt niet aan transparantie. In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is bepaald dat naast het daadwerkelijke ook het potenti�le aandelenbezit in Nederlandse beursvennootschappen dient te worden gemeld (zie vraag 5). In veel andere landen is dat niet het geval. Onder empty voting wordt verstaan: het in eigen belang (doen) uitoefenen van het stemrecht door een persoon die niet het economisch risico draagt dat aan de betreffende aandelen is verbonden 1 . Empty voting kan zich voordoen bij het lenen van aandelen maar kan ook ontstaan door het afdekken van aandelenposities. Het gaat dan om gevallen waarbij aandeelhouders wel een juridisch belang (stemrecht) hebben maar geen economisch belang en omgekeerd. Een aandeelhouder kan bijvoorbeeld besluiten om het neerwaartse risico dat hij loopt op zijn aandelenbezit af te dekken door middel van de aanschaf van put opties (zijnde het recht om een onderliggend effect te verkopen binnen een van te voren bepaalde tijdsperiode). Het economisch belang van de belegging wordt door deze activiteit verkleind. De bovenomschreven voorbeelden maken duidelijk dat het economisch belang (tijdelijk) losgekoppeld kan zijn van het juridisch belang gerelateerd aan een aandeel. Er mag van worden uitgegaan dat indien aandeelhouders gebruik maken van hun stemrecht zij rekening houden met de eigen belangen. Deze eigen belangen van de stemgerechtigde behoeven niet altijd in lijn te zijn met de belangen van de vennootschap. Mij is overigens niet bekend dat empty voting in de praktijk ertoe heeft geleid dat aandeelhouders belangrijke besluiten frustreren ten behoeve van hun eigen gewin . Onverminderd het bovenstaande is het van belang om de verschijnselen empty voting en securities lending en de ontwikkeling daarvan te volgen, vanwege de mogelijke gevolgen van deze verschijnselen voor de besluitvorming binnen de algemene vergadering van aandeelhouders. Hiertoe zullen de ontwikkelingen in de markt n de gaten worden gehouden. Relevant in dit verband is ook het werk van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Deze commissie houdt momenteel een marktconsultatie over aandeelhouders-activisme. In die consultatie gaat expliciete aandacht uit naar securities lending . De resultaten van deze consultatie zullen worden vertaald in een advies dat de Monitoring Commissie aan mij en mijn collega s van Justitie en van Economische Zaken voor de zomer zal uitbrengen. Tot slot wijs ik erop dat de aangekondigde werkzaamheden van de Europese Commissie op het terrein van securities lending actief zullen worden gevolgd. Zonodig zal actieve medewerking worden verleend aan de totstandkoming van de bovengenoemde aangekondigde Commissieaanbeveling. 4 De AFM verricht geen specifiek onderzoek naar empty voting in Nederland. 5 en 6 Sinds de invoering op 1 oktober 2006 van de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen (die per 1 januari 2007 is opgegaan in de Wet op het financieel toezicht (Wft)) kent de AFM een voor een ieder openbaar toegankelijk geautomatiseerd register dat inzicht geeft in de zeggenschap en kapitaalbelangen in beursgenoteerde ondernemingen. In dit register zijn zowel zeggenschapsbelangen van 5% of meer opgenomen als kapitaalbelangen van 5% of meer. Wat de opgenomen kapitaalbelangen betreft kan worden opgemerkt dat niet alleen de re�le belangen (bijvoorbeeld belangen in de vorm van aandelen) dienen te worden gemeld, maar dat ook potenti�le belangen moeten worden gemeld (bijvoorbeeld in de vorm van call opties op aandelen). Economische belangen (zoals de situatie dat men met put opties het risico op zijn aandelenbezit heeft afgedekt) behoeven niet te worden gemeld. Dit heeft uiteraard een effect op de mate van markttransparantie. Hierbij ligt een relatie met het verschijnsel van empty voting . Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zullen dit soort ontwikkelingen in de markt worden gevolgd. Op dit moment noodzaken de ontwikkelingen in de markt er niet toe om vooruitlopend op mogelijke Europese aanbevelingen en de aanbevelingen van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (Cie. Frijns) nationale maatregelen te nemen op het gebied van markttransparantie en meldingsplicht. X Noot 1 ?Het Financieele Dagblad, 19 februari 2007. X Noot 1 ?Mr. J.M. de Jongh, Ondernemingsrecht 2007-2, pag. 40. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:09:15 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1029 Vragen van het lid Van Miltenburg (VVD) aan de minister en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de financiering van drie van de vier herstellingsoorden in Nederland. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Is het u bekend dat er in ons land herstellingsoorden zijn waar mensen, bijvoorbeeld na een zware operatie, kunnen herstellen voordat zij naar huis toe gaan? 2 Klopt het dat deze herstellingsoorden in de jaren 90, op suggestie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een extramurale AWBZ-erkenning hebben aangevraagd en gekregen? 3 Hoeveel herstellingsoorden met een AWBZ-erkenning zijn er in ons land? Hoeveel cli�nten maken in totaal jaarlijks gebruik van hun diensten? 4 Zijn herstellingsoorden een belangrijke schakel in de organisatie van de zorg in ons land? 5 Is het waar dat drie van deze herstellingsoorden, namelijk die waar zorg in natura wordt geleverd, hun cli�nten een rekening voor huishoudelijke verzorging sturen omdat zij door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) deze hulp niet langer meer vanuit de AWBZ vergoed krijgen? 6 Is het tevens waar dat gemeenten deze rekening veelal niet vergoeden omdat de cli�nten meestal niet wonen in de gemeente waar het herstellingsoord is gevestigd? 7 Is het waar dat u al sinds augustus 2006 op de hoogte bent van dit hiaat in de AWBZ-wetgeving? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze problemen te verhelpen? Zo neen, bent u voornemens nu actie te ondernemen om dit hiaat in de AWBZ-wetgeving te verhelpen? 8 Deelt u de mening dat het terecht is dat mensen die tijdelijk huishoudelijke hulp nodig hebben zich hiervoor tot de gemeente moeten wenden? 9 Deelt u de mening dat bij beschikbaarheid van een herstellingsoord of AWBZ-gefinancierde thuiszorg �n door de gemeente gefinancierde Wmo-hulp, de (veel duurdere) ligduur in een ziekenhuis soms aanmerkelijk kan bekorten? Is het waar dat in een dergelijk geval de zorgverzekeraar hier het grootste voordeel van heeft? Zo ja, zou het dan niet veel logischer zijn om de rekening van het ? kortdurende ? herstel na een ziekenhuisopname te laten bekostigen door diezelfde ziektekostenverzekering? Zo neen, waarom niet? Bent u voornemens om op korte termijn stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen op dit terrein verwachten? Zo neen, waarom niet? 10 Deelt u de mening dat de huidige regeling voor de cli�nt veel onnodige bureaucratische rompslomp met zich meebrengt? 11 Wat gaat u doen om op korte termijn te komen tot een acceptabele oplossing voor cli�nten? 12 Gaat u de cli�nten van wie de rekening voor de huishoudelijke hulp niet door de gemeente betaald worden compenseren? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waar moeten vanaf nu mensen herstellen die zich de extra kosten van de huishoudelijke hulp, boven op de eigen bijdrage van de AWBZ, niet kunnen veroorloven? Mededeling Mededeling van staatssecretaris Bussemaker (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 19 maart 2007) De vragen van het lid van Miltenburg (VVD) over de financiering van herstellingsoorden (2060708070) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden voor dit uitstel is dat een goede beantwoording van de vragen nog enig uitzoekwerk vergt. De beantwoording zal plaatshebben in de week van 16 april 2007. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 22:08:56 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 986 Vragen van de leden Jasper van Dijk en Van Raak (beiden SP) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Code goed bestuur universiteiten. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Wat is uw oordeel over de Code goed bestuur universiteiten ? 1 2 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Code met betrekking tot de bezoldiging van bestuurders geen rekening houdt met de Balkenende-norm , waarbij het inkomen van de minister-president geldt als maximumsalaris in de publieke sector? 2 Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waarom niet? 3 Vindt u het argument dat universiteitsbestuurders meer moeten kunnen verdienen dan de minister-president, indien daarmee goede bestuurders kunnen worden aangetrokken en behouden aanvaardbaar? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen? 4 Hoe oordeelt u over het feit dat 53 bestuurders, beleidsmakers en professoren van de universiteiten vorig jaar meer dan 158.000 euro verdienden? 3 Gaat u een voorstel doen om deze salarissen in de toekomst in overeenstemming te laten zijn met de Balkenende-norm? 5 Bent u bereid om te overleggen met de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), met als inzet dat de Code goed bestuur universiteiten in overeenstemming wordt gebracht met de Balkenende-norm en het Coalitieakkoord? Zo neen, waarom niet? Antwoord Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 13 maart 2007) 1 Ik waardeer het initiatief van de VSNU om een branchecode op te stellen. In zijn algemeenheid ben ik positief over de code. Voor wat betreft het topinkomensbeleid van de VSNU zoals beschreven in de Code goed bestuur en topinkomens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2. 2 Zoals in het coalitieakkoord is beschreven heeft het kabinet het voornemen om voor de inkomens in de publieke en semi-publieke sector het inkomen van de Minister-President als maximumnorm te laten gelden. Aangezien ook het vorige kabinet deze koers al had ingezet, vind ik het spijtig dat de VSNU geen rekening heeft gehouden met een maximumnorm. Ik zal hierover met de VSNU in overleg treden. Het vorige kabinet heeft de commissie Dijkstal gevraagd te adviseren over de reikwijdte van een normering van topinkomens in de publieke en semi-publieke sector. Voor ik verdere stappen onderneem, wacht ik het advies van de commissie Dijkstal af. 3 Zie het antwoord op vraag 2. 4 Zie het antwoord op vraag 2. 5 Zie het antwoord op vraag 2. X Noot 1 http:/ / www.vsnu.nl/ web/ show/ id=88790/ langid=43 X Noot 2 ?Coalitieakkoord, p. 27. X Noot 3 ?HOP-nieuwsbrief, 6 december 2006. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 21:15:33 | Aanhangsel van de Handelingen
  • 30 978 Subsidiariteitstoets van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comit� en het Comit� van de Regio s Verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit: communautaire strategie 2007?2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk (COM(2007) 62 definitief) A nr. 1 MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMIT� EN HET COMIT� VAN DE REGIO S VERBETERING VAN DE ARBEIDSKWALITEIT EN -PRODUCTIVITEIT: COMMUNAUTAIRE STRATEGIE 2007?2012 VOOR DE GEZONDHEID EN VEILIGHEID OP HET WERK (COM(2007) 62 DEFINITIEF) (VOOR DE E.E.R. RELEVANTE TEKST) Brussel, 21 februari 2007 1.?INLEIDING In deze mededeling wordt een strategie voorgesteld om van 2007 tot 2012 de gezondheid en veiligheid op het werk in de Europese Unie te bevorderen. Gezondheid en veiligheid op het werk zijn thans een van de belangrijkste en meest uitgewerkte aspecten van het EU-beleid voor werkgelegenheid en sociale zaken 1 . Doordat de Gemeenschap de afgelopen decennia uitgebreide wetgeving heeft ingevoerd en concreet heeft toegepast, zijn de arbeidsomstandigheden in de EU-lidstaten beter geworden en zijn arbeidsongevallen en beroepsziekten sterk teruggedrongen. De Commissie wil het beleid voor de gezondheid en veiligheid op het werk een nieuwe impuls geven en heeft daarom in 2002 een communautaire strategie voor 2002?2006 geformuleerd. Die was gebaseerd op een brede aanpak van welzijn op het werk waarin rekening werd gehouden met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en met nieuwe risico s, met name van psychosociale aard. In het verslag over de evaluatie van de communautaire strategie inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk 2002?2006 2 wordt geconcludeerd dat de strategie een impuls heeft gegeven aan het nationale preventiebeleid, samenhangende en overtuigende argumenten heeft aangedragen die pleiten voor een partnerschap om gemeenschappelijke doelen te bereiken en degenen die verantwoordelijk zijn voor preventie heeft gedwongen na te denken over een strategische aanpak om deze doelstellingen te realiseren; het publiek is zich bewust geworden van het belang van gezondheid en veiligheid op het werk, doordat dit als ge�ntegreerd onderdeel van kwaliteitsbeheer en als bepalende factoren voor de economische prestaties en voor het concurrentievermogen is gepresenteerd. In de Lissabonstrategie hebben de lidstaten erkend dat het garanderen van de arbeidskwaliteit en -productiviteit aanzienlijk kan bijdragen tot meer economische groei en werkgelegenheid. Zo kan het ontbreken van doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk leiden tot absente�sme als gevolg van arbeidsongevallen en beroepsziekten en tot permanente invaliditeit veroorzaakt door het werk. Dat heeft niet alleen een belangrijk menselijk aspect, maar ook een grote negatieve impact op de economie. De enorme economische kosten van problemen die met de gezondheid en veiligheid op het werk verband houden, remmen de economische groei en hebben een negatieve invloed op het concurrentievermogen van de bedrijven in de EU. Een aanzienlijk deel van die kosten komt trouwens voor rekening van de socialezekerheidsstelsels en de overheidsfinanci�n. In 2001 heeft de Europese Raad van Stockholm afgesproken dat de gemiddelde arbeidsparticipatie in de EU van vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 55?64 jaar tegen 2010 tot 50% moet stijgen. De Europese Raad van Barcelona van 2002 stelde als doel de gemiddelde leeftijd waarop de mensen werkelijk stoppen met werken binnen de Europese Unie in de periode tot 2010 geleidelijk op te trekken met circa vijf jaar . De moderne organisatie van het arbeidsproces kan hiertoe, net als gezondheid en veiligheid op het werk, ruimschoots bijdragen door het welzijn op het werk te garanderen, de individuele arbeidscapaciteit te optimaliseren en vervroegde uittreding te voorkomen. Om de arbeidsgeschiktheid van vrouwen en mannen en de kwaliteit van het beroepsleven te verbeteren, is ook vooruitgang op het gebied van gelijke kansen voor vrouwen en mannen nodig. De ongelijkheden op de arbeidsmarkt en andere gebieden kunnen invloed hebben op de gezondheid en veiligheid van vrouwen op het werk 1 en daarmee op hun productiviteit. De specifieke aspecten van de gezondheid en veiligheid van mannen op het werk verdienen echter ook de nodige aandacht. Het beleid van de lidstaten en van de EU moet bijdragen tot een werkomgeving en arbozorg die werknemers in staat stellen hun beroep tot op hogere leeftijd optimaal en productief uit te oefenen. Ons doel moet een situatie zijn waarin werken goed is voor de gezondheid en het welzijn van een persoon en waarin toegang tot de arbeidsmarkt en het behoud van werk bevorderlijk zijn voor de volksgezondheid. Daarom is het belangrijk te benadrukken welke bijdrage een goede gezondheid op het werk kan leveren aan de volksgezondheid in het algemeen. Met name de werkomgeving vormt een geschikt kader voor preventie- en gezondheidsbevorderingsactiviteiten. In de periode waarin de communautaire strategie voor 2002?2006 werd uitgevoerd, is het aantal arbeidsongevallen sterk gedaald. De nieuwe strategie voor 2007?2012 is nog ambitieuzer en heeft als doel de totale incidentie van arbeidsongevallen in de EU-27 tegen 2012 met 25% te verminderen door de gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren, om zo een essenti�le bijdrage te leveren aan het succes van de strategie voor groei en werkgelegenheid. 2.?BELANGRIJKSTE UITDAGINGEN OP HET GEBIED VAN GEZONDHEID EN VEILIGHEID OP HET WERK De vernieuwende aanpak van de communautaire strategie voor 2002?2006 werpt nu zijn vruchten af. De lidstaten hebben re�le vooruitgang geboekt bij het formuleren van meer gerichte nationale strategie�n en actieprogramma s. Van 2000 tot 2004 (de meest recente gegevens) is de incidentie van dodelijke arbeidsongevallen in de EU-15 met 17% gedaald en de incidentie van de arbeidsongevallen met een ziekteverzuim van meer dan drie dagen met 20% 1 . De verwachting is dat deze gunstige trend in de nieuwste statistieken bevestigd wordt. Ondanks deze positieve ontwikkelingen blijkt uit de laatste resultaten van het vierde Europese onderzoek naar arbeidsomstandigheden dat veel Europese werknemers nog steeds denken dat hun werk een bedreiging voor hun gezondheid of voor hun veiligheid is: ? bijna 28% van de werkende Europeanen geeft aan dat zij gezondheidsklachten hebben die veroorzaakt of verergerd (kunnen) zijn door hun huidige of vroegere werk; ? gemiddeld is 35% van de werkenden van mening dat hun werk een risico voor hun gezondheid met zich meebrengt. De afname van de beroepsrisico s is bovendien niet homogeen: ? Bepaalde categorie�n werkenden zijn nog steeds gevoeliger voor beroepsrisico s (jongeren, mensen met een precaire arbeidspositie, ouderen en migranten). ? Bepaalde categorie�n bedrijven zijn kwetsbaarder (met name kleine en middelgrote bedrijven hebben minder middelen ter beschikking om ingewikkelde systemen in te voeren om hun werknemers te beschermen, maar sommige bedrijven krijgen tegelijkertijd vaker te maken met de negatieve gevolgen van problemen met de gezondheid en veiligheid op het werk). ? Bepaalde bedrijfstakken blijven bijzonder gevaarlijk (bouw, landbouw, visserij, vervoer, zorg en sociale dienstverlening). Een aantal problemen op het gebied van gezondheid en veiligheid die al in de vorige periode waren gesignaleerd is ernstiger geworden, met name: ? de demografische ontwikkeling en de vergrijzing, ? nieuwe ontwikkelingen in de werkgelegenheid, zoals de ontwikkeling van de zelfstandige arbeid, onderaanneming en de groeiende werkgelegenheid in het MKB, ? nieuwe en grotere migratiestromen naar Europa. Daarnaast neemt de arbeidsparticipatie van vrouwen verder toe, waarbij de gendersegregatie op de arbeidsmarkt echter doorgaans in stand gehouden wordt. Er moet dus meer aandacht komen voor de specifieke aspecten van de gezondheid en veiligheid van vrouwen. Bepaalde soorten beroepsziekten ontwikkelen zich geleidelijk (aandoeningen van het bewegingsapparaat, infecties en klachten in verband met psychische druk). De aard van de beroepsrisico s verandert naargelang het tempo van de innovatie, de ontwikkeling van nieuwe risicofactoren (geweld op het werk, waaronder seksuele intimidatie en mobbing, verslaving) en veranderingen op werkgebied (een meer versnipperde loopbaan). Om een beter inzicht in dit fenomeen te krijgen is specialistisch onderzoek nodig, zodat doeltreffende preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Tot slot zijn er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen in de concrete toepassing van de EU-wetgeving. Om deze redenen moeten de inspanningen om de gezondheid en veiligheid op het werk te bevorderen de komende vijf jaar worden voortgezet en ge�ntensiveerd. 3.?DOELSTELLINGEN VAN DE COMMUNAUTAIRE STRATEGIE 2007?2012 Een constante, duurzame en homogene afname van de arbeidsongevallen en beroepsziekten blijft het belangrijkste doel van de communautaire strategie voor 2007?2012. De Commissie vindt dat het algemene doel voor die periode moet zijn de incidentie van arbeidsongevallen en beroepsziekten per 100�000 werknemers in de EU-27 met 25% te verlagen. Om dit ambitieuze doel te bereiken worden de volgende doelstellingen voorgesteld: ? een correcte toepassing van de EU-wetgeving garanderen (zie punt 4.1 en 4.2); ? het MKB ondersteunen bij de toepassing van de wetgeving (zie punt 4.1); ? het rechtskader aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt aanpassen en het, in het bijzonder met het oog op het MKB, vereenvoudigen (zie punt 4.3); ? de ontwikkeling en uitvoering van de nationale strategie�n bevorderen (zie punt 5); ? veranderingen in het gedrag van werknemers aanmoedigen en hun werkgevers ertoe aanzetten om voor gezondheidsgerichte benaderingen te kiezen (zie punt 6); ? methoden ontwikkelen om potenti�le nieuwe risico s te signaleren (zie punt 7); ? een betere follow-up geven aan de resultaten (zie punt 8); ? de gezondheid en veiligheid internationaal bevorderen (zie punt 9). 4.?INVOERING VAN EEN MODERN EN EFFECTIEF WETTELIJK KADER 4.1.?De uitvoering van de communautaire wetgeving verbeteren Een doeltreffende uitvoering van het acquis communautaire is essentieel om het leven en de gezondheid van werknemers te beschermen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat alle bedrijven die actief zijn op de Europese markt op gelijke voet kunnen functioneren. In 2004 heeft de Commissie een verslag over de praktische tenuitvoerlegging van Kaderrichtlijn 89/ 391/ EEG en de eerste vijf bijzondere richtlijnen 1 goedgekeurd. De belangrijkste conclusies bevestigen dat deze een positief effect hebben op het niveau van de nationale bescherming. Het verslag signaleert wel ernstige lacunes in de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving, met name in de zgn. risicosectoren en voor de kwetsbaarste categorie�n werknemers (jongeren, werknemers met een tijdelijk contract en laaggekwalificeerde werknemers), met name in het MKB en in de overheidssector. Een betere naleving van de communautaire wetgeving zal effectief bijdragen tot het terugdringen van arbeidsongevallen en beroepsziekten. Om dit doel te bereiken moeten alle betrokken partijen zich meer inzetten, zowel op Europees als op nationaal niveau. Als hoedster van de verdragen zal de Commissie ervoor zorgen dat de communautaire richtlijnen in nationaal recht worden omgezet en doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Zij zal de lidstaten hierin bijstaan, maar tevens de grootste waakzaamheid aan de dag leggen en indien nodig inbreukprocedures inleiden, zoals zij al in het verleden heeft gedaan. De lidstaten hebben op hun beurt de taak erop toe te zien dat de communautaire wetgeving volledig ten uitvoer wordt gelegd. In dit kader staan de gezondheid en veiligheid in Europese bedrijven bovenaan op de agenda van de Commissie. Er moet beter tegemoet worden gekomen aan de specifieke omstandigheden en behoeften van het MKB, in het bijzonder met betrekking tot risicobeoordeling, de participatie en opleiding van werknemers en de omstandigheden in de bekende risicosectoren, zoals de landbouw, de bouw en het vervoer. De prioriteit in de nationale strategie�n moet derhalve liggen bij de uitvoering van een reeks acties die garanderen dat de wetgeving goed wordt nageleefd, met name in het MKB en in de risicosectoren: ? de lokale verspreiding van goede praktijken; ? de opleiding van managers en werknemers; ? de ontwikkeling van eenvoudige hulpmiddelen om de risicobeoordeling te vergemakkelijken; ? de verspreiding van informatie en makkelijk op te volgen en toe te passen richtsnoeren, in eenvoudig taalgebruik; ? een betere informatieverspreiding en betere toegang tot adviesmogelijkheden; ? de toegang tot kwalitatief hoogwaardige, betaalbare externe preventiediensten; ? de mogelijkheid om de tussenkomst van arbeidsinspecteurs in te roepen om een betere naleving van de wetgeving in het MKB te garanderen, in eerste instantie door voorlichting, overredingskracht en stimuleringsmaatregelen, vervolgens eventueel met dwangmaatregelen; ? economische stimuleringsmaatregelen op EU-niveau (bijvoorbeeld via de structuurfondsen) en op nationaal niveau, met name voor het midden- en kleinbedrijf. In het nieuwe Progress-programma gaat de Commissie, in samenwerking met het Raadgevend Comit� voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (het Raadgevend Comit�), door met het ontwikkelen van praktische handleidingen voor de correcte tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 92/ 57/ EEG (tijdelijke en mobiele bouwplaatsen 1 , 2004/ 40/ EG (elektromagnetische velden) 2 en 2006/ 25/ EG (kunstmatige optische straling) 3 . Indien nodig wordt in de richtsnoeren ook rekening gehouden met het wetenschappelijk advies van het wetenschappelijk comit� over nieuwe en tot dusver niet in kaart gebrachte gezondheidsrisico s. Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (het Europees Agentschap) zal zich meer richten op activiteiten voor de bewustmaking, bevordering en verspreiding van goede praktijken in risicosectoren en in het MKB. Het Raadgevend Comit� zal doorgaan met gebieden aan te geven waarop handleidingen van goede praktijken moeten worden opgesteld en om deze begrijpelijker te maken voor het MKB. In de praktijk blijken er steeds meer problemen te zijn met de toepassing van de wetgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid in geval van onderaanneming, waar werkgevers vaak alleen voor hun eigen werknemers preventieve maatregelen nemen. Deze situatie komt steeds meer voor en behoeft zowel op nationaal als op EU-niveau bijzondere aandacht. De Commissie zal in samenwerking met het Raadgevend Comit� onderzoeken hoe werkgevers onderling kunnen samenwerken als er op ��n arbeidsplaats sprake is van verschillende niveaus van onderaanneming, en zal aanbevelingen formuleren. Bij de toepassing van artikel 7 van Kaderrichtlijn 89/ 391/ EEG blijkt dat er grote verschillen zijn in de kwaliteit, het bereik en de toegankelijkheid van de preventiediensten. Dit kan worden verklaard door de verschillende definities van de vereiste bevoegdheden en vaardigheden die de lidstaten hanteren en doordat preventieactiviteiten te vaak worden uitbesteed. Aan de hand van de beoordeling van de situatie op Europees niveau zal de Commissie de mogelijkheid bestuderen om een aanbeveling aan te nemen waarin de lidstaten wordt verzocht initiatieven te nemen om de toegang tot preventiediensten te verbeteren, als er geen bevoegd personeel binnen het bedrijf is, met name voor het MKB. 4.2.?Nauwere samenwerking bij de handhaving van de wetgeving Een doeltreffende en uniforme toepassing van de nationale wetgeving die het acquis communautaire op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk omzet, is een essenti�le voorwaarde om een vergelijkbaar beschermingsniveau in alle lidstaten te garanderen. De Commissie zal op EU-niveau de werkzaamheden van het Comit� van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (CHFA) blijven ondersteunen om de doeltreffendheid van de controle en bewaking van de toepassing van de wetgeving te verbeteren, de samenwerking tussen de arbeidsinspecties te bevorderen en gezamenlijke acties van sectoren of met betrekking tot bepaalde risico s te intensiveren. Het CHFA wordt verzocht: ?? de oorzaken van de verschillen in incidentie van arbeidsongevallen tussen de lidstaten te onderzoeken en hun ervaringen met vernieuwende oplossingen met bewezen doeltreffendheid uit te wisselen, ?? bij de analyse van de impact van de Reach-verordening dieper in te gaan op de rol van de arbeidsinspecties en synergie�n ontwikkelen in samenwerking met andere inspectieorganen die zich bezighouden met de bewaking van de markt en het milieubeleid, ?? de mechanismen voor informatie-uitwisseling over problemen met de praktische uitvoering verder te ontwikkelen en hiervoor een gezamenlijke aanpak uit te werken, ?? nauwer samen te werken met het Raadgevend Comit�, met name bij de voorbereiding van wetgevingsinitiatieven en bij de beoordeling van de toepassing van de richtlijnen. Op nationaal niveau moeten de nodige middelen beschikbaar komen om arbeidsinspecties in staat te stellen ervoor te zorgen dat de betrokken partijen hun verplichtingen nakomen en hun rechten kunnen uitoefen, onder andere door controles die leiden tot een effectieve toepassing van afschrikwekkende, evenredige sancties en vervolging bij overtreding van de regelgeving voor de gezondheid en veiligheid. Nieuwe problemen zoals migratie vragen om gerichte controles en bijscholing van de inspecteurs. 4.3.?Vereenvoudiging van het wettelijk kader en aanpassing aan veranderingen De Commissie zal ervoor zorgen dat het wettelijk kader aan de laatste technische ontwikkelingen en aan de ontwikkeling van de arbeidsmarkt wordt aangepast, waarbij zij rekening zal houden met de beginselen van samenhangende, eenvoudige en doeltreffende wetgeving en het doel van de Gemeenschap om de administratieve belasting van bedrijven te verminderen. De Commissie zal: ?? op grond van de raadplegingen die nu met de sociale partners plaatsvinden, doorgaan met het ontwikkelen van mogelijke initiatieven ter verbetering van de preventie van aandoeningen van het bewegingsapparaat, carcinogene agentia en infectierisico s in verband met naaldgebruik, ?? een derde lijst van indicatieve waarden voor chemische agentia goedkeuren, ?? een verslag opstellen over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 92/ 57/ EEG (tijdelijke en mobiele bouwplaatsen) en 92/ 58/ EEG (veiligheids- en/ of gezondheidssignalering op het werk) 1 , 92/ 91/ EEG winningsindustrie�n die delfstoffen winnen met behulp van boringen) 2 en 92/ 104/ EEG (winningsindustrie�n in dagbouw of ondergronds) 3 , alsmede 92/ 29/ EEG (medische hulpverlening aan boord van schepen) 4 en 93/ 103/ EG (vissersvaartuigen) 5 , ?? de maatregelen evalueren die zijn genomen naar aanleiding van de aanbevelingen over zelfstandigen 6 en met betrekking tot de Europese lijst van beroepsziekten 7 . De beoordeling en vereenvoudiging van het bestuurlijke en institutionele regelgevingskader blijven belangrijke prioriteiten van de Commissie, overeenkomstig de beginselen die zijn uiteengezet in de mededelingen Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie 8 en Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap ? Een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving 9 . De Commissie zal: ?? doorgaan met de codificatie van de richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid, waarbij zij zal bezien of de wetgeving kan worden vereenvoudigd om onnodige administratieve rompslomp te verminderen zonder de doelstellingen van deze mededeling op het spel te zetten, ?? een wijziging van het besluit tot oprichting van het CHFA goedkeuren om het aantal leden te verkleinen en het functioneren ervan te verbeteren, ?? het nodige doen zodat er een gezamenlijke methodologie wordt ontwikkeld om de richtlijnen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk te beoordelen, met het oog op de richtlijn over de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging 1 waaraan momenteel wordt gewerkt. Op nationaal vlak moet elke tastbare vereenvoudiging voor het bedrijfsleven zich vertalen in een verbetering en vereenvoudiging van het nationale kader, zonder dat de huidige beschermingsniveaus worden aangetast. De Commissie heeft al voorgesteld dat de vereenvoudiging van de regelgeving moet aansluiten bij de nationale programma s voor Lissabon en beveelt de lidstaten aan rekening te houden met hun huidige en toekomstige acitiviteiten. 5.?DE ONTWIKKELING EN UITVOERING VAN DE NATIONALE STRATEGIE�N STIMULEREN Het succes van de communautaire strategie staat of valt met de bereidheid van de lidstaten om samenhangende nationale strategie�n op te stellen, waarin kwantitatieve doelstellingen zijn vastgelegd om arbeidsongevallen en beroepsziekten terug te dringen. Deze strategie�n moeten gericht zijn op de sectoren en bedrijven die het slechtst presteren en het accent leggen op de meest courante risico s en de kwetsbaarste groepen werknemers. Bij het formuleren van de strategie�n moet men uitgaan van een uitvoerige beoordeling van de nationale situatie; alle belanghebbende partijen, en met name de sociale partners, moeten daaraan actief deelnemen en moeten daarbij worden geraadpleegd. Het Raadgevend Comit� wordt een forum bij uitstek voor informatie-uitwisseling tussen drie partijen over de inhoud van de nationale strategie�n, de doelstellingen daarvan, de ondernomen acties, de wijze waarop die aansluiten op de communautaire strategie en de follow-up van de resultaten. Bovendien zal het Raadgevend Comit� een platform zijn om ervaringen en goede praktijken uit te wisselen en erop toe te zien dat de nationale strategie�n samenhangend zijn en gelijke beschermingsniveaus in de hele EU bieden. De nationale strategie�n moeten bijzondere aandacht besteden aan vier gebieden: 5.1.?De preventieve effectiviteit van de gezondheidsmonitoring verbeteren Ongezonde werkomstandigheden kunnen op lange termijn gevolgen hebben; sommige gezondheidsproblemen en beroepsziekten komen pas na lange tijd, soms zelfs 20 jaar later, aan het licht, zoals het geval was met asbest. De gezondheidsmonitoring van werknemers is een preventiemiddel van de eerste orde. De Commissie stimuleert de lidstaten en het bedrijfsleven om systematische procedures toe te passen om de gegevens die voortkomen uit het medisch toezicht te verzamelen en te analyseren om de preventie te verbeteren zonder de formaliteiten voor bedrijven zwaarder te maken. De nationale gezondheidsstelsels moeten een actievere rol spelen, onder andere door middel van activiteiten om artsen bewust te maken van de arbeidsgeschiedenis en -omstandigheden van hun pati�nten. 5.2.?Maatregelen nemen voor de rehabilitatie en herintegratie van werknemers Jaarlijks moeten bijna 350�000 werknemers van baan veranderen na een ongeval, krijgen 300�000 werknemers te maken met permanente invaliditeit in verschillende mate en worden 15�000 werknemers permanent arbeidsongeschikt 1 . De lidstaten worden aangemoedigd in hun nationale strategie�n specifieke acties op te nemen (bijstand, op de persoonlijke situatie toegesneden opleidingen enz.) om de rehabilitatie en herintegratie te bevorderen van mensen die als gevolg van een arbeidsongeval, een beroepsziekte of een handicap lang niet hebben kunnen werken. 5.3.?Omgaan met maatschappelijke en demografische veranderingen De Commissie heeft in haar mededeling Demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging? 2 uiteengezet welke uitdagingen de demografische ontwikkelingen in de EU met zich meebrengen. Het beleid voor gezondheid en veiligheid op het werk kan helpen deze uitdagingen het hoofd te bieden, met name door de werkplek beter aan te passen aan de individuele behoeften en door gedegen ergonomische beginselen toe te passen bij het ontwerp van arbeidsplaatsen en in de organisatie van het werk. Weliswaar vraagt de vergrijzing van de beroepsbevolking om speciale aandacht, maar de situatie van jongere werknemers, met name de groep jongeren die het meest blootstaat aan risico s op het werk, mag zeker niet worden genegeerd. Dat zou erop neerkomen dat het probleem wordt verplaatst naar de jongere leeftijdsgroep; daarmee zou de basis worden gelegd voor toekomstige problemen. Het Europees Agentschap wordt verzocht middels zijn risicowaarnemingspost de specifieke uitdagingen te analyseren die een grotere deelname van vrouwen, migranten, jongeren en ouderen aan het arbeidsproces op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk met zich mee brengt. Een dergelijke analyse zal helpen nieuwe trends en risico s te onderkennen en te monitoren en de noodzakelijke maatregelen te nemen. 5.4.?De samenhang van het beleid verbeteren Voor een doeltreffende bescherming en bevordering van de gezondheid en veiligheid van Europese werknemers is er behoefte aan effectieve co�rdinatie, zowel op EU- als op nationaal niveau, tussen het beleid voor de gezondheid en veiligheid op het werk en andere beleidsterreinen die daarop van invloed kunnen zijn. Het is daarom wenselijk gebruik te maken van de synergie�n met de volgende beleidsgebieden, waarbij met name op de onderlinge samenhang moet worden gelet: ? volksgezondheid, ? regionale ontwikkeling en sociale cohesie, ? overheidsopdrachten, ? werkgelegenheid en herstructureringen. De Commissie zal ervoor zorgen dat de initiatieven op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk in samenhang met het volksgezondheidsbeleid worden ontwikkeld met het oog op ziektepreventie en langer, actiever en gezonder leven. Bij de uitvoering van de hier besproken strategie zal met name rekening worden gehouden met de uitkomsten van de raadpleging waarvoor het Groenboek Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau in 2007 het startsein gaf, en met de resultaten van de in mei 2006 afgeronde raadpleging met als onderwerp De geestelijke gezondheid van de bevolking verbeteren. Naar een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de EU . De Commissie zal er middels de interdepartementale groep gezondheid en veiligheid op het werk voor zorgen dat bij initiatieven op andere beleidsgebieden rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk. Zij zal specifiek de mogelijkheden bestuderen van de diverse programma s en fondsen van de EU die een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers. 6.?GEDRAGSVERANDERING BEVORDEREN Wetgeving kan gedragspatronen be�nvloeden. Een strategie om een preventiecultuur te ontwikkelen moet op alle lagen van de samenleving gericht zijn en niet beperkt zijn tot de werkomgeving en de beroepsbevolking. Zij moet helpen een algemene cultuur te cre�ren waarin groot belang wordt gehecht aan preventieve gezondheidszorg en risicopreventie. 6.1.?Gezondheid en veiligheid opnemen in de onderwijs- en opleidingsprogramma s De nationaal, regionaal en lokaal opgedane ervaringen met de uitvoering van de strategie voor 2002?2006 laat zien hoe belangrijk het is een cultuur van risicopreventie te ontwikkelen in de onderwijsprogramma s op alle niveaus en op alle gebieden, waaronder beroepsopleiding en universitair onderwijs. Een belangrijke rol is weggelegd voor het basisonderwijs: het belangrijkste preventieve gedrag worden namelijk in de kindertijd aangeleerd. Ook moet er speciale aandacht uitgaan naar de scholing van jonge ondernemers op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk en de scholing van werknemers over bedrijfsrisico s en manieren om die te voorkomen en te bestrijden. Dit is vooral relevant voor het MKB en migranten. Het Europees Sociaal Fonds speelt in dit verband een essenti�le rol door steun te verlenen aan initiatieven van lidstaten die erop gericht zijn een preventiecultuur te cre�ren op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. Het Europees Agentschap wordt verzocht te inventariseren in welke mate gezondheid en veiligheid in de lidstaten zijn opgenomen in het onderwijsbeleid, met name wat beroepsopleiding betreft. Aan de hand van die informatie en het advies van het Raadgevend Comit� zal de Commissie overwegen of zij een voorstel voor een aanbeveling indient. De lidstaten wordt verzocht de mogelijkheden van het Europees Sociaal Fonds en de andere Gemeenschapsfondsen beter te benutten om scholingsprojecten voor werkgevers en werknemers te ontwikkelen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. 6.2.?Een gezondere, veiligere werkomgeving: investeren in gezondheid en bewustwording van het bedrijfsleven Bedrijven die door middel van een actief preventiebeleid in de bescherming van de gezondheid van hun werknemers investeren, boeken meetbare resultaten: lagere kosten van absente�sme, minder personeelsverloop, een hogere klanttevredenheid, een sterkere motivatie, hogere kwaliteit en een beter bedrijfsimago. Deze positieve effecten kunnen nog worden versterkt door de werknemers in een gezonde werkomgeving te stimuleren voor een levensstijl te kiezen die hun gezondheid in het algemeen ten goede komt. De Commissie moedigt de lidstaten aan in hun nationale strategie�n plaats in te ruimen voor specifieke initiatieven die bedrijven, en met name het MKB, toegang geven tot technische ondersteuning bij en advies over de bevordering van de gezondheid van hun werknemers. De Commissie verzoekt het Europees Agentschap informatie te verzamelen en te verspreiden die van nut kan zijn bij het ontwikkelen van promotiecampagnes voor gezondheid op het werk, in synergie met de communautaire strategie en programma s voor volksgezondheid. De Commissie vraagt de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden om de re�le effecten van deze campagnes te analyseren. Een gedragsverandering ten aanzien van de problemen met de gezondheid en veiligheid op het werk komt onder meer tot stand door de bewustwording van de actoren in bedrijven en door een effectieve, integrale toepassing in bedrijven van de regels voor de voorlichting, opleiding en participatie van werknemers, zodat zij voldoende beroepskennis opdoen, preventief gedrag aanleren en hun taken op een veilige manier uitvoeren. Verder kan de bewustwording, met name in het MKB, worden bevorderd door directe en indirecte economische maatregelen om preventie te stimuleren. Voorbeelden van deze stimuleringsmaatregelen zijn een verlaging van de sociale of verzekeringspremies als bedrijven in verbetering van de werkomgeving en/ of terugdringing van het aantal arbeidsongevallen investeren, subsidies voor de invoering van beheersystemen voor de gezondheid en veiligheid op het werk, en de invoering van eisen op het gebied van gezondheid en veiligheid in openbare aanbestedingprocedures die bij de uitvoering van de opdrachten van toepassing zijn. Het Europees Agentschap wordt verzocht sectorgerichte bewustmakingscampagnes op te zetten, met name voor het MKB, en het beheer van gezondheid en veiligheid in bedrijven te stimuleren door middel van het uitwisselen van ervaringen en gerichte goede praktijken in specifieke sectoren. De sociale partners wordt verzocht initiatieven in het kader van de sectori�le sociale dialoog te ontplooien en ervoor te zorgen dat de co�rdinerende rol van de werknemersvertegenwoordigers wordt versterkt in het kader van een systematisch beheer van de beroepsrisico s. 7.?NIEUWE EN ERNSTIGER RISICO S HET HOOFD BIEDEN 7.1.?Nieuwe risico s in kaart brengen Fundamenteel en toegepast onderzoek zijn beide essentieel om de kennis over gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren, blootstellingsscenario s op te stellen, de oorzaken en gevolgen te beschrijven en preventieve oplossingen en vernieuwende technologie�n te ontwikkelen. Wetenschappelijk onderzoek verschaft argumenten en bewijzen die de basis moeten vormen voor beleidsbeslissingen. De prioriteiten op het gebied van onderzoek moeten onder andere liggen bij psychosociale klachten, aandoeningen van het bewegingsapparaat, gevaarlijke stoffen, kennis van risico s voor de voortplanting, het beheer van de gezondheid en veiligheid, de risico s van een combinatie van verschillende factoren (bijvoorbeeld de organisatie van het arbeidsproces en het ontwerp van de werkomgeving, ergonomie, gecombineerde blootstelling aan fysische en chemische agentia) en de potenti�le risico s in verband met nanotechnologie�n. Op EU-niveau zal onder andere worden verdergewerkt aan het zevende kaderprogramma voor onderzoek met de ondersteuning van het technologieplatform voor de veiligheid op het werk en een veilig milieu, dat in 2006 zijn strategische onderzoeksagenda heeft gepubliceerd. Er zijn al diverse vraagstukken geformuleerd voor toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen op diverse gebieden ? gezondheid, nanowetenschappen, nanotechnologie�n, materialen en nieuwe productietechnologie�n en sociaal-economische en menswetenschappen ? van dit kaderprogramma: de beoordeling van de economische aspecten van gezondheid en veiligheid op het werk en de blootstelling van werknemers aan nanodeeltjes, industrieel risicobeer, beschermingsmiddelen en structurele veiligheid. Daarnaast moeten ook de nationale onderzoeksprogramma s beter op elkaar worden afgestemd. De oprichting van nationale technologieplatforms kan hierin een belangrijke rol spelen. Het Europees Agentschap wordt verzocht de nationale instellingen die zich bezighouden met onderzoek naar gezondheid en veiligheid ertoe aan te zetten gemeenschappelijke prioriteiten vast te stellen, resultaten uit te wisselen en in hun onderzoeksprogramma s rekening te houden met de behoeften inzake de gezondheid en veiligheid op het werk. De risicowaarnemingspost van het Europees Agentschap moet ervoor zorgen dat er beter wordt geanticipeerd op risico s, waaronder de risico s van het gebruik van nieuwe technologie�n, biologische risico s, complexe mens-machine-interfaces en de effecten van de demografische ontwikkeling. De Commissie moedigt de lidstaten en de sociale partners aan de praktische en snelle toepassing van de resultaten van fundamenteel onderzoek te bevorderen, door eenvoudige preventiemiddelen aan bedrijven, en met name aan het MKB, ter beschikking te stellen. 7.2.?Bevordering van de geestelijke gezondheid op het werk Problemen in verband met een slechte geestelijke gezondheid zijn de vierde oorzaak van arbeidsongeschiktheid. De WHO verwacht dat depressie in 2020 de belangrijkste oorzaak van arbeidsongeschiktheid zal zijn. De werkomgeving kan bij uitstek de plek zijn om psychische aandoeningen te voorkomen en een betere geestelijke gezondheid te bevorderen. De Commissie moedigt de lidstaten aan specifieke initiatieven in hun nationale strategie�n op te nemen voor een betere preventie van mentale gezondheidsproblemen en bevordering van de geestelijke gezondheid, in synergie met de communautaire initiatieven op dit gebied, onder andere in de context van het werk van mensen met een verstandelijke handicap. De Commissie benadrukt het belang van onderhandelingen tussen de sociale partners over de preventie van geweld op het werk en mobbing en moedigt hen aan gevolgen te verbinden aan de beoordeling van de uitvoering van de Europese kaderovereenkomst over stress op het werk. 8.?BEOORDELING VAN DE RESULTATEN Er moeten nieuwe instrumenten worden ontwikkeld om de resultaten en inspanningen van alle actoren te meten, zowel op nationaal als op Europees niveau, om een goede follow-up van de uitvoering van deze strategie te garanderen. In het kader van het communautair statistisch programma heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd, die onder andere tot doel heeft de ESAO 1 - en EODS 2 -methodologie�n te consolideren en een stelselmatige overdracht van deze administratieve gegevens van de lidstaten aan de Commissie te garanderen. De Commissie zal tevens stimuleren dat door middel van steekproefenqu�tes statistische gegevens over de gezondheid en veiligheid op het werk worden verzameld. De Commissie zal in samenwerking met het Raadgevend Comit� een gemeenschappelijk stelsel ontwikkelen voor het verzamelen en uitwisselen van informatie over de inhoud van de nationale strategie�n, de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen en de doeltreffendheid van de nationale preventiestructuren en de gerealiseerde activiteiten. Zij zal de ontwikkeling van kwalitatieve indicatoren ondersteunen die een aanvulling kunnen vormen op de gegevens die voortkomen uit de Europese statistieken en opiniepeilingen op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk. 9.?DE GEZONDHEID EN VEILIGHEID OP INTERNATIONAAL NIVEAU BEVORDEREN Gezien de toenemende globalisering van de economie heeft de EU er alle belang bij wereldwijd voor hogere arbeidsnormen te ijveren, op multilateraal niveau door met de relevante internationale organisaties samen te werken en op bilateraal niveau in haar betrekkingen met derde landen. Zij moet ook de kandidaat-lidstaten helpen zich voor te bereiden op de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire. In dit verband moet de EU de preventiebeginselen bevorderen die zij in haar beleid voor gezondheid en veiligheid op het werk heeft vastgelegd, door: ? nauwer samen te werken met de ILO, de WHO en andere internationale organisaties om wereldwijd hogere beschermingsniveaus te realiseren; ? met andere landen samen te werken zodat de algemene strategie op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk van de ILO van 2003 wordt uitgevoerd en het verdrag inzake het stimuleringskader voor de gezondheid en veiligheid op het werk van 2006 wordt geratificeerd; ? de lidstaten aan te moedigen de overeenkomsten van de ILO te ratificeren; ? met derde landen en internationale organisaties samen te werken aan een totaalverbod op de productie, het in de handel brengen en het gebruik van asbest en asbesthoudende producten, en aan de bevordering van de gezondheid en veiligheid op het werk in het algemeen; ? het verzamelen van gegevens over ongevallen door middel van rapporteringsvoorschriften voor ernstige ongevallen te stimuleren en zodoende de vergelijkbaarheid van dergelijke gegevens te verbeteren; ? nauwer samen te werken met economische grootmachten zoals de Verenigde Staten, Canada, Australi� en Japan alsmede met opkomende economie�n zoals China en India; ? de kandidaat-lidstaten te helpen bij de uitvoering van het acquis op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk. 10.?CONCLUSIES Vanuit zowel economisch als menselijk oogpunt moeten de gezondheid en veiligheid op het werk bovenaan de politieke agenda van de EU staan. De verplichting die in de Lissabonstrategie is aangegaan om de werkgelegenheid en de productiviteit te verhogen met het oog op een beter concurrentievermogen vraagt om een verdubbelde inzet van alle betrokken actoren om de resultaten op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk in de EU te verbeteren. De rol van gezondheid en veiligheid op het werk is cruciaal om het concurrentievermogen en de productiviteit van het bedrijfsleven te verbeteren en de socialezekerheidsstelsels betaalbaar te houden, door lagere kosten als gevolg van ongevallen, aandoeningen en ziekten en door een betere motivatie van werknemers. Arbeidsongevallen en beroepsziekten trekken een zware wissel op de publieke en particuliere socialezekerheidsstelsels: dit vraagt om een ge�ntegreerde, geco�rdineerde en strategische aanpak en samenwerking tussen de betrokken partijen in de Europese Unie bij het ontwikkelen van EU- en nationaal beleid. De Commissie zal in samenwerking met de andere belanghebbenden in het scorebord van de sociale agenda concrete acties vastleggen ? voorzien van een precieze kalender ? die op EU-niveau moeten worden genomen als aanvulling op de acties van de lidstaten. Met deze mededeling wil de Commissie alle betrokken partijen aanmoedigen de handen ineen te slaan om de hoge kosten van arbeidsongevallen en beroepsziekten terug te dringen en welzijn op het werk een tastbare realiteit voor de Europese burgers te maken: ��n concrete stap in de richting van de agenda voor de burger die op 10�mei 2005 is aangenomen. X Noot 1 Beleid gebaseerd op artikel 137 EG. X Noot 2 Verslag over de evaluatie van de communautaire strategie inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk 2002?2006 (SEC(2007) 214). X Noot 1 Gender issues in safety and health at work . Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, 2003. X Noot 1 SEC(2007) 214. X Noot 1 COM(2004) 62 van 5.2.2004. X Noot 1 PB L 245 van 26.8.1992, blz. 6. X Noot 2 PB L 159 van 30.4.2004, blz. 1. X Noot 3 PB L 114 van 27.4.2006, blz. 38. X Noot 1 PB L 245 van 26.8.1992, blz. 23. X Noot 2 PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9. X Noot 3 PB L 404 van 31.12.1992, blz. 10. X Noot 4 PB L 113 van 30.4.1992, blz. 19. X Noot 5 PB L 307 van 13.12.1993. X Noot 6 PB L 53 van 28.2.2003, blz. 45. X Noot 7 PB L 238 van 25.9.2003, blz. 28. X Noot 8 COM(2005) 97 van 16.3.2005. X Noot 9 COM(2005) 535 van 25.10.2005. X Noot 1 COM(2006) 390 van 14.7.2006. X Noot 1 Eurostat ? Arbeidskrachtenenqu�te 1999; ad-hocmodule Accidents at work and work-related health problems , verschenen in Panorama of the EU: Work and health in the European Union ? A statistical portrait . X Noot 2 COM(2006) 571. X Noot 1 Europese statistieken inzake arbeidsongevallen. X Noot 2 Europese statistieken inzake beroepsziekten. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 21:09:22 | Kamerstuk
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 966 Vragen van de leden Gesthuizen en Van Leeuwen (beiden SP) aan de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de toename van franchisewinkels ten koste van zelfstandigen (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Hoe interpreteert u het bericht dat de afgelopen jaren veel kleine zelfstandige winkels zijn verdwenen terwijl het aantal winkels dat onder ��n formule opereert fors is toegenomen? 1 2 Wat is uw oordeel over het feit dat kleine zelfstandigen met veel minder gunstige voorwaarden van doen krijgen wanneer zij een winkel openen ? zoals ten aanzien van leningen, kapitaal, voorwaarden van levering van goederen ? dan franchiseondernemingen? 3 Deelt u de redenering dat het een slechte zaak is dat het voor zelfstandigen in bepaalde branches, zoals die van de sportkleding, niet meer mogelijk is koopwaar geleverd te krijgen omdat grote leveranciers hen niet toestaan kleine hoeveelheden af te nemen? 4 Hoe denkt u over het feit dat, door deze problematiek, ondernemers gedwongen worden om franchiser te worden en dientengevolge te maken krijgen met de vaak zeer hoge eisen van de franchisende winkelketen, zoals het entree-geld en de termijnafdracht die een vast percentage van de omzet is? 5 Hoe kunt u ervoor zorgen dat (startende) zelfstandige ondernemers een betere positie krijgen ten opzichte van formulewinkels? 6 Bent u bereid door middel van het instellen van een lager maximaal vloeroppervlak de opkomst van de zogenaamde weidewinkels aan banden te leggen? 7 Deelt u de mening dat het een slechte ontwikkeling is dat steeds meer winkels in dorpen en steden in handen komen van enkele grote ketens? 8 Deelt u voorts de mening dat een steeds eentoniger wordend straatbeeld geen aantrekkelijk perspectief is? Antwoord Antwoord van minister Van der Hoeven (Economische Zaken), mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. (Ontvangen 13 maart 2007) 1 Het is een bekend fenomeen dat het aantal zelfstandige, niet onder een formule opererende, ondernemers sinds vele jaren afneemt, terwijl het aantal winkels dat onder ��n formule opereert toeneemt. Deze formulewinkels kunnen filiaal van een keten zijn of deelnemers aan een franchiseformule. Door deze ontwikkeling verdwijnt niet het zelfstandig ondernemerschap in de detailhandel, want franchisenemers zijn zelfstandige, voor eigen rekening en risico opererende bedrijven. 2 Samenwerking in de detailhandel kan grote voordelen bieden, maar legt tegelijkertijd ook beperkingen op aan de ondernemer, zoals ten aanzien van assortiment, reclame en uitstraling. Het is aan de individuele ondernemer om die afweging te maken. 3 De moderne detailhandel is een dynamische en ingewikkelde bedrijfstak die vrijwel niet zonder samenwerking kan. Een ondernemer kan samenwerking zoeken via een franchiseformule, maar bijvoorbeeld ook door het aansluiten bij een inkoopcombinatie. Voorzover bekend hanteren deze doorgaans geen stevige minimale afnamequota. Ons hebben hier vooralsnog geen klachten over bereikt. 4 Het zelfstandig ondernemerschap in de detailhandel stelt hoge eisen aan de ondernemers. Naast keuzes op het gebied van marketing (assortiment, reclame, prijsstelling etc.) moet de ondernemer bijvoorbeeld ook keuzes maken t.a.v. leveranciers, financiering, ICT en administratie. Daarom kiezen ondernemers zelf graag voor franchiseformules, omdat deze hen veel werk uit handen kunnen nemen en gunstige voorwaarden kunnen bieden. Het geeft ondernemers ook een zekere garantie dat het concept aanslaat in de markt. Daar staan verplichtingen tegenover zoals het moeten voldoen aan de formule-eisen en uiteraard moet de franchisenemer een vergoeding betalen aan de franchisegever. Gelet op de grote belangstelling van ondernemers voor het toetreden tot een formule, wegen de voordelen blijkbaar op tegen de nadelen. Ten algemene kan worden geconstateerd dat meer ondernemers de stap naar een eigen bedrijf durven te wagen juist omdat er franchisemogelijkheden (en dus meer zekerheden) bestaan. 5 Het beleid van mijn Ministerie is er op gericht om het starten van een onderneming zo makkelijk mogelijk te maken en de kwaliteit van de ondernemer zo hoog mogelijk te laten zijn. Om dit te bereiken zijn faciliteiten gecre�erd zoals de startersaftrek, de zelfstandigenaftrek en de borgstellingsregeling voor het MKB. Daarnaast wordt er ? in samenwerking met de Kamers van Koophandel ? voor gezorgd dat mensen zo eenvoudig mogelijk aan informatie en training kunnen komen om een bedrijf te starten. Voor een specifieke groep starters, de zogenaamde technostarters, zijn additionele faciliteiten in het leven geroepen omdat deze groep starters extra ondersteuning nodig heeft, vanwege de specifieke aard van de werkzaamheden. Met gebruik van deze mogelijkheden hebben naar mijn mening startende ondernemers voldoende mogelijkheden om zich een positie te verwerven ten opzichte van formulewinkels. 6 Nadat uw Kamer bij de behandeling van de Nota Ruimte haar zorgen had geuit over het fenomeen weidewinkels , is in de richtlijnen van het Interprovinciaal Overleg (IPO) met betrekking tot perifere detailhandel aangegeven dat vestiging van detailhandel in het buitengebied, de zogenaamde weidewinkel, niet is toegestaan. In zijn brief aan uw Kamer van 10 november 2006 (Kamerstukken 2005?2006, 26�570, nr. 23H) heeft het Kabinet aangegeven akkoord te gaan met deze door de provincies opgestelde richtlijnen. 7 Zoals al geschetst bij het antwoord op vraag 1 zijn franchisers zelfstandige ondernemers. De groei van het aantal winkels dat opereert onder de vlag van een bepaalde formule houdt dus niet automatisch in dat de winkels in steden en dorpen steeds meer in handen komen van enkele grote ketens. In dorpen is dat zeker niet het geval. In de (grotere) steden wordt het winkellandschap w�l steeds meer gedomineerd door de grote ketens, hoewel ook daar de zelfstandige ondernemer nog steeds een belangrijke rol speelt. 8 Door de toename van het aantal winkels dat onder een formule opereert wordt het straatbeeld qua winkelaanbod in de verschillende steden en wijken inderdaad wat gelijksoortiger. Een ieder zal dit op zijn eigen manier waarderen. X Noot 1 ?NRC Handelsblad, 17 februari 2007. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 21:02:05 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 925 Vragen van het lid Wilders (PVV) aan de minister van Buitenlandse Zaken betreffende een klacht van de ambassadeur van Saoedi-Arabi� over uitspraken van het lid Wilders over de Profeet Mohammed en de Koran. (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Is het waar dat de ambassadeur van Saoedi-Arabi� heeft geklaagd over uitspraken mijnerzijds over de Profeet Mohammed en de Koran? Wat was de aard van de klacht? Bij wie en wanneer is geklaagd? Wat was uw reactie daarop? 2 Is de berichtgeving waar dat de Saoedische ambassadeur heeft ge�ist dat de door mij gemaakte opmerkingen terzake worden ingetrokken en dat ik een excuus aan de moslims zou moeten aanbieden 1 ? Wat was uw reactie daarop? 3 Is de ambassadeur van Saoedi-Arabi� indringend verteld dat Nederland een parlementaire democratie is met rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordigers die vrij zijn hun mening te verkondigen, dit in tegenstelling tot Saoedi-Arabi� waar democratische waarden, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst volledig ontbreken? Zo neen, waarom niet? 4 Heeft u duidelijk stelling genomen v��r de vrijheid van meningsuiting in Nederland en tegen de Saoedische bemoeienis met binnenlandse politieke aangelegenheden? Zo ja, op welke wijze heeft u dit de Saoedische ambassadeur te verstaan gegeven? Zo neen, waarom niet? 5 Bent u bereid op korte termijn de Saoedische ambassadeur te ontbieden en van hem te eisen zich niet langer met binnenlandse politieke aangelegenheden te bemoeien? Bent u bereid, indien de Saoedische ambassadeur dit weigert toe te zeggen, hem uit te wijzen en de Nederlandse ambassadeur uit Saoedi-Arabi� terug te roepen? 6 Bent u tevens bereid tijdens een mogelijk volgend onderhoud met de Saoedische ambassadeur namens mij aan te geven dat excuses mijnerzijds niet aan de orde zijn en dat ik geen woord zal terugnemen van hetgeen ik heb gezegd? Antwoord Antwoord van minister Verhagen (Buitenlandse Zaken). (Ontvangen 6 maart 2007) 1 t/ m 6 Er is geen sprake van een klacht van de ambassadeur van Saoedi-Arabi�. Wel heeft de ambassadeur laten weten gekwetst te zijn door de uitspraken van het lid Wilders. Hij gaf hierbij tezelfdertijd aan zeer wel bekend te zijn met de vrijheid van meningsuiting in Nederland en overwoog, noch eiste verdere stappen. Tegen deze achtergrond heeft mijn ambtvoorganger zich ertoe beperkt de Saoedische ambassadeur op hoog-ambtelijk niveau te doen ontvangen. De ambassadeur is erop gewezen dat Kamerleden geheel vrij zijn hun mening te uiten. Tevens is de ambassadeur bij deze gelegenheid te kennen gegeven dat de uitspraken van het lid Wilders geen weerspiegeling zijn van het regeringsstandpunt. X Noot 1 ?http:/ / www.muslimnews.co.uk/ news/ news.php?article=12370. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:56:00 | Aanhangsel van de Handelingen
  • Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 902 Vragen van het lid Van Miltenburg (VVD) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) afgekondigde uitgavenstop voor persoonsgebonden budgetten (pgb s). (Ingezonden 21 februari 2007) 1 Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) een uitgavenstop heeft afgekondigd voor persoonsgebonden budgetten (pgb s)? 1 2 Hoe kan het dat in februari het budget voor het hele jaar al is besproken? 3 Wat betekent de uitgavenstop in de praktijk? Ontvangen mensen met een toegekend pgb geen geld meer of worden nieuwe aanvragen voor een pgb niet meer gehonoreerd? 4 Geldt deze uitgavenstop voor alle regio s? Zo neen, in welke regio s zijn dan problemen? 5 Is het waar dat als er gemiddeld 300 pgb-houders per week bij komen de wachtlijsten snel zullen groeien? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Zo neen, waarom niet? 6 Is het waar dat veel pgb-houders mensen zijn die van zorg in natura overstappen naar een persoonsgebonden budget? Deelt u de mening dat in deze gevallen mensen altijd direct over hun budget moeten kunnen beschikken? Zo neen, waarom niet? 7 Is het waar dat nadat halverwege vorig jaar wachtlijsten ontstonden bij natura-aanbieders de vraag naar pgb s steeg? Heeft het huidige tekort te maken met die verschuiving? 8 Is er, van het extra geld dat het kabinet voor het bestrijden van de wachtlijsten beschikbaar stelde in 2006, een evenredig deel naar het pgb-budget overgeheveld? Zo neen, waarom niet? Gaat u dat nu alsnog doen? Zo ja, wanneer en om hoeveel geld gaat het? Zo neen, waarom niet? 9 Bent u bereid deze vragen voor het einde van dit krokusreces te beantwoorden? Antwoord Antwoord van staatssecretaris Bussemaker (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 1 maart 2007) 1 Ja. 2 Dat komt omdat de groei van het aantal budgethouders in 2006 groter is geweest dan geraamd. Deze groei is gedeeltelijk opgenomen in het pgb-subsidieplafond dat is vastgesteld voor 2007. Echter, doordat het aantal pgb-houders ook de laatste maanden van 2006 harder is gegroeid dan voorzien, is reeds in het begin van dit jaar door het CVZ gemeld dat er onvoldoende financi�le ruimte beschikbaar is om naast bestaande verplichtingen, nieuwe verplichtingen te kunnen aangaan, uitgaande van een correcte uitvoering van de pgb-regeling. 3 Het CVZ heeft een beleidsregel overschrijding subsidieplafond pgb AWBZ 2007 vastgesteld. In deze beleidsregel geeft het CVZ de zorgkantoren richtlijnen hoe te handelen als zij hun subsidieplafond hebben overschreden. Kortweg komen deze richtlijnen erop neer dat in geval van overschrijding van het subsidieplafond alle mensen met een toegekend pgb hun budget houden, ook na herindicatie, en dat het betreffende zorgkantoor een wachtlijst moet aanleggen voor nieuwe pgb-aanvragen. 4 Het CVZ heeft aan de zorgkantoren gemeld dat zij vanaf maandag 19 februari 2007 geen toekenningsbeschikkingen meer af kunnen geven indien het voor het betreffende zorgkantoor van toepassing zijnde subsidieplafond is overschreven. Het CVZ heeft mij per brief van 12-2-2007 laten weten dat dit de zorgkantoren van VGZ en Trias betreft. Zij hebben gemeld dat hun plafond inmiddels is overschreden. Het gaat dan in totaal om zes zorgkantoren. 5 De ervaring leert dat de groei van het aantal budgethouders zich moeilijk laat voorspellen. Met de inwerkingtreding van de Wmo kunnen mensen zich voor een pgb voor huishoudelijke verzorging tot hun gemeente wenden. Waren er eind 2006 in totaal zo n 95.000 budgethouders, vanaf�1-1-2007 zijn er ongeveer 57.000 budgethouders met een pgb in de AWBZ. De groeicurve van pgb-houders laat in de afgelopen jaren een stijgende lijn zien van 11% in 2004, naar 15% in 2005 en 18% in 2006. In 2006 is het aantal budgethouders in absolute zin toegenomen met zo n 1200 per maand. Het is dus inderdaad zo dat als er 300 pgb-houders per week bijkomen, en er wachtlijsten zijn, die snel zullen groeien. Dat vind ik ongewenst, daarom heb ik inmiddels met het CVZ afspraken gemaakt die inhouden dat er niet langer sprake is van wachtlijsten voor een pgb. In het kader van de Voorjaarsnota zal het Kabinet nadere besluiten nemen omtrent het subsidieplafond pgb in relatie tot het totale AWBZ budget. 6 Uit onderzoek blijkt dat er beduidend meer mensen zijn die nog niet eerder zorg ontvingen en dus nieuw instromen als budgethouder, dan dat er overstappers zijn die besluiten hun zorg in natura te verruilen voor een pgb. Recente regionale cijfers vanuit een deelrapportage uit het evaluatie-onderzoek dat ITS momenteel uitvoert naar het pgb, laten zien dat er wel een stijging van het aantal overstappers valt waar te nemen als je de jaren 2005 en 2006 met elkaar vergelijkt. ITS meldt dat er in 4 zorgkantoorregio s in 2005 9% van de budgethouders overstappers zijn en dat dit percentage in 2006 is gegroeid naar 21%. Op uw vraag of ik uw mening deel dat overstappers direct over een budget moeten kunnen beschikken, kan ik u antwoorden, dat ik dit even belangrijk vind voor mensen die een pgb aanvragen zonder overstapper te zijn. Beide groepen hebben immers een indicatie voor AWBZ zorg. 7 Het lopende evaluatie-onderzoek naar het pgb zal naar verwachting een antwoord op deze vraag kunnen geven. Momenteel is de indruk dat er geen vermindering van de groei van het aantal budgethouders optrad toen de wachtlijsten bij de natura-aanbieders waren verholpen. Dus het kan zijn dat de stijgende vraag naar pgb s gedeeltelijk te verklaren is door de optredende schaarste in het natura-aanbod in de zomer/ najaar van 2006, maar het is niet andersom zo dat het verhelpen van die schaarste heeft geleid tot een vermindering van de vraag naar pgb s. 8 Ja, er is een evenredig deel naar het pgb-budget overgeheveld. Gelet op de stijgende uitgaven voor het pgb in 2006 is het pgb-subsidieplafond voor 2007 opgehoogd met een bedrag van in totaal ?�182 miljoen. Dekking voor deze ophoging is onder andere gevonden in een herschikking van de beschikbare middelen. 9 Ja. X Noot 1 ?Trouw, 17 februari 2007. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:49:14 | Aanhangsel van de Handelingen
  • 30 935 Subsidiariteitstoets van het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren (COM(2006) 787 definitief) D BRIEF VAN DE BIJZONDERE COMMISSIE VOOR DE JBZ-RAAD VAN DE EERSTE KAMER Aan de voorzitter van de tijdelijke commissie subsidiariteitstoets ?Den Haag, 21 februari 2007 Onlangs ontving de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer het verzoek van de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets (TCS) tot toetsing van een richtlijnvoorstel van de Raad inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren (COM(2006) 787). De commissie heeft zich in haar vergadering van 13�februari jl. over het onderwerp van deze richtlijn laten informeren door de heren T.H.J. Joustra en G.M. de Vries. Van deze vergadering zal een openbaar verslag worden gemaakt. In de gedachtewisseling zijn kritische kantekeningen geplaatst bij de subsidiariteit en proportionaliteit van het richtlijnvoorstel. Het gesprek met deze deskundigen was daarom voor de bijzondere commissie van de JBZ-Raad aanleiding tot het stellen van schriftelijke vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens bood het de gelegenheid verduidelijking te vragen van een aantal punten die eerder in het BNC-fiche over dit richtlijnvoorstel door de regering naar voren waren gebracht. Een kopie van de brief aan de minister treft u bijgaand aan 1 . De in de brief gestelde vragen hebben alle betrekking op de subsidiariteit en proportionaliteit van de in de richtlijn voorgestelde maatregelen. Uit oogpunt van zorgvuldigheid zou de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad er de voorkeur aan willen geven om het antwoord van de minister te betrekken bij het opstellen van haar definitieve advies aan uw commissie. Om die reden zou zij de TCS willen verzoeken tot het verlengen van de reactietermijn tot uiterlijk 21�maart a.s. Bij een eventueel eerder antwoord van de minister zal zij zo snel als mogelijk haar advies uitbrengen. Graag verneemt zij of u haar verzoek tot uitstel kunt honoreren. Namens de voorzitter van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad, De griffier van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad, Van Dooren X Noot 1 De brief zal samen met het antwoord van de regering gedrukt worden als Verslag van een schriftelijk overleg. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:30:43 | Kamerstuk
  • 30 870 Subsidiariteitstoets van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Technologie-Instituut (COM(2006) 604 definitief/ 2) H nr. 7 BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE SUBSIDIARITEITSTOETS Aan: De voorzitter van de vaste commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs van de Eerste Kamer der Staten-Generaal De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 21 februari 2007 Bijgaand treft u aan de brief d.d. 8�februari 2007 die de vice-voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw M. Wallstr�m, heeft gezonden aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer 1 . De brief is een reactie op de brief van de voorzitters van beide Kamers der Staten-Generaal d.d. 7�december 2006 inzake de parlementaire subsidiariteitstoets van het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Technologie Instituut (COM(2006) 604). Uit de reactie van de Europese Commissie op de door de Kamers naar voren gebrachte subsidiariteitsbezwaren mag worden afgeleid dat het richtlijnvoorstel onverminderd op de Brusselse onderhandelingstafel ligt. Het is nu aan de Raad (en in het bijzonder de Nederlandse regering) om hierover een besluit te nemen. Gelet op de eerdere parlementaire behandeling van dit voorstel zou uw vakcommissie in het vervolg van het onderhandelingstraject de standpuntbepaling van de Nederlandse regering en de onderhandelingen in de Raad nauwgezet kunnen volgen. Met het oog op de verdere gedachtebepaling binnen uw commissie breng ik de brief van de vice-voorzitter van de Europese Commissie daarom graag onder uw aandacht. Ik vertrouw erop u voldoende te hebben ge�nformeerd. De voorzitter van de tijdelijke commissie subsidiariteitstoets, J. J. van Dijk X Noot 1 Kamerstukken I/ II 2006?2007, 30�870, G en nr. 6. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:18:25 | Kamerstuk
  • 29 427 ILO-verdragen nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Bij brief van 3�juli 2006 hebben ik en mijn ambtsgenoot minister Peijs van Verkeer en Waterstaat de Tweede en Eerste Kamer het verslag van de 94ste zitting van de Internationale Arbeidsconferentie, die van 7 tot en met 23�februari 2006 werd gehouden, aangeboden (Kamerstuk 29�427, nr.�28). Tijdens deze conferentie is op 23�februari 2006 het Maritieme arbeidsverdrag 2006 (Maritime Labour Convention 2006; MLC 2006) aangenomen. In deze brief hebben wij toegezegd dat het regeringsstandpunt ten aanzien van de eventuele bekrachtiging van het Maritieme arbeidsverdrag en de gevolgen daarvan op maritiem terrein, uiterlijk in februari 2007 aan de Tweede Kamer zullen worden aangeboden. Door middel van deze brief geef ik mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat aan deze toezegging gevolg. Ons voorlopig standpunt is dat wij in principe positief tegenover bekrachtiging van het verdrag staan. Dat er op dit moment slechts nog van een voorlopig standpunt kan worden gesproken, komt doordat er momenteel nog een uitgebreide analyse plaatsvindt van aan te passen en op te nemen wet- en regelgeving. Het definitieve standpunt ten aanzien van bekrachtiging zal pas met inachtneming van de resultaten van deze wetgevingsanalyse kunnen worden gevormd. Naar verwachting zal het definitieve standpunt in de loop van 2007 aan de Kamer kunnen worden medegedeeld. Vanzelfsprekend zullen bij de totstandkoming van dit definitieve standpunt ook de sociale partners worden geconsulteerd, overeenkomstig de internationaalrechtelijke voorschriften daarover. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht. Belang van het verdrag Het Maritieme arbeidsverdrag vormt de zogenaamde vierde pijler van de internationale maritieme zeevaartwetgeving van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), naast het Standards of Training Certification and Watchkeeping Verdrag (STCW), het Maritime Pollution Verdrag (MARPOL) en het Safety of Lifes at Sea Verdrag (SOLAS) en het consolideert en moderniseert op drie na alle bestaande maritieme verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Voor Nederland is er sprake van een aantal noviteiten, omdat niet eerder geratificeerde verdragen zijn ge�ncorporeerd en omdat bestaande verdragen zijn aangevuld met nieuwe verplichtingen of gewijzigd zijn opgenomen. Indien het Maritieme arbeidsverdrag wereldwijd wordt geratificeerd en de doelstellingen uit het verdrag worden gerealiseerd betekent dit een aanzienlijke verbetering van het mondiale level playing field in de zeevaartsector en een bevordering van betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor alle zeevarenden. Daarnaast is ratificatie mede gelet op de concurrentiepositie van Nederland van groot belang. Ook de Europese Commissie hecht veel waarde aan de bekrachtiging van het verdrag door de lidstaten en heeft diverse malen het belang van spoedige ratificatie benadrukt. Naar alle waarschijnlijkheid wordt in de Transportraad die op 22�maart 2007 in Brussel wordt gehouden een voorstel van de Europese Commissie voor een Raadsbeschikking aangenomen waarin de EU-lidstaten worden gemachtigd op basis van artikel 42 EG tot ratificatie over te gaan. Dit voorstel behelst een inspanningsverplichting voor de lidstaten om voor uiterlijk eind 2010 het ratificatieproces te voltooien. Stand van zaken Momenteel wordt een uitgebreide wetgevingsanalyse uitgevoerd naar de gevolgen van ratificatie van het Maritieme arbeidsverdrag voor onze nationale wet- en regelgeving. Onderzocht wordt welke bepalingen in overeenstemming met het verdrag moeten worden gebracht alvorens tot ratificatie kan worden overgegaan. Vanwege de omvang van het verdrag en de complexiteit van de werkzaamheden is dit onderzoek nog niet afgerond. De verwachting is dat de analyse in het eerste kwartaal van 2007 zal zijn voltooid. Op dit moment ziet het ernaar uit dat de belangrijkste gevolgen voor Nederland bij bekrachtiging van het verdrag gelegen zullen zijn in aanpassing van het arbeidsrecht voor zeevarenden. Tevens lijkt het erop dat de extra ge�ntroduceerde vlaggenstaatinspectie alsmede de havenstaatcontrole op arbeidsen sociale normen in de zeevaart wijzigingen in wet- en regelgeving met zich zullen brengen. Definitieve standpuntbepaling Alvorens het definitieve regeringsstandpunt aan de Kamer voor te kunnen leggen, dient eerst aan de hand van de wetgevingsanalyse te worden bezien welke wijzigingen en aanvullingen in onze wet- en regelgeving noodzakelijk zijn bij bekrachtiging van het verdrag. Daarnaast dienen de sociale partners en onze Koninkrijksdelen te worden geconsulteerd over het standpunt ten aanzien van bekrachtiging. Gelet hierop zal het definitieve standpunt naar verwachting in de loop van 2007 aan de Kamer kunnen worden gestuurd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:10:42 | Kamerstuk
  • 30 977 AIVD nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Inleiding Bij deze informeer ik u op hoofdlijnen over de inhoud van het Jaarplan 2007 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), alsook over het meerjarig ontwikkelprogramma Prospect 2007 dat sinds medio 2005 door de dienst wordt uitgevoerd. Het is voor de tweede keer dat de Tweede Kamer op hoofdlijnen ge�nformeerd wordt over de inhoud van een jaarplan van de AIVD. De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer zal het integrale jaarplan ontvangen. De Tweede Kamer ontvangt overigens wel het Jaarverslag van de AIVD waarin verantwoording over het uitgevoerde beleid wordt afgelegd. Het Jaarverslag 2006 wordt medio mei aan de Tweede Kamer aangeboden. Het Jaarplan AIVD verschaft mij sinds 2006 een verbeterd mechanisme om de dienst aan te sturen en bevordert een doelgerichte samenwerking tussen de AIVD en zijn strategische relaties. In de gesprekken met strategische relaties zijn over de vorm en inhoud van de samenwerking en wederzijdse informatieverstrekking afspraken gemaakt, welke regelmatig ge�valueerd worden. Door deze werkwijze is het mogelijk re�le verwachtingen te scheppen over de mogelijkheden en beperkingen van de dienst. De dienst dient zich zodanig te organiseren dat flexibel kan worden ingespeeld op onvoorziene situaties en ontwikkelingen die acute aandacht en onmiddellijke inzet van de AIVD vragen. De AIVD zal in dergelijke situaties na mijn goedkeuring de prioriteitsstelling aanpassen. Op dit moment zijn geen grote verschuivingen te verwachten in capaciteitsinzet. Jaarplan AIVD op hoofdlijnen Investeringsrichtingen in 2007 Het jaarplan 2007 beschrijft de prioriteiten en investeringsrichtingen op strategisch niveau die tot stand zijn gekomen op basis van eigen risicoanalyse en na consultatie met samenwerkingspartners en belangendragers. De taakuitvoering vindt plaats binnen de missie van de AIVD. In 2007 zal het versterken van de operationele slagkracht van de dienst voorop staan, alsmede de kwantitatieve en kwalitatieve groei. Hierbij zijn de volgende investeringsrichtingen op onderstaande aandachtsgebieden en werkterreinen van belang: ? terrorismebestrijding en het tegengaan van radicaliseringsprocessen; ? rechts extremisme; ? contra-inmenging; ? de inlichtingentaak buitenland, in het bijzonder op energievoorzieningszekerheid; ? veiligheidsonderzoeken; ? beveiligingsbevordering en het stelsel Bewaken en Beveiligen; ? uitbreiding en verdere ontwikkeling van (bijzondere) inlichtingenmiddelen; ? het strategisch relatiemanagement van de dienst en internationale en Europese samenwerking teneinde informatie-uitwisseling verder uit te bouwen; ? de verdere ontwikkeling en professionalisering van de organisatie. Aandachtsgebieden in 2007 In het jaarplan 2007 wordt van elk aandachtsgebied een algemeen beeld geschetst, aangegeven welke onderzoeksactiviteiten de dienst van plan is te ondernemen en welke partners in het externe (veiligheids)netwerk gemobiliseerd kunnen worden. Hieronder zullen de verschillende aandachtsgebieden voor 2007 kort weergegeven worden. Terrorismebestrijding en het tegengaan van radicaliseringsprocessen Het onderzoek naar jihadistisch terrorisme en radicalisering in binnen- en buitenland zal in 2007 een topprioriteit voor de AIVD blijven. Bij terrorismebestrijding in Nederland staat de zogenaamde brede benadering centraal. Dit houdt in dat het plegen van terroristische geweldsactiviteiten wordt gezien als het sluitstuk van een radicaliseringsproces dat verloopt van niet ge�ntegreerd zijn, via radicalisering en rekrutering naar bereidheid om aanslagen te plegen. Daarnaast kunnen radicaliseringsprocessen leiden tot andere ontwrichtende effecten op de samenleving, zoals onverdraagzaam isolationisme en het streven naar eigenrichting. De AIVD stelt zich daarbij ten doel inzicht te krijgen in alle stadia van de hierboven beschreven radicaliseringsprocessen, en in de nationale en internationale factoren die daarop van invloed zijn. Bij de brede benadering en aanpak van terrorisme en radicalisering staat centraal dat interventiemogelijkheden niet alleen in de repressieve maar zeker ook in de preventieve sfeer plaatsvinden. Tegen deze achtergrond informeert de AIVD onderdelen van de rijksoverheid en tevens de lokale overheden over de waargenomen trends en ontwikkelingen op het gebied van terrorisme en radicalisering. Voorts zijn inlichtingen over ontwikkelingen op het gebied van internationaal terrorisme mede van belang om de Nederlandse regering in staat te stellen standpunten te bepalen over het te voeren buitenlandse beleid. Links- en rechts-extremisme De AIVD onderscheidt op basis van organisatiegraad en conformisme aan het Nederlandse politieke bestel drie verschillende stromingen binnen extreem rechts: Neonazi s, burgerlijk extreem rechts en ongeorganiseerd extreem rechts. Het rechtsextremisme blijft qua aard en omvang een beperkt fenomeen en manifesteert zich vooral op straat. Daarbij is geen sprake van ��n front, maar van een aantal kleine groepen en bewegingen die redelijk flu�de zijn. De AIVD zal hierop in 2007 extra investeren. Op het gebied van links-extremisme en dierenrechtenactivisme zal de inspanning van de AIVD op het huidige niveau worden gehandhaafd. Contra-inmenging Bij contra-inmenging worden die dreigingen onderzocht die uitgaan van vreemde mogendheden en die gericht zijn tegen de nationale veiligheid en andere gewichtige Nederlandse belangen en daar schade aan toe kunnen brengen. Het gaat daarbij om heimelijke activiteiten gericht op het verwerven van geheime militaire, politieke, economische en wetenschappelijke informatie en het be�nvloeden van de politiek-ambtelijke besluitvorming veelal uitgevoerd met inzet of onder aansturing van inlichtingendiensten, maar ook door inzet van andere (semi-)overheidsorganen en private ondernemingen. Daarnaast richten deze diensten zich ook op het be�nvloeden van in Nederland aanwezige migrantengemeenschappen, het controleren en intimideren van in ons land verblijvende opposanten, en de illegale verwerving van apparatuur, grondstoffen en kennis voor de productie van massavernietigingswapens. In 2007 intensiveert de AIVD het onderzoek naar inmengingsactiviteiten door buitenlandse inlichtingendiensten en andere staatsbelangen ondersteunende actoren met als doel deze inmengingsactiviteiten aan het licht te brengen, te be�indigen en nieuwe te voorkomen. Inlichtingentaak buitenland In het kader van de inlichtingentaak buitenland verricht de AIVD onderzoeken naar (internationaal) terrorisme en radicalisering, de proliferatie van massavernietigingswapens, politieke, etnische of religieuze spanningen of geschillen in specifieke landen of regio s, ongeacht of zij binnen of tussen landen optreden die kunnen leiden tot een bedreiging voor de internationale stabiliteit of internationale rechtsorden. Daarnaast verricht de AIVD specifiek onderzoek naar energievoorzieningszekerheid. Dit laatste thema is in 2006 aan de inlichtingentaak buitenland toegevoegd, wegens de Nederlandse afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Hiertoe is informatie over de ontwikkelingen over en bedreigingen van de energie-infrastructuur en stabiliteit van doorvoer- en producentenlanden, van cruciaal belang. De activiteiten van de AIVD op dit gebied worden in 2007 ge�ntensiveerd en dragen bij aan het Nederlandse beleid op het gebied van energievoorzieningszekerheid. Veiligheidsonderzoeken Functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden, kunnen worden aangewezen als vertrouwensfuncties. Een persoon mag pas een vertrouwensfunctie bekleden als de AIVD een verklaring van geen bezwaar (VGB) heeft afgegeven. Het veiligheidsonderzoek ligt hieraan ten grondslag. De oplopende doorlooptijden van de veiligheidsonderzoeken, onder andere veroorzaakt door de sterk toegenomen instroom van met name het arbeidsintensieve A-onderzoek, zijn al jaren een bron van zorg. De AIVD heeft zich ten doel gesteld het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken structureel te verbeteren. In 2007 zullen capaciteitsafspraken gemaakt worden met grote afnemers van veiligheidsonderzoeken zodat afnemers meer zicht en greep krijgen op de impact van de doorlooptijden op hun bedrijfsvoering. De investering bestaat eruit dat er geen extra capaciteit wordt ingezet, maar dat een aantal projecten wordt uitgevoerd met als doel de beheersbaarheid en uitvoering van veiligheidsonderzoeken te vergroten. Deze projecten zijn gelieerd aan het dienstbrede ontwikkelprogramma Prospect 2007, dat in deze brief ook aan de orde zal komen. Beveiligingsbevordering en het stelsel Bewaken en Beveiligen De AIVD heeft een nieuwe visie op zijn beveiligingsbevorderende taak ontwikkeld. De investering bestaat uit de verlegde focus van de AIVD binnen deze taak van het geven van weerstandsverhogende adviezen naar het geven van specifieke dreigingsinformatie, afgestemd op opgebouwde kennis en expertise over het belang. Hierbij wordt bijzondere aandacht gegeven aan de specifieke kwetsbaarheden ten aanzien van dat belang (bijvoorbeeld kritische bedrijfsprocessen binnen een vitale sector) zodat de afnemers zelf de nodige weerstandsverhogende maatregelen kunnen treffen. In 2007 zal de nadruk liggen op het implementeren van de nieuwe visie op de beveiligingsbevorderende taak, waarbij adequate communicatie met de afnemers voorop staat. In het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen levert de AIVD verscheidene producten aan de Nationaal Co�rdinator Terrorismebestrijding (NCTb). Deze producten geven inzicht in dreigingen tegen specifieke personen, diensten en objecten. In 2004 is besloten tot een structurele verhoging van het budget van de AIVD ten behoeve van de capaciteit voor het vervaardigen van producten in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen. Dankzij de recente wijziging van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002), waarbij de bijdrage van de AIVD aan het stelsel Bewaken en Beveiligen een wettelijke verankering kreeg, kan de AIVD in 2007 geheel werken conform het stelsel Bewaken en Beveiligen. Veelal in overleg met de NCTb wordt bepaald voor welke personen, objecten en diensten de AIVD in 2007 dreigings- en risicoanalyses opstelt. Tevens levert de AIVD aan de NCTb dreigingsanalyses ten behoeve van het Alerteringssyteem terrorismebestrijding. Organisatieontwikkeling: ontwikkelprogramma Prospect 2007 Mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD (CBE) is in 2005 het ontwikkelprogramma Prospect 2007, Ontwikkelprogramma AIVD voor Kwaliteit en Groei geformuleerd. Uitgangspunt van dit programma is dat de AIVD duurzaam moet kunnen voldoen aan gerechtvaardigde verwachtingen. Prospect 2007 loopt vooralsnog ten einde in 2007. Centraal in het ontwikkelprogramma staat de in 2005 herijkte missie van de AIVD: De AIVD staat voor de nationale veiligheid door tijdig dreigingen en risico s te onderkennen die niet direct zichtbaar zijn. Hiertoe doet de dienst onderzoek in binnen- en buitenland. De AIVD deelt gericht kennis en informatie die samenwerkingspartners en belangendragers in staat stelt gepast maatregelen te nemen. De AIVD signaleert, adviseert en mobiliseert anderen en reduceert zelfstandig risico s. Hiermee vervult de dienst zijn eigen rol in het netwerk van overheidsorganisaties die de veiligheid nationaal en internationaal beschermen. Met deze missie positioneert de dienst zich nadrukkelijk aan de voorkant van de nationale veiligheid en wordt het belang van het delen van kennis en samenwerking met anderen eveneens benadrukt. Ter ondersteuning van deze missie zijn vier kerncompetenties van de dienst vastgesteld: het onderzoekend, duidend, mobiliserend en handelend vermogen. Deze kerncompetenties worden met Prospect 2007 op samenhangende en structurele wijze versterkt. Daarnaast zijn er projecten geformuleerd om de snelle groei van de dienst in goede banen te leiden en om de ondersteunende werkprocessen van te versterken. Hieronder volgt, op hoofdlijnen, een overzicht van de voor 2007 geplande resultaten van Prospect 2007 . Intelligent en veilig groeien In 2007 zal de geplande groei (van 945 fte begin 2005 tot ca. 1500 fte in 2009) verder gestalte krijgen. De groeidoelstelling voor 2007 bedraagt ca. 150 fte. Om deze snelle groei ook veilig te laten plaatsvinden, ontvangen alle nieuwe AIVD-medewerkers gedurende een jaar intensieve begeleiding op de werkplek. Dit instrument is ontwikkeld als additionele maatregel naast de zorgvuldige screening en eigen opleiding van nieuwe medewerkers. Onderzoekend vermogen De AIVD investeert in 2007 in een kwalitatieve en kwantitatieve groei van onderzoeksmogelijkheden voor het onderkennen van niet zichtbare dreigingen. Er wordt ge�nvesteerd in technologische hoogwaardige middelen, maar ook in meer traditionele middelen zoals Human Intelligence . Voor het binnenland gaat daarnaast de aandacht uit naar de doorontwikkeling van de CT Infobox. Voor het buitenland ligt de nadruk op het vergroten van het rendement van de liaisonposten. Om al deze nieuwe en bestaande onderzoeksmogelijkheden goed te kunnen benutten wordt extra aandacht besteed aan de optimale gecombineerde inzet van inlichtingenmiddelen Duidend vermogen In 2007 zal de dienst doorgaan met versterken van het vermogen om op eenduidige en herleidbare wijze veiligheidsgerelateerde informatie van context en betekenis te voorzien. De opleiding en begeleiding van medewerkers wordt ge�ntensiveerd. Versterkte analyse van dienstbrede kennis en expertise op het gebied van jihadistisch terrorisme met inbegrip van radicaliseringsprocessen zal in 2007 moeten leiden tot nieuwe inzichten en aangrijpingspunten voor zowel intern als extern gebruik. Daarnaast zal de dienst in 2007 de aansluiting met externe kennisdragers (zoals instellingen voor wetenschappelijk onderzoek) versterken. Ook zal binnen de organisatie een nieuwe methodologie voor strategische kennisverwerving ge�mplementeerd worden, waardoor de dienst beter in staat zal zijn tijdig op mogelijke ontwikkelingen op de lange termijn in te spelen. Mobiliserend vermogen De exploitatie van informatie en kennis door de AIVD dient samenwerkingspartners en belangendragers in staat te stellen gepaste maatregelen te nemen teneinde dreigingen en risico s te reduceren. In dit kader verstevigt de AIVD de relatie en samenwerking met onder andere lokale overheden, landelijke (beleids-)partners en andere diensten binnen het Koninkrijk. Een voorbeeld hiervan is deelname aan het programma Veiligheidsverbetering door Information Awareness (VIA), samen met de NCTb, het KLPD en het NFI. Dit programma ontwikkelt metamodellen voor indexering van gegevens die op verschillende wijzen zijn opgeslagen bij (semi-)overheid en bedrijfsleven en betekent een innovatie op het terrein van terrorisme- en criminaliteitsbestrijding. Ten aanzien van alle behoeftestellers en belangendragers blijft verwachtingenmanagement van groot belang. Hiertoe wordt het relatiebeheer volgens de systematiek van Key Account Management doorontwikkeld en in 2007 ge�valueerd. Handelend vermogen Als dreigingen en risico s niet door tijdige maatregelen van samenwerkingspartners en belangendragers kunnen worden gereduceerd, kan de AIVD overgaan tot het zelfstandig reduceren van dreigingen. Het gaat bij het handelend optreden tegen specifieke tegen de nationale veiligheid gerichte activiteiten om het ontmoedigen of in de kiem te smoren met als uiteindelijke doel (preventief) voorkomen dat de ermee gepaard gaande risico s werkelijkheid worden. Met name zullen maatregelen worden bevorderd en eventueel getroffen indien er geen betere bestuurlijke maatregelen voor handen zijn of indien latere bestuurlijke acties naar verwachting gepaard zullen gaan met onevenredige inspanningen en risico s voor de in het geding zijnde belangen. Onder het toepassingsgebied van deze bijzondere bevoegdheid wordt tevens de mogelijkheid begrepen om technische hulpmiddelen aan te wenden ten behoeve van het bevorderen of treffen van maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan maatregelen in de sfeer van het internet. De betreffende juridische en methodologische kaders zijn inmiddels vastgesteld, zodat dit handelend vermogen in 2007 in de operationele werkprocessen kan worden opgenomen. Ondersteunende processen In 2007 zal het inlichtingenproces meer in detail worden beschreven met als doel de sturing op de samenhang tussen inwinning, bewerking, analyse en exploitatie te verbeteren. In aansluiting op het ontwikkelde management informatiesysteem zal een nieuw sturingsmodel worden ge�mplementeerd. In 2007 zal ook de oplevering plaatsvinden van de eerste fase van de nieuwe informatiehuishouding van de AIVD. De nieuwbouw en renovatie van de nieuwe huisvesting in Zoetermeer verloopt volgens planning. Naar verwachting wordt de nieuwe huisvesting eind 2007 opgeleverd en in gebruik genomen. Voorts zal mede in het kader van de nieuwe huisvesting van de AIVD in 2007 een aantal fysieke en technische maatregelen worden getroffen om de informatie-beveiliging te verbeteren. Het feit dat begin 2006 uit publicaties in de Telegraaf bleek dat een aanzienlijke verzameling gekopieerde documenten uit een afgesloten werkdossier van de BVD, in strijd met de regels, buiten het gebouw was gebracht, heeft de noodzaak van een optimaal beveiligingsniveau nog eens onderstreept. De Tweede Kamer is ingelicht over het ingestelde (Vir-bi) onderzoek dat in het bijzonder naar de schade en mogelijke maatregelen om dit soort incidenten te voorkomen, is uitgevoerd. Inmiddels heeft de AIVD een nieuw intern beveiligingsplan opgesteld. Het nieuwe beveiligingsplan, de uitvoeringsregels en de interne communicatie daarover zullen met voorrang in 2007 worden uitgevoerd. Tot slot kan worden opgemerkt dat het ontwikkelprogramma van de AIVD getoetst wordt door de eigen audit-dienst van BZK en een reviewgroep van externe experts op het gebied van organisatieverandering. De periodieke aanbevelingen van deze experts zijn van groot belang voor het management en bijsturen van het ontwikkelprogramma. Uiteraard heb ik zelf ook bijzondere aandacht gegeven aan Prospect 2007 . Naast de reguliere schriftelijke en mondelinge rapportages heb ik de dienst een aantal malen bezocht om mij persoonlijk op de hoogte te stellen van de voortgang van het ontwikkelprogramma. Naar aanleiding daarvan concludeer ik dat de AIVD een forse inspanning pleegt om Prospect 2007 op de juiste wijze te implementeren, en dat er al veel resultaten zijn geboekt. Dit geeft mij het vertrouwen dat het ontwikkelprogramma de komende periode met succes zal worden afgerond en dat de dienst inderdaad duurzaam zal kunnen voldoen aan gerechtvaardigde verwachtingen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:10:36 | Kamerstuk
  • 19 637 Vreemdelingenbeleid nr. 1129 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Op 20�december 2006 heeft het kamerlid De Wit een motie ingediend strekkende tot het per direct bieden van categoriale bescherming aan asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Irak (TK vergaderjaar 2006?2007, 19�637, nr.�1118). Op basis van de toen beschikbare informatie heb ik de motie ontraden. Deze motie is op de genoemde datum door uw Kamer aangenomen. Naar aanleiding van de vorenbedoelde motie heb ik bij brief van 27�december 2006 (TK vergaderjaar 2006?2007, 19�637, nr.�1120) uw Kamer meegedeeld dat ik schriftelijk zal reageren ter zake de uitvoering van de onderhavige motie. Daarbij heb ik voorts aangegeven dat in de tussentijd vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak niet zullen worden uitgezet, maar op gelijke wijze zullen worden behandeld als de vreemdelingen waarop de motie van 13�december 2006 (mogelijke pardonregeling) ziet, met uitzondering van degenen die op grond van Verordening EG/ 343/ 2003 kunnen worden overgedragen aan een andere EU-lidstaat. Inmiddels is nieuwe informatie voorhanden omtrent de algehele situatie in Irak, welke is neergelegd in het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen mijn Ministerie wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van de besluitvorming inzake de wijze van uitvoering van de vorenbedoelde motie. Vanwege de reeds getroffen voorbereidingen zal de besluitvorming kort na het aantreden van het nieuwe kabinet kunnen plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande verzoek ik u dan ook mij ter zake uitstel te willen verlenen. De minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin X Noot 1 I.v.m. een tekstuele wijziging in de tweede alinea. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 20:04:32 | Kamerstuk
  • 27 561 Nationaal Antennebeleid nr. 32 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Bij brief van 15�februari 2007 (kenmerk 07-VROM-B-010) heeft de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mij verzocht het RIVM een second opinion te laten opstellen van het Zwitsers UMTS-onderzoek, zoals dat openbaar is gemaakt via het artikel �MTS Based Station-like Exposure, Well-Being and Cognitive Performance en de Kamer daarover te informeren. Mijn reactie hierop is als volgt. Zoals bij de beantwoording op vragen van het lid Van Dam d.d. 14�juli 2006 (TK 2005?2006, nr. 1837) aangegeven, is het Zwitsers onderzoek kort na publicatie door het RIVM beoordeeld in het briefrapport Blootstelling aan elektromagnetische velden en UMTS basisstation: welbevinden en cognitieve functies ? beoordeling van het Zwitsers onderzoek . Het briefrapport stuur ik u hierbij als bijlage mee. 1 Mede op basis van de beoordeling door het RIVM heb ik mijn standpunt inzake het onderzoek genomen en aan de Tweede Kamer gecommuniceerd (TK 2005?2006, 27�561, nr.�28). Onlangs (d.d. 15�februari jl.) is het Zwitsers onderzoek uitvoerig beoordeeld door de Gezondheidsraad. Deze beoordeling is in het Elektromagnetische velden, Jaarbericht 2006 gepubliceerd. Hierin is een overzicht en beoordeling van de meest recente wetenschappelijke kennis over de mogelijke effecten van elektromagnetische velden, zoals die van UMTS, uiteengezet. Dit Jaarbericht is door de Gezondheidsraad aan u toegezonden en hierin wordt uitvoerig ingegaan op het Zwitserse onderzoek. Ten aanzien van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen effect op het welbevinden is gevonden. Hiernaast geeft de Gezondheidsraad aan dat recent onderzoek, geen aanwijzingen geeft dat blootstelling aan de radiogolven van UMTS-zendmasten gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Naar mijn oordeel zijn de door RIVM en Gezondheidsraad uitgevoerde beoordelingen van het Zwitsers onderzoek toereikend. Ik ga er dan ook vanuit dat daarmee aan uw verzoek is voldaan. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. L. B. A. van Geel X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 19:51:36 | Kamerstuk
  • 30 800 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2007 nr. 70 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Graag bieden wij u hierbij de regeringsreactie op het advies De rol van NGO s en bedrijven in internationale organisaties van de Adviesraad Internationale Vraagstukken aan. 1 Het advies ging u toe bij brief van 5�december 2006 (Kamerstuk 2006?2007, 30�800 V, nr.�49). Een eensluidende brief zenden wij aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De Minister van Buitenlandse Zaken, B. R. Bot De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven X Noot 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 19:51:35 | Kamerstuk
  • 30 800 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2007 18 106 Voortgang rivierdijkversterkingen nr. 56 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 In vervolg op mijn brieven van 19�september 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006?2007, 18�106, nr.�177) en 16�oktober 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006?2007, 30�800 A, nr.�6) en naar aanleiding van de brief van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 13�december 2006 met betrekking op de aanvullende toetsrapportage Europoortkering/ Maeslantkering, bericht ik u als volgt. Op basis van aanvullende rapportages over de Maeslantkering van de beheerder, i.c. Rijkswaterstaat dienst Zuid-Holland, komt Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland tot de conclusie dat de Maeslantkering onvoldoende scoort en daarmee het predicaat voldoet niet krijgt. Ik neem dat oordeel over. Als gevolg van dit toetsresultaat geeft Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan dat zes km dijk in het achterland van de Maeslantkering, die op zichzelf in de Landelijke Rapportage Toetsing 2006 zijn goedgekeurd, alsnog moet worden versterkt. Hoewel het nog niet duidelijk is in hoeverre de faalkans van de Maeslantkering verder kan worden geoptimaliseerd ? alle verbetermogelijkheden zijn immers nog niet uitgevoerd ? heb ik besloten om deze zes km alsnog in het Hoogwaterbeschermingsprogramma op te nemen. Daarmee zullen deze dijken volgens de afgesproken landelijke prioritering worden ingepland. Overigens laat ik de twee afgekeurde kunstwerken in het achterliggende gebied vooralsnog buiten beschouwing. Het oordeel over alle kunstwerken in het achter de Maeslantkering gelegen gebied zal in de volgende ronde toetsen op veiligheid nader uitgewerkt dienen te worden, aangezien van de in totaal 217 kunstwerken in het gebied nog 192 het predicaat geen oordeel hebben. In antwoord op de motie Van Hijum en Boelhouwer uit het begrotingsdebat 2007 van oktober 2006, zal ik u voor 1�april 2007 een actualisatie van het Hoogwaterbeschermingsprogramma doen toekomen. De verbetermaatregelen aan de zes km waterkeringen in het achterland van de Maeslantkering, die als gevolg van de hogere faalkans van de Maeslantkering het predicaat voldoet niet krijgen, zullen hierbij worden meegenomen. Volledigheidshalve wijs ik u er op dat de financiering van deze verbetermaatregelen voor rijksfinanciering in aanmerking komen. In dat licht wil ik graag opmerken dat de financiering van de Maeslantkering destijds vrijwel volledig door het rijk is opgebracht. De waterschappen en de provincie Zuid-Holland hebben destijds 30 miljoen gulden (circa 13,6 miljoen euro) bijgedragen op een totaal bedrag van circa 1 miljard gulden (ruim 450 miljoen euro). Met het opnemen van deze verbetermaatregelen wordt een robuuste uitgangssituatie gecre�erd voor de verdere optimalisatie van de Maeslantkering, waaronder het uitvoeren van een verificatietest en het uitvoeren van testen onder stormcondities. De testplannen zullen medio oktober 2007 ? voor het stormseizoen 2007?2008 ? gereed zijn. Of zich in dat stormseizoen al een weersituatie voordoet die zich leent voor een dergelijke test, moet natuurlijk worden afgewacht. Zoals eerder aangekondigd zal ik ook de systeemanalyse Rijn-Maasmonding, die conform planning in oktober 2007 wordt afgerond, aan uw Kamer doen toekomen. In deze systeemanalyse worden alle factoren, die van invloed zijn op de veiligheid tegen overstroming in de Rijn-Maasmonding, in samenhang beschouwd. Deze analyse wordt in nauwe samenwerking met waterschappen en provincie uitgevoerd. Ten aanzien van de veiligheid in de buitendijkse gebieden merk ik het volgende op. Ik ben verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van veiligheid van binnendijkse gebieden. Over de wijze waarop over de invloed van de verhoogde faalkans van de Maeslantkering op de buitendijkse gebieden naar belanghebbenden wordt gecommuniceerd, wordt overleg gevoerd tussen Rijkswaterstaat dienst Zuid-Holland, provincie Zuid-Holland, gemeenten en waterschappen. Deze brief wordt in afschrift gezonden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en de betrokken waterschappen. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 19:50:32 | Kamerstuk
  • 29 325 Maatschappelijk Opvang nr. 12 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2007 Inleiding en samenvatting In het standpunt op het IBO-rapport over de maatschappelijke opvang heeft het kabinet zijn visie op de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang neergelegd. 1 Het kabinet wil bereiken dat niemand tegen zijn wil op straat verblijft en dat er goede opvang is voor vrouwen die door crisissituaties vanwege huiselijk geweld niet thuis kunnen blijven. Daarvoor is het nodig dat mensen na hun verblijf in een opvangvoorziening de woon- en zorgvoorzieningen krijgen die hen in staat stellen binnen hun mogelijkheden volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Dit vraagt een samenhangend lokaal beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn �n aanpalende terreinen. Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft het kabinet de mogelijkheid van de gemeenten om dit beleid te voeren, versterkt. Het Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk& G4 (verder het Plan genoemd) geeft aan dat beleid een extra impuls. Het voorziet centrumgemeenten en instellingen, binnen de bestaande wettelijke kaders, van nieuwe instrumenten. Die moeten het mogelijk maken dat voor de doelgroep van het Plan (voor de G4, 21�800 mensen in een kwetsbare situatie) een individueel trajectplan wordt opgesteld waarin persoonlijke doelen zijn opgenomen op de terreinen wonen, inkomen, zorg en dagbesteding. Het uiteindelijke doel is dakloosheid sterk te verminderen. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd jaarlijks te rapporteren over de uitvoering van het Plan. 2 Daarom is deze brief niet alleen de derde rapportage over de uitvoering van het kabinetsstandpunt op het bovengenoemde IBO-rapport en van het Plan Verloedering en Overlast. 3 In het vervolg gaan deze rapportages ook over de voortgang van het Plan. Ik stuur deze rapportage mede namens de ministers van BZK, Justitie en VROM, de ministers voor BVK en IJPR, en de staatssecretaris van SZW. Bijgevoegd bij deze rapportage ontvangt u het rapport Maat en baat van de vrouwenopvang . 1 Paragraaf�2.3 bevat mijn reactie op het rapport waarom de Tweede Kamer heeft verzocht. 2 De rapportage spitst zich toe op de speerpunten uit het kabinetsbeleid voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang: ? Integrale en persoonsgerichte aanpak (Plan-doelstelling); ? Betere doorstroom in de opvangvoorzieningen: mensen blijven niet langer dan nodig is in de maatschappelijke opvang; ? Vermindering van de overlast: overlastgevende dak- en thuislozen worden eerder en effectiever geholpen, waardoor hun overlastgevend gedrag vermindert; ? Beschikbare capaciteit van de vrouwenopvang wordt uitgebreid; ? Huiselijk geweld wordt beter aangepakt, en Informatie over de maatschappelijke opvang wordt beter. De belangrijkste resultaten in 2006: Plan van aanpak ? Drie van de vier grote steden werken met een Centrale Toegang. ? De zorgverlening aan de doelgroep is met ?�15 mln. (AWBZ) uitgebreid. Hierover hebben steden met zorgkantoren afspraken gemaakt. ? Er komt een voorziening Duurzaam verblijf voor personen die lijden aan langdurige drugsverslaving en ernstige psychiatrische stoornissen, al dan niet in combinatie met lichamelijke verwaarlozing. ? De G4 hebben meer ge�nvesteerd in trajecten schuldhulpverlening. Verbeteren van de doorstroom in de maatschappelijke opvang ? In 2006 is ?�1 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering maatschappelijke opvang. ? Op lokaal niveau ontwikkelen vooral corporaties steeds meer initiatieven voor geschikte huisvesting voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang. Door 20 pilots te ondersteunen, zijn nieuwe huisvestingsvormen gecre�erd. ? Dankzij de modernisering van de AWBZ is de toegang tot de AWBZ voor cli�nten uit de maatschappelijke opvang sterk verbeterd. Instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang hebben voor bijna ?�110 mln. productieafspraken gemaakt met zorgkantoren. ? Intentieverklaring tussen verschillende partijen om de samenwerking ter voorkoming van problematische schulden te verbeteren. ? De samenwerking tussen Justitie en de G4 krijgt in de praktijk steeds meer vorm en inhoud conform de modelprocedure Aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie . Zo zijn alle 183 medewerkers maatschappelijke dienstverlening (MMD-ers) inmiddels aangesteld binnen de penitentiaire inrichtingen en hebben 240 gemeenten, waaronder de G4 een co�rdinatiepunt ingericht. Verbeteren van de aanpak van verloedering en overlast ? Door de overheveling per 1�januari 2007 van AWBZ-middelen (?�60,6 mln.) voor OGGz-activiteiten naar de Wmo zijn centrumgemeenten beter in staat de toeleiding tot zorg van zorgmijders te regelen. ? De mogelijkheden om de wet Bopz te gebruiken voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang zijn verbeterd. Versterken (van de capaciteit) van de vrouwenopvang ? In 2006 is ?�1 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang. ? Het landelijk dekkend netwerk van noodplaatsen voor 110 mensen is gerealiseerd. Verbeteren van de aanpak van huiselijk geweld ? Alle 35 centrumgemeenten vrouwenopvang beschikken over een advies- en steunpunt huiselijk geweld (ASHG). ? De wet Tijdelijk Huisverbod is bij de Tweede Kamer ingediend. Voor de hulpverlening heeft het kabinet vanaf�2008 ?�2,6 mln. extra beschikbaar gesteld. Verbeteren van de informatievoorziening ? Er is een pilot gestart om in de tweede helft van 2007 tot uitvoering van de registratieregeling maatschappelijke opvang en vrouwenopvang te komen. ? ZonMw is de aanbesteding gestart van het kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Financi�le middelen In de periode 2000?2006 is het budget voor de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid en vrouwenopvang gestegen van ?�173 mln. naar ?�234 mln. Vanaf�2007 komt daar nog het budget voor OGGz bij: ?�60,6 mln. Tabel 1.?Financiering van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in 2006 in ? mln Specifieke uitkering maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid 182 Specifieke uitkering vrouwenopvang 50 Stimuleringsregeling advies- en meldpunten huiselijk geweld 3 AWBZ-financiering maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en zwerfjongeren 109 Gemeentelijke bijdragen onbekend 1 Eigen betalingen cli�nten 30 1 ?Er is geen totaalbedrag van alle centrumgemeenten bekend. E�n van de afspraken uit het Plan is dat de G4 zijn uitgavenniveau voor de doelgroep tenminste op ?�136 mln. zal handhaven. ��1 Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk & G4 Het Plan is gericht op 21�800 mensen in de vier grote steden die leven in een kwetsbare situatie. Deze groep bestaat uit 10�000 feitelijk en residentieel daklozen en een groep van 11�800 personen die nog niet in beeld zijn bij de zorg- en hulpverlening, maar wel behoren tot de groep sociaal kwetsbaren. 1 Het Plan richt zich de eerste jaren vooral op de verbetering van de situatie van de eerste groep, maar tegelijkertijd wordt een start gemaakt met de preventie van dakloosheid bij sociaal kwetsbaren. Het doel van het plan is de situatie van deze mensen te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen dat de overlast die deze mensen door hun verloederde staat veroorzaken, vermindert. Dit doel is geconcretiseerd in vijf hoofddoelstellingen waaraan meetbare indicatoren zijn verbonden. Tabel 1.?Overzicht hoofddoelstellingen en bijhorende indicatoren De vijf hoofddoelstellingen Indicatoren 1.?Dakloosheid ten gevolge van huisuitzetting komt (vrijwel) niet meer voor. Het aantal huisuitzettingen is in 2008 gedaald tot minder dan 30% van het aantal in 2005. a.?Aantal huisuitzettingen bij woningcorpo- raties in verhouding tot het aantal corporatiewoningen in de gemeente. b.?Aantal uithuisgezette personen dat zich meldt bij de Maatschappelijke Opvang binnen een maand na huisuitzetting en in die periode dakloos was. 2.?Dakloosheid ten gevolge van detentie komt (vrijwel) niet meer voor. Aantal ex-gedetineerde mensen dat zich na ontslag uit detentie bij de maatschappelijke opvang meldt en dan minstens een maand dakloos is. 3.?Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor. Aantal mensen dat zich na ontslag uit een zorginstelling bij de maatschappelijke opvang meldt en dan minstens een maand dakloos is. 4.?De huidige 10�000 dak- en thuislozen en de dak- en thuislozen die er vanaf nu nog bij komen, zijn voorzien van inkomen, van structurele vormen van woonvoorzieningen passend bij de betrokken individuen, van niet-vrijblijvende evidence based zorgtrajecten (...) en, voor zover mogelijk, van vormen van werk die haalbaar zijn. a.?Aantal dak- en thuislozen met een intake en een individueel trajectplan. b.?Aantal dak- en thuislozen in eindfase van traject dat voor zover mogelijk is voorzien van: ??stabiele huisvesting ??geregeld inkomen ??zorgverzekering ??stabiel contact met hulpverlening ??vorm van (stabiele) dagbesteding of werk 5.?Bij een groot deel van de doelgroep is het overlastgevende gedrag verminderd (tot max. 75% van het huidige niveau in 7 jaar). Aantal strafbare feiten en aantal meldingen overlast door doelgroep. Het Plan van aanpak berust op twee pijlers: ? Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan personen gekoppelde cli�ntmanagers. Deze persoonsgerichte benadering zal zich tot 1�januari 2013 uitstrekken over de 21�800 sociaal kwetsbaren in de vier grote steden. ? Een 100% sluitende samenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen. Deze sluitende samenwerking wordt vormgegeven op bestuurlijk en uitvoerend niveau. In alle vier de steden heeft na de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2006 het Plan een duidelijke plaats gekregen in het collegeprogramma. Iedere stad heeft een co�rdinerend wethouder die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Plan in de stad. De steden zijn in 2006 hard aan de slag gegaan met de vertaling van het Plan naar de lokale situatie. Belangrijke inhoudelijke onderdelen van het plan zijn operationeel zoals de Centrale Toegang in drie van de steden. E�n loket voor de aanmelding en intake Elke stad krijgt ��n loket voor de aanmelding en intake van de cli�nt. In Den Haag worden daarvoor de loketten van de Centrale Toegang Maatschappelijke Opvang (CTMO) en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (dienst SZW) gebundeld en gezamenlijk gehuisvest. Dit loket zal functioneren als frontoffice van het Centraal Co�rdinatiepunt en de dienst SZW. Dit Centraal Co�rdinatiepunt voert taken uit op het gebied van intake, indicatiestelling, zorgtoewijzing, registratie en monitoring. Het loket is het beginpunt van de keten. Mensen kunnen hier terecht met vragen over zowel onderdak als uitkeringen. Bron: Hou-vast Bulletin, uitgave in het kader van het Programma Sociaal Kwetsbaren van de Haagse gemeentelijke dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. De belangrijkste winst voor de steden zelf is dat zij kunnen bepalen welke AWBZ-gefinancierde voorzieningen er komen voor de doelgroep van het plan. Den Haag heeft dit al vastgelegd in een bestuurlijk akkoord met het zorgkantoor. 1 De andere steden volgen in 2007. Van de beschikbare AWBZ-contracteerruimte voor 2006 hebben de steden bijna de helft gerealiseerd. Dat betekent dat voor ?�15 mln. nieuwe voorzieningen gecontracteerd zijn. Voorbeelden daarvan zijn uitbreiding van 291 plaatsen beschermd wonen en 230 plaatsen begeleid (zelfstandig) wonen in Rotterdam. Den Haag zet in op 152 plaatsen beschermd wonen en 226 plaatsen begeleid (zelfstandig) wonen. Extra gemeentelijke investeringen zijn er geweest op het terrein van de schuldhulpverlening. In Den Haag komt er bijvoorbeeld extra capaciteit bij de Gemeentelijke Kredietbank om mensen met niet-regelbare schulden stabilisatietrajecten aan te bieden. Hiervoor komen 170 cli�nten van de instellingen voor maatschappelijke opvang en verslavingszorg in aanmerking. Rotterdam heeft bij de Kredietbank Rotterdam een specifiek team ingericht voor de doelgroep van het Plan. In alle vier de steden blijkt het Plan een versterking van het al in gang gezette beleid. Met het Plan kan het beleid echter sneller en met grotere ambitie worden uitgevoerd. Ik heb alle overige centrumgemeenten uitgenodigd om ook een Plan op te gaan stellen. Samen met de VNG ondersteun ik de gemeenten in de voorbereiding daarvan. Ik streef ernaar dat uiterlijk op 1�april 2008 alle centrumgemeenten een dergelijk plan hebben. Voor deze gemeenten gelden in beginsel dezelfde financi�le uitgangspunten als voor de G4. ��2. Uitvoering kabinetsstandpunt IBO maatschappelijke opvang/ vrouwenopvang ��2.1?Verbeteren van de doorstroom in opvangvoorzieningen Het kabinet wil dat mensen niet langer dan nodig is in een opvangvoorziening verblijven. Voor het merendeel van de cli�nten van een opvangvoorziening geldt dat zij niet (meer) een doorsneebestaan in een zelfstandige woning kunnen hebben. Zij zijn aangewezen op specifieke huisvestingsvormen, waar nodig voorzien van ondersteuning en verzorging. Hieronder staan de acties beschreven die het kabinet in het afgelopen jaar in gang gezet heeft om deze voorzieningen te realiseren inclusief acties met betrekking tot de aanpak van de problematiek van onverzekerd zijn voor ziektekosten en van schulden. Nieuwe en meer huisvestingsvormen voor doelgroep maatschappelijke opvang In de periode 2004?2006 heb ik het samenwerkingsprogramma Geef opvang de ruimte van Aedes, de Federatie Opvang en de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) gesubsidieerd. Deze initiatiefnemers wilden een sterke impuls geven aan het zoeken naar geschikte huisvestingsvormen voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang. Dat is gebeurd door het bevorderen en ondersteunen van regionale en lokale initiatieven die gericht zijn op het adequaat onderbrengen van mensen vanuit de maatschappelijke opvang. Dat is allereerst een zaak van lokale partijen. Het project heeft een aanjaagfunctie. In totaal is ondersteuning verleend aan een twintigtal lokale pilots. Er zijn daarmee nieuwe huisvestingsvormen gecre�erd en (formele) samenwerkingsafspraken tussen lokale partijen tot stand gebracht. Het project heeft bijgedragen aan het versterken van de (natuurlijke) relatie tussen corporaties en opvang en heeft mede een rol vervuld in het agenderen van zaken rondom opvang en wonen op de politieke agenda, zowel nationaal als lokaal. Het project is op 14�december 2006 afgesloten met een landelijk congres. Voor meer informatie verwijs ik naar www.geefopvangderuimte.nl. Corporaties hebben, op grond van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), de taak kwetsbare groepen als dak- en thuislozen te huisvesten. Uit onderzoek blijkt dat corporaties actief zijn op dit terrein. 1 Ik wil twee voorbeelden noemen waaruit de betrokkenheid en verantwoordelijkheid die in de corporatiewereld leeft, om dak- en thuislozen onderdak te bieden, blijkt. Het eerste is het systeem van passende woningtoewijzing voor cli�nten uit de GGZ, verslavings- en jeugdzorg en maatschappelijke opvang dat in Utrecht sinds 1�januari 2006 bestaat. Het betreft allemaal mensen die langdurig zorg en begeleiding nodig blijven houden bij het wonen. Nieuw in dit systeem is dat er sprake is van maatwerk en dat het in vrijwel alle gevallen gaat om een combinatie van zorg c.q. begeleiding en huisvesting. Onderdeel van het nieuwe werken is ook het zogenoemde omklapcontract : de instelling huurt een woning voor een cli�nt, totdat deze in staat is echt zelfstandig te wonen. Het tweede voorbeeld is het Meldpunt Daklozen, waar (zorg)organisaties, hulpverleners en gemeenten terecht kunnen met huisvestingsproblemen van daklozen. Dit meldpunt is een initiatief van een 17-tal corporaties, met een behoorlijke dekking over Nederland. Om te voorkomen dat elke gemeente het wiel opnieuw moet uitvinden, is het delen van kennis over succesvolle projecten en werkwijzen van belang. Samen met de minister van VROM heb ik daarom een prijsvraag uitgeschreven, de Zilveren Woonladder, voor het beste initiatief in het souterrain van de woningmarkt. Het thema van deze prijsvraag in 2006 was draagvlak van omwonenden . De Zilveren Woonladder voor het Leidse project Nieuwe Energie Een oude fabriekshal in de binnenstad van Leiden wordt omgebouwd tot een gecombineerde locatie voor zorg en opvang en bedrijfsruimtes met publieke functies. Voor dak- en thuislozen komt er een slaaphuis en een uitgebreide dagopvang. Nieuwe Energie is een gezamenlijk project van woonstichting Portaal Leiden, de gemeente Leiden en de zorginstellingen De Binnenvest en Parnassia. De Zilveren Woonladder is een aanmoedigingsprijs van de ministeries van VROM en VWS om meer initiatieven voor een goede opvang van dak- en thuislozen te realiseren. Voor 2006 was het thema van de Zilveren Woonladder: Hoe realiseer je draagvlak bij omwonenden? Volgens de jury is Nieuwe Energie een project met lef. De woningcorporatie laat zien dat ze zelf gelooft in welcome in my backyard door haar eigen kantoor in hetzelfde pand te plaatsen. De andere functies worden daarnaast ook benut als leer-werk- en terugleidingstrajecten voor de daklozen. De jury heeft veel waardering voor deze tweezijdige integratie. Ook sluit deze gedachte goed aan op de doelstellingen van de Wmo, zoals participatie en integraal beleid. Het is vaak niet eenvoudig om draagvlak te krijgen bij omwonenden van locaties waar dak- en thuislozenopvang wordt gepland. Veel mensen ervaren dak- en thuislozen als storend of zelfs bedreigend. Het is zaak om omwonenden goed te informeren en te betrekken bij dit soort plannen. De wijze waarop draagvlak wordt gecre�erd is bovendien uniek. Er wordt veel energie gestoken in het verkrijgen van draagvlak: via een convenant, via afspraken over leefbaarheid/ veiligheid, verbetering van de huidige buurtsituatie en een nulmeting voorafgaand aan de realisatie van het nieuwe pand. Naast de instrumenten die in het Plan zijn opgenomen, maakt de SEV in opdracht van VROM een aantal instrumenten die gemeenten kunnen gebruiken om een sluitend systeem voor de huisvesting in de onderste sporten van de woonladder te maken. Zo is de handleiding Rare huizen voor rare leefwijzen recent ontwikkeld en wordt er momenteel in acht gemeenten ge�xperimenteerd met huisvesting van overlastgevenden en moeilijk plaatsbaren. Een vervolgpublicatie, op basis van de eerste ervaringen uit deze experimenten, volgt volgend jaar. Ook is er eind 2006 een handreiking verschenen voor de inventarisatie en invulling van de regionale woonladder, met als voorbeeld de regio Delft. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie van VROM overleg gehad met de VNG en de G4 over de suggestie om dak en thuislozen te spreiden over het land door randgemeenten te stimuleren meer te doen voor deze doelgroep. 1 De G4 heeft in dat gesprek aangegeven dat het lastig is om de opvang van dak- en thuislozen te spreiden. In de praktijk werkt het juist andersom: mensen die elders dakloos zijn geraakt, trekken naar de grote stad. De mogelijkheden om een anoniem bestaan te leiden zijn daar groter. Leidend moet zijn wat mensen zelf willen. In praktijk zullen opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen dus vaak in grote steden liggen. Wanneer het gaat om uitstroom naar meer permanente woonvoorzieningen met begeleiding en/ of zorg, zou er wel een rol kunnen zijn voor de randgemeenten. Met de doorvertaling van het Plan naar een stedelijk kompas voor de overige 39 centrumgemeenten mag verwacht worden dat preventieve maatregelen in de overige centrumgemeenten de stroom van dak- en thuislozen naar de G4 zullen inperken. AWBZ-gefinancierde voorzieningen voor doelgroep uitgebreid Instellingen voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en zwerfjongeren hebben in 2006 voor ruim ?�90 mln. productieafspraken gemaakt. Daarnaast wordt er ?�18,5 mln. besteed aan GGZ-instellingen en GGZ-activiteiten voor cli�nten in de maatschappelijke opvang. 1 Van de ruim?�90 mln. gecontracteerde ruimte is naar schatting circa ?�40 mln. gecontracteerd ten behoeve van cli�nten met de grondslag psychosociaal probleem. In de Voortgangsrapportage 2005 heb ik gemeld dat ik mijn voornemen om de grondslag psychosociaal probleem te schrappen, had aangehouden. Dit kabinet zal hierover geen besluit meer nemen. Problematiek onverzekerden lijkt ongewijzigd Sinds 1990 is 15 tot 45 procent van de daklozen niet verzekerd. Naarmate de onderzochte subdoelgroep meer op straat geori�nteerd is, is het percentage hoger. Het Trimbos-instituut heeft van mij de opdracht gekregen na te gaan of de onverzekerdheid onder dak- en thuislozen in de G4 is toe- of afgenomen sinds de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet (Zvw). Dat is niet gebleken. Alle voor het onderzoek ge�nterviewde sleutelpersonen zijn het erover eens dat er door de invoering van de nieuwe wet strikt genomen per 1�januari 2006 geen nieuwe onverzekerde daklozen bij zijn gekomen. De daklozen die al verzekerd waren zijn dat gebleven. 2 Ik zal ? gegeven het substanti�le aantal onverzekerde daklozen ? dit blijven monitoren. Overigens verwacht ik van de uitbreiding van het Plan (zie��1) dat het aantal onverzekerde daklozen sterk zal dalen. Indien nu onverzekerde daklozen zich wel laten verzekeren, worden zij net als ieder ander geconfronteerd met het feit dat een verzekeringsplichtige dan een boete krijgt opgelegd. Echter de Zvw-boete-artikelen en de CVZ-beleidsregels zijn in zichzelf al voldoende soepel om mensen die niet verwijtbaar onverzekerd zijn of die op grond van bijzondere omstandigheden voor een verlaging van de boete in aanmerking komen, geen boete op te leggen. Er is daarom net zo min als een jaar geleden aanleiding voor een generaal pardon of een Waarborgfonds voor onverzekerde daklozen. Aanpak schuldenproblematiek verbeteren De doelgroep van de maatschappelijke opvang kampt vaak met schulden. Het kabinet probeert langs verschillende wegen het gemeentelijke beleid voor de schuldhulpverlening te ondersteunen. Schulden ontstaan meestal door een combinatie van factoren en daardoor zijn verschillende organisaties betrokken bij de hulpverlening. Omdat er verschillende signalen waren over onvoldoende samenwerking tussen betrokken instanties, hebben op uitnodiging van de staatssecretaris van SZW in juni en december 2006 twee bestuurlijke conferenties plaatsgevonden. Tijdens de laatste conferentie van is een voor de doelgroep maatschappelijke opvang relevante intentieverklaring ondertekend voor de samenwerking ter voorkoming van problematische schulden. Bij de ondertekening waren verschillende brancheorganisaties, zoals Aedes, EnergieNed en Zorgverzekeraars Nederland betrokken. Erbij horen, De Groningse aanpak voor cli�nten met meervoudige problematiek Voor veel mensen die een beroep doen op schuldhulpverlening is sprake van een meervoudige problematiek. Een effectieve aanpak is alleen mogelijk als er door ��n organisatie de regie per klant wordt gevoerd. Als uitvloeisel van het project Erbij horen heeft de gemeente Groningen een aanpak ontwikkeld die loopt via een individueel zorgplan. Uitgangspunt is dat de regie op de cli�nt ligt bij de organisatie die gezien de ernst van de problematiek het meest met de cli�nt te maken heeft. De regievoerende instelling krijgt van de gemeente de opdracht een individueel herstel- en zorgplan te maken. De aanpak van problematische schulden kan hier ook deel van uitmaken. Dit wordt concreet vastgelegd in een overeenkomst tot preventief budgetbeheer. Deze overeenkomst wordt gesloten tussen de cli�nt, de regievoerende instelling en de organisatie voor schuldhulpverlening. In dit verband is ook het convenant dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) willen sluiten van belang. Zij beogen daarmee mensen in een problematische schuldsituatie (eventueel door vorderingen van het CJIB) in staat te stellen via een minnelijke regeling, door het treffen van schuldregelingen een oplossing te bereiken. Als een dergelijke regeling is getroffen, neemt het CJIB geen incassomaatregelen meer. Na afloop van de schuldregeling wordt de restantvordering ge�nd. ��2.2 Vermindering van de overlast In de nota Verloedering en Overlast heeft het kabinet vastgesteld dat door een goede hulpverlening aan mensen die de zorg mijden, hun verkommering en verloedering en daarmee ook de overlast bestreden kan worden. 1 Daarom heeft het kabinet de positie van gemeenten versterkt om de toeleiding tot zorg van zorgmijders beter te kunnen regelen. Daarnaast zijn de mogelijkheden de Wet Bopz voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang te kunnen gebruiken versterkt. Regierol gemeenten op het terrein van de OGGz is versterkt Per 1�januari 2007 maakt de OGGz onderdeel uit van de Wmo. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om in het kader van de Wmo een samenhangend beleid met de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid te ontwikkelen. In de nota Verloedering en Overlast was geconstateerd dat gemeenten de zeggenschap missen over het aanbod van GGZ-instellingen. Om gemeenten die invloed te geven, heeft het kabinet besloten de middelen voor OGGz-activiteiten over te hevelen van de AWBZ naar de specifieke uitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid. De centrumgemeenten krijgen daarom sinds 1�januari 2007 ?�60.6 mln. voor de financiering van die activiteiten die ten dienste staan van de toeleidingsfunctie naar de zorg, te weten het signaleren, opsporen, contact leggen �n contact houden (bijvoorbeeld door middel van spreekuren), het toeleiden zelf �n de ongevraagde nazorg (volgen van cli�nten om terugval te voorkomen). De gemeenten kunnen zelf beslissen hoe zij deze middelen willen inzetten. In 2006 is gewerkt aan de randvoorwaarden die nodig zijn om een goede overheveling tot stand te brengen. Het gaat dan om aspecten als kwaliteit, continu�teit en behoud van de samenhang van het aanbod. Er is een handreiking OGGz in het kader van de Wmo gekomen. Om bij de besteding van de middelen afbakeningsproblemen tussen Wmo en AWBZ te voorkomen, hebben daarnaast alle centrumgemeenten een publicatie ontvangen die hen met behulp van concrete voorbeelden uit de praktijk kan ondersteunen. 2 In dit verband verwijs ik ook naar het normendocument over taken en verantwoordelijkheden dat GGZ Nederland heeft uitgebracht over de bemoeizorg. 1 Hiermee heeft de sector bij willen dragen aan het versterken van de lokale samenwerking bij de uitvoering van bemoeizorg en OGGz. In 2007 zal ik in overleg met betrokken partijen nagaan hoe ? in relatie tot de Wmo, het Plan en andere trajecten (bijvoorbeeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg) ? de ontwikkelingen op het gebied van de OGGz het beste kunnen worden gevolgd. Mogelijkheden Wet Bopz te gebruiken voor doelgroep maatschappelijke opvang verbeterd Tijdens een invitational conference op 20�november 2006 in Rotterdam is overeenstemming bereikt over de richtlijn Verslaving en de wet Bopz . 2 Deze richtlijn beoogt primair eenheid van taal en een eenduidig vakinhoudelijk referentiekader te ontwikkelen voor de beoordeling van verslaafden in verband met de rechterlijke machtiging. Dat verslaving kan leiden tot toepassing van de wet Bopz heeft de Hoge Raad bevestigd. 3 Tijdens bovengenoemde conferentie hebben verder de verantwoordelijke wethouders van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht afgesproken dat er een pilot Toezicht op nazorg start. Dit komt tegemoet aan een al langer levende wens om te voorkomen dat iemand na het ontslag uit het psychiatrische ziekenhuis aan zijn lot wordt overgelaten. Er zouden daarom voorwaarden aan het ontslag gesteld moeten kunnen worden. Op 15�februari 2007 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bopz (voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling) aangenomen. 4 Met dit wetsvoorstel worden de mogelijkheden voor de toepassing van voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling vergroot. Het wetsvoorstel zal op korte termijn voor behandeling naar de Eerste Kamer worden gestuurd. Ten slotte is met ingang van 1�januari 2006 de observatiemachtiging ingevoerd. De observatiemachtiging is bedoeld voor mensen die zorg weigeren, ook wel zorgmijders genoemd. Door hun stoornis kunnen zorgmijders verkommeren en verloederen en kan overlast en hinder ook weer ontstaan. Hoewel de doelgroep van de maatschappelijke opvang breder is, kan goede zorg aan zorgmijders bijdragen aan vermindering van een deel van de overlast en hinder. ��2.3 Versterken van de vrouwenopvang Mijn doelstellingen voor de vrouwenopvang zijn het vergroten en verbeteren van de capaciteit (veiligheid en kwaliteit). Om de capaciteit uit te breiden, heb ik vanaf�2004 de specifieke uitkering vrouwenopvang met een bedrag oplopend tot ?�4 miljoen in 2007 opgehoogd. Hierover heb ik prestatieafspraken gemaakt met gemeenten in het kader van het Grote Steden Beleid. De middelen worden gebruikt voor de uitbreiding van opvangcapaciteit, maar ook voor het uitbreiden van ambulante trajecten, waardoor opvangcapaciteit sneller beschikbaar komt en meer vrouwen kunnen worden opgevangen. Om de toegang tot de vrouwenopvang te vergroten en de veiligheid te verbeteren voert de Federatie Opvang het project Drempels Weg uit. Het heeft geleid tot het volgende: ? Een landelijk dekkend netwerk van noodplaatsen, waar vrouwen in crisis direct voor een paar nachten terecht kunnen. Het gaat in totaal om ongeveer 45 units voor ongeveer 110 personen. ? Er is een risicoscreeningsinstrument ontwikkeld, waarmee een inschatting gemaakt kan worden van de mate van dreiging die een vrouw ondervindt, waaronder de dreiging van eergerelateerd geweld. Het instrument wordt ge�mplementeerd en waar nodig bijgesteld. ? Meldpunt open plaatsen, waar de vrouwenopvanginstellingen de open plaatsen kunnen aangeven, zodat vrouwen snel geplaatst kunnen worden. Reactie op Maat en baat van de vrouwenopvang Het door mij gefinancierde onderzoek Maat en baat van de vrouwenopvang laat zien dat er een professionaliseringsslag nodig is in de vrouwenopvang. Ik heb veel waardering voor het feit dat de sector vrouwenopvang uitgebreid in de keuken heeft laten kijken. De uitkomsten zijn in het onderstaande kader opgenomen. De groep vrouwen in de vrouwenopvang ??De groep vrouwen in de vrouwenopvang is zeer kwetsbaar en divers: zeer laag opgeleid, 54% van allochtone afkomst (waarvan 44% 1e generatie), schulden, ernstige psychische problematiek (61% matige tot zware depressie, 84% posttraumatische stress stoornis) en 50% heeft bijstandsuitkering. Aansluiting tussen vraag en aanbod ??In het buitenland geboren vrouwen krijgen substantieel minder hulp dan zijzelf nodig vinden, in Nederland geboren vrouwen krijgen meer hulp dan zij wensen. ??Hiaten in het aanbod op het gebied van praktische hulp bij huisvesting, inkomen en dagbesteding, sociale contacten en psychologische hulp bij traumaverwerking en het versterken van de weerbaarheid. ??De crisisopvang (de eerste drie weken) komt minder tegemoet aan de vragen van vrouwen dan de vervolgopvang. Welke factoren spelen hierbij een rol? Waarom is er geen aansluiting? ??Voorafgaande komt doordat de uitgangspunten van de vrouwenopvang niet meer passen bij de huidige groep bereikte vrouwen: communicatie is een probleem, omdat een deel van de vrouwen niet goed Nederlands spreekt. ??Methodische principes van zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en motivatie-eisen passen niet meer bij de huidige groep vrouwen. ??Ook is er een lage graad van structurering van het hulpverleningsproces. Er wordt betrekkelijk weinig met begeleidingsplannen gewerkt (40% in de crisisopvang, 70% in de vervolgopvang) en evaluatie en bijstelling van het hulpverleningsproces komt weinig voor. ??De samenwerking met externen is niet intensief, terwijl voor veel domeinen (bijvoorbeeld huisvesting, schuldhulpverlening, GGZ-problematiek) anderen nodig zijn. Dat ligt voor een deel aan de vrouwenopvang die intern gericht is, maar ook aan de soms moeizame toegang tot andere professionals en voorzieningen. ??Voor de vrouwenopvang is vaak niet duidelijk wat de taken en verantwoordelijkheden van de vrouwenopvang zijn en wat die van andere partijen in de keten. Bedrijfsprocessen en voorwaarden ??De scheiding tussen crisisopvang en vervolgopvang levert voor vrouwen veel onzekerheid en weinig continu�teit op. ??In de vrouwenopvang wonen vrouwen in leefgroepen. Dat levert herkenning en steun op, maar ook zeer veel irritatie en stress. Veel vrouwen en kinderen in een beperkte ruimte met forse problemen. Het onderzoek volgde op een onderzoek naar de instroom. Dat onderzoek vormde de basis voor het hierboven beschreven project Drempels Weg waarvan standaardisering van de intake een onderdeel is. De uitkomsten van Maat en baat van de vrouwenopvang laten zien dat hier een stevige opgave ligt voor de toekomst. Ik ga daarom in gesprek met de sector, de centrumgemeenten en andere betrokkenen om te komen tot een plan van aanpak om de kwaliteit van de vrouwenopvang te verbeteren. Hierin zullen alle lopende trajecten, zoals het project Drempels weg worden meegenomen. Daarnaast vormt het onderzoek de basis voor het onderdeel vrouwenopvang van het kennisprogramma. (zie verder paragraaf ��2.5). Een follow-up onderzoek, waarin is onderzocht hoe het met de vrouwen een jaar na verblijf in de vrouwenopvang gaat, komt binnenkort uit. Dit zal ook in het plan van aanpak worden meegenomen. Over de voortgang daarvan zal ik u nader berichten. ��2.4 Verbeteren van de aanpak van huiselijk geweld In 2004 heb ik de stimuleringsregeling voor ASHG s ingesteld. In alle 35 centrumgemeenten voor de vrouwenopvang is inmiddels een ASHG aan het werk. Uit een rapportage die ik heb laten opstellen blijkt dat de invulling van de ASHG s zeer divers is, aansluitend bij de lokale situatie. Zo zijn er ASHG s ondergebracht bij het Algemeen Maatschappelijke Werk (AMW), de vrouwenopvang of bij de GGD. Ook zijn er ASHG s zelfstandig. Sommige ASHG s richten zich op specifieke doelgroepen als ouderen, allochtonen of kinderen als getuige. Zo is er bijvoorbeeld een ASHG in een grote stad dat een bereik heeft dat een afspiegeling vormt van de bevolking die in het werkgebied woont, met veel allochtone burgers. Via een ondersteuningsprogramma voor ASHG s bij Movisie, betaald door VWS, worden ASHG s geholpen bij de ontwikkeling. De ?�3 mln. die ik jaarlijks ter beschikking stel, is structureel. Dat houdt in dat deze middelen na de stimuleringsperiode worden toegevoegd aan de doeluitkering vrouwenopvang, danwel, wanneer deze doeluitkering daaraan is toegevoegd aan de Brede doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid (BDU-SIV). Omdat hierover veel vragen leven bij gemeenten is op de website www.huiselijkgeweld.nl uitgelegd hoe de financiering na 2007 zal lopen. In het kader van het interdepartementale programma huiselijk geweld hebben de ministers van Justitie en BZK en ik besloten dat er in april/ mei 2007 een landelijke publiekscampagne tegen huiselijk geweld komt. Via deze campagne wil de overheid slachtoffers, daders �n omstanders aansporen om hulp te vragen om het huiselijk geweld te stoppen. De hulpvragen zullen terecht komen bij bovengenoemde ASHG s. Op 5�augustus 2006 heeft de minister van Justitie het wetsvoorstel Tijdelijk huisverbod bij huiselijk geweld bij de Tweede Kamer ingediend. Het streven is dat de wet eind 2007 in werking treedt. In drie pilots (Amsterdam, Venlo en Groningen) wordt het huisverbod uitgetest. Omdat de wet nog niet van kracht is, zal de pleger van het huiselijk geweld niet gedwongen kunnen worden zijn of haar huis te verlaten. Wel zal geprobeerd worden hem of haar van het nut hiervan te overtuigen. Voor de hulpverlening heeft het kabinet vanaf�2008 ?�2.6 mln. extra beschikbaar gesteld. ��2.5 Verbeteren van de informatievoorziening over en van de maatschappelijke opvang De registratieregeling maatschappelijke opvang en vrouwenopvang blijft onder de Wmo van kracht. De regeling is opgenomen in de Wmo-regeling. 1 De regeling wordt op dit moment echter nog niet volledig toegepast. Instellingen verstrekken de gegevens aan de gemeente, maar dit gebeurt nog niet via de daarvoor aangewezen instelling Prismant. Ik heb daarom Prismant opdracht gegeven een pilot te starten om alle knelpunten in de uitvoering boven tafel te krijgen, die vervolgens op te lossen en uiteindelijk tot een landelijke eenduidig registratiesysteem te komen. Aan de pilot nemen zowel gemeenten als instellingen deel. In de stuurgroep van de pilot zijn ook de VNG en de Federatie Opvang vertegenwoordigd. In juni 2007 vindt de evaluatie plaats. Ik heb daarom goede hoop de tweede helft van 2007 tot uitvoering van de regeling over te kunnen gaan. ZonMw heeft de regie over de aanbesteding van het kennisprogramma maatschappelijke opvang gekregen. Dit programma is bedoeld om een kwaliteitsimpuls te geven aan de sector. Ook moet het programma een betere onderbouwing van het beleid bevorderen. Het kent twee speerpunten: ? het ontwikkelen van cli�ntprofielen en het effectiever maken van het in een doorstroomtraject brengen van cli�nten in de daklozenopvang ? het ontwikkelen van cli�ntprofielen en het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod in de vrouwenopvang. Het ontwikkelen van cli�ntprofielen zie ik als een eerste stap in het totale traject van het kennisprogramma, dat loopt tot 2010. Ik heb met Zon Mw afgesproken dat de verdere uitwerking aansluit bij de ontwikkelingen zowel in het veld, als bij gemeenten als bij de rijksoverheid. Daarnaast hecht ik er aan dat Zon Mw een relatie legt met het Kenniscentrum Movisie dat op 1�januari 2007 van start is gegaan. Dit centrum heeft tot taak om ten behoeve van het veld kennis te verzamelen, te valideren, te verrijken en te verspreiden. De Federatie Opvang heb ik gesubsidieerd om te komen tot een certificeringsschema. Hierdoor kunnen opvanginstellingen zichtbaar maken dat zij intern de zaken goed op orde hebben, dat de cli�nt altijd centraal staat en dat de organisatie voortdurend en systematisch werkt aan verbetering van het aanbod. Op dit moment is het certificeringschema in de goedkeuringsfase. Het Centraal College van de stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) stelt het schema vast. Uiterlijk in maart 2007 zal het definitieve schema verschijnen waarop gecertificeerd kan worden. In de tweede helft van 2007 zullen instellingen in de gelegenheid zijn een HKZ-certificaat aan te vragen. Het door mij gesubsidieerde project van de VNG om te komen tot een kostprijsmodel voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is afgerond. Het is nu aan de centrumgemeenten om het model in te voeren. ��2.6 Overige ontwikkelingen Re�ntegratie ex-gedetineerden Veel cli�nten uit de dak- en thuislozenopvang hebben een detentieverleden. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor een naadloze overdracht vanuit het gevangeniswezen naar de gemeenten. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het aanbieden van woonruimte aan ex-gedetineerden wanneer zij als vrij burger beroep doen op gemeentelijke (onderdak)voorzieningen. De minister van Justitie heeft binnen de penitentiaire inrichtingen alle 183 fte medewerkers maatschappelijke dienstverlening (MMD) aangesteld. Zij zijn verantwoordelijk voor een systematische screening van de gedetineerden op de primaire aandachtsgebieden (identiteitsbewijs, huisvesting, zorg en inkomen). De gemeenten worden ruim voor einde van de detentie door de MMD ge�nformeerd over de ontslagdatum van de gedetineerde en over de voorbereidende activiteiten die tijdens de detentie hebben plaatsgevonden. De samenwerking tussen Justitie en de G4 zoals die in de modelprocedure Aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie uit het Plan wordt voorgestaan, krijgt in de praktijk steeds meer vorm en inhoud. De G4 en 236 andere gemeenten hebben een co�rdinatiepunt ingericht. In nauwe samenwerking tussen de MMD-ers en de contactpersonen van de G4 wordt de modelprocedure momenteel in praktijk gebracht. Ten behoeve van de modelprocedure Aansluiting nazorg (opgenomen in het Plan) hebben Justitie en de G4 een domicilieregeling opgesteld waarin is afgesproken dat niemand tussen wal en schip mag vallen. Zwerfjongeren De groep zwerfjongeren valt onder de verantwoordelijkheid van de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang. Ze mogen niet tussen wal en schip belanden. Ik ben verantwoordelijk voor het instandhouden van het systeem op basis waarvan provincies en gemeenten opvang en hulpverlening kunnen organiseren om dat te voorkomen. Daartoe heb ik het volgende gedaan: ? Via verschillende kanalen deze groep onder de aandacht gebracht bij provincies en gemeenten. ? Een handreiking wordt gemaakt om gemeenten te ondersteunen om een integraal beleid te ontwikkelen. ? Provincies zijn verplicht om in hun beleidskaders jeugdzorg aandacht te besteden aan de afstemming met gemeenten en expliciet aan zwerfjongeren. Daarnaast vallen zwerfjongeren onder de doelgroep van het Plan. Dat heeft in Amsterdam in 2006 al geleid tot 25 woonplekken voor tienermoeders en 24 plaatsen begeleid wonen extra. In 2007 volgt een verdere uitbreiding. Bij de verdere uitwerking bij de G4 en de doorvertaling naar de andere centrumgemeenten zal ik erop toezien dat zwerfjongeren opgenomen worden in de persoongerichte aanpak. Kamers met kansen en Take off: jongeren aan het werk (Te) veel jongeren (jongvolwassenen van 18?25 jaar) hebben problemen met hun huisvestingssituatie, verlaten zonder startkwalificatie voortijdig school, hebben weinig arbeidsperspectief en dreigen zo de aansluiting met de samenleving te verliezen. Twee initiatieven bieden maatoplossingen: Kamers met Kansen en Take Off. Kamers met Kansen biedt tijdelijke huisvesting voor jongeren met een arrangement: wonen-leren ? werken en begeleiding. Kamers met Kansen is een alliantie van o.a. woningcorporaties, welzijnsinstellingen, onderwijs en bedrijfsleven. Take Off is een recent gestart project waarbij corporaties niet alleen huisvesting bieden, maar ook optreden als werkgever c.q. werkbegeleider. Take Off is een samenwerking tussen Geef opvang de ruimte en Stichting Zwerfjongeren Nederland. Verdeelsleutel maatschappelijke opvang Onderdeel van het beleidskader GSB III ( Samenwerken aan een sterke stad ) is dat er een onderzoek zou komen naar de verdeelsleutel maatschappelijke opvang. De uitvoering van deze afspraak uit 2004 is moeizaam gebleken. Een advies van de Raad van de Financi�le Verhoudingen in 2005 bood geen oplossing. Uiteindelijk heb ik, mede namens de minister voor BVK, op 8�juni 2006 met de centrumgemeenten afspraken kunnen maken over een onderzoek om te komen tot een gerechtvaardigde verdeling. Afgesproken is dat er voor 1�mei 2007 een besluit genomen wordt over een verandering en dat een verandering niet eerder dan 2008 in werking zal treden. In de loop van volgende maand wordt het onderzoek afgerond op grond waarvan bezien zal worden of er mogelijkheden zijn te komen tot een andere verdeelsleutel. Na overleg met de betrokken gemeenten zal ik een besluit nemen. Brandveiligheid Tijdens het debat van de minister van Justitie met de Tweede Kamer over het rapport over de Schipholbrand is vastgesteld dat acties voor verbetering van de brandveiligheid ook aan de orde moeten komen bij zorginstellingen. Naar aanleiding daarvan heb ik de circulaire hierover aan de voorzitters van Raden van Toezicht van zorginstellingen ook onder de aandacht gebracht van de centrumgemeenten. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp X Noot 1 Kamerstukken II, 29�235, nrs. 1?2. X Noot 2 Kamerstukken II, 29�235, nr.�11. X Noot 3 Kamerstukken II, 29�235, nr.�3. X Noot 1 Maat en baat van de vrouwenopvang, Onderzoek naar vraag en aanbod, J. Wolf, I. Jonker, S. Nicolas, V. Meertens en S. te Pas, 2006. X Noot 2 Brief van de vaste commissie voor VWS aan de staatssecretaris van VWS (kenmerk 07-VWS-B-006). X Noot 1 De in deze rapportage gebruikte begrippen worden op dezelfde wijze gehanteerd als in het Plan. Tenzij hiervan afgeweken wordt, worden er daarom geen definities genoemd. X Noot 1 Samenwerking Gemeente en Zorgkantoor ten behoeve van het plan van aanpak Den Haag onder dak , december 2006. X Noot 1 Zie bijvoorbeeld Onderkant van de woningmarkt, Prestaties van corporaties voor bijzondere doelgroepen, RIGO Research en Advies BV, 2006. X Noot 1 Handelingen Tweede Kamer, 2005?2006, nr. 22, pag. 1427?1478. X Noot 1 Onderzoek naar AWBZ bestedingen in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang en met name het deel in relatie tot de grondslag psychosociaal, HHM, november 2006. X Noot 2 Dakloos en onverzekerd in de grote stad, Trimbos Instituut (niet gepubliceerd onderzoek in kader van Monitor Maatschappelijke Opvang). X Noot 1 Kamerstukken II, 29�235, nr. 5. X Noot 2 Handreiking OGGz in de Wmo, november 2006 en Handreiking besteding OGGz middelen voor toeleiding, november 2006. X Noot 1 Uitvoering van bemoeizorg; Taken en verantwoordelijkheden van de geestelijke gezondheidszorg; GGZ Nederland, juli 2006. X Noot 2 Verslaving en de Wet Bopz, Rotterdamse Richtlijn voor de beoordeling van verslaafden in verband met de rechterlijke machtiging. X Noot 3 Hoge Raad, 23�september 2005, nr, R05/ 076, LJN AU0372. X Noot 4 Kamerstukken II, 30�492, nr. 7. X Noot 1 Staatscourant 22�december 2006, nr. 250/ pag. 45. [...]
    zoek.officielebekendmakingen.nl
    21-02-2007 19:44:23 | Kamerstuk
© Political Inzights B.V., Almere.